Paragraaf 1: wat leer je bij maatschappijleer?
Iets is een maatschappelijk probleem als het drie kenmerken heeft:
- Het is een probleem waar veel mensen mee te maken hebben.
- Er zijn verschillende meningen over.
- De overheid, bijvoorbeeld een minister of een burgemeester, bemoeit zich ermee.
Voor een goede mening zijn drie dingen nodig:
- Je moet de feiten kennen. En daar kan je een vooroordeel over geven.
- Je moet iets van verschillende kanten bekijken.
- Je moet argumenten hebben.
Paragraaf 2: kernbegrippen
Belangrijke kernbegrippen
- Waarden en normen → waarden zijn de principes of uitgangspunten die je belangrijk vindt in het leven. Normen zijn regels hoe jij en andere zich moeten gedragen.
- Belangen → het voordeel dat je ergens van hebt. Je hebt ook belangentegenstelling dat is het belang van de een botst met het belang van de ander.
- Macht → de mogelijkheid om het gedrag van andere te beïnvloeden. Je hebt daar machtsmiddelen voor nodig, dat zijn middelen waarmee je het gedrag van anderen probeert te beïnvloeden.
Belangrijkste machtsmiddelen zijn:
- Je functie en beroep
- Je speciale kennis en vaardigheden
- Je aanzien of status
- Je overtuigingskracht
- De hoeveelheid geld die je hebt
- Het aantal mensen dat gezamenlijk iets wil
- Het gebruik van geweld
Politiek
Paragraaf 1: wat is politiek?
Politiek is het maken van keuzes en het nemen van besluiten zodat een land, een provincie of een gemeente kan worden bestuurd. In de politiek worden besluiten genomen door politici, mensen die van politiek hun beroep hebben gemaakt. Politici krijgen hulp van de ambtenaren dat zijn mensen die werken bij de overheid. De overheid bestaat dus uit alle politici en ambtenaren samen.
De overheid bemoeit zich met dingen die van algemeen belang zijn zoals:
- Goed onderwijs
- Zorgen voor orde en veiligheid
- Aanleggen van wegen
- Goede gezondheidszorg voor iedereen
- Zorgen voor vrede, zodat je zonder angst voor oorlog kunt leven
Het geld dat de overheid heeft komt van de mensen die belasting betalen als ze geld te weinig hebben gaan ze de belasting heffen, geld lenen of ze moeten gaan bezuinigen.
Nederland is een democratie → het volk heeft de macht.
Directe democratie → als de mensen zelf mogen beslissen over een nieuwe wet. Bv. een referendum → een volkstemming over een belangrijk onderwerp. Nederland is een indirecte democratie → gekozen volksvertegenwoordigers die de besluiten nemen.
Paragraaf 2: op wie ga jij stemmen?
Als je links bent, wil je dat de overheid zich actief bemoeit met de bevolking. Wat willen linkse partijen:
- Zorgen voor zwakkeren
- Goede uitkeringen voor mensen zonder werk, studiefinanciering voor jongeren waarvan de ouders weinig geld hebben
- Rijke mensen en bedrijven meer belasting betalen
- Overheid het milieu beschermt
De SP, GroenLinks, PvdA en D66 hebben linkse standpunten
Als je rechts bent, vind je dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Wat vinden rechtse partijen:
- De overheid is er om te zorgen dat jij kunt doen wat je wilt, niet om te helpen
- De overheid moet zich niet bemoeien met de opvoeding
- De overheid moet passief zijn
- De overheid moet alleen optreden in noodsituaties of in gevallen dat de vrijheid of veiligheid van mensen in gevaar komt.
De VVD, PVV en de SGP zijn rechtse partijen.
Politieke midden is dat je niet echt links maar ook niet echt rechts bent. Deze partijen vinden dat mensen die het moeilijk hebben, geholpen moeten worden door andere mensen of organisaties. De overheid moet deze hulporganisaties met geld ondersteunen.
Echt middenpartijen zijn het CDA en de ChristenUnie
Elke paar jaar zijn er verkiezingen je hebt dan recht om te mogen stemmen op de partij die je zelf wilt dat is actief kiesrecht. Je hebt ook passief kiesrecht dat is het recht om je verkiesbaar te stellen. Elke partij heeft een lijsttrekker dat is de belangrijkste man of vrouw van een politieke partij in verkiezingstijd. Elke 4 jaar kiezen we een nieuwe Tweede kamer. Partijen sluiten compromissen, afspraken waarbij alle partijen een beetje toegeven, om elkaar standpunten naar boven te halen en een regering te vormen.
Paragraaf 3: politieke stromingen
Sociaal- Democratie
Christen- Democratie
Liberalisme
Waarden
- Gelijkwaardigheid
- Solidariteit
Waarden
- Geloof
- Naastenliefde en samenwerking
Waarden
- Economische vrijheid
- Persoonlijke vrijheid
Doel
- Eerlijke verdeling van inkomens, kennis en macht.
- Bescherming van zwakkeren.
Doel
- Een samenleving waarin mensen goed voor elkaar zorgen.
- Respect voor het woord van God.
Doel
- Vrijheid voor mensen om te doen en te laten wat ze willen.
- Bescherming van deze vrijheid.
Komt vooral op voor
- Mensen met weinig geld.
- Mensen met minder kansen.
Komt vooral op voor
- Gezinnen met kinderen
- Christelijke instanties zoals christelijke scholen.
Komt vooral op voor
- Werkende burgers en ondernemers.
- Bedrijven
Rol van de overheid
- Actief: ongelijkheid tegengaan.
Rol van de overheid
- Beperkt: alleen als er geen andere hulp is.
Rol van de overheid
- Passief: alleen zorgen voor veiligheid.
Als een partij maar één politiek onderwerp heeft is dat een one- issue- partij.
Paragraaf 4: de grondwet
In de grondwet staan onze belangrijkste rechten, dat wil zeggen dingen die je mag doen of waar je recht op hebt. Voorbeelden zijn:
- Het recht op vrije meningsuiting
- Het recht op persvrijheid
- Het recht om te stemmen
- Het recht om een politieke partij op te richten
- Het recht op gelijke behandeling van iedereen
- Het recht om niet zomaar door de politie te worden opgepakt
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden