Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 + 2

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1483 woorden
  • 17 november 2014
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Verslag Maatschappijleer Hoofdstuk 1 + Hoofdstuk 2 

HAVO 4

Hoofdstuk 1

Bij maatschappijleer onderzoek je maatschappelijke problemen. (verslaving, samenleving etc.)

Iets is een maatschappelijk probleem als het 3 kenmerken heeft  :

  1. Het is een groot probleem waar veel mensen mee te maken hebben.
  2. De overheid bemoeit zich ermee (of zou dat moeten).
  3. Het probleem heeft te maken met tegenstellingen.

 

Als je kijkt naar een maatschappelijk probleem  dan moet je organiseren. Ze gaan het probleem onder de aandacht brengen van de overheid en gaan in overleg en gaan proberen tot een oplossing te komen, als er een oplossing is moet die uiteindelijk vertaalt worden naar een wet (kan een verplichting/recht zijn)

 

Belangrijk is dat je bij een mening goeden argumenten hebt, anders is het een gevoel.

 

Waar moet een goede mening aan voldoen (3 onderdelen) :

  1. Ken de feiten  (echt gebeurd, kun je bewijzen)
  2. Je moet het onderwerp van verschillende kanten bekijken. (anders beperk je je mening)
  3. Argumenten hebben (argumenten zijn heel belangrijk)

 

Waarden : opvattingen over wat in het leven belangrijk is. (‘’wat jij en ik belangrijk vinden’’)

Waarden = altijd 1 woord (respect, familie, vriendschap etc. -> dingen die wij belangrijk vinden in het leven.

Vanuit een waarden ontstaat een norm.

Normen : regels die je vertellen hoe je je moet gedragen in een bepaalde situatie (ongeschreven normen : staat niet in de wet geschreven dat je dat moet doen  maar doe je bijvoorbeeld uit fatsoen, geschreven normen = wet : door de staat opgestelde regel die voor alle inwoners van een staat geldt.

 

Waarde en normen verschillen van tijd en plaats.

 

Waarden en normen kunnen ook botsen met elkaar er ontstaat dan een dilemma

 

Belang : iets waar je een voor – of nadeel van hebt.

Belangengroep : een groep met diezelfde belangen.

Belangtegenstellingen : als belangen van verschillende groepen met elkaar botsen. (dus 2 verschillende belangen )

 

Macht : het vermogen om het gedrag of denken van andere sterk te beïnvloeden.

Je hebt 2 soorten macht, formele macht en informele macht.

Formele macht : gezag, bv politie, is door de overheid aangesteld dus macht die door de overheid is vastgelegd.

Informele macht : invloed, bv een vriendengroep, sommige mensen hebben meer aanzien/invloed dus macht.

Maatschappelijke probleem benaderen met 4 analysevragen :

  1. Actoren : wat is het probleem ? Wie zijn erbij betrokken? Welke normen en waarden spelen een rol bij het probleem ? Welke belangen hebben de factoren ? Welke normen, waarden en/of belangen heb je bij deze kwestie ?
  2. Politieke besluitvorming : Wat is het probleem ? Welk beleid voert de overheid met betrekking tot dit probleem ? Welke wetten gaan over deze kwestie en welke staan er ter discussie ? Wat vinden politieke partijen van deze kwestie ? wat vind jij van t probleem ?
  3. Oorzaken en gevolgen : Wat is het probleem ? wat zijn de oorzaken van dit probleem ? welke gevolgen heeft de kwestie voor de samenleving ? Op welke manier kan het probleem worden opgelost?  Welke oplossing heeft jouw voorkeur ?

 

  1. Vergelijkingen : Wat is het probleem ? Heeft dit probleem te maken met normen, waarden, belangen en/of macht ? zo ja, hoe ? Speelt dit probleem ook in andere landen ? Is dit probleem van deze tijd, of speelt het al langer?

Hoe weet je of informatie betrouwbaar is  ?

  1. Word er een bronvermelding gegeven ?
  2. Is er een duidelijk onderscheid tussen feiten (objectief)  en meningen (subjectief)?
  3. Word het onderwerp van verschillende kanten bekeken ? (hoor en wederhoor)

 

Communiceren : het doorgeven van informatie.

Zender : stuurt informatie door naar de ontvanger (doormiddel van zien,horen,voelen)

Als iemand maar een deel van de boodschap ontvangt noem je dat ruis (bijvoorbeeld door geluiden in de omgeving)

 

3 soorten manieren van communiceren :

  1. Verbaal (praten of schrijven) of non verbaal (via gebaren, houding,uitstraling van je gevoelens)
  2. Eenzijdig (als je alleen informatie ontvangt) of meerzijdig (als je tegelijkertijd ontvanger en zender bent)
  3. Persoonlijk (als een klein groepje communiceert) of massaal (1 zender geeft informatie door aan een heleboel ontvangers)

 

Manipulatie : er worden met opzet feiten weggelaten of veranderd (vaak reclame ook oorlogen en politiek)

Propaganda : is het bewust met eenzijdige informatie de publieke mening beïnvloeden (reclame,politiek)

Indoctrinatie : er wordt langdurig  systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen opgedrongen met de bedoeling dat het volk deze opvatting kritiekloos accepteert (komt vaak voor bij dictatuur)

Censuur  : het verbieden/weglaten van bepaald nieuws.

 

Theorieën : over invloed van de media :

  • Injectienaaldtheorie : alles wat de mensen in de media zien, horen of lezen nemen ze in zich op. Invloed media is groot (meestal dictatuur)
  • Theorie van selectieve waarneming : men neemt maar een deel van wat men ziet, hoort of leest in zich op. Invloed van de media is beperkt (meestal democratie)

Wat men wil zien is afhankelijk van zijn/haar referentiekader.

Referentiekader : Een soort bril waarmee je de wereld zit en begrijpt. Je referentiekader kan wordem bepaald door : je achtergrond, je opvoeding, je geloof je beroep, je karakter en je geslacht.

 

Stereotype : een overdreven beeld van iemand of een groep dat niets met de werkelijkheid te maken heeft. 

Vooroordeel : een mening over iet of iemand, zonder dat je de feiten of de persoon goed kent.

Generaliseren : een hele groep aanspreken op het gedrag van een individu.

Discriminatie : als je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op de grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

 

Hoofdstuk 2

Rechtstaat : waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid. Daar horen een paar grondbeginselen bij : gelijke rechten, legaliteitbeginsel, machtscheiding, grondrechten en overheid moet zich aan wetten houden.

Grondrecht : staan grondrechten en hoe een land geregeerd moet worden.

Het recht : alle door overheid vastgestelde regels.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Het recht : alle door overheid vastgestelde regels.

Doel van de rechtsstaat ?

  • Vrijheid
  • Gelijkheid
  • Veiligheid

 

Grondwet wijzigen ?

  • 2/3 meerderheid van het parlement moet voor zijn.
  • 2 x stemmen voor wetswijziging ( 1x voor, 1x na de verkiezingen)

2 soorten grondrechten :

  • Klassieke grondrechten (mensenrechten) : de eerste vormen van grondrechten.
  • Sociale grondrechten : kwamen later tot stand zoals recht op onderwijs en gezondheidszorg.

Naast rechten ook plichten : Burgers moeten zich aan de wet houden en burgers moeten de wet te kennen en belasting en leerplicht.

 

Doel van trias politica : dat niet een persoon of een instantie alle politieke macht heeft. De machten controleren elkaar.

 

Een rechter is neutraal dat zie je ook aan de kleding.

 

Legaliteitsbeginsel : iets is alleen strafbaar als het in de wet staat, in de wet staat de maximale straf.

 

Wat is de rol van de overheid bij strafrecht ?

Rechtshandhaving (geweldmonopolie)

Rechtsbescherming

 

Overtreding : lichte strafbare feiten, lichte straf en een poging is niet strafbaar.

Misdrijf : ernstige strafbare feiten, een poging is strafbaar en een zware straf.

 

Crimineel : als je van criminaliteit je beroep hebt gemaakt.

 

Politie kan dwangmiddelen toenemen (hoeft geen toestemming van de rechter)

Politie à proces verbal à Officier van justitie à rechter

Officier van justitie bepaalt of er een zaak voor moet komen en heeft leiding over het onderzoek.

Nee ? schikken.    Ja ? dossier naar de rechter of boeten.

 

De  rechtszaak : Een van de rechters doet de opening vervolgens leest de officier van justitie de aanklacht voor vervolgens komt er een onderzoek (vragen worden gesteld). Getuige mag niet liegen anders meineed. Vervolgens  gaat de officier van justitie een requisitoir houden hier staat waar hij de verdachte van beschuldigd en waarom en welke straf. Daarna mag de advocaat zijn pleidooi houden hiermee verdedigd hij zijn cliënt.  Verdachte heeft laatste woord.

 

Er word een vonnis uitgesproken. Schuldig : dader à straf ?       Onschuldig à vrijspraak.

 

Rechtbank zegt jij bent schuldig als je daar niet mee eens bent ga je op hoger beroep à de rechtszaak word opnieuw gedaan. Als je er nog steeds niet mee eens bent kan je in cassatie gaan dan gaan ze kijken of alles goed is gegaan bij de rechtszaak.

 

Doel van straffen :

  • Vergelding : straffen van crimineel.
  • Preventie : proberen te voorkomen dat er opnieuw een misdrijf komt.
  • Resocialisatie : heropvoeden
  • Voorkomen eigenrichting : overheid neemt wraak, slachtoffer niet.

 

Hoofdstraffen :

  • Vrijheidstraf, na goed gedrag 1/3 van de straf af. Na levenslang is 30 jaar maximaal.
  • Hechtenis. Lichte vrijheidstraf van max 1 jaar
  • Taakstraf van max 240 uur
  • Geldboete (max 440 000 euro)

Bijkomende straffen : ontzetting baan of rijbewijs

Strafrechtelijke maatregelen : schadevergoeding, inrichting, TBS, spullen afgenomen.

 

 

 

12-15 max 1 jaar detentie

16-17 max 2 jaar detentie

Jonger dan 12 niet strafrechtelijk aansprakelijk.

Jongeren doel : resocialisatie

 

Na gevangenisstraf à reclassering (helpt terugkeren in de maatschappij)

 

Privaatrecht = burgerlijk recht : regelt de betrekking tussen burgers onderling.

Privaatrecht : personen- en familierecht, ondernemingsrecht en vermogensrecht.

 

Ruzie = geschil

Eiser : klaagt (eis)

Gedaagde : komt voor de rechter (verweer)

Rechter spreekt vonnis uit.

Vonnis : schadevergoeding of dwangsom (elke keer als die iets doet een boete betalen)

Schadevergoeding : vermogensschade (matteriele schade) en  immateriële schade (pijn of emotie)

 

Kort geding : versnelde procedure voor spoedeisende zaken.

 

Directe klassenjustitie : Een rechter houd rekening met de achtergrond van de verdachte.

Indirecte klassenjustitie : Mensen uit lagere klassen actiever vervolgen dan mensen uit hogere klassen.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.