Hoofdstuk 6

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2321 woorden
  • 3 oktober 2003
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
26 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 6 moderne literatuur (1850-1914) 1 politiek en maatschappij In de 2e helft van de 19e eeuw zien we politieke en sociale ontwikkelingen in de kunst. De belangrijkste politieke stromingen zijn het liberalisme, het socialisme en het nationalisme. De arbeidersklasse kwam omhoog, omdat ze ontevreden waren en de mogelijkheid zagen om hun krachten te bundelen. In de samenleving ontstonden 2 groepen: de burgerij, die zich zelf verheven voelde en de arbeiders, die de burgerij als uitbuiters zag. 1.1 de politieke situatie in Europa. In 1848 brak er in Frankrijk een opstand uit en deed de koning afstand van de troon. De socialisten probeerden hun ideeën over productie en verdeling van het kapitaal in praktijk te brengen, omdat dat mislukte werd Napoleon tot president gekozen en later kroonde hij zichzelf tot keizer. Niet alleen in Frankrijk vonden revoluties plaats, maar ook in andere landen in Europa. Duitsland werd dankzij Bismarck weer één. Hij vond dat problemen niet opgelost moesten worden door praten, maar door acties. In 1848 werd in Nederland de grondwet ingevoerd en de burgerij had het voor het zeggen. De nadelen van de industriële revolutie werden het eerst zichtbaar in Engeland: lage lonen, lange werktijden, vrouwen- en kinderarbeid. Vooral weeskinderen en vondelingen werden vaak gebruikt, omdat die het goedkoopst waren. Charles Dickens stelt in zijn roman ‘Oliver Twist’ deze wantoestanden aan de kaak. Omdat arbeiders zich aan het arbeidsloon moesten houden, stak het socialisme de kop op. De grondlegger van het socialisme is Carl Marx. Hij ontwikkelde het historisch materialisme. Hij dacht dat de mens niet in staat was om natuurwetten te veranderen. Zijn belangrijkste ideeën staan in ‘Das Kapital’ In 1870 was er van één Europa nog geen sprake, Frankrijk, Duitsland en Engeland waren er zelfs op uit op hun grondgebied en macht te vergroten. Vooral in Afrika werd druk gekoloniseerd, vooral omdat daar veel levensmiddelen en grondstoffen te vinden waren. Omdat de ideeën van de landen zo uit één liepen, waren er vaak botsingen. Dat was ook de enige reden dat de Europese landen samenwerkte, om een vijand te overwinnen, zodat deze zijn grondgebied niet te veel kon uitbreiden. Omdat Bismarck alle kleine Duitse staatjes tot een groot Duist rijk probeerde te krijgen, zag Frankrijk dit als een bedreiging en Bismarck wou een groot Duitsland en een gewonnen oorlog zou daarbij wel eens kunnen helpen, daarom verlokte Duistland een oorlogsverklaring bij Frankrijk, iets dat niet moeilijk was. De oorlog duurde een jaar en toen waren de Fransen verslagen. In Versailles werd de vrede getekend en Frankrijk moest 5 miljard Francs schadevergoeding betalen en een deel van Elzas en Lotharingen afstaan. De Franse keizer moest ook aftreden. De derde republiek werd uitgeroepen en in de spiegelzaal werd de koning van Pruisen uitgeroepen tot keizer van Duitsland. In diezelfde zaal werd 48 jaar later aan het eind van de 1e WO Duitsland gedwongen om een heel vernederend verdrag af te sluiten. De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche had wel al voorspeld dat de oorlog Duitsland geen goed zou doen. In de regeerperiode van koningin Victoria beleefde Engeland een bloeiperiode. De Britten hadden hun koloniale bezit zo uit weten te breiden dat, die in 1914 ongeveer een kwart van de wereld besloeg. De Fransen probeerde hetzelfde, maar door de nederlaag in 1870-1871 tegen

Duitsland, bleef een gevoel van wraak bestaan. Het Duitse rijk had zijn ontstaan te danken aan de militaire macht van de Pruisen, het werd getypeerd door: Stramme energieke officieren en kadaverdiscipline van het voetvolk. Duitsland bouwde een nieuwe vloot die net zo groot moest worden als die van Engeland. De grote landen hielden elkaar goed in de gaten, zodat de macht van een van die landen niet te groot werd. Nederland hoefde niet meer naar koloniale uitbreiding te zoeken, de bezetting in Nederlands-Indië was al gelegd. Vooral na1870 konden particulieren er veel geld verdienen. 2 Ideeëngeschiedenis 2.1 kunst en werkelijkheid Als er zich schrijvers en kunstenaars aandienen die de werkelijkheid zo compleet mogelijk willen uitbeelden, is het hoogtepunt van de Romantiek voorbij. De Franse schrijvers Balzac en Flaubert waren de eerste die in hun romans levensvragen en conflicten beschreven die vroegere generaties niet kende. Ook de dichters Baudelaire, Rimbaud en Mallermé gaven een andere visie op het menselijke bestaan. In 1857 publiceert Baudelaire ‘Les Fleurs du Mal’, waarin hij niet de natuur als achtergrond gebruikt, zoals zijn voorgangers dat deden, maar de grote stad. Volgens Mallermé kon taal de wereld niet volledig beschrijven. Volgens hem verwijst taal naar zichzelf, een eigen wereld schept, autonoom is. Taal wordt een uitgangspunt in de moderne poëzie en romankunst. Rimbaud is niet meer de gekwelde romantische dichter. De werkelijkheid staat centraal, voor hem is poëzie een middel om door te dringen. Het gaat niet om het persoon van de dichter, maar het ‘ik’ van de dichter wordt gebruikt. Rimbaud is op zoek naar de werkelijkheid achter de woorden met behulp van een nieuwe poëzietaal. Deze dichters hebben in de 2e helft van de 19e eeuw grote invloed uitgeoefend op kunstenaars, hun accent is langzaam verschoven van het uitdrukken van jezelf, naar iets wat buiten je ligt en wat steeds opnieuw verkend en onderzocht moet worden. de kunstenaars zijn dus met andere dingen bezig dat in de romantiek, de traditionele levensvragen verliezen hun vanzelfsprekende antwoorden. 2.2 kunst en religie. In het boek ‘Die fröhliche Wissenschaft’ van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche komt een stuk voor met een dwaas die op klaarlichte dag met een lantaarn op zoek is naar God. Alle andere mensen lachen hem uit, hij zegt dat God gedood is door de mensen. De Dood van God had niet alleen gevolgen voor de religie, maar ook voor de kunst. Kunst was altijd al verbonden geweest met religie, maar vanaf de renaissance minder. Er blijven wel kunstenaars die zich laten inspireren door religie. Het eindpunt kwam bij de Franse dichter Théophile Gautier, hij verwoorde zijn ideeën in ‘L’art pour l’art’. Hij wil daarmee zeggen dat kunst geen enkele morele godsdienstige of politieke boodschap hoeft uit te dragen. De Duitse dichter Rainer Maria Rilke publiceerde in 1899 de gedichtenbundel ‘Von möncherischen Leben’. Volgens hem is God geen wezen dat onafhankelijk van de mens bestaat, maar een schepping van een dichter. In de moderne tijd verwijst kunst niet meer naar God en taal naar hogere waarden. Mallarmé verkende de uiterste grenzen van de poëzie en kwam uiteindelijk in het gebied waar geen woorden meer zijn, alleen maar stilte. Het uiterste van zo’n autonome taal is een witte bladzijde. 2.3 Fin de siècle Het einde van de eeuw krijg de naam Fin de Siècle, omdat Parijzenaars ’s avonds konden genieten van een blijspel van François Jouvenot en Henri Micard met Fin de siècle. Er was meer sprake van levenshouding dan van een opvatting over kunst. De realistische ideeën maakten plaats voor onzekerheid, angst en een onbestemd gevoel van ondergang. De Duitse filosoof Oswald Spengler laat dit tot uitdrukking komen in zijn ‘Der Untergang das Abendlandes’ volgens hem ondergaat beschaving het zelfde lot als een levend wezen, eerst bloei en daarna verval. 3 literaire stromingen Hoe later de tijd hoe moeilijke het is om hem met een woord te omschrijven. De tijdvakken worden steeds kleiner en de stromingen eindigen op –isme: realisme, naturalisme, impressionisme, symbolisme, expressionisme, surrealisme, dadaïsme, magisch-realisme, modernisme en postmodernisme. De moderne kunst en literatuur begint in de 2e helft van de 19e eeuw en kenmerkt zich door de grote belangstelling voor het registreren van de eigentijdse werkelijkheid. De stroming die daarbij hoort en duurt tot ongeveer 1880 heet realisme.
3.1 realisme De Franse schilder Gustave Gourbet wilde alleen maar dingen schilderen die hij kon zien, hij bleef dicht bij huis en hij schilderen een filosoof gewoon in zijn huis tussen zijn kinderen. Dat was heel typerend voor het realisme, ze schilderden het landleven, een weide met vee, een korenschoven. Ook schrijvers gingen zich nog meer bezig houden met mensen uit alle bevolkingslagen. De kunst geeft echter niet een objectief wetenschappelijk verantwoord beeld van de werkelijkheid, want wat beschouw je als werkelijkheid. Volgens Oscar Wilde hebben we van impressionisten geleerd dat er mist boven Londen hangt. Deze opvatting dat de manier van waarnemen wordt bepaald door traditionele opvattingen. De schilder Degas zei dat ook het standpunt van waar je een schilderij maakt belangrijk is. Hij tekende het panthéon zo dat de koepel kleiner werd dan het lagere gedeelte. Ook Grandville tekende vanuit rare standpunten. Het begin van het realisme ligt in Frankrijk, maar verspreidde zich over heel Europa. Hij komt vooral tot uiting in de roman, maar ook in poëzie en toneel. Deze auteur maakten gebruik van het realisme: Nederland: Hildebrand
Engeland: Charles Dickens, de gezusters Brontë Duitsland: Theodor Fontane en Gottfried Keller
Frankrijk Gustave Flaubert 3.2 naturalisme Het naturalisme is eigenlijk een voortzetting van het realisme, volgens Emile Zola is een kunstwerk niks anders dan een stukje natuur gezien vanuit een bepaald temperament. Vanaf 1870 gingen kunstenaars niet alleen meer af op wat ze zagen, maar ze riepen ook natuurwetenschappen op om de werkelijkheid te lijf te gaan. Charles Darwin had de evolutie theorie bewezen en Claude Bernard bewees dat er in een menselijk lichaam stoffen zaten die de geest beïnvloeden. In het naturalisme ging het erom om de waarheid aan het licht te brengen. Het ging er niet om, om de lezer te laten van verheven gedachten en voorbeeldige karakters. Zola de roman ‘Le roman expérimental’. Naturalistische schrijvers wilden de mens verklaren aan de hand van eigenschappen van zijn voorouders en het milieu waarin hij opgroeit. Alles ligt van te voren vast en je kunt dus niks meer veranderen. Dat mensen niks meer kunnen veranderen aan de weg die zij afleggen, noemt men een deterministische levensvisie. Een aantal naturalistische schrijvers zagen zichzelf als uitvoerders van een wetenschappelijke methode. Emile Zola schreef ‘La medicine expérimentale’. Hij experimenteerde met de mensen, van wie hij leefomstandigheden steeds een klein beetje wijzigde. Niet alleen in Frankrijk werd in romans de deterministische levensbeschouwing verwerkt, maar ook in Nederland (Louis Couperus en Herman Heijermans) en Duitsland (Gerhart Hauptmann). in Engeland heeft het naturalisme bijna geen rol gespeeld, het werk van Tomas Hardy komt er het dichts bij. 3.3 impressionisme in de 19e eeuw is het niet meer de kunst die de literatuur volgt, maar andersom. De term impressionisme komt uit 1874 en is bedacht door een journalist die Monet spottend impressionist noemde. En de schilderkunst is sinds de renaissance een toename van realisme, omdat het wereldbeeld verandert door sociaal-economische ontwikkelingen en revoluties. In de 17e eeuw maakte kunstenaars voorwerpen zo echt mogelijk, maar ook van statisch naar dynamisch is de schilderkunst veranderd. Ook in de 19e eeuw is er samenhang tussen kunst en levensbeschouwing. Het impressionisme kwam vooral tot uiting in de poëzie, het impressionisme heeft te maken met de zintuigen, ruiken, zien, horen, proeven en voelen. Voor hen is de werkelijkheid een gebeuren. Schilderijen zijn een moment opnamen van een steeds voortdurende veranderen werkelijkheid. Dit brengt nieuwe technieken met zich mee, puntjes en losse penseelstreken, deze schilderijen kun je het best van een afstandje bekijken. Schrijvers waren erg onder de indruk van de impressionistische schilderijen en wilde ‘het feest van de zintuigen’ met woorden weergeven. Ze kregen meer oog voor detail en stemming. Het ging meer om een mooie zin dan om het hele boek, er werd veel gebruik gemaakt van originele bijvoeglijke naamwoorden, deze schrijvers werden daarom ook wel woordkunstenaars genoemd. Mooie voorbeelden zijn: Paul Verlaine en Herman Gorter. 3.4 symbolisme In Frankrijk waren er al langer kunstenaars die men decadent noemde, zij voelen voortdurend de pijn van het leven. Baudelaire noemde dit gevoel spleen (melancholie) of ennui (constante ledigheid afgedwongen door een duurzame malaise). Ook de dichters Mallarmé en Rimbaud werden beheerst door dit levensgevoel. Kunst kwam tot stand door een uiterste verfijning en verheving van de zintuigen en alleen deze kunst gaf een glimp van de hogere werkelijkheid. Poëzie leek hier het meest geschikt voor. Omdat het gewone taal en symbolen niet konden worden gebruikt om het raadsel van het bestaan te ontsluieren, werden er nieuwe symbolen en woorden bedacht. Het ging erom om door te dringen tot de bovenzinnige wereld, doormiddel van taal. De naam symbolisme werk voor het eerst gebruikt door Jean Moréas, in een artikel in de Figaro. Baudelaire en andere symbolische dichters gingen er vanuit dat er een harmonische verhouding bestaat tussen mens en de goddelijke werkelijkheid.
3.5 het dandyisme Typerend voor het fin de siècle is de figuur van de dandy. De ideale dandy kon je goed herkennen aan zijn gedrag, hij deed vooral niks. Hij wilde zo min mogelijk met de gewone burger te maken hebben. Zijn uiterlijk is erg belangrijk, haardracht, kleding en manier van lopen moesten perfect op elkaar afgestemd zijn. De rest van zijn tijd verdreef hij met schilderen en literatuur, maar niet te erg, omdat een kunstenaar werkte en een dandy verdrijft tijd. De dandy komen we onder andere tegen bij de Franse schrijvers Honoré de Balzac en Baudelaire, bij Baudelaire was hij een rebel die burgermaatschappij inging. In Engeland kom je hem vooral tegen bij Oscar Wilde en in Nederland bij Louis Couperus. 3.6 neoromantiek. De neoromantiek is vooral te zien bij Nederlandse en Duiste schrijvers. Internationaal gezien zijn er rond de eeuw wisseling wel reacties te constateren op het naturalisme en impressionisme. In een aantal opzichten kwam de romantiek weer terug, maar eigenlijk is de romantiek nooit helemaal weggeweest. Maar toch is de neoromantiek niet helemaal hetzelfde. In Nederland gelden vooral Aart van der leeuw en Arthur van Schendel als de belangrijkste vertegenwoordigers van de neoromantiek. In hun romans werden droomwerelden opgeroepen die dan tegenover de werkelijkheid werden geplaatst. Bedachte dingen waren interessanter dan de werkelijkheid, en die fantasie werd op gang gezet door verhalen uit het verleden. De achtergronden werden niet zo uitvoerig beschreven zoals in de romantiek. Ook de tijd werd vaag gehouden, zodat de hoofdpersonen in een soort sprookjesachtige omgeving kwamen. Bij de Franse schrijver Alain-Fournier lopen droom en werkelijkheiddoor elkaar in ‘Le grand Meaulnes’.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.