Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Samenvatting cursus 10 en 11

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4728 woorden
  • 31 oktober 2012
  • 102 keer beoordeeld
Cijfer 7
102 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting cursus 10 en cursus 11

 

Cursus 10: Achttiende eeuw

 

1.1 Opstand en revolutie

 

Amerikaanse Vrijheidsoorlog (Vanaf 1775 tot 1783): Engeland raakte in conflict met haar 13 koloniën in Noord-Amerika.

 

Frankrijk:

-      Frankrijk was absolutistisch geregeerd en had een strenge censuur.

-      De adel en de Kerk werden bevoorrecht en de burgerij had op geen enkel vlak invloed, hierdoor waren ze ontevreden.

-      Op 14 juli 1789 werd de Bastille bestormd. Dit was het startpunt van de Franse Revolutie.

-      Franse Republiek in 1792 uitgeroepen.

-      Revolutionairen waren verdeeld in 2 groepen: Jacobijnen (Predikten de dictatuur van de gelijkheid) en Girondijnen (Gematigdere revolutionairen).

-      In 1799 greep Napoleon Bonaparte de macht.

-      Door zijn kroning tot keizer in 1804 kwam er een einde aan de Franse Revolutie.

 

1.2 Pruikentijd

 

Er waren in de Republiek 3 groeperingen met eigen opvattingen over de macht en het bestuur:

-      De Oranjepartij. Dit waren de stadhouder en zijn aanhangers.

-      De regenten. Zij waren tegen de stadhouder en wensten de macht te behouden.

-      De patriotten. Zij waren tegen de stadhouder en tegen de regentenheerschappij. Zij wensten meer invloed voor de burgerij in het bestuur, zij verwoorden dan ook de belangen van de emanciperende burgerij.

Frankrijk viel eind 18e eeuw de Republiek binnen vestigde de Bataafse Republiek (Van 1795 tot 1806). De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden bestond niet meer.

 

De Republiek kende tot de Bataafse Republiek een regentenheerschappij. De rijke regenten lieten buitenhuizen in de Vechtstreek bouwen en leefden en kleedden zich naar de Parijse mode. Dit is verfransing: De regenten die zich in cultureel opzicht naar Frankrijk richtten, de burgers bekritiseerden dit. Mannen en vrouwen droegen elegante kleding en pruiken: De pruikentijd.  

 

Economisch gezien ging de Republiek aan het einde van de 18e eeuw achteruit. De Industriële Revolutie, de omschakeling van handmatig naar machinaal vervaardigde producten, liet in de Republiek op zich wachten.

In 1769 verbeterde James Watt de stoommachine en dit gaf in Engeland een enorme impuls aan de Industriële Revolutie.

 

2.1 Filosofie

 

Immanuel Kant (Van 1724 tot 1804) was een van de belangrijkste filosofen van de 18e eeuw. In zijn filosofie stonden twee vragen centraal:

-      “Wat kan ik weten?”

-      “Wat moet ik doen?”

Volgens zijn filosofie begon kennis met de zintuiglijke waarneming van afzonderlijke verschijnselen (Ervaring). Om van daaruit tot kennis van algemene waarheden en wetmatigheden te komen was het verstand (Rede, ratio) nodig dat begrippen aanreikte om die kennis te verwoorden.

Kant stelde ook grenzen aan de menselijke kennis: Omdat alle kennis voortkwam uit waarnemingen, vond hij dat mensen geen ware uitspraken konden doen over zaken, zoals God of de ziel.  

Hij had ook een antwoord op de vraag “Wat moet ik doen?”. Zijn antwoord was dat mensen zich zo moeten gedragen, dat hun handelingen steeds tot algemene wet voor iedereen moeten kunnen worden verheven.

 

2.2 Verlichting

 

De Verlichting was een emancipatiebeweging van de burgerij die zich bevrijdde van traditionele visies en belangen op het gebied van ethiek, geloof, politiek en rechtspraak. De basis van de ‘bevrijding’ was zelfstandig kritisch denken. De burger moest rationeel zijn: Zelfstandig en kritisch denken en op basis daarvan handelen.

Justus van Effen (Van 1684 tot 1735) legde de nadruk op het gegeven dat elk mens zijn eigen verstand heeft. Iedereen moet zijn eigen rede (Ratio) als basis voor zijn gedrag nemen.

Men ging onderwijs en het verspreiden van kennis zien als belangrijke onderdelen tegen  vooroordelen. 

In 1784 werd de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opgericht. Deze zorgde voor de scholing van de burgerij. De hoofdgedachte was dat kennis de deugd bevorderde.

 

Motesquieu (Van 1689 tot 1755) bepleitte in zijn De l’esprit des lois een scheiding der machten, een trias politica. Hierbij zou er een uitvoerende macht (Vorst), een wetgevende macht (Volksvertegenwoordiging) en een onafhankelijke rechterlijke macht zijn.

 

Jean-Jacques Rousseau (Van 1712 tot 1778) meende dat de mens vervreemd was van zichzelf en door de maatschappij vervormd. De mens moest volgens hem terug naar de natuur, dat wil zeggen: Naar zijn oorsprong. Hij maakte opvoeding tot een belangrijk Verlichtingsthema, omdat zo de mens terug kon keren naar de staat van niet vervreemde mens.

 

Satire zijn spottende teksten die belerend en kritisch zijn bedoeld.

 

Verlichting was beweging door en voor de burgerij. De burgerij ontwikkelde zich tot een bewuste sociale klasse die politieke veranderingen wilde. Daarnaast ontwikkelde de burger zich als individu.

 

De kennis op gebied van wetenschap en techniek nam snel toe. Dit leidde tot vertrouwen in de mens en in de toekomst.

 

2.3 Kunst in de 18e eeuw

 

Cornelis Troost (Van 1696 tot 1750) maakte een serie van 5 bij elkaar horende en van Latijnse titels voorziene pastels: NELRI. NELRI gaat over zeven mannen die elkaar aan het eind van de middag in het huis van een van hen ontmoeten. De sfeer wordt losser en men raakt in gesprek. Daarna is er, terwijl de eettafel in gereedheid wordt gebracht, een verhitte discussie over sterrenkundige zaken. Laat op de avond is iedereen dronken. Ten slotte verlaten de aangeschoten bezoekers midden in de nacht het huis van de gastheer.

 

In de 18e eeuw was een kunstenaar opvoeder en opinievormer van zijn publiek. Hij werkte in opdracht. Troost maakte NELRI voor Theodoor van Snakenburg (Van 1695 tot 1750).

In de 18e eeuw nam het werken met symboliek geleidelijk af. Kunst moest begrijpelijk zijn voor de (Gegoede) burger.

 

 

2.4 Classicisme

 

Het classicisme was de stijl van vorst en machthebbers. Deze stijl bleef tot ver in de 18e eeuw de toonaangevende stijl. In het midden van de 18e eeuw werd het classicisme van de machthebbers hergebruikt  door de emanciperende burgerij: Deze stijl werd aangepast aan de opvattingen van de burgerlijke publieksgroep. De nadruk kwam te liggen op: Eenvoud, zakelijkheid, regelmaat en heldere lijnen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Classicistische schilderijen hebben koele kleuren, scherpe contouren en een rustige en statige compositie. Dit alles sloot aan bij de Verlichtingsideeën.

Burgerlijke classicisme werd de stijl van de Franse Revolutie. De schilder van de Revolutie was Jacques Louis David (Van 1748 tot 1825). Zijn schilderijen zijn rationeel, nauwkeurig en zakelijk.

 

2.5 Muziek

 

De barokmuziek was bedoeld om gevoelens en hartstochten uit te drukken. De muziekstijl was tot halverwege de 18e eeuw in de mode. De barokmuziek werd voor bepaalde gelegenheden gecomponeerd. Johann Sebastian Bach (Van 1685 tot 1750) schreef zowel kerkelijke muziek als wereldwijde muziek.

Concerto grosso: Een geliefde concertvorm in de 18e eeuw, waarbij een kleine groep solisten tegenover de rest van het orkest, het ensemble, stond. Zo’n concert bestond uit 3 delen: snel, langzaam, snel.

De klassieke stijl van de Weense school met Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven loste geleidelijk de barok af. De klassieke stijl wilde gevoel van evenwicht uitdrukken door een logische ordening van muzikale motieven en melodieën. Herhaling, symmetrie, variatie en contrast werden overheersende compositietechnieken.

 

3.1 Schrijver en publiek

 

In de 18e eeuw waren schrijvers afkomstig uit alle lagen van de burgerij. Achttiende-eeuwse literatuur was door burgers en voor burgers. Schrijvers waren nog steeds opvoeders en opinievormers. Zij beschouwden zichzelf als de intellectuele elite  van de burgerij waar ze deel van uitmaakten. Vrouwen gingen een belangrijkere rol spelen als schrijfster. De bekendste zijn Betje Wolff en Aagje Deken.

 

3.2 Classicistisch toneel

 

Nil volentibus arduum (“Niets is onmogelijk voor hen die willen”) was een genootschap opgericht in Amsterdam in 1669. Dit dichtgenootschap wilde het toneel in de Republiek hervormen door het Franse classicistische toneel als voorbeeld te nemen. De voorgestelde verbeteringen golden voor zowel de inhoud alsook de vorm van het toneel. Doel was het publiek via toneel morele (Levens) lessen leren. Dit soort toneel moest de deugdzaamheid bevorderen. Overeenkomstig met de eis van poëtisch gerechtigheid werd  deugd beloond en ondeugd bestraft in dit toneel.

 

3.3 Spectatoriale tijdschriften

 

Vanaf ca. 1730 werden ze erg populair. De tijdschriften functioneerde als opinieorgaan  voor de burgerij. De spectator gaf raad aan medeburgers over zaken uit het dagelijkse leven en over problemen op zedelijk en godsdienstig terrein. De teksten waren leerzaam en amusant en moesten aanzetten tot denken en discussie. Er werden in zogenaamde ‘karakterschetsen’ algemeen menselijke eigenschappen bekritiseerd of geprezen. In dit soort tijdschriften werden verschillende soorten tekst gebruikt: De verhandeling, een karakterschets, moraliserende gedichten of de (Fictieve) lezersbrief. Dit soort tijdschriften werden gelezen in koffiehuizen. Er mocht in dit soort tijdschriften niet over politieke kwesties worden geschreven.

 

3.4 Kinderliteratuur

 

Opvoeding en onderwijs  waren belangrijke thema’s in de Verlichting. Vanuit die belangstelling werden er voor kinderen teksten geschreven. Hieronijmus van Alphen (Van 1746 tot 1803) was een pionier op dat gebied. Belangrijke onderwerpen in deze  gedichtjes zijn studie-ijver, deugden als oprechtheid en gehoorzaamheid en de relatie tussen kind en ouder. Het kind (De ik-figuur) verwoord zelf de les of moraal. Alles was eenvoudig te herkennen en de onderwerpen sloten aan bij voor kinderen herkenbare zaken en gevoelens.

 

3.5 Imaginaire reisverhalen

 

Een imaginaire reisverhaal was een verhaal over een reis naar een denkbeeldig land. Dit was een zeer populair genre. Het was bij Verlichtingsschrijvers populair, omdat schrijver het konden gebruiken om maatschappijkritiek te leveren. Door een denkbeeldig land te beschrijven kon de auteur situaties in eigen land kritiseren. Een beroemd voorbeeld is  Gulliver’s travels (Uit 1726) van Jonathan Swift (Van 1667 tot 1745).

 

3.6 Opkomst van de roman

 

Vanaf ca. 1780 kwam in de Republiek de roman  als volwaardig genre tot ontwikkeling. In de roman werd in tegenstelling tot de slechts voor amusement bedoelde ‘romannetjes’, veel aandacht geschonken aan de psychologische verdieping van de personages. In de roman werd de innerlijke ontwikkeling van de belangrijkste personages uitvoerig beschreven. Zedenromans verdedigden de heersende normen en waarden. Een voorbeeld hiervan is Pamela van Samuel Richardson. De zedenroman maakte gebruik van de briefvorm. De brief was een tekstsoort die aansloot bij de behoefte om zelfbespiegelingen met anderen te delen. Ook versterkte de briefvorm de illusie van echtheid.

Sentimentalisme is de cultivering van het eigen gevoel en het gevoelsmatige.

Sentimentele roman is een roman waarin de gewaarwordingen van de personages centraal staan.

Emotionele effectwerking is dat een schrijver zijn lezers emotioneel wil raken en actief meeleven wilt bewerkstelligen. 

 

 

 

Cursus 11: Negentiende eeuw

 

1.1 Nationalisme en imperialisme

 

Na de nederlaag van Napoleon in 1815 streefde men in Europa naar het hertel van de politieke situatie van voor de Franse Revolutie (Die begon in 1789). De negentiende eeuw werd echter niet de eeuw van herstel van de oude orde. Er waren revoluties en het nationalisme en imperialisme bepaalden de belangrijkste politieke ontwikkelingen in Europa en in de wereld.

Het nationalisme inspireerde het politieke streven naar eenwording. Het nationalisme leidde ook tot grote belangstelling voor het verleden van eigen volk en volkskarakter. Het negentiende-eeuwse nationalisme was een fase in de totstandkoming van opkomende moderne eenheidsstaten. Zo speelde het nationalisme een rol bij de eenwording van Italië en Duitsland.

 

Vanaf ca. 1870 kwam het imperialisme op. Europese landen streefden naar gebieds- en machtsuitbreiding in de koloniën, die geëxploiteerd werden vanwege de grondstoffen voor de industrie in Europa en die als afzetgebieden dienden voor de producten van de eigen industrie.

 

De negentiende eeuw was de eeuw van de rijke burgerij, de bourgeoisie. Dit was een kleine, welvarende groep van kooplieden, bankiers en industriëlen die in grote huizen woonde vol luxegoederen en kunst.

 

Het kapitalisme en de industrialisatie zorgden voor nieuwe arbeidsvormen, waarbij arbeiders als afhankelijke loonarbeiders in dienst waren van ondernemers. Hierdoor ontwikkelden steden zich tot metropolen waar grote groepen mensen (Arbeiders) anoniem, als vreemden voor elkaar, opgingen in de massa.

 

1.2 Nederland en de moderniteit

 

Na Napoleons nederlaag werden de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden herenigd in een koninkrijk onder koning Willem I. Deze hereniging duurde niet lang, omdat de meningsverschillen te groot waren. Na de Junirevolutie (1830) in Parijs kwamen de Belgen in opstand voor onafhankelijkheid. Ze werden onafhankelijk in 1839.

In 1848 stemde koning Willem II in met een nieuwe grondwet die door de liberale politicus Johan Rudolf Thorbecke was opgesteld. Nederland werd een parlementaire democratie waarin ministers verantwoording moesten afleggen tegenover de Staten-Generaal.

 

Het nationaal gevoel in Nederland werd gestimuleerd door de bevrijding van Napoleon en door de afscheiding van de Belgen. Dit gevoel versterkte het besef van een eigen nationaal karakter met als belangrijkste eigenschappen: huiselijkheid, godsdienstigheid, vaderlandsliefde en vrijheidsverlangen.

 

Nederland veranderde in de negentiende eeuw van een agrarische maatschappij naar een geïndustrialiseerde maatschappij, gekenmerkt door een toenemende verstedelijking en de verzwakking van regionale bindingen. De moderniteit brak door met positieve en negatieve gevolgen: Nieuwe transportmethoden (Stoomvaart en spoorwegen) en de trek van mensen naar de stad, waar de verpaupering groot was.

 

De in 1824 opgerichte Nederlandsche Handelsmaatschappij zorgde voor de import en voor de export van producten van en naar Indië. In de koloniën werd een gedwongen koffiecultuur doorgezet. In het kader van het cultuurstelsel moest een vijfde deel van de grond bebouwd worden met door het gouvernement bepaalde producten.

 

De moderniteit veranderde de maatschappij. Er was een toenemende politieke en sociale bewustwording onder de arbeiders en kleine burgerij. Het platteland ontvolkte vanwege de trek naar de stad. Traditionele banden van het gezin, de wijk of de groep, verdwenen waardoor mensen meer op zichzelf teruggeworpen werden. Deze vorm van toenemend individualisme was een gevolg van economische veranderingen, door de opkomst van de grootindustrie.

Aan het eind van de negentiende eeuw was in de verstedelijkte gebieden de opkomst van een massacultuur te signaleren, die gericht was op amusement en ontspanning. Deze cultuur werd een concurrent van de officiële burgerlijke cultuur (Deze werd sterk bepaald door dominees).

 

Belangrijke normen en waarden van de burgerlijke ideologie waren: Eer, deugdzaamheid, respect voor gezag en godsdienst als hoogste goed. Centraal stonden het gezin, de familie, de kerk, de eigen woon- en leefomgeving, het vaderland, het vorstenhuis, veiligheid en geborgenheid.

 

Door de modernisering nam de ontkerkelijking toe. Een belangrijke reactie op de ontkerkelijking was de versteviging van het geloof door de verzuiling. Deze ontwikkeling in eigen kring werd beschouwd als een vorm van emancipatie (Dat bijvoorbeeld de katholieken zich ging organiseren met eigen partijen etc.).

Eind negentiende eeuw kwam het feminisme op. Vrouwen gingen gelijke rechten opeisen zoals recht op betaalde arbeid en actief en passief kiesrecht. Hiervan was Aletta Jacobs (Van 1854 tot 1929) het boegbeeld.

 

2.1 Filosofie en wetenschap

 

Volgens het materialisme (Wetenschap) bepalen de materiële en economische omstandigheden het bestaan van de mens.

Karl Marx (Van 1818 tot 1883) stelde in zijn Communistisch Manifest dat de economie bepalend voor het gehele leven was. Arbeidsdeling en het ontstaan van eigendom leidden volgens Marx tot de vervreemding van de mens. Marx wees op een maatschappelijke tweedeling in loonarbeiders (Het proletariaat) en de bourgeoisie (Het kapitaal). Zijn opvattingen speelden een belangrijke rol in het socialisme en de arbeidersbeweging.

 

Auguste Comte (Van 1789 tot 1857) was de grondlegger van het positivisme. Het uitgangpunt was dat het feitelijke datgene was wat men kon waarnemen of dat men door experimenten kon bewijzen. Feiten dienden geordend en wetmatigheden moesten opgesteld worden. De werkelijkheid zou dan te begrijpen, te beheersen en te sturen zijn.

Andere filosofen reageerden op wat zij als de crisis van de burgerlijke mens  beschouwden: De vervreemding en anonimiteit in de massa.

Friedrich Nietzsche (Van 1844 tot 1900) zag zichzelf als vernietiger van alle zekerheden. Volgens hem waren waarheden illusies, waarvan de mensen vergeten waren dat het illusies waren. Daar moest een einde aan komen. Dit was mogelijk voor de Uebermensch: Hij die bevrijd was van conventies en gegeven waarden. Dit is de mens die zijn vervreemde leven achter zich kan laten. Voorwaarde daartoe was een radicale afwending van alle bestaande waarden en omverwerping van vastgeroeste vooroordelen.

 

De natuurwetenschappen streefden naar het opstellen van wetmatigheden. Dit streven kwam vooral in de natuurkunde en in de biologie. Charles Darwin (Van 1809 tot 1882) was de grondlegger van de evolutietheorie. Wetenschappers streefden ernaar causale verbanden tussen oorzaak en gevolg te kunnen benoemen.

 

2.2 Kunst in de 19e eeuw

 

Kunst werd koopwaar. Doordat de opdrachtgevers wegvielen werden kunstenaars vrij in stijl- en onderwerpskeuze. Er kwam een tweedeling in groepen kunstenaars: Zij die zich aanpasten aan de smaak en voorkeur van het publiek en kunstenaars die kozen voor artistieke vrijheid en zich keerden tegen de smaak van het grote publiek.

Deze laatste groep kunstenaars kwam nu tegenover de burgerij te staan, als een antiburger.

De functie van kunst veranderde ook door de uitvinding van de fotografie. Hierdoor werden kunstenaars zo uitgedaagd zich af te keren van de traditionele werkelijkheidsweergave. Daar ligt de basis voor moderne kunst. Vincent van Gogh was een wegbereider van de moderne kunst.

 

2.3 Romantiek

 

Voor een romantische kunstenaar was kunst de expressie van de eigen gevoelens.

 

Er zijn een aantal kenmerken:

-      Een kunstenaar moest doorleefd en doorvoeld zijn gevoel en emoties uiten. Dit sloot aan bij de romantische visie op de mens, waarin veel waarde werd gehecht aan het persoonlijke en het individuele.

-      Eugène Delacroix (Van 1798 tot 1863) en Théodore Géricault (Van 1791 tot 1824) maakten schilderijen vol beweging en dynamiek.

-      Kenmerkend voor de romantiek was verder de persoonlijkheidscultus: De kunstenaar beschouwde zichzelf als een ‘ziener’ die in staat was zich zeer persoonlijk en origineel uit te drukken.

-      De romanticus leefde in onvrede met de hem omringende werkelijkheid. Hij leed aan Sehnsucht, dit is een verlangen dat in het leven zelf niet te bevredigen was. De Sehnsucht kwam voort uit de ervaring dat er een kloof was tussen ideaal en werkelijkheid. Gevolgen hiervan waren het romantisch leiden (Weltschmerz) en melancholie.

-      Sommige kunstenaars namen als ze onvrede hadden met de eigentijdse maatschappelijke situatie, een maatschappijbetrokken standpunt in. Dit is engagement.

-      Een kunstenaar moest beschikken over verbeelding (Zoals fantasie en voorstellingsvermogen) om aan Sehnsucht, Weltschmerz en melancholie te ontsnappen.

-      De kunstenaar schilderden geen klassieke onderwerpen meer. Maar het verleden bleef een toevluchtoord, de Middeleeuwen waren hierbij erg populair, maar ook de natuur was zeer geliefd. De kunstenaars vluchten naar het verleden door onvrede met de omringende maatschappij of in de natuur, waar alles groots was en de mens nietig en kwetsbaar. Landschappen werden dan ook zeer geliefd.

 

2.4 Realisme

 

Het realisme heeft de volgende kenmerken:

-      Een duidelijke gerichtheid op de eigentijdse werkelijkheid en onderwerpen.

-      Realisten streefden ernaar mensen af te beelden in de sociale en economische werkelijkheid.

-      De alledaagse werkelijkheid werd een serieus en ernstig onderwerp voor schilderij of beeldhouwwerk.

 

2.5 Impressionisme

 

Het impressionisme ontstond in Parijs. Impressionisten reageerden op uitwendige, plotselinge indrukken die zij wilden vastleggen. Impressionistische schilderijen zijn weergaven van een moment en willen de suggesties wekken daarvan een snelle weergave te zijn. Vandaar ook de losse penseelstreek, onafheden en schetsmatigheid. De impressionisten waren de schilders van het moderne stedelijke leven. Zo schilderden ze boulevards, stations, de spoorwegen en de ontspanningsindustrie voor de (Rijke) stedeling, zoals het circus. Als impressionisten de natuur schilderden, was dat vanuit het perspectief van een stedeling die ontspanning zocht: Zoals het strandleven en zeilbootjes op het water.

Belangrijke impressionisten waren Claude Monet (Van 1840 tot 1926) en Edgar Degas (Van 1834 tot 1917).

 

2.6 Vincent van Gogh

 

Hij leefde van 1853 tot 1890 en was vanaf 1881 tot aan zijn dood schilder. Zijn tekeningen en schilderijen zijn een illustratie van zijn leven. Volgens Van Gogh had kunst de verlossende functie die de godsdienst vroeger had. Hij probeerde in zijn werk achter het bijzondere het algemene te laten zien.

 

2.7 Muziek

 

De muziek in de negentiende eeuw is vooral romantische muziek. De romantische vrijheidsdrang zorgde voor de individuele gevoelsexpressie. Componisten ontwikkelden een eigen muzikaal idioom, een persoonlijke, herkenbare stijl. Ook in de muziek verdwenen de opdrachtgevers, waardoor componisten voor zichzelf gingen werken.

Een favoriete muziekvorm was de symfonie, een symfonieorkest onder leiding van een dirigent.

Frédéric Chopin (Van 1810 tot 1849) en Franz Liszt (Van 1811 tot 1886) componeerden veel stukken speciaal voor piano, de burgers hadden hier een grotere voorkeur voor.

Claude Debussy introduceerde impressionistische muziek. Deze muziek is niet streng gestructureerd en wil vooral een bepaalde sfeer oproepen.

 

3.1 Schrijver en publiek

 

Tot ca. 1880 hadden literaire teksten een belerende of opvoedkundige functie. Veel schrijvers waren dominee, de zogenaamde domineedichters van wie Nicolaas Beets de bekendste was.

Hiertegen verzette rond 1880 de Beweging van Tachtig, dit waren dichters en schrijvers die zich verenigd hadden. Volgens De Tachtigers stond literatuur los van religieuze, politieke en morele bedoelingen.

Vanaf 1880 werd de literatuur autonoom, dat wil zeggen: Literatuur zonder belerende of opvoedkundige bedoeling.

 

In de negentiende eeuw waren er meer lezers in de stad. Uitgevers wilden de leesdrang commercieel exploiteren, daarom gingen uitgeverijen voldoen aan de smaak van het groeiende lezerspubliek, zij gingen leveren van het publiek wilde. Dit stimuleerde de massalectuur. Als reactie hierop gingen totaal andere soort schrijvers (Minder commercieel etc.) kunst maken omwille van de kunst (L’art pour le art). De Beweging van Tachtig vond dit ook.

Na de kunstenaars kwamen nu ook de schrijvers tegenover de burgerij te staan: Schrijvers werden nu ook antiburgers.

 

3.2 Romantische literatuur

 

De kenmerken van romantische literatuur zijn hetzelfde als die van de romantische kunst:

-      Literatuur was een expressie van gevoelens.

-      De dichter of de schrijver leefde in onvrede met de werkelijkheid en probeerde door middel van de verbeelding aan Sehnsucht, Weltschmerz of melancholie te ontvluchten.

-      Deze verbeelding werd bijvoorbeeld gericht op de natuur of op het verleden.

-      Andere toevluchtsoorden waren de verheerlijkte jeugd, het sprookjesachtige, de droom, het wonderbaarlijke, het fantastische, het geheimzinnige of het griezelige.

-      In de romantiek had men een voorkeur voor lyrische teksten, dit zijn teksten waarin de weergave van gevoel en emotie centraal staat

-      Belangrijke onderwerpen in de romantische literatuur waren het verleden, de natuurbeleving, de tragische liefde, de dood, vriendschapsbanden en aandacht voor het hogere en bovennatuurlijke.

-      Personages in romantische literatuur zijn vaak dromers en idealisten, lijdend aan de Weltschermz.

 

Het nationalisme stimuleerde de aandacht voor het vaderlandse verleden.

De gebroeders Grimm werden beroemd met hun verzameling volkssprookjes. Een volkssprookje is een oud, mondeling overgeleverd volksverhaal met heksen, sprekende dieren en andere fantastische elementen.

 

3.3 Historische roman

 

De historische roman paste in een periode waarin nationalisme en interesse voor het verleden hand in hand gingen. Schrijvers van historische romans konden door middel van hun verbeelding een historische periode tot leven roepen in een verhaal waarin nationale gevoelens een belangrijke rol konden spelen.

Sir Walter Scott (Van 1771 tot 1832) is een voorbeeld hiervan. Hij schreef historische avontuurromans met vaste elementen als een reis, de liefde, hindernissen, de ontsluiering van een geheim, gevaarlijke situaties en een onbekende, geheimzinnige redder. Er volgden al snel Nederlandse historische romans, zoals Aarnout Drost met Hermingard van de Eikenterpen, Het slot Loevestein van J.F. Oltmans en De Roos van Dekema van Jacob van Lennep.

 

3.4 Humor

 

Gevoeligheid en Weltschmerz konden humor oproepen. Een lach met zelfspot was een manier om aan emoties lucht te geven. Humor was een middel om met de kloof tussen ideaal en werkelijkheid om te kunnen gaan.

Piet Paaltjens (Pseudoniem van François HaverSchmidt) hanteerde de humor als wapen tegen het lijden en de onvrede met het bestaan.

 

3.5 Multatuli

 

Deze heb ik niet behandeld, in verband met het leesverslag, waarin alles hierover vermeld is.

Deze heb ik niet behandeld, in verband met het leesverslag, waarin alles hierover vermeld is.

 

3.6 Beweging van Tachtig

 

De Beweging van Tachtig heeft een aantal kenmerken:

-      Ze publiceerden in 1885 hun romantische teksten in een eigen tijdschrift: De Nieuwe Gids.

-      Ze wilden de literatuur bevrijden van religieuze, morele en didactische doeleinden.

-      De belangrijkste waren Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden en Herman Gorter.

-      Ze presenteerden gedichten en proza als een vernieuwing  van de Nederlandse literatuur en als een breuk met het voorgaande.

-      Ze zetten zich af tegen hun voorgangers en vooral domineedichters moesten het ontgelden.

-      In 1894 viel de groep van Tachtigers uiteen, het tijdschrift bleef veel langer bestaan.

-      Ze presenteerde zich als tegencultuur, de Tachtigers zetten zich af tegen de massacultuur en de dominante burgerlijke cultuur.

-      Literatuur maakte zich los van een breed publiek met de Tachtigers.

-      Hun gedichten waren bedoeld als leespoëzie en niet bestemd voor de voordracht.

-      Zij introduceerden het principe van l’art pour l’art (Kunst omwille van de kunst).

-      De literatuur werd autonoom door de Tachtigers.

-      Ze leefden vanuit een wereldse levensbeschouwing (Ze waren merendeels onkerkelijk of werden ongelovig).

-      Een gedicht was stemmingskunst: Weergave van stemming of emotie. Het individu stond hierbij centraal.

-      Frederik van Eeden schreef De kleine Johannes. Dit is een cultuursprookje: Een door een schrijver bedacht sprookje.

 

3.7 Herman Gorter

 

Hij publiceerde het verhalende gedicht Mei. Het gedicht gaat over het leven van Mei die vanuit zee het Hollandse landschap betreedt en April aflost. Het is lente, de natuur ontluikt en het Hollandse landschap is vol leven. Mei raakt diep onder de nadruk van de blinde god Balder. De onsterfelijke Balder wil zich echter niet binden aan de jonge, lichamelijke en sterfelijke Mei.

Hierna publiceerde Gorter de bundel Verzen. Veel gedichten zijn weergaven van zeer intense en individuele emoties. Bepaalde zintuiglijke waarnemingen en de daarmee gepaard gaande emoties werden door Gorter als zeer intens en overweldigend ervaren. Dergelijke bewustzijnstoestanden werden sensaties genoemd. Sensaties kwamen onverwacht en gingen soms vergezeld met gevoelens van angst en vervreemding. Een sensatie was een ervaring waarin het normale tijdsbesef weg kon vallen.

 

3.8 Realistische literatuur

 

Het realisme richtte zich op eigentijdse werkelijkheid. Schrijvers van realistische literatuur kozen voor toneel of romans en verhalen om die eigentijdse werkelijkheid te beschrijven. De belangrijkste Nederlandse toneelschrijver was  Herman Heijermans (Van 1864 tot 1924). Realistische romans in de negentiende eeuw gaan over sociale milieus en over wel of niet klimmen op de maatschappelijke ladder naar een bepaalde klasse. De teksten gaan over sociale mobiliteit en (In) stabiliteit. Personages proberen hun vaste sociale rollen te doorbreken. Ze willen zich bevrijden van hun milieu, sekse of burgerlijke staat, maar lopen zich vaak stuk op de beperkingen van de wereld waarin ze leven.

 

3.9 Belerend realisme

 

Geen begrippen die  belangrijk zijn om te weten.

 

3.10 Naturalisme

 

Naturalisten streefden ernaar dat een tekst zo neutraal mogelijk was. Het naturalisme ging daarbij uit van de gedachte dat er een objectief waarneembare werkelijkheid bestond. Naturalisten wilden niet beleren of moraliseren. Ze meende dat alle onderwerpen beschreven moesten kunnen worden. Emile Zola is de grondlegger van het naturalisme. De filosofie van het positivisme stimuleerde het (Natuur)wetenschappelijke te zoeken naar wetmatigheden: Naar causale verbanden en bepalende, determinerende factoren. Het determinisme is de opvatting dat bij een mens de vrije wil aan banden wordt gelegd door erfelijkheidsfactoren en de invloeden van het sociale milieu van de mensen.  De drie determinerende factoren zijn erfelijkheid (Race), de woon- en leefomstandigheden en  opvoeding (Milieu) en de tijd waarin men leefde (Moment). Ook maakten naturalisten gebruik van de temperamentenleer: Dit is de gedachte dat ieder mens geboren wordt met een bepaald temperament, mede bepaald door erfelijke factoren. Bij een bepaald temperament hoorden bepaalde eigenschappen en gedragingen.

Ruimte en tijdsbepalingen zijn in het naturalisme concreet, levensecht en realistisch. De afloop van een naturalistisch verhaal of roman wordt bepaald door causale lijnen, vaak uitmondend in een ontnuchtering, desillusie of sterven.

REACTIES

R.

R.

You're my hero!!

10 jaar geleden

J.

J.

Goeie samenvatting, weer wat minder werk voor m'n dossier :) Bij 2.2 van Cursus 10 ben je een klein stukje vergeten:

De kennis op gebied van wetenschap en techniek nam snel toe. Dit leidde tot vertrouwen in de mens en in de toekomst.
Verder kwam de roman vanaf 1780 op. Ook nam de kennis op het gebied van wetenschap en techniek toe.

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.