Classicistische schilderijen hebben koele kleuren, scherpe contouren en een rustige en statige compositie. Dit alles sloot aan bij de Verlichtingsideeën.
Burgerlijke classicisme werd de stijl van de Franse Revolutie. De schilder van de Revolutie was Jacques Louis David (Van 1748 tot 1825). Zijn schilderijen zijn rationeel, nauwkeurig en zakelijk.
2.5 Muziek
De barokmuziek was bedoeld om gevoelens en hartstochten uit te drukken. De muziekstijl was tot halverwege de 18e eeuw in de mode. De barokmuziek werd voor bepaalde gelegenheden gecomponeerd. Johann Sebastian Bach (Van 1685 tot 1750) schreef zowel kerkelijke muziek als wereldwijde muziek.
Concerto grosso: Een geliefde concertvorm in de 18e eeuw, waarbij een kleine groep solisten tegenover de rest van het orkest, het ensemble, stond. Zo’n concert bestond uit 3 delen: snel, langzaam, snel.
De klassieke stijl van de Weense school met Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven loste geleidelijk de barok af. De klassieke stijl wilde gevoel van evenwicht uitdrukken door een logische ordening van muzikale motieven en melodieën. Herhaling, symmetrie, variatie en contrast werden overheersende compositietechnieken.
3.1 Schrijver en publiek
In de 18e eeuw waren schrijvers afkomstig uit alle lagen van de burgerij. Achttiende-eeuwse literatuur was door burgers en voor burgers. Schrijvers waren nog steeds opvoeders en opinievormers. Zij beschouwden zichzelf als de intellectuele elite van de burgerij waar ze deel van uitmaakten. Vrouwen gingen een belangrijkere rol spelen als schrijfster. De bekendste zijn Betje Wolff en Aagje Deken.
3.2 Classicistisch toneel
Nil volentibus arduum (“Niets is onmogelijk voor hen die willen”) was een genootschap opgericht in Amsterdam in 1669. Dit dichtgenootschap wilde het toneel in de Republiek hervormen door het Franse classicistische toneel als voorbeeld te nemen. De voorgestelde verbeteringen golden voor zowel de inhoud alsook de vorm van het toneel. Doel was het publiek via toneel morele (Levens) lessen leren. Dit soort toneel moest de deugdzaamheid bevorderen. Overeenkomstig met de eis van poëtisch gerechtigheid werd deugd beloond en ondeugd bestraft in dit toneel.
3.3 Spectatoriale tijdschriften
Vanaf ca. 1730 werden ze erg populair. De tijdschriften functioneerde als opinieorgaan voor de burgerij. De spectator gaf raad aan medeburgers over zaken uit het dagelijkse leven en over problemen op zedelijk en godsdienstig terrein. De teksten waren leerzaam en amusant en moesten aanzetten tot denken en discussie. Er werden in zogenaamde ‘karakterschetsen’ algemeen menselijke eigenschappen bekritiseerd of geprezen. In dit soort tijdschriften werden verschillende soorten tekst gebruikt: De verhandeling, een karakterschets, moraliserende gedichten of de (Fictieve) lezersbrief. Dit soort tijdschriften werden gelezen in koffiehuizen. Er mocht in dit soort tijdschriften niet over politieke kwesties worden geschreven.
3.4 Kinderliteratuur
Opvoeding en onderwijs waren belangrijke thema’s in de Verlichting. Vanuit die belangstelling werden er voor kinderen teksten geschreven. Hieronijmus van Alphen (Van 1746 tot 1803) was een pionier op dat gebied. Belangrijke onderwerpen in deze gedichtjes zijn studie-ijver, deugden als oprechtheid en gehoorzaamheid en de relatie tussen kind en ouder. Het kind (De ik-figuur) verwoord zelf de les of moraal. Alles was eenvoudig te herkennen en de onderwerpen sloten aan bij voor kinderen herkenbare zaken en gevoelens.
3.5 Imaginaire reisverhalen
Een imaginaire reisverhaal was een verhaal over een reis naar een denkbeeldig land. Dit was een zeer populair genre. Het was bij Verlichtingsschrijvers populair, omdat schrijver het konden gebruiken om maatschappijkritiek te leveren. Door een denkbeeldig land te beschrijven kon de auteur situaties in eigen land kritiseren. Een beroemd voorbeeld is Gulliver’s travels (Uit 1726) van Jonathan Swift (Van 1667 tot 1745).
3.6 Opkomst van de roman
Vanaf ca. 1780 kwam in de Republiek de roman als volwaardig genre tot ontwikkeling. In de roman werd in tegenstelling tot de slechts voor amusement bedoelde ‘romannetjes’, veel aandacht geschonken aan de psychologische verdieping van de personages. In de roman werd de innerlijke ontwikkeling van de belangrijkste personages uitvoerig beschreven. Zedenromans verdedigden de heersende normen en waarden. Een voorbeeld hiervan is Pamela van Samuel Richardson. De zedenroman maakte gebruik van de briefvorm. De brief was een tekstsoort die aansloot bij de behoefte om zelfbespiegelingen met anderen te delen. Ook versterkte de briefvorm de illusie van echtheid.
Sentimentalisme is de cultivering van het eigen gevoel en het gevoelsmatige.
Sentimentele roman is een roman waarin de gewaarwordingen van de personages centraal staan.
Emotionele effectwerking is dat een schrijver zijn lezers emotioneel wil raken en actief meeleven wilt bewerkstelligen.
Cursus 11: Negentiende eeuw
1.1 Nationalisme en imperialisme
Na de nederlaag van Napoleon in 1815 streefde men in Europa naar het hertel van de politieke situatie van voor de Franse Revolutie (Die begon in 1789). De negentiende eeuw werd echter niet de eeuw van herstel van de oude orde. Er waren revoluties en het nationalisme en imperialisme bepaalden de belangrijkste politieke ontwikkelingen in Europa en in de wereld.
Het nationalisme inspireerde het politieke streven naar eenwording. Het nationalisme leidde ook tot grote belangstelling voor het verleden van eigen volk en volkskarakter. Het negentiende-eeuwse nationalisme was een fase in de totstandkoming van opkomende moderne eenheidsstaten. Zo speelde het nationalisme een rol bij de eenwording van Italië en Duitsland.
Vanaf ca. 1870 kwam het imperialisme op. Europese landen streefden naar gebieds- en machtsuitbreiding in de koloniën, die geëxploiteerd werden vanwege de grondstoffen voor de industrie in Europa en die als afzetgebieden dienden voor de producten van de eigen industrie.
De negentiende eeuw was de eeuw van de rijke burgerij, de bourgeoisie. Dit was een kleine, welvarende groep van kooplieden, bankiers en industriëlen die in grote huizen woonde vol luxegoederen en kunst.
Het kapitalisme en de industrialisatie zorgden voor nieuwe arbeidsvormen, waarbij arbeiders als afhankelijke loonarbeiders in dienst waren van ondernemers. Hierdoor ontwikkelden steden zich tot metropolen waar grote groepen mensen (Arbeiders) anoniem, als vreemden voor elkaar, opgingen in de massa.
1.2 Nederland en de moderniteit
Na Napoleons nederlaag werden de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden herenigd in een koninkrijk onder koning Willem I. Deze hereniging duurde niet lang, omdat de meningsverschillen te groot waren. Na de Junirevolutie (1830) in Parijs kwamen de Belgen in opstand voor onafhankelijkheid. Ze werden onafhankelijk in 1839.
In 1848 stemde koning Willem II in met een nieuwe grondwet die door de liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke was opgesteld. Nederland werd een parlementaire democratie waarin ministers verantwoording moesten afleggen tegenover de Staten-Generaal.
Het nationaal gevoel in Nederland werd gestimuleerd door de bevrijding van Napoleon en door de afscheiding van de Belgen. Dit gevoel versterkte het besef van een eigen nationaal karakter met als belangrijkste eigenschappen: huiselijkheid, godsdienstigheid, vaderlandsliefde en vrijheidsverlangen.
Nederland veranderde in de negentiende eeuw van een agrarische maatschappij naar een geïndustrialiseerde maatschappij, gekenmerkt door een toenemende verstedelijking en de verzwakking van regionale bindingen. De moderniteit brak door met positieve en negatieve gevolgen: Nieuwe transportmethoden (Stoomvaart en spoorwegen) en de trek van mensen naar de stad, waar de verpaupering groot was.
De in 1824 opgerichte Nederlandsche Handelsmaatschappij zorgde voor de import en voor de export van producten van en naar Indië. In de koloniën werd een gedwongen koffiecultuur doorgezet. In het kader van het cultuurstelsel moest een vijfde deel van de grond bebouwd worden met door het gouvernement bepaalde producten.
De moderniteit veranderde de maatschappij. Er was een toenemende politieke en sociale bewustwording onder de arbeiders en kleine burgerij. Het platteland ontvolkte vanwege de trek naar de stad. Traditionele banden van het gezin, de wijk of de groep, verdwenen waardoor mensen meer op zichzelf teruggeworpen werden. Deze vorm van toenemend individualisme was een gevolg van economische veranderingen, door de opkomst van de grootindustrie.
Aan het eind van de negentiende eeuw was in de verstedelijkte gebieden de opkomst van een massacultuur te signaleren, die gericht was op amusement en ontspanning. Deze cultuur werd een concurrent van de officiële burgerlijke cultuur (Deze werd sterk bepaald door dominees).
Belangrijke normen en waarden van de burgerlijke ideologie waren: Eer, deugdzaamheid, respect voor gezag en godsdienst als hoogste goed. Centraal stonden het gezin, de familie, de kerk, de eigen woon- en leefomgeving, het vaderland, het vorstenhuis, veiligheid en geborgenheid.
Door de modernisering nam de ontkerkelijking toe. Een belangrijke reactie op de ontkerkelijking was de versteviging van het geloof door de verzuiling. Deze ontwikkeling in eigen kring werd beschouwd als een vorm van emancipatie (Dat bijvoorbeeld de katholieken zich ging organiseren met eigen partijen etc.).
Eind negentiende eeuw kwam het feminisme op. Vrouwen gingen gelijke rechten opeisen zoals recht op betaalde arbeid en actief en passief kiesrecht. Hiervan was Aletta Jacobs (Van 1854 tot 1929) het boegbeeld.
2.1 Filosofie en wetenschap
Volgens het materialisme (Wetenschap) bepalen de materiële en economische omstandigheden het bestaan van de mens.
Karl Marx (Van 1818 tot 1883) stelde in zijn Communistisch Manifest dat de economie bepalend voor het gehele leven was. Arbeidsdeling en het ontstaan van eigendom leidden volgens Marx tot de vervreemding van de mens. Marx wees op een maatschappelijke tweedeling in loonarbeiders (Het proletariaat) en de bourgeoisie (Het kapitaal). Zijn opvattingen speelden een belangrijke rol in het socialisme en de arbeidersbeweging.
Auguste Comte (Van 1789 tot 1857) was de grondlegger van het positivisme. Het uitgangpunt was dat het feitelijke datgene was wat men kon waarnemen of dat men door experimenten kon bewijzen. Feiten dienden geordend en wetmatigheden moesten opgesteld worden. De werkelijkheid zou dan te begrijpen, te beheersen en te sturen zijn.
Andere filosofen reageerden op wat zij als de crisis van de burgerlijke mens beschouwden: De vervreemding en anonimiteit in de massa.
Friedrich Nietzsche (Van 1844 tot 1900) zag zichzelf als vernietiger van alle zekerheden. Volgens hem waren waarheden illusies, waarvan de mensen vergeten waren dat het illusies waren. Daar moest een einde aan komen. Dit was mogelijk voor de Uebermensch: Hij die bevrijd was van conventies en gegeven waarden. Dit is de mens die zijn vervreemde leven achter zich kan laten. Voorwaarde daartoe was een radicale afwending van alle bestaande waarden en omverwerping van vastgeroeste vooroordelen.
De natuurwetenschappen streefden naar het opstellen van wetmatigheden. Dit streven kwam vooral in de natuurkunde en in de biologie. Charles Darwin (Van 1809 tot 1882) was de grondlegger van de evolutietheorie. Wetenschappers streefden ernaar causale verbanden tussen oorzaak en gevolg te kunnen benoemen.
2.2 Kunst in de 19e eeuw
Kunst werd koopwaar. Doordat de opdrachtgevers wegvielen werden kunstenaars vrij in stijl- en onderwerpskeuze. Er kwam een tweedeling in groepen kunstenaars: Zij die zich aanpasten aan de smaak en voorkeur van het publiek en kunstenaars die kozen voor artistieke vrijheid en zich keerden tegen de smaak van het grote publiek.
Deze laatste groep kunstenaars kwam nu tegenover de burgerij te staan, als een antiburger.
De functie van kunst veranderde ook door de uitvinding van de fotografie. Hierdoor werden kunstenaars zo uitgedaagd zich af te keren van de traditionele werkelijkheidsweergave. Daar ligt de basis voor moderne kunst. Vincent van Gogh was een wegbereider van de moderne kunst.
2.3 Romantiek
Voor een romantische kunstenaar was kunst de expressie van de eigen gevoelens.
Er zijn een aantal kenmerken:
- Een kunstenaar moest doorleefd en doorvoeld zijn gevoel en emoties uiten. Dit sloot aan bij de romantische visie op de mens, waarin veel waarde werd gehecht aan het persoonlijke en het individuele.
- Eugène Delacroix (Van 1798 tot 1863) en Théodore Géricault (Van 1791 tot 1824) maakten schilderijen vol beweging en dynamiek.
- Kenmerkend voor de romantiek was verder de persoonlijkheidscultus: De kunstenaar beschouwde zichzelf als een ‘ziener’ die in staat was zich zeer persoonlijk en origineel uit te drukken.
- De romanticus leefde in onvrede met de hem omringende werkelijkheid. Hij leed aan Sehnsucht, dit is een verlangen dat in het leven zelf niet te bevredigen was. De Sehnsucht kwam voort uit de ervaring dat er een kloof was tussen ideaal en werkelijkheid. Gevolgen hiervan waren het romantisch leiden (Weltschmerz) en melancholie.
- Sommige kunstenaars namen als ze onvrede hadden met de eigentijdse maatschappelijke situatie, een maatschappijbetrokken standpunt in. Dit is engagement.
- Een kunstenaar moest beschikken over verbeelding (Zoals fantasie en voorstellingsvermogen) om aan Sehnsucht, Weltschmerz en melancholie te ontsnappen.
- De kunstenaar schilderden geen klassieke onderwerpen meer. Maar het verleden bleef een toevluchtoord, de Middeleeuwen waren hierbij erg populair, maar ook de natuur was zeer geliefd. De kunstenaars vluchten naar het verleden door onvrede met de omringende maatschappij of in de natuur, waar alles groots was en de mens nietig en kwetsbaar. Landschappen werden dan ook zeer geliefd.
2.4 Realisme
Het realisme heeft de volgende kenmerken:
- Een duidelijke gerichtheid op de eigentijdse werkelijkheid en onderwerpen.
- Realisten streefden ernaar mensen af te beelden in de sociale en economische werkelijkheid.
- De alledaagse werkelijkheid werd een serieus en ernstig onderwerp voor schilderij of beeldhouwwerk.
2.5 Impressionisme
Het impressionisme ontstond in Parijs. Impressionisten reageerden op uitwendige, plotselinge indrukken die zij wilden vastleggen. Impressionistische schilderijen zijn weergaven van een moment en willen de suggesties wekken daarvan een snelle weergave te zijn. Vandaar ook de losse penseelstreek, onafheden en schetsmatigheid. De impressionisten waren de schilders van het moderne stedelijke leven. Zo schilderden ze boulevards, stations, de spoorwegen en de ontspanningsindustrie voor de (Rijke) stedeling, zoals het circus. Als impressionisten de natuur schilderden, was dat vanuit het perspectief van een stedeling die ontspanning zocht: Zoals het strandleven en zeilbootjes op het water.
Belangrijke impressionisten waren Claude Monet (Van 1840 tot 1926) en Edgar Degas (Van 1834 tot 1917).
2.6 Vincent van Gogh
Hij leefde van 1853 tot 1890 en was vanaf 1881 tot aan zijn dood schilder. Zijn tekeningen en schilderijen zijn een illustratie van zijn leven. Volgens Van Gogh had kunst de verlossende functie die de godsdienst vroeger had. Hij probeerde in zijn werk achter het bijzondere het algemene te laten zien.
2.7 Muziek
De muziek in de negentiende eeuw is vooral romantische muziek. De romantische vrijheidsdrang zorgde voor de individuele gevoelsexpressie. Componisten ontwikkelden een eigen muzikaal idioom, een persoonlijke, herkenbare stijl. Ook in de muziek verdwenen de opdrachtgevers, waardoor componisten voor zichzelf gingen werken.
Een favoriete muziekvorm was de symfonie, een symfonieorkest onder leiding van een dirigent.
Frédéric Chopin (Van 1810 tot 1849) en Franz Liszt (Van 1811 tot 1886) componeerden veel stukken speciaal voor piano, de burgers hadden hier een grotere voorkeur voor.
Claude Debussy introduceerde impressionistische muziek. Deze muziek is niet streng gestructureerd en wil vooral een bepaalde sfeer oproepen.
3.1 Schrijver en publiek
Tot ca. 1880 hadden literaire teksten een belerende of opvoedkundige functie. Veel schrijvers waren dominee, de zogenaamde domineedichters van wie Nicolaas Beets de bekendste was.
Hiertegen verzette rond 1880 de Beweging van Tachtig, dit waren dichters en schrijvers die zich verenigd hadden. Volgens De Tachtigers stond literatuur los van religieuze, politieke en morele bedoelingen.
Vanaf 1880 werd de literatuur autonoom, dat wil zeggen: Literatuur zonder belerende of opvoedkundige bedoeling.
In de negentiende eeuw waren er meer lezers in de stad. Uitgevers wilden de leesdrang commercieel exploiteren, daarom gingen uitgeverijen voldoen aan de smaak van het groeiende lezerspubliek, zij gingen leveren van het publiek wilde. Dit stimuleerde de massalectuur. Als reactie hierop gingen totaal andere soort schrijvers (Minder commercieel etc.) kunst maken omwille van de kunst (L’art pour le art). De Beweging van Tachtig vond dit ook.
Na de kunstenaars kwamen nu ook de schrijvers tegenover de burgerij te staan: Schrijvers werden nu ook antiburgers.
3.2 Romantische literatuur
De kenmerken van romantische literatuur zijn hetzelfde als die van de romantische kunst:
- Literatuur was een expressie van gevoelens.
- De dichter of de schrijver leefde in onvrede met de werkelijkheid en probeerde door middel van de verbeelding aan Sehnsucht, Weltschmerz of melancholie te ontvluchten.
- Deze verbeelding werd bijvoorbeeld gericht op de natuur of op het verleden.
- Andere toevluchtsoorden waren de verheerlijkte jeugd, het sprookjesachtige, de droom, het wonderbaarlijke, het fantastische, het geheimzinnige of het griezelige.
- In de romantiek had men een voorkeur voor lyrische teksten, dit zijn teksten waarin de weergave van gevoel en emotie centraal staat
- Belangrijke onderwerpen in de romantische literatuur waren het verleden, de natuurbeleving, de tragische liefde, de dood, vriendschapsbanden en aandacht voor het hogere en bovennatuurlijke.
- Personages in romantische literatuur zijn vaak dromers en idealisten, lijdend aan de Weltschermz.
Het nationalisme stimuleerde de aandacht voor het vaderlandse verleden.
De gebroeders Grimm werden beroemd met hun verzameling volkssprookjes. Een volkssprookje is een oud, mondeling overgeleverd volksverhaal met heksen, sprekende dieren en andere fantastische elementen.
3.3 Historische roman
De historische roman paste in een periode waarin nationalisme en interesse voor het verleden hand in hand gingen. Schrijvers van historische romans konden door middel van hun verbeelding een historische periode tot leven roepen in een verhaal waarin nationale gevoelens een belangrijke rol konden spelen.
Sir Walter Scott (Van 1771 tot 1832) is een voorbeeld hiervan. Hij schreef historische avontuurromans met vaste elementen als een reis, de liefde, hindernissen, de ontsluiering van een geheim, gevaarlijke situaties en een onbekende, geheimzinnige redder. Er volgden al snel Nederlandse historische romans, zoals Aarnout Drost met Hermingard van de Eikenterpen, Het slot Loevestein van J.F. Oltmans en De Roos van Dekema van Jacob van Lennep.
3.4 Humor
Gevoeligheid en Weltschmerz konden humor oproepen. Een lach met zelfspot was een manier om aan emoties lucht te geven. Humor was een middel om met de kloof tussen ideaal en werkelijkheid om te kunnen gaan.
Piet Paaltjens (Pseudoniem van François HaverSchmidt) hanteerde de humor als wapen tegen het lijden en de onvrede met het bestaan.
3.5 Multatuli
Deze heb ik niet behandeld, in verband met het leesverslag, waarin alles hierover vermeld is.
Deze heb ik niet behandeld, in verband met het leesverslag, waarin alles hierover vermeld is.
3.6 Beweging van Tachtig
De Beweging van Tachtig heeft een aantal kenmerken:
- Ze publiceerden in 1885 hun romantische teksten in een eigen tijdschrift: De Nieuwe Gids.
- Ze wilden de literatuur bevrijden van religieuze, morele en didactische doeleinden.
- De belangrijkste waren Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden en Herman Gorter.
- Ze presenteerden gedichten en proza als een vernieuwing van de Nederlandse literatuur en als een breuk met het voorgaande.
- Ze zetten zich af tegen hun voorgangers en vooral domineedichters moesten het ontgelden.
- In 1894 viel de groep van Tachtigers uiteen, het tijdschrift bleef veel langer bestaan.
- Ze presenteerde zich als tegencultuur, de Tachtigers zetten zich af tegen de massacultuur en de dominante burgerlijke cultuur.
- Literatuur maakte zich los van een breed publiek met de Tachtigers.
- Hun gedichten waren bedoeld als leespoëzie en niet bestemd voor de voordracht.
- Zij introduceerden het principe van l’art pour l’art (Kunst omwille van de kunst).
- De literatuur werd autonoom door de Tachtigers.
- Ze leefden vanuit een wereldse levensbeschouwing (Ze waren merendeels onkerkelijk of werden ongelovig).
- Een gedicht was stemmingskunst: Weergave van stemming of emotie. Het individu stond hierbij centraal.
- Frederik van Eeden schreef De kleine Johannes. Dit is een cultuursprookje: Een door een schrijver bedacht sprookje.
3.7 Herman Gorter
Hij publiceerde het verhalende gedicht Mei. Het gedicht gaat over het leven van Mei die vanuit zee het Hollandse landschap betreedt en April aflost. Het is lente, de natuur ontluikt en het Hollandse landschap is vol leven. Mei raakt diep onder de nadruk van de blinde god Balder. De onsterfelijke Balder wil zich echter niet binden aan de jonge, lichamelijke en sterfelijke Mei.
Hierna publiceerde Gorter de bundel Verzen. Veel gedichten zijn weergaven van zeer intense en individuele emoties. Bepaalde zintuiglijke waarnemingen en de daarmee gepaard gaande emoties werden door Gorter als zeer intens en overweldigend ervaren. Dergelijke bewustzijnstoestanden werden sensaties genoemd. Sensaties kwamen onverwacht en gingen soms vergezeld met gevoelens van angst en vervreemding. Een sensatie was een ervaring waarin het normale tijdsbesef weg kon vallen.
3.8 Realistische literatuur
Het realisme richtte zich op eigentijdse werkelijkheid. Schrijvers van realistische literatuur kozen voor toneel of romans en verhalen om die eigentijdse werkelijkheid te beschrijven. De belangrijkste Nederlandse toneelschrijver was Herman Heijermans (Van 1864 tot 1924). Realistische romans in de negentiende eeuw gaan over sociale milieus en over wel of niet klimmen op de maatschappelijke ladder naar een bepaalde klasse. De teksten gaan over sociale mobiliteit en (In) stabiliteit. Personages proberen hun vaste sociale rollen te doorbreken. Ze willen zich bevrijden van hun milieu, sekse of burgerlijke staat, maar lopen zich vaak stuk op de beperkingen van de wereld waarin ze leven.
3.9 Belerend realisme
Geen begrippen die belangrijk zijn om te weten.
3.10 Naturalisme
Naturalisten streefden ernaar dat een tekst zo neutraal mogelijk was. Het naturalisme ging daarbij uit van de gedachte dat er een objectief waarneembare werkelijkheid bestond. Naturalisten wilden niet beleren of moraliseren. Ze meende dat alle onderwerpen beschreven moesten kunnen worden. Emile Zola is de grondlegger van het naturalisme. De filosofie van het positivisme stimuleerde het (Natuur)wetenschappelijke te zoeken naar wetmatigheden: Naar causale verbanden en bepalende, determinerende factoren. Het determinisme is de opvatting dat bij een mens de vrije wil aan banden wordt gelegd door erfelijkheidsfactoren en de invloeden van het sociale milieu van de mensen. De drie determinerende factoren zijn erfelijkheid (Race), de woon- en leefomstandigheden en opvoeding (Milieu) en de tijd waarin men leefde (Moment). Ook maakten naturalisten gebruik van de temperamentenleer: Dit is de gedachte dat ieder mens geboren wordt met een bepaald temperament, mede bepaald door erfelijke factoren. Bij een bepaald temperament hoorden bepaalde eigenschappen en gedragingen.
Ruimte en tijdsbepalingen zijn in het naturalisme concreet, levensecht en realistisch. De afloop van een naturalistisch verhaal of roman wordt bepaald door causale lijnen, vaak uitmondend in een ontnuchtering, desillusie of sterven.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
R.
R.
You're my hero!!
10 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Goeie samenvatting, weer wat minder werk voor m'n dossier :) Bij 2.2 van Cursus 10 ben je een klein stukje vergeten:
De kennis op gebied van wetenschap en techniek nam snel toe. Dit leidde tot vertrouwen in de mens en in de toekomst.
Verder kwam de roman vanaf 1780 op. Ook nam de kennis op het gebied van wetenschap en techniek toe.
8 jaar geleden
Antwoorden