Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Examenmodule: Massamedia

Beoordeling 10
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 4247 woorden
  • 18 augustus 2010
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 10
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Paragraaf 1: Communicatie, informatie en massacommunicatie

Communicatie: Zender ---> boodschap ---> ontvanger

Eenzijdige communicatie: 1-richtingsverkeer (ontvanger reageert niet)
Meerzijdige communicatie: Ontvanger reageert

Verbale communicatie: Communicatie d.m.v. geschreven of gesproken woorden (ook
afgesproken gebaren)
Non-verbale communicatie: Zonder woorden, vooral gevoelens

Directe communicatie: Communicatie zonder hulpmiddelen (vaak meerzijdig)
Indirecte communicatie: Er wordt gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen

(communicatiemedia), zoals telefoon, brief en radio (vaak eenzijdig)

Een boodschap kan worden versterkt door non-verbale en verbale communicatie op elkaar af te stemmen (muziek bij een film)

Referentiekader: Het geheel van kennis, ervaring en verwachtingen dat de zender en de
ontvanger hebben

Wanneer het referentiekader van de zender en de ontvanger dusdanig verschilt, kan er een communicatiestoornis optreden. Door middel van feed-back kinnen deze problemen vaak opgelost worden. Bij eenzijdige communicatie is de kans op communicatiestoornis groter.

Socialisatie: Het proces waarop een mens (vaak in de jeugd) voorbereid wordt op zijn rol in de maatschappij (grotendeels de opvoeding)

In één maatschappij zijn er al grote verschillen in socialisatie tussen jongens en meisjes (meisjes spelen met poppen en jongens met bouwdozen). Ook zijn er verschillen tussen verschillende milieus etc.

Na de jeugd gaat de socialisatie door, bijvoorbeeld een bepaald rijgedrag aanleren. Dit moet tot hun referentiekader gaan behoren.

Communicatie is overdracht van informatie, informatie heeft twee betekenissen, Nieuws en kennis

Nieuws: Hetgeen dat wetenswaardig is..

Om een feit voor iemand nieuws te maken moet het aan drie dingen voldoen (subjectief):
- Het moet uitzonderlijk zijn (geen dagelijkse kost)
- Het moet een samenhang hebben met andere feiten, ander heeft het geen betekenis.
- Men moet voorkennis van de zaak hebben waar het feit bij hoort
Kennis: Hetgeen dat iemand weet.
Kennis is subjectief, je kennis wordt beïnvloed door kennis op andere gebieden rond het desbetreffende onderwerp.

Massacommunicatie: Communicatie gericht op een publiek (vaak openbaar, eenzijdig en indirect)

Ontvangers kunnen alles met de informatie doen, stoornissen kunnen gemakkelijk voorkomen.

Paragraaf 2: De betekenis van de massamedia


De media kan 4 taken vervullen: - Leverancier van informatie zijn
- Opinies en gedrag beïnvloeden
- Kennis en inzicht vergroten
- Verstrooiing bieden
(In praktijk lopen deze taken vaak door elkaar)

Functies (waarneembare effecten van massamedia voor de samenleving) van massamedia

Overdracht van cultuur: Gewoontes, normen en waarden van het volk overbrengen op het volk.

Blikverruiming: Mensen maken kennis met aspecten van de samenleving waar ze anders nooit kennis mee gemaakt zouden hebben. Ook komt men zo in contact met andere samenlevingen.
Overdragen van informatie en kennis: Men wordt over alles goed geïnformeerd, zodat men goed kan functioneren.
Informatieoverdracht tussen overheid en burgers: Overheid komt te weten wat onder de bevolking speelt en bevolking weet wat de overheid uitvoert.
Uitwisselen van meningen: Door het uitwisselen van meningen worden er standpunten gevormd.

In het meningsvorm proces speelt media een belangrijke rol op twee punten:
- Ze vormen de publieke agenda (bepalen waarover men praat)
- Ze bepalen mede hoe er over deze dingen gedacht wordt.

Door de komst van de tv zijn de boeken naar de achtergrond geschoven, twee mensen hebben hier theorieën over gemaakt:
McLuhan: Tv zorgde voor bevrijding. Tv zorgde ervoor dat mensen zich beter uit kunnen drukken. De taal beperkte het uitdrukkingsvermogen van de mens. Ook werden inbeeldingsvermogen en het zintuiglijk waarnemen beperkt. Met behulp van de tv kon de mens zich ontplooien.
Postman: Hij was van mening dat door de komst van de tv het intellectuele vermogen beperkt werd. Beelden op tv gingen enkel om het uiterlijk en niet meer om inhoud. Hij vond de kennis erg belangrijk die via de boeken werd verstrekt. Hij vond dat bij de tv de klantvriendelijkheid

voorop stond in plaats van de kennis. Ook was hij van mening dat het concentratievermogen
van jongeren verslechterd werd.

Media speelt een erg belangrijke rol in de democratie. Alleen het nadeel is dat ze hun rol niet altijd goed vervullen:
- Media is erg marktgericht. Ze richten zich op een groot publiek, en willen zekerheid behouden door save, niet tegenspraak oproepende programma’s te maken.
- Omdat er bij de media vaak sprake is van eenzijdige communicatie voldoen ze niet altijd aan de maatschappelijke behoeftes.
- Persbureaus waar media hun nieuws vandaan haalt zijn ook commercieel.

Paragraaf 3: Selectie

Of media objectief is, is nog de vraag. Men weet niet hoeveel invloed de media op ons denken heeft. Lezers nemen lang niet altijd alles wat de media vertelt voor waar aan. Persoonlijke kijk tegen dingen beïnvloedt de mens met het opnemen en verwerken van informatie. Wanneer men tegen iets is, waarvan in het nieuws wordt gezegd dat het goed is, zal deze persoon dit niet snel voor waarheid aannemen.
Ook wordt door kennis en ervaring bepaald wat men opneemt. Weet men niets van het onderwerp, dan zal men snel afhaken. Wanneer men weinig weet en toch blijft kijken, blijft de opname van informatie vaak beperkt.


Selectieve perceptie: Mensen nemen slechts een gedeelte waar van wat er gebeurd.
Dit komt omdat er téveel om ons heen gebeurd om allemaal waar te kunnen nemen. Men neemt voor het grootse deel dingen waar uit hun referentiekader.

Het beeld dat de massamedia geeft is altijd gekleurd:
- Het nieuws geeft slechts een fractie weer van wat er dagelijks gebeurd. Journalisten bepalen wat belangrijk is.
- Het weergeven van het nieuws gebeurd op een manier die zij prettig vinden, waar zij achterstaan en ook hoe zij het opvatten.

Een groot deel van het wereldnieuws komt van persbureaus:
Amerika: AP, UPI
Engeland: Reuter
Frankrijk: AFP
Nederlands nieuws komt van een nationaal persbureau: ANP.
Van het nieuws dat de persbureaus brengen, selecteren kranten, omroepen etc. ‘hun’ nieuws. Buiten het nieuws van de persbureaus hebben ze ook hun eigen correspondenten en verslaggevers. Als laatst krijgen ze ook nog rapporten, en andere informatie toegestuurd.
Uit al dit inkomende nieuws wordt een selectie gemaakt dat naar buiten gebracht wordt.
Grotere nieuws uitbrengers hebben vaak meerdere redacties, met verschillende redacteurs.

Er vindt veel selectie plaats voordat iets naar buiten gebracht wordt. 

Er zijn geen regels in het selecteren van nieuws, maar er is wel regelmaat in te vinden:
- Gebeurtenissen moeten uitzonderlijk zijn. (Opvallend en niet allerdaags).
- Gebeurtenissen moeten gevolgen hebben voor een grote groep mensen.
- Gebeurtenissen moeten actueel zijn, dus van vandaag of gister.
- Gebeurtenissen moeten bij het medium passen.
- Gebeurtenissen waar langdurig over geschreven kan worden  hebben meer nieuwswaarde dan éénmalige incidenten.
- Gebeurtenissen moeten makkelijk uit te leggen zijn aan een grote groep mensen.
- Er moet afwisseling van nieuws zijn.
Deze punten gelden vooral voor populaire massakranten.
De tv heeft nog een ander criterium: er moeten beelden van het nieuws zijn. Deze beelden moeten indrukwekkend en niet te duur zijn.

Soms worden nieuwsfeiten bewust gekleurd. Maar vaak probeert men de informatie zo objectief mogelijk te brengen. Hiervoor zijn journalistieke normen:

- Ze moeten nieuws zo veel mogelijk controleren.
- Ze moeten hoor- en wederhoor toepassen. Dus elk verhaal van beide kanten aanhoren.
- Informatie en opinie scheiden, mening moet apart van hun verslaggeving gegeven worden.
Omdat er zoveel pluriformiteit (in veel vormen voorkomend) in de media is, geeft het totale beeld dat alle media samen geeft een redelijk objectief beeld.

Omdat alle persbureaus in het westen gevestigd zijn, leveren de derde wereldlanden veel kritiek hierop. Men vindt hier dat men té weinig over de derde wereldlanden schrijft, en dat men enkel aandacht krijgt wanneer er iets heel ernstigs gebeurd. Economie en cultuur krijgt weinig tot geen aandacht, en alles wordt met westerse ogen bekeken. Ook deze landen zijn van de grote persbureaus afhankelijk en krijgen dus vooral informatie over Amerika, Engeland en Frankrijk.
Nu zijn er ook in deze twee kleine persbureaus voor minder spannend nieuws.

Ook wordt er informatie geleverd via de tv-amusement. Deze laat zien wat er in het dagelijks leven afspeelt in verhaalvorm. Omdat veel programma’s uit Amerika komen, hebben wij een vertekend beeld van de Amerikaanse samenleving. De series laten zien wat het publiek wil zien.

Paragraaf 4: De werking van de beïnvloeding door de media

Informatie van media is bewust of onbewust gekleurd door vooroordelen, stereotypen, normen en waarden.


Over kleuring van media bestaan een aantal theorieën:
Injectienaaldtheorie: Media manipuleert de massa, deze verzet zich niet (media beschouwt deze mensen ook als weerloze sponzen). De inhoud van de boodschap is van directe invloed op de massa.
Voorstanders: Door mediaboodschappen kan de bevolking goed opgevoed worden.
Tegenstanders: Massamedia kan schade aanrichten (kan mensen tot dingen aanzetten).
Men gelooft nu niet meer in deze theorie.

Tweetrapsmodel: Samenleving bestond uit twee groepen: Opinieleiders en volgers. Opinieleiders zouden informatie oppikken, en de volgers zouden hun mening laten afhangen van deze leiders. Opinieleiders zouden hier als filter fungeren.
Deze theorie bleek ook niet te kloppen. Goed geïnformeerden bleken enkel met soortgenoten te praten, en de volgers ook.

De bovenstaande theorieën gingen ervan uit dat de media wat deed met de mens, bij de volgende theorie vraagt men zich af wat de mens doet met de media:

Selectiviteitstheorieën: Mensen nemen selectief waar en onthouden selectief.

Als mensen een bepaald idee hebben, blijft dit idee bestaan, dus ook de vooroordelen, en zou de media hier niets aan kunnen doen.
Media maken hier gebruik van: Ze onderzoeken wat de massa leuk vindt en richt daar hun aanbod op af.

Tegenwoordig hangen de ideeën tussen de injectienaaldtheorie en de selectiviteitstheorieën in:
Agendatheorie: De media zoekt uit waar de massa geïnteresseerd in is, zoekt daar nieuwsitems bij en zorgt dat de mensen daar over gaan praten.
De agendatheorie zegt dat de media de mensen niet beïnvloed op hun manier van           denken, omdat mensen toch selecteren. Wel kan de media de massa een verstoorde kijk op de werkelijkheid geven, door vooral erg sensationele stukken te plaatsen. Het is soms zó erg dat mensen de tv als waarheid beschouwen, en dus nergens meer veilig zijn.

Paragraaf 5: De overheid en de media


Pers is alles wat gedrukt is. Pers is tegelijkertijd met de Nederlandse staat ontwikkelt via het marktmechanisme: Wet van vraag en aanbod, en wat niet geliefd is verdwijnt van de markt. Deze bladen waren enkel op commerciële opgebouwd. Toen de pers een stevige positie had, is de overheid er zich mee gaan bemoeien.

Omroep is radio en tv. In de twintigste eeuw is de omroep ontwikkeld. De overheid heeft zich veel met de ontwikkelingen bemoeid. Hieruit zijn de niet-commerciële omroepen ontstaan. Deze omroepen moeten zich aan veel voorschriften houden en mogen geen winst maken. Zonder toestemming van de overheid mogen ze niet zenden.
Commerciële omroepen zijn niet van de overheid, deze omroepen willen juist zo veel mogelijk winst maken. Maar ook zij moeten zich aan bepaalde regels van de overheid houden.


De grondwet schrijft de omroep en persregels voor: Vrijheid van godsdienst, levensovertuiging en meningsuiting.
Zonder deze wetten zouden burgers zeer beperkt zijn en zou men de burgers alles wijs kunnen maken. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, zijn duidelijk en niet verder uitgewerkt.
Vrijheid van meningsuiting is wel uitgewerkt:
Pers: Niemand heeft van tevoren toestemming nodig om via drukwerk zijn of haar gedachten uit te wisselen. (overheid mag geen censuur (= vooraf controleren en eventueel verbieden van teksten) uitoefenen).
Omroep: - Er is geen toezicht vooraf
- Niemand heeft bij andere uitingsvormen vooraf toestemming nodig om te uiten.
De grondwet beschermt geen reclame, omdat deze geen echte informatie geven, enkel gekleurde informatie.

Voor geen enkele meningsuiting is goedkeuring nodig. Dit houdt niet in dat iedereen alles kan publiceren, want bij het publiceren moet men zich wel aan de rest van het wetboek houden: Verboden op belediging, opruiing, liegen en schenden van goede zeden. Houdt men zich hier niet aan, dan kan men gestraft worden.

Er heerst veel onduidelijkheid over de vrijheid van de media. Journalisten willen graag het
Verschoningsrecht (geheimhoudingsrecht/plicht). Ze zouden graag, als bronnen dat wensen, de bron anoniem willen houden bij rechtszaken. Maar zo kunnen ze wel dingen schrijven die niet na te lopen zijn, en misschien wel zomaar opgeschreven zijn, die veel problemen opleveren.

Verdragen met het buitenland zijn belangrijker dan de grondwet. Zo zegt het verdrag van Rome dat er ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden uitgewisseld mogen worden, zonder inmenging van de overheid. Deze wet is vrijer dan de grondwet, omdat deze wet buiten het recht op meningsuiting ook het recht op informatie regelt.
Wetten in formele zin (gemaakt door regering en parlement) moeten goedgekeurd worden als ze niet in strijd zijn met een internationaal verdrag. Het maakt hierbij niet uit of ze in strijd zijn met de grondwet.

Overheid heeft drie uitgangspunten:

Vrijheid van meningsuiting: Overheid beschermt dit. Dit is kenmerkend voor alle democratische landen.
Bescherming pluriformiteit: Bescherming van verscheidenheid van media, zodat ook kleinere bevolkingsgroepen hun standpunten kunnen laten horen. Rechten van minderheden dienen namelijk beschermd te worden.
Democratie: Massamedia speelt een belangrijke rol in de democratie, en daarom neemt de overheid een zorgfunctie op zich. Zo zorgt de overheid dat de media haar werk optimaal kunnen verrichten. Hiermee kan de overheid ook de hand leggen op de cultuur.  

Paragraaf 6: De pers: een profiel

Kranten kunnen zes soorten berichten brengen:

Beleidsinformatie: Nieuwsfeiten en achtergronden van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen

Human-interest: Allerdaagse of bijzondere gebeurtenissen of mensen, enkel vermaak.
Verstrooiing: Strips, sportbericht etc.
Praktische informatie: Weerbericht, beurs, cultuuragenda, recepten etc.
Opinie: Mening van de krant, zonder onderschrift weergegeven, redacteurs en lezers.
Advertenties: Valt niet onder de verantwoording van de redactie.
Kranten hebben altijd een mix van deze zes dingen.

Opiniebladen: Informeren over achtergronden van maatschappelijke, economische, politieke en culturele ontwikkelingen. Lijken op kaderkranten. Op een gegeven moment zó veel dat ze ophielden te bestaan of moesten fuseren.

Paragraaf 7:  De pers: tussen commercie en overheid


Marktgerichtheid: Streven naar zo groot mogelijk publiek door rekening te houden met de wens van het publiek.


Pers richt slechts op kleine doelgroep: Vaste lezers houden van de identiteit van de krant. Kranten maken wist door de abonnement verkoop, losse verkoop en ze kunnen een gedeelte van de stergelden eisen van de tv-omroepen.
In de jaren zestig ging het slecht met de kranten. De ontzuiling zorgde ervoor dat er veel dagbladen verdwenen, en er vaak slechts één regionaal dagblad in de plaats kwam. Ook zorgde de tv voor veel concurrentie. Deze werd nummer één van informatiebron. Daarom wilden mensen ook op tv reclame gaan maken, en gingen de reclamegelden achteruit. De stergelden compenseerden dit niet.

Persconcentratie: Aantal kranten verminderde en minder uitgevers kregen een steeds groter deel van  de bladenmarkt in handen.
Dit wordt veroorzaakt door twee verschijnselen:
- De oplagespiraal: Er is een verband tussen advertentie-inkomsten, oplage en kwaliteit. Wanneer één ding daalt, dan daalt de rest ook, de krant komt in een neerwaartse spiraal.
- Technologische veranderingen: Nieuwe druktechnieken zijn erg duur, er moet geïnvesteerd kunnen worden. Ook werken deze machines vaak enkel voordelig bij grote oplagen.

Monopolievorming bij de pers: Uitgeversconcerns hebben bepaalde deelmarkten vaak (bijna) volledig in handen.  

Marktsegmentering: De bevolking werd steeds meer opgedeeld in verschillende groepen, voor deze groepen verschenen verschillende bladen. (kwam rond 1980 tot stilstand)


Ook voor adverteerders zijn gespecialiseerde bladen zijn, omdat ze deze kunnen gebruiken voor het plaatsen van een product in goede omgeving. Deze bladen heten: Special-intrest bladen.

Om een zo groot mogelijke sector te krijgen, geven uitgevers ook met hun eigen bladen concurrerende bladen uit.

Uitgeversconcerns zijn gewone ondernemingen die economisch handelen om nieuwe doelgroepen te bereiken, concurrentie te bestrijden, hogere advertentie-inkomsten te krijgen of de productiecapaciteit optimaal te benutten.
Ze proberen  hun activiteiten buiten de pers te krijgen:
- Een hele bedrijfskolom (alle activiteiten die nodig zijn om een product bij de klant te brengen (drukkerijen en distributie) in handen te krijgen.
- Nieuwe producten in handen te krijgen.
Deze strijd is goed voor de lezers.

Er zitten ook nadelen aan, door deze ontwikkelingen is de macht over de pers in handen gekomen van een kleine groep mensen. Ook schrijft de pers, door de grote marktgerichtheid, wat de mens wil lezen in plaats van wat zij willen vertellen (pluriformiteit wordt bedreigd).

De krant moet een aantal belangrijke maatschappelijke functies vervullen: Buiten een product van vrije ondernemers is het ook nog eens een onafhankelijke berichtgever. Doordat dit tegenstrijdig is bestaat een pers-team uit directie en redacties. De directie doet de zakelijke kant en de redactie de inhoud van het blad.

Om te voorkomen dat de directie de baas speelt over de redactie is er in de CAO een redactiestatuut (hierin is de identiteit van de krant vastgesteld en de verhouding tussen redactie en directie geregeld) verplicht gesteld.
In de dagbladen loopt de redactie weinig gevaar, maar bij tijdschriften moet de redactie niet schrijven om feiten en gedachten door te geven, maar om geld binnen te halen.

De overheid beschermt de pluriformiteit van de pers op drie manieren:
- De stergelden, zodat ze genoeg geld hebben om hun tijdschriften te publiceren.
- Bedrijfsfonds voor de pers: Met dit fonds worden dagbladen en tijdschriften (voor politieke meningsuiting) in nood gesteund.
- Het instellen van het redactiestatuut.
Verschil met omroepen:
- Maatregels zijn niet meer dan correctie op vrije markt
- Bemoeit zich slechts met de politieke pers.
Liberalen zijn tegen het bedrijfsfonds voor de pers omdat ze van mening zijn dat ze slechte bladen in stand houden, maar het fonds is slechts tijdelijk.

In andere landen is er ook weinig controle op de pers, alleen zijn daar wel wetten die zorgen dat er niet teveel fusies gepleegd worden, om de macht een beetje verdeeld te houden.


Paragraaf 8: De publieke omroep: een profiel


Er bestaat een mediawet, die gaat er van uit dat het Nederlandse omroepbestel (de gehele organisatie van de Nederlandse omroep) een publiek bestel moet zijn. De belangrijkste kenmerken hiervan zijn:
- Bestel is publiek, niet commercieel wat inhoud dat er geen winst gemaakt mag worden. Ook mogen er geen commerciële activiteiten plaats vinden.
- Het bestel is open, iedereen die aan bepaalde regels voldoet kan zendtijd en financiële steun krijgen.
- Het bestel kent programmatische autonomie. Dit houdt in dat de zendgemachtigden zelf de vrijheid hebben om uit te zenden wat ze willen, binnen de verplichting van het totaalprogramma en binnen de wet.
Wel moeten omroepverenigingen een eigen identiteit hebben en een minimaal aantal leden. De omroepen mogen geen winst maken omdat dit hun eigen identiteit naar de achtergrond zou drukken.

Omdat zendtijd schaars is heeft Nederland maar 3 zenders. Deze zendtijd moet verdeeld worden onder omroepinstellingen. De mediawet onderscheidt de volgende omroepinstellingen:
- omroepverenigingen

- Nederlandse Omroep Stichting (NOS)
- Stichting Ether Reclame (Ster)
- educatieve omroepinstellingen
- Lokale en regionale omroepinstellingen

Omroepverenigingen (verenigingen of stichtingen die vanuit een eigen identiteit met een minimaal aantal leden tv- of radioprogramma’s maken) krijgen de meeste zendtijd.
Om zendmachtiging te krijgen moet er voldaan worden aan een aantal voorwaarden:
- Ze moeten een eigen identiteit hebben
- Ze moeten georganiseerd zijn als een vereniging of een stichting (geen winst mogen maken). Ze krijgen hun geld via Stergelden, geld van de overheid, en Merchandising (verkoop van spullen van de omroep)
- Totaal programma (Volledig programma bestaande uit: culturele, informatieve, educatieve en verstooiende programma’s)
- Ze moeten een minimaal aantal leden hebben. Hun zendtijd staat in verhouding met het aantal leden.

Een nieuw omroep begint als
Aspirantomroep. Ze moeten aan alle voorwaarden van de andere omroepverenigingen voldoen, behalve aan het aantal leden, ze moet minimaal 60000 leden hebben. Ze krijgen het eerste jaar de helft van de C-omroeptijd. Aan het eind van het jaar moeten ze qua ledenaantal op de C-status zitten, anders verdwijnen ze.

AVRO: Neutraal Liberaal
TROS: Neutrale omroep voor de gewone man
KRO: Katholiek (centrum)
NCRV: Protestants-christelijk (centrum)
EO: Rechtzinnig protestants-christelijk (rechts)
VPRO: Progressief en intellectueel (links)
VARA: Sociaal-democratisch (links)

NOS is samenwerkingsorgaan van de omroepverenigingen, alle omroepverenigingen hebben er een voorzitter in, de overige worden aangesteld door de overheid. De NOS heeft de volgende taken:
- Coördinatie van programma’s
- Vertegenwoordigen van Nederlandse omroepverenigingen in internationale organisaties
- Behartigen van gemeenschappelijke belangen van omroepinstellingen.
- Verzorgen van eigen programma’s over zaken waar de andere zenders tekort komen (nieuws, sport)


Productiebedrijf van de omroepen is het NOB, hier zijn de voorzieningen die nodig zijn om programma’s te maken:
- Beheren en exploiteren van technische voorzieningen
- Instandhouden en exploiteren van muziekbibliotheek, fonotheek en archief.
Omroepen moeten voor diensten van het NOB betalen, ze zijn niet verplicht om alles bij het NOB te doen. Ook het NOB mag diensten aanbieden aan andere organisaties.

- Educatieve omroepinstellingen krijgen slecht beperkte zendtijd
- De STER verkoopt haar zendtijd aan degene die reclame willen maken
- Per gemeente mag er slechts één lokale omroep zijn, ook andere regio’s mogen slechts één omroepinstelling. Wel wordt hieraan de eis gesteld dat het een algemeen karakter moet hebben.

Er zijn ook nog overige zendgemachtigden:
- Kerken en kerkgenootschappen
- Politieke partijen die gevestigd zijn in de tweede kamer.

De eisen die gesteld worden aan omroepverenigingen zijn niet van toepassing op de overige zendgemachtigden

Paragraaf 9: De omroep: de weg naar de commercie


In Nederland waren tussen 1900 en 1960 4 zuilen, katholieke, socialistische, protestantse en algemene zuil. Iedereen leefde met alles wat er in die zuil aangeboden werd, en deed niets met dingen die buiten de zuil hoorden.  Zo was ook de media in de vier zuilen verdeeld, elke zuil had z’n eigen krant, en z’n eigen zendtijd.

De Ontzuiling kwam omdat mensen individuele voorkeuren kregen. Ze gingen buiten hun zuil. Nu had de media een probleem, want nu moesten ze moeite doen om aanhang te krijgen en aan de wensen van het publiek te voldoen. Dagbladen moesten omgezet worden, en veel dagbladen vielen dan ook. Dit ging niet goed, uiteindelijk kwam het tot een compromis, zendgemachtigden moesten doen aan een groot aantal regels waardoor eigen identiteit van de omroepverenigingen gegarandeerd zou worden, en het bedrijfsleven zou tijd kunnen kopen voor reclame. Dit werd vastgelegd in de
omroepwet, een wet die erg op de mediawet lijkt.

TROS richtte zich van het begin af aan al op het grote publiek, en niet op groepen. Ze brachten alles luchtig en vermakelijk met weinig diepgang. Dit werd een succes. Andere programma’s gingen dit nadoen. Met als gevolg vervlakking, programma’s werden simpel, en gingen op elkaar lijken en het aanbod werd eenzijdiger. Er ontstond een massa cultuur voor de ‘gemiddelde mens’. De vervlakking werd vertrossing genoemd, omdat de TROS de aanzetter was. Na de groei van de tros kwam Veronica, deze deed hetzelfde als de TROS maar richtte zich vooral op de jongeren. In 1987 wed Veronica de grootste omroep.

Door slechte antennes waren er geen buitenlandse zenders te ontvangen, toen er centrale antennesystemen kwamen, kon men buitenlandse zenders ontvangen, maar ook nog zeer beperkt. Toen de satelliet kwam kon men goed buitenlandse zenders ontvangen, deze waren vooral op amusement gericht, maar omdat ze buitenlands waren, waren ze niet verboden. Kabelexploitanten durfden deze zenders nog niet op de kabel te zetten, maar na een rechtszaak kwam eruit dat dit niet verboden was. Hier maakten John de Mol en Joop van den Ende gebruik van. Deze namen enkel amusementsprogramma’s op, en zonden dezen uit via de Luxemburgse tv. Ook kochten ze programma’s van de publieke omroepen en mensen die bij de ster adverteerden stapten over naar RTL 4, omdat daar meer mensen naar keken.
Toen kreeg de publieke omroep ook steeds meer concurrentie van de lokale en regionale omroepen.


Door deze gebeurtenissen moesten de omroepen zich marktgerichter op gaan stellen. Ze zonden enkel nog lichte programma’s uit omdat dat meer kijkers trok.
De commerciële omroep is vrijwel alleen afhankelijk van reclamegelden. Mensen willen enkel adverteren bij programma’s met hoge kijkcijfers, dus elk programma moet aanslaan.
Sponsors kunnen eisen aan programma’s stellen waardoor de onafhankelijkheid in gevaar komt, hierdoor worden programma’s gekleurd zonder dat de kijker het weet.
Door de commercialisering kunnen er duurdere programma’s met professionelere middelen worden gemaakt. Artiesten kunnen ook meer gaan vragen, waardoor er steeds meer geld in de tv-wereld gaat zitten.

De marktgerichtheid van de omroep wordt op 5 manieren geuit:
- Het verplichte programmapakket wordt zo luchtig mogelijk gebracht. Een ‘informatieve’ talkshow over koetjes en kalfjes.
- Amusementprogramma’s tijdens prime time (7 - 10 uur ’s avonds kijken de meeste mensen tv) uitzenden. Moeilijkere programma’s aan het eind van de avond.
- Sandwich formule: Populair - minder populair - populair. In de hoop dat menden blijven doorkijken tot het andere populaire programma.
- Aankoop beleid van Amerikaanse series: Populair en goedkoop (Hebben hun geld al opgebracht, en worden goedkoop doorverkocht, populariteitsgarantie en technisch goed omdat er veel geld in is gestoken.
- Samenwerking met andere producenten, meer geld verdiend en minder risico.


NOS doet veel kijk- en luisteronderzoeken om te onderzoeken wat populair is onder de bevolking.

In 1994 dacht men dat de gevolgen van de verruiming van het televisieaanbod konden zijn:
- Kwantiteit kan ten koste gaan van kwaliteit
- Publieke omroep zou commercieel worden voor concurrentie met commerciële zenders
- Nationale identiteit kan verminderen door groot aanbod buitenlandse programma’s
- Culturele eenheid kan verminderen

Paragraaf 10: De discussie over het omroepstelsel


Men weet niet hoe te kiezen voor commerciële en publieke omroep op de tv:
In Amerika bemoeid de overheid zich niet met de tv. De gehele Amerikaanse televisie is commercieel.

In Rusland en Duitsland heb je ook staatsomroepen. Bij Duitsland heeft de overheid er geen invloed op en in Rusland wel heel veel.

België en Groot-Brittannië hebben een duaal-bestel: commerciële omroep en staatsomroep staan naast elkaar. Staatsomroep wordt uit belastinggelden betaald, reclames zijn verboden. Er zijn weinig commerciële stations.


In 1994 werd er gediscussieerd over de volgende elementen:
- Plaats van NOS en NOB in omroepbestel
- Plaats van reclame in de omroep
- Het al dan niet gewenst zijn van commerciële televisie
- De functie van taken van de media
- De invloed van de overheid op de inhoud van de programma’s

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.