Hoofdstuk 1 + 3

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4091 woorden
  • 15 januari 2017
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer H1 + H3 §1.1: Het doel van maatschappijleer
De waardering voor regels loopt uiteen, want mensen kunnen verschillende opvattingen hebben. Regels kunnen worden veranderd, maar dit hangt af van de sfeer en verhoudingen, goede argumenten etc. De verhoudingen binnen een gezin zie je terug in de hele samenleving, waarin de geldende regels afhangen van:
- De opvattingen van degenen die de meeste macht hebben;
- De invloed van degenen in onderschikte positie;

- De machtsmiddelen die beide groepen hebben. In Nederland worden de belangrijkste regels democratisch vastgesteld, wat inhoudt dat burgers invloed kunnen uitoefenen d.m.v. verkiezingen. Daarmee krijgen ze ook iets te zeggen over de aanpak van maatschappelijke problemen.
We spreken van een maatschappelijk probleem als het probleem:
1. Gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving;
2. Ontstaat door maatschappelijke ontwikkelingen;
3. Te maken heeft met tegengestelde belangen;
4. Om een gemeenschappelijke oplossing vraagt. Maatschappelijke problemen zijn vaak ook sociale problemen omdat ze veel mensen in de samenleving raken (denk aan drugsproblematiek, fileprobleem). Daarnaast zijn veel maatschappelijke problemen grensoverschrijdend. Maatschappelijke problemen ontstaan doordat een samenleving dynamisch is en doordat sommige ontwikkelingen onbedoelde en onvoorziene gevolgen kunnen hebben. Mensen denken verschillend over maatschappelijke problemen, doordat er sprake zijn van verschillende belangen. Veel belangensverschillen ontstaan door verschillen in politieke visie, geloofs- en levensovertuiging en in sociaaleconomische positie.
 Tegengestelde belangen kan ook bij 1 persoon voorkomen, wanneer je zowel bijv. voor als tegen bent voor een stelling. Dit is een dilemma, een lastige keuze uit één of meerdere alternatieven. Om een maatschappelijk probleem te behandelen moeten de verschillende belangen worden afgewogen, dit is in Nederland in handen van de politici. Het oplossen van maatschappelijke problemen brengt altijd nieuwe regels en wetten met zich mee, dus zijn het ook wel politieke problemen. Ons doen en laten wordt vaak bepaald door waardeoordelen.
Waarden zijn uitgangspunten of principes die mensen belangrijk vinden en daarom nastreven.
Waarden leiden altijd tot gedragsregels om de waarde te bereiken, dit zijn normen.
Normen zijn dus opvattingen over hoe je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen.
Dit kan je ook wel zien als een sociale verplichting die in bepaalde situaties wordt opgelegd door je omgeving of jezelf.
Concrete waarden noem je ook wel idealen (arts worden, op vakantie naar Filipijnen etc.) Een belang is het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft, zo hebben bijv. scholieren belang bij goed onderwijs. Iedereen heeft belang bij schone lucht en voedsel. Macht is het vermogen om het gedrag van andere mensen dwingend te beïnvloeden
Macht waarbij het in regels en wetten is vastgelegd (directeur, voorzitter etc.) noemen we formele macht (geïnstitutionaliseerde machtsuitoefening).

Bij informele macht (bijv. een vriendengroep) beïnvloeden mensen elkaar zonder een formeel systeem van regels en sancties.
Er zijn verschillende machtsbronnen, zoals geld, functie of beroep, kennis, overtuigingskracht, aanzien, aantal en geweld. Het constant veranderen van normen, waarden en belangen noem je de dynamiek van de samenleving, wat afhangt van:
- De plaats;
- De tijd;
- De groep. Met sociale cohesie wordt de mate bedoeld waarin mensen in een sociaal verband zoals een land door onderlinge bindingen het gevoel hebben bij elkaar te horen.
Dit is belangrijk voor de samenleving, omdat er dan continuïteit is in de samenleving en mensen rekening met elkaars normen, waarden en belangen houden. §1.2: Kennis van zaken
Als je wilt controleren of de informatie betrouwbaar is, kan je een aantal vragen stellen:
- Welke bron is er gebruikt?
Officiële instanties zijn betrouwbare bronnen.
- Is er een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen?
Feiten zijn objectief, ze zeggen iets over de werkelijkheid en zijn controleerbaar.
Meningen zijn subjectief, omdat ze wat zeggen over degene die die mening geeft.
- Wordt iets van verschillende kanten bekeken?
Zijn beide partijen dus gehoord? Bovenstaande vragen kan je in het nieuws en op radio/tv vaak met ja beantwoorden, want journalisten gaan zorgvuldig om met informatie. Op internet is dit lastiger.
Op veel sites weet je namelijk niet of de informatie betrouwbaar is, want je weet niet wie de schrijver is, en feiten en meningen worden door elkaar gehaald. Communicatie is het doorgeven in informatie, waarbij altijd sprake is van zenders en meerdere ontvangers, waar tussen alles kan misgaan, zoals:

- De zender zendt informatie onjuist of niet volledig uit;
- De ontvanger ontvangt de informatie verkeerd;
- Door informatieoverdracht ontstaan vooroordelen. Je spreekt dan van communicatieruis, wat betekent dat de communicatie niet goed verloopt. Vormen van communicatieruis zijn:
- Manipulatie. Het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten, zonder dat de ontvanger dat merkt. Vb: Krant wil artikel sensationeler maken.
- Propaganda. Het doelbewust (en bij herhaling) eenzijdige informatie geven met als doel mensen te beïnvloeden. Vb: Politieke partijen tijdens verkiezingen
- Indoctrinatie. Het langdurig, systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen opdringen met de bedoeling dat het publiek deze kritiekloos accepteert.
Vb: Landen zoals China en Noord-Korea. Door het ontbreken van vrije media zijn er geen tegengeluiden, waardoor het publiek de opvattingen van de regering als het enige juiste beschouwt. Als ontvangers nemen we informatie nooit objectief waar. We spreken van selectieve perceptie: elke informatie wordt zodanig vervormd dat het past in ons referentiekader (alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten). Bij stereotypering heb je een vaststaand beeld van een groep mensen aan wie je allemaal dezelfde kenmerken toekent.
Een vooroordeel is een vooropgezette en voorbarige mening over iets of iemand zonder kennis van zaken.
Mensen gebruiken vooroordelen en stereotypen vaak om zich af te zetten tegen andere groepen. Dit kan leidden tot intolerantie en discriminatie (het anders behandelen van individuen of groepen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn). Discriminatie is nadelig voor de sociale cohesie. Er zijn zes theorieën over de grootte van de invloed van de media, en wat het effect hiervan is op je gedrag.
1. Injectienaaldtheorie: De kranten, radio en tv hebben zon sterke invloed dat we druppeltje voor druppeltje met ideeën worden volgespoten, de media gebruikt indoctrinatie en manipulatie.

2. Multiple-step-flowtheorie: Massamedia heeft een indirecte invloed via opinieleiders (mensen om ons heen met veel informeel gezag), wij nemen snel hun mening over.
3. Cultivatietheorie: De televisie speelt een grote rol in het overdragen van cultuur, want televisiewerkelijkheid wordt verward met de echte werkelijkheid. (VB: soaps) 4. Theorie van de selectieve perceptie: Benadrukt de macht van de mediagebruiker, want je neemt als ontvanger informatie nooit objectief waar (informatie wordt zodanig vervormd dat het past binnen ons referentiekader)
5. De agendatheorie: benadrukt dat de media niet kan bepalen hóe wij denken, alleen waarover wij denken en met elkaar praten. Beïnvloedt ook de politieke agenda.
6. De framingtheorie: de media brengt op een bepaalde manier een onderwerp aan het licht, wat onze manier van denken beïnvloedt. (welk mediaframe gebruikt de media?)
§3.1: Wat is politiek? Politiek is de wijze waarop een land wordt bestuurd, het gaat dus over het maken van keuzes. Groot dilemma is de keuze tussen snel, daadkrachtig en efficiënt besturen of voor een maximale participatie van burgers. In dictaturen bestaat dit probleem nauwelijks. Basiskenmerk dictatuur: De drie machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) zijn niet van elkaar gescheiden maar in handen van een kleine groep mensen.
Bij een dictatuur kunnen mensen hun rechten niet opeisen en daarom zal het altijd een rechtsstaat zijn. Andere kenmerken van een dictatuur zijn:
- Er is beperkte individuele vrijheid
- Er is geen politieke vrijheid
- Er is dikwijls overheidsgeweld
- Er bestaat geen onafhankelijke rechtsspraak (rechters zijn sympathisanten van de machtshebbers zodat burgers niet kunnen rekenen op bescherming tegen de overheid) In een autocratische dictatuur vormt één leidersfiguur het gezicht van de macht. Soms wordt de leider geholpen door een junta, een regering die grotendeels uit militairen bestaat.
De bevolking wordt onderdrukt, maar omdat er geen ideologie is, bestaat er vaak enige godsdienstvrijheid en economische speelruimte. In een totalitaire dictatuur is het hele politieke, economische en sociale leven gereguleerd.

Het ontstaat als een groep mensen de macht grijpt tijdens een ideologische revolutie.
Er is sprake van indoctrinatie, want alles staat onder strenge controle.
Een bijzondere vorm van een totalitaire dictatuur is een theocratie: de godsdienst is verheven tot staatsideologie. Democratie betekent letterlijk: het volk regeert. In sommige landen bestaat ook nog het referendum: een volksstemming over een bepaald wetsvoorstel. Het basiskenmerk van een representatieve democratie is dat het volk vertegenwoordigers kiest die de beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij verkiezingen aan de bevolking verantwoording moeten afleggen over hun beleid. Andere kenmerken van een democratie zijn:
- Er is individuele vrijheid
- Er gelden politieke grondrechten
- Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden
- Er bestaat onafhankelijke rechtsspraak
- Er bestaat persvrijheid (massamedia vervullen belangrijke functie) We maken bij een democratie onderscheid tussen parlementair en presidentieel stelsel.
In het parlementaire stelsel is het rechtstreeks gekozen parlement het hoogste machtsorgaan, op basis van deze samenstelling wordt er een kabinet geformeerd van ministers en staatsecretarissen, moeten voortdurend verantwoording afleggen aan het parlement, en dus indirect aan het volk. Zulke landen hebben meestal een niet gekozen staatshoofd van wie de macht beperkt wordt door een grondwet.
Is het staatshoofd een koning(in) in zo’n land spreek je van een constitutionele monarchie.

In een presidentieel stelsel kiest de bevolking niet alleen een parlement, maar ook een president. De president kan ministers benoemen en  ontslaan, hij mist echter het ontbindingsrecht (macht om het parlement te ontbinden)
Volgens Michels hebben zowel democratie als dictatuur neiging naar een oligarchie: de macht is in handen van een kleine groep mensen.
Regentencultuur kom je ook regelmatig tegen in Nederland: politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe. Er wordt minder geregeerd namens het volk en meer over het volk.
Overal waar welvaart toeneemt en de mensen beter worden opgeleid, ontstaat er een verlangen naar meer democratie, zo is geconcludeerd.
§3.2: Politieke stromingen
Onder een ideologie verstaan we een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.
Standpunten die uit ideologieën voorkomen, hebben te maken met drie aspecten:
- Normen en waarden, die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden.
- De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving
- De gewenste machtsverdeling in een samenleving
Progressief betekent vooruitstrevend (gericht op de toekomst). Progressieve politici benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor veranderingen.
Conservatief betekent behoudend (gericht op heden en verleden). Conservatieve politici benadrukken wat we al hebben bereikt.
Soms willen conservatieven de vervanging van regels weer terugdraaien (teruggaan naar zoals het vroeger was), dit heet reactionair: achteruitstrevend.   Politiek links gaat uit van gelijkwaardigheid (wil dus dat iedereen gelijke kansen heeft), de overheid moet daarom actief de zwakkeren beschermen.

Politiek rechts legt de nadruk op vrijheid en eigen verantwoordelijkheid (mensen moeten zoveel mogelijk zelf regelen). De overheid moet zich op sociaaleconomisch gebied passief opstellen en alleen optreden wanneer het nodig is.
Politiek midden: benadrukken gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en de overheid. Liberalisme (VVD, D66)
- Samenleving is het beste als het individu zo optimaal mogelijk kan ontplooien
- Mensen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig
- Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid, tolerantie: sleutelbegrippen
Volgens de liberalen nu is een vrijemarkteconomie het beste voor het land (vraag en aanbod bepalen de prijzen en de overheid speelt hierin geen rol) Socialisme (SP, PvdA, GL)
- De mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien zijn gelijk
- Vrijheid en gelijkheid krijgen pas betekenis wanneer mensen gelijke kansen hebben
- Mensen moeten solidair zijn: sterkte schouders dragen de zwaarste lasten
Het doel bij het ontstaan van het socialisme was een einde maken aan de armoede en ongelijkheid. Socialisten raakten verdeeld bij de vraag over hoe je gelijkheid het beste kan bereiken in communisten (wilden dat de arbeiders door een revolutie de macht zouden overnemen) en sociaaldemocraten (wilden verbeteringen bereiken langs de parlementaire weg).
De huidige sociaaldemocraten zijn niet tegen vrijemarkteconomie, maar vinden dat kennis, inkomen en macht beter verdeeld moet worden. Confessionalisme (CDA, CU, SGP)

- Mensen baseren hun politieke opvattingen op geloofsovertuiging
- Men gaat uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is een lichaam waarbij alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn, en alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren.
De huidige christendemocraten streven naar een samenleving waar rentmeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn.
Rentmeesterschap betekent dat de mens de taak heeft om goed voor de door God aan ons toevertrouwde aarde te zorgen. Populisme (PVV)
- Wil opkomen voor de burger die dat niet zelf kan, en wiens belangen daardoor ondergeschikt blijven aan de belangen van grote bedrijven/groepen
- Neigt politieke kwesties te versimpelen&met daadkrachtige oplossingen op te treden
- Zijn niet links/rechts/conservatief/progressief maar nationalistische standpunten:
zijn bijv. tegen immigratie en inmenging buitenland in de nationale politiek.
- Vooral in tijden van economische crisis bloeit het populisme op
§3.3: Politieke partijen
One-issuepartijen richten zich op één aspect van de samenleving (zoals PVDD).
Protestpartijen ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek (zoals D66, in 1966 als protest tegen de ‘ondemocratische regentencultuur’. Politieke partijen vervullen een aantal taken in onze democratie:
- Integratie van ideeën: de opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot één politiek programma

- Informatie: via politieke partijen komen kiezers verschillende standpunten te weten (zorgt voor vorming eigen mening)
- Participatie: partijen proberen burgers te interesseren zelf actief aan de politiek deel te nemen
- Selectie van kandidaten: politieke partijen stellen lijsten op met kandidaten, zodat het makkelijker is om te kiezen. Heel lang werd de Nederlandse politiek gedomineerd door drie partijen met verschillende ideologieën, kiezers stemden vaak trouw weer ieder jaar op deze partij. Arbeiders stemden PvdA, ondernemers VVD, en katholieken KVP.
Ontwikkelingen in de 2e helft van de 20e eeuw hadden  echter gevolgen voor het politiek landschap, vooral voor de ‘grote drie’: CDA, PvdA, VVD.
- Door daling van christenen krimpte de achterban van het CDA.
- De achterban van het PvdA krimpte want veel arbeiders etc. kregen het beter, hierdoor is de directe aanleiding om op een sociaaldemocratische partij te stemmen verdwenen.
- De VVD profiteerde, mede door de individualisering van de samenleving en een groter aantal zelfstandige ondernemers. Zwevende kiezers laten de keuze voor een partij vaak afhang van het moment, en vooral ook op de persoonlijkheid van de partijleiders. Dit verklaart o.a. de opkomst van nieuwe ideologische partijen zoals de SP, populistische en protestpartijen.
Huidige politieke partijen zijn, van politiek links naar rechts:
SP: de meest linkse partij en wil vooral armoede bestrijden.
GroenLinks: een sociaaldemocratische partij met enkele liberale standpunten
PVVD: One-issuepartij opgericht door een groep dierenbeschermers.
PvdA: Sociaaldemocratische partij, streeft naar een eerlijke verdeling van macht, kennis en                                   inkomen.
D66: Links-liberale partij, veel aandacht voor democratische besluitvorming en onderwijs.

CU: Christelijke, sociale partij met veel aandacht voor het gezin.
CDA: Christendemocratische partij uit midden, hecht waarde aan harmonie.
VVD: Rechts-liberale partij, vindt het goed als individuen zich kunnen ontplooien.
SGP: Kleine rechtse partij met conservatieve standpunten. Bijbelse waarden en normen zijn goed voor iedereen.
PVV: Meest rechtse partij, heeft populistische en nationalistische standpunten.
§3.4: Verkiezingen
Actief kiesrecht is het recht om te kiezen (mits je 18 jaar of ouder bent).
Passief kiesrecht is het recht om gekozen te worden.
We kiezen op verschillende niveaus: Landelijk (Tweede Kamer), provinciaal (Provinciale Staten), de gemeente (gemeenteraad) en de waterschappen die zorgen voor de waterhuishouding in Nederland. Ook zijn er verkiezingen voor het Europees Parlement.
Elke partij moet, om zich verkiesbaar te stellen:
- Zich op tijd registreren bij de Kiesraad
- In elke kieskring een kandidatenlijst en dertig steunbetuigingen inleveren
- Een borgsom van 11.250 euro betalen. Het Nederlandse kiessysteem is gebaseerd op een evenredige vertegenwoordiging, dit houdt in dat alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal zetels. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler: de hoeveel stemmen die je nodig hebt voor één zetel.

Voordelen: Iedere stem telt even zwaar mee, en kleinere partijen hebben meer kans.
Nadelen: Als er meerdere partijen zijn duren debatten langer omdat iedere partij spreektijd heeft. Kan ook lastig zijn om een nieuw bestuursorgaan, zoals een kabinet te vormen met veel partijen.
Vanwege deze nadelen hebben sommige landen een kiesdrempel: een land moet dan een minimumaantal percentage stemmen halen om in de Tweede Kamer te komen. Er is ook een districtenstelsel (meerderheidsstelsel), wordt gebruikt in de VS en UK.
Het landt wordt hierbij verdeeld in districten, en per district gaat er één afgevaardigde naar het parlement, degene die de meeste stemmen haalt in zijn/haar district.
Voordelen: Kiezers kennen de kandidaten vaak beter doordat ze uit eigen regio komen.
Nadelen: De afgevaardigde denkt misschien teveel aan het eigen district i.p.v. algemeen belang.  Daarnaast gaan alle stemmen in een district op een verliezer verloren.
Hierdoor is het mogelijk dat de partij met de meeste stemmen in een land niet de meeste zetels krijgt. Voor de verkiezingen stellen partijen een campagneteam op, vaak geholpen door een spindoctor: een communicatiedeskundige die de partij en de lijsttrekker adviseert.
Dagelijks verschijnen er opiniepeilingen: deze peilen de mening van kiezers, naar zouden ook de uitslag beïnvloeden omdat mensen eerder stemmen op een partij die in de winst staat. Als we stemmen, speelt onze keuze voor een partij bij de volgende standpunten een rol:
- De standpunten van de partij  staan in het verkiezingsprogramma/website.
- Je eigen belangen, dus bijv. als student of als ondernemer.
- De kans dat een partij een cruciale rol kan spelen bij de vorming van een kabinet, want een grote partij heeft meer invloed. Je stemt dan strategisch.

- De aantrekkingskracht van de lijsttrekker.
Kandidaten die laag op de lijst staan, kunnen met veel voorkeursstemmen toch in de Tweede Kamer komen (doordat ze bijv. een vrouw zijn of uit de regio komen). De dag na de Tweede Kamerverkiezingen begint de formatie van een nieuw kabinet, dit bestaat uit ministers en staatssecretarissen.
In ons land moet je een coalitie vormen voor een meerderheid. Dit is een combinatie van partijen die samenwerken op bestuurlijk niveau. Na de verkiezingen komt er een informateur, hij onderzoekt welke partijen samen een kabinet willen vormen. Als er een kabinet is besloten moeten er afspraken worden gemaakt, deze komen in het regeerakkoord te staan.
Als de informateur klaar is, komt er een formateur. Hij vormt daadwerkelijk een kabinet van ministers en staatssecretarissen. Dan benoemt de koning de ministers en staatsecretarissen. Het regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede. De koning leest deze voor tijdens een zitting van de Staten-Generaal, op Prinsjesdag.
Op die dag biedt de minister van Financiën ook de miljoenennota aan (een samenvatting van de rijksbegroting).
Na bekendmaking van de plannen debatteert de Tweede Kamer over de plannen tijdens de Algemene Beschouwingen, hierbij komt uiteraard kritiek van de oppositiepartijen. De miljoennota is gebaseerd op veronderstellingen en verwachtingen. Mogen deze anders uitpakken, worden plannen bijgesteld. Dit vindt plaats in de voorjaarsnota, hierin legt de regering verantwoording af over het beleid dat in de miljoenennota is toegezegd. Deze dag is de derde woensdag in mei en heet ook wel ‘gehaktdag’. Een kabinet kan vallen door:
- De ministers worden het niet eens over kwesties en de regeringspartijen besluiten dat het niet meer gezamenlijk verder kan.
- Een meerderheid in de Tweede Kamer verwerpt het beleid en de ministers willen hun beleid niet wijzigen. Demissionair kabinet = Als het kabinet zijn ontslag heeft aangeboden, blijven de oude ministers in functie tot een nieuw kabinet is gevormd.
Als het kabinet ontslag aanbiedt, vinden er vervroegde verkiezingen plaats.   §3.5: Regering en parlement
Beleidsvoornemens worden besproken in de ministerraad, de gezamenlijke vergadering van de ministers.
Voorzitter van de ministerraad is de minister-president (premier). Voor onderdelen van het takenpakket van een minister, kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. De twee taken van de Tweede Kamer zijn:

- Samen met de regering wetten maken en die goed keuren.
- De regering controleren.
De Tweede Kamer heeft ook een aantal rechten als medewetgever:
- Stemrecht: de Tweede Kamer kan wetsvoorstellen aannemen of verwerpen.
- Recht van amendement: De Tweede Kamer kan wetsvoorstellen wijzigen en dan aannemen, de aangepaste wetsvoorstellen heten dan amendementen.
- Recht van initiatief: De Tweede Kamer kan zelf wetsvoorstellen indienen.
Wordt vaak niet gedaan want het vergt veel juridische kennis om een wetsvoorstel uit te werken, alleen ministers en staatssecretarissen hebben hier mensen voor.
- Budgetrecht: De Tweede Kamer kan de begroting (financiële effecten van een beslissing samengevat) verwerpen of wijzigen.
Om te controleren heeft de Tweede Kamer deze rechten:
- Recht van motie: Een motie is een uitspraak van de Tweede Kamer waarmee zij een minister of staatsecretaris oproept bepaalde maatregelen te nemen of eventueel met een wetsvoorstel te komen.
Het kabinet is niet verplicht een motie uit te voeren. Moties die het beleid afkeuren:
Motie van treurnis: de Tweede Kamer is teleurgesteld in een gang van zaken.

Motie van afkeuring: Veroordeelt het beleid van een bewindspersoon of kabinet.
Motie van wantrouwen: Geen vertrouwen meer in bewindspersoon of kabinet.
- Vragenrecht: De Tweede Kamer kan vragen stellen aan de regering.
- Recht van interpellatie: Kamerleden mogen een spoeddebat aanvragen met een minister of staatssecretaris over een zorgwekkend onderwerp. Minstens dertig kamerleden moeten dit steunen.
- Recht van enquête: De Tweede Kamer kan een onderzoek instellen naar de rol van de regering en overheid in een bepaalde kwestie.   De Eerste Kamer (Senaat) telt 75 leden. Zij worden indirect gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Hun taken zijn beperkter dan die van de Tweede Kamer.
- Wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en regels van behoorlijke wetgeving: ‘laatste controle’.
- Recht om schriftelijke vragen te stellen.
- Recht van interpellatie
- Recht van enquête
Ze gebruiken dit echter weinig, omdat ze het parlement liever niet voor de voeten willen lopen. Een wetsvoorstel gaat eerst naar de Raad van State (belangrijkste adviesorgaan regering);
Dan naar de Tweede Kamer;
Dan naar de Eerste Kamer;
Na goedkeuring ondertekend door koning en verantwoordelijke minister;
Gepubliceerd in Staatsblad en krijgt het status van wet. Soms neemt een regering uitspraken zonder dat de Eerste en Tweede Kamer zich hierover uitspreken, Koninklijke Besluiten, bijv. bij de benoeming van een burgemeester.
Ook bij een Algemene Maatregel van Bestuur gebeurt dit (besluit van de regering over specifieke regels binnen een al bestaande wet). Dualisme is dat er een duidelijke taakverdeling is tussen regering en parlement die zich voortvloeit uit machtenscheiding, Trias Politica. Daarom kunnen de Eerste en Tweede Kamerleden niet ministers zijn en andersom.

In Nederland is het niet volkomen gescheiden, want Ministers hebben zowel wetgevende (stelt regels en wetten vast) als uitvoerende macht (voert ze uit).
§3.9: Democratie in discussie
De randvoorwaarden voor een goedwerkende democratie zijn:
1. Er is voldoende participatie van burgers.
2. De grondrechten worden gerespecteerd.
3. Er is een minimum aan sociale cohesie.
4. De macht van politici heeft voldoend legitimiteit. Als burgers zich niet meer herkennen in overheidsmaatregelen, is er nog wel sprake van representatie (want we worden vertegenwoordigd), maar zijn ze niet meer representatief (want ze verwoorden niet de opvattingen van de burgers. Liberalen vinden dat gekozen vertegenwoordigers slechts een globale opdracht van de kiezers hebben, en zelf veel speelruimte hebben om argumenten af te wegen.
Sociaaldemocraten vinden juist een sterke band tussen kiezers en gekozen politici belangrijk. In een monistisch politiek stelsel zijn de wetgevende en uitvoerende macht nauw met elkaar verweven, ministers stemmen dus bijv. mee over hun eigen beleid.
In een dualistisch politiek stelsel maakt de regering geen deel uit van het parlement. De wetgevende en uitvoerende macht staan hier los van elkaar.
Nederland heeft een dualistisch stelsel, maar werkt vaak monistisch omdat regeringspartijen in het kabinet vaak automatisch instemmen met het kabinetsbeleid. Ook politici hebben belangen, en kunnen daardoor minder goed beslissingen nemen. Er kan zelfs sprake zijn van tunnelvisie: politici negeren simpelweg kritische geluiden uit de samenleving.  

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.