Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De parlementaire democratie

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3160 woorden
  • 17 januari 2011
  • 136 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
136 keer beoordeeld

H1:
Politiek: De manier waarop een land wordt bestuurd. Het is belangrijk om je te bemoeien met de politiek: voor dingen die voor iedereen in Nederland gelden (goed drinkwater) en voor specifieke dingen (homohuwelijk).

Representatieve/ Tegenwoordigende democratie: Alle burgers, vanaf een bepaalde leeftijd, evenveel recht hebben om betrokken te zijn bij de oplossing van belangrijke problemen. Burgers hebben dus een politieke macht. Zij kiezen hun vertegenwoordigers die in onze naam het land besturen.

Parlementaire democratie: Ander woord voor Representatieve democratie. Deze naam omdat volksvertegenwoordigers op landelijk niveau het parlement vormen.


Dictatuur (autocratisch, totalitair, theocratisch): De wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht is in handen van een kleine groep mensen. Andere kenmerken zijn de beperking van individuele (godsdienst is niet toegestaan) en politieke vrijheid, overheidsgeweld, geen onafhankelijke rechtspraak (valt onder directe controle van het bewind) en censuur (massamedia en cultuur staan onder toezicht). Bij een democratie zijn deze kenmerken precies andersom.

Er zijn twee soorten dictatuur. Bij autocratische dictaturen is er één leidersfiguur, meestal een hoge militair. Bij een totalitaire democratie wordt de macht meestal uitgevoerd door een groep mensen, bijvoorbeeld één partij die een bepaalde ideologie uitdraagt. Staatsgrepen komen hierbij weinig voor. Een speciale vorm van deze laatste democratie is de theocratie, waarin de godsdienst is verheven tot staatsideologie.

(in)directe democratie: Tegenwoordig is er bijna alleen nog maar indirecte democratie. Dat wil zeggen dat burgers hun vertegenwoordigers kiezen. Er is dus geen referendum; een volksstemming over een bepaald wetsvoorstel.

Parlementair en presidentieel stelsel: Bij indirecte democratie word onderscheid gemaakt tussen het parlementair en presidentieel stelsel. Bij dit eerste stelsel is er sprake van een parlement dat gekozen wordt. Het parlement heeft dan de hoogste bevoegdheid. Bij het tweede stelsel wordt er een president gekozen. Ministers zijn aan de president verantwoording schuldig en niet aan het parlement.

Constitutionele monarchie: Dit is in Nederland ook het geval: het parlement is het hoogste orgaan en de macht van de koning(in) is dus beperkt.

Ontbindingsrecht: Het recht van een president om het parlement te ontbinden; Hij moet van het parlement goedkeuring krijgen voor een wetsvoorstel.

Kenmerken Nederlandse democratie: Vanaf 18 jaar mag je stemmen en gekozen worden, Iedereen mag een politieke partij oprichten, iedereen mag demonstreren, de leden van de Staten-Generaal worden gekozen door een geheime stemming en de wetten worden door de Staten-Generaal en regering samen vastgesteld.


H2:

Ideologie: Een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Deze hebben standpunten over machtsverdeling en de onderstaande punten:

Normen en waarden: Grenzen van persoonlijke vrijheid. Abortus en hoofddoekjes bijvoorbeeld.

Sociaaleconomische verhoudingen: Wat is een rechtvaardige verdeling van de welvaart?

Progressief: Vooruitstrevend, gericht op de toekomst. Wil bijv. milieuvervuiling tegen gaan.

Conservatief: Behoudend, gericht op heden en verleden. Meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw. Wil bijv. geen politieke macht aan de EU afstaan.


Reactionair: Dat oude regels terug moeten komen. (abortus verbieden)

Links-midden-rechts: Worden gebruikt voor de verschillende visies op de rol van de overheid als het gaat om de sociaaleconomische verhoudingen. Politiek links (PvdA, SP en GroenLinks) wil dat iedereen gelijke kansen heeft. Bijvoorbeeld studiefinanciering voor armere studenten. Politiek rechts (VVD en PVV) legt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en de vrijheid van mensen. Ze laten mensen hun zaakjes zelf regelen en stellen zich op sociaaleconomisch terrein passief op. Het verschil tussen rechts en links wordt ook wel polarisatie genoemd. Politiek midden (CDA en D66) nemen een tussenpositie in. Mensen moeten volgens hun eerst voor zichzelf zorgen en als dat niet lukt helpt de overheid hun.

Liberalisme: Het individu moet zich zo goed mogelijk kunnen ontplooien: wat goed is voor het individu is goed voor de maatschappij. Vrijheid, individuele verantwoording en tolerantie zijn sleutelbegrippen in de liberale traditie. De overheid moet zich beperken tot kerntaken als defensie en onderwijs. VVD is de grootste liberale partij, D66 is een progressief liberalistische partij en de PVV is een liberale partij met reactionaire elementen.

Socialisme: Mensen moeten gelijke kansen hebben en moeten solidair met elkaar zijn: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Ontstaan in de 19e eeuw toen arbeiders leden onder zeer slechte werkomstandigheden. Het socialisme is verdeeld door de vraag over hoe ze het doel van gelijkheid het beste konden bereiken. De communisten wilden een revolutie waarbij de arbeiders alle macht over zouden nemen. In Rusland lukte dit en in China en Cuba is dit nog steeds zo. De sociaaldemocraten wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs parlementaire weg.

Confessionalisme: Politieke opvattingen worden gebaseerd op een geloofsovertuiging. Worden ook wel christendemocraten genoemd. CDA SGP en ChristenUnie horen hierbij.

Fascisme: Gaat uit van de ongelijkheid van mensen zoals in Nazi-Duitsland.

Extreem-rechts: Racistisch; tegen de islam bijvoorbeeld.

Ecologische stromingen: Economische waarden worden ondergeschikt aan ecologische waarden.

Populisme: Meer een bepaalde stijl dan een ideologie. Deze partijen weten met populaire standpunten veel steun te vergaren. Geert Wilders is ook een Populist.


H3:

Politieke partij: Groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving.

One-issuepartij: Richten zich op één aspect van de samenleving (partij voor de dieren).

protestpartijen: Ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek (D66 en Lijst Pim Fortuyn).


Functies partijen:

-Integratie van ideeën: Opvattingen van burgers worden gebundeld tot één politiek programma.

-Informatie: Kiezers komen standpunten te weten.

-Participatie: Burgers interesseren om aan de politiek mee te doen.

-De selectie van kandidaten: Lijst opstellen met kandidaten.

Bron 8 en 9: Van links/progressief naar rechts/conservatief:

SP – GroenLinks – PVDD – D66 – ChristenUnie – CDA – VVD – SGP - PVV


H4:
Gemeente: De Bilt (Hier worden vertegenwoordigers voor gekozen)

Provincie: Utrecht (Hier worden vertegenwoordigers voor gekozen)

Rijk: Nederland (Hier worden vertegenwoordigers voor gekozen)

EU: Europese Unie (Hier worden vertegenwoordigers voor gekozen)

Actief en passief kiesrecht: Actief is het recht om te kiezen en passief het recht om gekozen te worden. (beide vanaf 18 jaar) Vreemdelingen uit Nederland die geen Nederlandse nationaliteit hebben mogen na 5 jaar alleen aan de gemeenteraadsverkiezingen meedoen. Ook mensen die zijn ontzet uit het kiesrecht (landverraad, geestelijke stoornis) mogen niet stemmen.

Evenredige vertegenwoordiging: Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. 3 procent van de stemmen is 3 procent van de zetels. Een voordeel hieraan is dat ook kleine partijen gekozen worden omdat elke stem even zwaar meetelt. Een nadeel is dat al die partijen spreektijd hebben in de tweede kamer.


Kiesdeler: De hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om één zetel te krijgen.

Coalitie: Combinatie van verschillende partijen die gaan samenwerken op bestuurlijk niveau.

Kiesdrempel: Dat een partij een minimum percentage moet hebben om mee te delen in de zetels. Dit geld bijvoorbeeld in Duitsland en Oostenrijk.

Districten- of meerderheidsstelsel: Hierbij wordt het land verdeeld in een paar districten. Elk district kiest één vertegenwoordiger die dan door gaat naar het landelijk parlement. De stemmen voor de verliezende kandidaat zijn dan niet meer van belang en dit is ook een nadeel aan dit stelsel. Een voordeel is dat mensen hun vertegenwoordiger goed kennen omdat diegene uit hun eigen regio komt.

Voorwaarden partij: - Registreren bij de Kiesraad

- In minimaal 19 kieskringen meedoen

- Een kandidatenlijst en steunbetuiging van 30 Nederlanders inleveren.

- 11.000 euro betalen (komt terug bij 75% van de kiesdeler)

Verkiezingsprogramma: Hierin staan de belangrijkste standpunten van politieke partijen.

Lijsttrekker: Staat bovenaan de kandidatenlijst en bepaald het gezicht van de partij in interviews en in tv-programma’s.

Voorkeursstemmen: Je stemt niet alleen op een partij, maar op een kandidaat in de partij. Deze kandidaten krijgen voorkeursstemmen en worden op die manier in de kamer geplaatst.

Kabinet: Bestaat uit ministers en staatssecretarissen en moet kunnen rekenen op steun van een meerderheid van de tweede kamer. Soms is dit een partij(VS) maar meestal een coalitie.


Informateur: Word benoemd door de koningin en onderzoekt welke combinatie van partijen de meeste kans van slagen heeft. Dat hangt af van welke partijen met elkaar willen regeren en over welke onderwerpen overeenstemming is tussen de partijen.

Formateur: Word ook benoemd door de koningin, nadat de informateur enkele partijen bij elkaar heeft gebracht. De formateur gaat daadwerkelijk het kabinet vormen van ministers (die meer macht hebben) en staatsecretarissen.

Regeerakkoord: Hierin worden afspraken over de overeenstemming over de hoofdlijnen van het te voeren beleid opgenomen.

Troonrede: Word op prinsesdag door de koningin voorgelezen. Hier verteld ze het regeerakkoord in. Bijvoorbeeld hoe de regering criminaliteit wil bestrijden.

Miljoenennota: Samenvatting van de rijksbegroting.

Motie van afkeuring en wantrouwen: Kan door de Tweede Kamer worden aangenomen als een minister of staatsecretaris toch aan het afgekeurde beleid vasthoudt. De minister hoeft dan formeel niet af te treden maar dit gebeurt meestal wel.

Ook het hele kabinet kan vallen. Dat kan gebeuren doordat de regering een beleidsvoorstel zó belangrijk vindt, dat het kabinet het voortbestaan aan het voorstel verbindt. Als de Tweede Kamer het voorstel dan verwerpt moet het hele kabinet ontslag nemen. Dan worden er vervroegde verkiezingen gehouden of word er een informateur benoemd.

Demissionair kabinet: Kabinet dat gevallen is. Zij mogen geen nieuwe plannen bedenken en handelen alleen de lopende of spoedeisende zaken af.


H5:

Regering: Is het dagelijks bestuur van Nederland en bestaat uit ministers en de koningin.

Ministerraad: Hierin worden de beleidsvoornemens besproken voor ministers. De premier is de voorzitter.

Staatssecretarissen: Worden aangesteld voor onderdelen van het takenpakket van een minister. Deze kunnen de minister niet vervangen als hij/zij ziek is.

Rol koningin: - Ondertekenen van alle wetten.


- Voorlezen van de troonrede.

- Benoemen van ministers en (in)formateurs.

- Regelmatig overleg met de premier over het kabinetsbeleid.

De koningin, en een beperkt aantal anderen van het koningshuis, zijn onschendbaar en vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid, de ministers zijn verantwoordelijk.

Raad van State: Het belangrijkste adviesorgaan van de regering. Hier gaat een wetsvoorstel altijd eerst heen.

Ontstaan van een wet:

1. Er is een maatschappelijk probleem.

2. Een minister of Tweede Kamerlid maakt een wetsvoorstel.

3. Wetsvoorstel gaat naar de Raad van State.

4. De Tweede Kamer debatteert over het wetsvoorstel.

5. Tweede Kamerleden dienen amendementen in.

6. De Tweede Kamer stemt over de amendementen en het definitieve wetsvoorstel.

7. De Eerste Kamer stemt over het wetsvoorstel, zij mogen geen aanpassingen meer maken.

8. De Koningin en de verantwoordelijke minister ondertekenen het wetsvoorstel.

9. De wet wordt gepubliceerd in het Staatsblad. Hiermee is de wet automatisch van kracht.


Tweede Kamer (taken en rechten): De Tweede Kamer heeft twee taken: Zij is medewetgever en zij controleert de regering. Ook heeft zij vier algemene rechten en vier rechten om de ministers te controleren. De algemene rechten:

- Stemrecht: Beslist of de wetsvoorstellen aangenomen worden.

- Recht van amendement: Wijzigingen in een wetsvoorstel aanbrengen.

- Recht van initiatief: Ze mogen zelf wetsvoorstellen indienen.

- Budgetrecht: Ze mogen tussen de verschillende begrotingsposten schuiven.

De rechten om de ministers te controleren:

- Recht van motie: (Zie motie van afkeuring en wantrouwen)

- Vragenrecht: Ze mogen vragen stellen die binnen maximaal 3 weken beantwoord worden.

- Recht van interpellatie: Ze mogen een spoeddebat aanvragen als dit door minimaal 30 Kamerleden wordt gesteund.

- Recht van enquête: Ze mogen zelf een onderzoek instellen als zij naar eigen mening te weinig informatie heeft gekregen.

Eerste Kamer: Dit word ook wel de senaat genoemd en telt 75 leden. De eerste kamer vergadert één keer per week en de meeste mensen hebben er dus nog een andere baan bij. De taak van de Eerste Kamer is veel beperkter dan die van de Tweede Kamer. Zo mogen zij alleen een wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit komt omdat het primaat bij de Tweede Kamer ligt: omdat de leden rechtstreeks gekozen worden wegen hun politieke afwegingen zwaarder.

Dualisme: Bestuurders zoals ministers geen lid kunnen zijn van het orgaan dat hen controleert. Je kunt dus niet in de Eerste- én Tweede Kamer zitten.


Trias politica: In plaats van een koning met absolute macht moeten deze taken verdeeld worden over drie machten. De eerste macht is de wetgevende macht. Deze macht kreeg als taak om algemene wetten te maken, te wijzigen of in te trekken. De tweede macht is de uitvoerende macht en die kreeg als taak om de wetten in de praktijk te brengen en in concrete gevallen toe te passen (de politie). De derde macht is de rechterlijke macht. Deze kan in het geval van onenigheid over de wetten en bij alle conflicten die met rechtsregels konden worden opgelost, recht spreken. De drie machten hebben niks over elkaar te zeggen maar houden elkaar wel in de gaten. Vooral de rechterlijke macht moet onafhankelijk zijn om corruptie tegen te gaan.

Poldermodel: De bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen tussen verschillende partijen. Dit is een kenmerk voor de Nederlandse politieke cultuur.


H6:

Systeemmodel: Geeft een schematisch beeld hoe politieke besluiten tot stand komen en welke politieke actoren daarin een grote rol spelen. Het is een handig hulpmiddel om het ingewikkelde politieke bedrijf beter te kunnen begrijpen. Volgens het systeemmodel vindt het proces van politieke besluitvorming in vier fasen plaats:

- Invoer: De samenleving brengt eisen en wensen naar voren. Bijvoorbeeld een betere leefomgeving.

- Omzetting: De eisen en wensen en uitspraken van de politici worden door de politieke partijen (de poortwachters van de democratie) vertaald in concrete politieke eisen en uiteindelijk een beslissing.

- Uitvoer: Ambtenaren zorgen er vervolgens voor dat een plan of wet wordt uitgevoerd.

- Terugkoppeling: Na een aantal jaren worden de uitgevoerde plannen geëvalueerd. Indien nodig vinden er dan bijstellingen plaats.

Politieke agenda: Een onderwerp dat moet worden besproken in de Tweede Kamer.

Beleidsvoorbereiding: Als een wethouder een minister of ambtenaar vraagt om de zaak te onderzoeken en advies uit te brengen.

Beleidsbepaling: De bepaling van het beleid.

Omgevingsfactoren: Factoren die niet direct een onderdeel van het probleem vormen, maar wel een rol spelen in de besluitvorming. De belangrijkste 7 omgevingsfactoren zijn:

- Demografische factoren: Samenstelling van de bevolking. (Vergrijzing bij beslissing over AOW en de zorg)


- Ecologische factoren: De wisselwerking tussen mens en milieu. (Groei luchtvaart goed voor economie maar slecht voor milieu)

- Culturele factoren: Worden gevormd door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde normen, waarden en gewoonten. (Strenge maatregelen botsen met tolerantie)

- Economische factoren: Of er genoeg geld is. (makkelijker in normale tijden dan in crisis)

- Technologische factoren: Of er genoeg technologische ontwikkelingen zijn.

- Sociale factoren: Verdeling in maatschappelijke klassen. (miljonair heeft voorrang op vakkenvuller in de bijvoorbeeld de VS)

- Internationale factoren: Invloed van internationale wetgeving, regels en verdragen.


H7:
Politieke actoren: Alle burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces. Er worden er vier genoemd in het boek: Ambtenaren, Adviesorganen, Pressiegroepen en Massamedia.

Beleid: De bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.

4e macht: Zo worden ambtenaren ook wel genoemd omdat zij zoveel invloed hebben. Dat komt omdat zij veel langer ergens werken dan politici en dus meer kennis en ervaring hebben.

Naast de Raad van State zijn er nog twee adviesorganen:


SER: De Sociaal-Economische Raad. Deze adviseert de regering over de hoofdlijnen of specifieke dingen van het sociaaleconomische beleid.

WRR: De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Deze verschaft wetenschappelijke gefundeerde informatie te geven over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden.

Pressiegroepen: Groepen die trachten invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Zij worden ook wel de vijfde macht genoemd en zijn er in drie soorten. Belangengroepen zoals de Consumentenbond, Actiegroepen die er tijdelijk voor één ding inzetten en Actieorganisaties zoals Greenpeace.

Lobbyen: Proberen via persoonlijk contact steun te krijgen voor je standpunten en belangen. Handig hiervoor is dus om veel politici te kennen.

Functies massamedia: Er zijn vijf functies van de massamedia die invloed uitoefenen op de politieke besluitvorming en deze worden uitgelegd met een voorbeeld. Stel dat een ambtenaar gegevens laat verdwijnen over de geluidsnormen op Schiphol. De media hebben dan achtereenvolgens:

- Een informatieve functie: de krant bericht erover.

- Een spreekbuisfunctie: De krant laat verschillende mensen aan het woord.

- Een onderzoekende of agendafunctie: De media bedenkt zelf welke gevolgen het kan hebben voor de samenleving.

- Een commentaarfunctie: De krant zal commentaar geven.

- Een controlerende functie: Het beleid van de verantwoordelijke minister wordt bekeken.


H8:
Subsidiariteitsbeginsel: Het delegeren van bevoegdheden; de rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, maar de gedetailleerde invulling wordt aan lagere overheden overgelaten. Nederland heeft drie bestuurslagen: het rijk, de provincie en de gemeente.

Gedeputeerde Staten: Wordt gekozen door het uit de Provinciale Staten en vormt het dagelijks bestuur van de provincie.


Commisaris van de Koningin: De voorzitter van de Provinciale en Gedeputeerde Staten.

Gemeenteraad: Neemt de belangrijkste besluiten en stelt de beleidskaders en budgetten vast. Wordt om de vier jaar opnieuw gekozen.

Burgemeester en Wethouders (B&W): Hiervan is het dagelijks bestuur van de gemeente in handen. Zij hebben vooral een uitvoerende taak.

Dualisme: De gemeenteraad controleert het College van B&W.

EU:

Supranationaal: Dat de aangesloten landen hun bevoegdheden grotendeels hebben overgedragen aan de EU. (voedselveiligheid)

Intergouvernemteel: Besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van alle afzonderlijke landen. (vredesmissies)

Europese commissie: Uitvoerende macht. Het dagelijks bestuur van de EU wordt gevormd door de Europese commissie. Elke lidstaat levert één commissaris.

De Europese raad: Bestaat uit alle regeringsleiders en stelt de hoofdlijnen van het politiek beleid vast. Om het half jaar wordt de voorzitter verandert.

Raad van ministers: Hierin zijn de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd. Er zijn totaal negen verschillende raden die zich elk met een specifiek onderwerp bezig houden. Bij elke raad zit één vertegenwoordiger van alle lidstaten.

Europees parlement: Vertegenwoordigen alle burgers van de EU. Totaal zijn er 785 zetels, per bevolkingsomvang is het afhankelijk hoeveel zetels een land krijgt. Het EP heeft maar beperkte bevoegdheden.


Europese hof van justitie: De rechtgevende macht van de EU. Zij controleren of de regels van de EU door iedereen gebruikt worden. Het hof telt 25 rechters, uit elke lidstaat één. Uitspraken van het Europees hof gaan boven uitspraken van de Nederlandse rechter.

VN: Opgericht in 1945 met als doel om nog een wereldoorlog te voorkomen. Nederland hoort hier net als 193 andere landen bij.

Algemene vergadering VN: Heeft in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen. Dit heeft geen juridische consequenties maar bij een meerderheidsbesluit kan wel een resolutie (motie) aangenomen worden.

Veiligheidsraad VN: Deze bestaat uit vijf landen en moet toestemming geven voor een resolutie.

NAVO: Is soms betrokken bij vredesmissies. De NAVO werd ooit opgericht om individuele landen te beschermen tegen eventuele agressors(aanvallers).


H9:

Randvoorwaarden zodat de Nederlandse democratie optimaal kan functioneren

- Voldoende politieke participatie van burgers: Kan niet zonder de betrokkenheid van burgers, bijvoorbeeld als er gestemd moet worden.

- Eerbieding van de grondrechten:

- Minimum aan sociale cohesie: Scherpe tegenstellingen in een samenleving kunnen leiden tot politieke instabiliteit. Bijvoorbeeld tussen verschillende etnische groepen.

- Legitimiteit van de macht: Politieke besluiten moeten voldoende effectief zijn en burgers moeten zich kunnen herkennen in overheidsmaatregelen. Ook moeten de opvattingen van burgers vertegenwoordigd worden.

Burgerlijke ongehoorzaamheid: Bijvoorbeeld een bezetting of blokkade van Greenpeace.


Sociale tweedeling: Te grote verdeling tussen twee groepen.

Dualisme/monisme: Als de taken van de regering en het parlement zo veel mogelijk gescheiden zijn. Monisme is hier het tegenovergestelde van.

Representativiteit: Geschiktheid (van het democratische stelsel in dit geval). De opvattingen van burgers worden niet meer vertegenwoordigd door Politieke partijen.

Referendum: Volksstemming.

REACTIES

D.

D.

Bij het schrijven van samenvattingen moet je natuurlijk wel neutraal zijn. En niet gelijk de linkse (...) uithangen?

13 jaar geleden

C.

C.

Het is geen samenvatting. Het zijn begrippen. Je kan niet echt links zijn als je de definitie van een begrip geeft.

12 jaar geleden

K.

K.

Het moet in plaats van totalitaire democratie, totalitaire dictatuur zijn. ( dit staat in h1, ongeveer halverwege)

12 jaar geleden

J.

J.

Echt bedankt door jou hoef ik die kkhoofdstuk van 50 blz niet te lezen zemmel.

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.