Poëzie uitleg

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 614 woorden
  • 5 augustus 2008
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
30 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Poëzie

Beeldspraak: Het uiten van een gedachte of begrip door middel van beelden.
· Vergelijking: Originele vergelijking dat een versterkende werking heeft. (bijv. Pjotr is zo sterk als gewapend beton.)
· Cliché: Een vergelijking die niet nieuw is. (bijv. zo wit als sneeuw.)
· Vergelijking zonder als: Een vergelijking tussen een object en een beeld, zonder het woordje als.
· Vergelijking met als: Een vergelijking tussen een object en een beeld, met het woordje als.
· Van-vergelijking: Beeld en verbeelde wordt verbonden door van. (bijv. een haas van een jongen.)

· Metafoor: Het beeld of object is vervangen door een ander woord of woordgroep. (bijv. ‘ik heb een tocht gemaakt op een kameel’ naar ‘ik heb een tocht gemaakt op het schip der woestijn’).
· Metonymia: Naamsverwisseling. (bijv. ‘ik lees wolkers graag’ → schrijver – boek. ‘hij rookt wel twee pakjes per dag’ → voorwerp – inhoud.)
· Personificatie: Levenloze dingen of begrippen worden voorgesteld met menselijke eigenschappen.
· Symbool: Een beeld of teken wordt gebruikt voor iets anders. (bijv. witte duif als symbool voor vrede.)

Stijlfiguren: Door middel van taal iets benadrukken of in een ander licht plaatsten.
· Inversie: Omgekeerde woordvolgorde. Andere zinsdelen worden voor het onderwerp en de persoonsvorm geplaatst.
· Hyperbool: Overdrijving.
· Understatement: Tegenovergestelde van hyperbool. Onderkoelde manier van iets vertellen. (bijv. zeggen dat je een kleinigheidje veranderd hebt aan je brommer, terwijl hij behoorlijk opgevoerd was.)
· Eufemisme: Voorzichtig uitdrukken om niemand te beledigen.
· Pleonasme: Overbodige toevoeging. ( bijv. bij ‘tot later uitstellen’ is ‘tot later’ overbodig.)
· Tautologie: Twee keer hetzelfde met verschillende woorden. (bijv. alleen en eenzaam.)
· Ironie: Goed moedige spot (bijv. ‘heb je vandaag maar 5 uur tv gekeken?’)

· Sarcasme: Bittere, bijtende spot. (bijv. ‘jij kunt er niets aan doen dat je niet moeders mooiste bent’.)
· Contaminatie: Versmelting. (bijv. stopgelegd, stopgezet – stilgelegd)
· Climax: Opeenvolging van woorden die een begrip steeds sterker uitdrukken. (bijv. onaangenaam, weerzin, afschuw, haat.)
· Anticlimax: Uitdrukking wordt steeds zwakker door opeenvolging van woorden. (bijv. geen miljonair, niet rijk, geen geld.)
· Opsomming: Aantal woorden achter elkaar, die op dezelfde situatie betrekking hebben.
· Homoniemen: Woorden met dezelfde spelling, maar andere betekenis. (bijv. arm land en zijn arm.)
· Synoniem: Dezelfde betekenis, maar anders gespeld. (bijv. fiets – rijwiel.)
· Antithese: Tegenstelling. (bijv. niet hard = langzaam.)
· Paradox: Schijnbare tegenspraak. (bijv. ‘al jong voelde hij zich oud’ = ook antithese.)
· Retorische vraag: Vraag waarbij het antwoord al duidelijk is.
· Woordspeling: Spelen met woorden. (bijv. ‘als jij voorbij flitst, flitsen wij terug’ van de politie = ook homoniem van flitsen.)

Thema: Gaat altijd over een gedachte, idee of gevoel. Meestal geen de titel en/of de eerste zin een aanwijzing over het thema. Dit kan ook duidelijk gemaakt worden door een opsomming of tegenstelling.
Thematische laag: Onderliggende gedachte.

Hermetische poëzie: Gedicht met verborgen betekenis – veel open plekken.
Open poëzie: Je begrijpt meteen wat de dichter bedoeld.
Enjambement: Doorlezen aan het eind van de versregel.
Alexandrijn: Versregel bestaande uit 6 jamben. 1 jambe = 1 onbeklemtoond, 1 beklemtoond (bijv. geluk).
Vrij vers: Bevat geen eindrijm.

Rijm:

· Voorrijm: Eerste woorden of lettergrepen van de versregels rijmen op elkaar.
· Eindrijm: Laatste woorden of lettergrepen van de versregels rijmen op elkaar.
· Binnenrijm: Binnen dezelfde versregel rijmen woorden of lettergrepen op elkaar.

Rijmklanken:

· Volrijm: De beklemtoonde klinkers en de daaropvolgende medeklinkers rijmen. (bijv. haten – laten.)
· Assonantie (halfrijm): De klinkers rijmen. (bijv. lief – diep.)
· Alliteratie (beginrijm): De beginmedeklinkers rijmen. (bijv. rep – roer.)

Rijmschema:

· Slagrijm: a-a-a-a

· Gepaard rijm: a-a-b-b-c-c
· Gekruist rijm: a-b-a-b
· Omarmend rijm: a-b-b-a
· Gebroken rijm: a-b-c-b of a-b-a-c
· Verspringend rijm: a-b-c-a-b-c

Dichtvormen:

· Sonnet: 14 regels, 2 strofes van elk 4 regels (kwatrijnen, samen octaaf), 2 strofes van elk 3 regels (terzinen, samen sextet). Na het octaaf veranderd de toon van het gedicht, de wending. Het octaaf en het sextet zijn vaak een tegenstelling. Het rijmschema is vaak abba abba cdc ccd.
· Shakespearesonnet: 3 strofen van 4 regels en 1 strofe van 2 regels. De wending is na de 3e strofe.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.