Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 2 t/m 6

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1679 woorden
  • 14 augustus 2005
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 Stijl is de karakteristieke manier waarop mensen zich uitdrukken in taal. Kan onderverdeelt worden in persoonlijke stijl en groepsstijl. Stijlfiguren zijn afwijkingen van de gebruikelijke woordkeus en zinsopbouw. Stijlfiguren: Herhaling: Bij herhaling krijgen sommige woorden meer nadruk
Opsomming: In een opsomming wordt een aantal feiten, meningen, namen en argumenten achter elkaar geplaatst. Climax: Een climax is een geleidelijke opklimming in kracht of spanning. Anticlimax: Tegenovergestelde van een climax, dus een soort afname. Antithese: Het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegengestelde begrippen. Paradox: Een schijnbare tegenstelling. Het lijkt alsof de schrijver zichzelf tegenspreekt, maar door erover na te denken ontdekt de lezer dat de schrijver gelijk heeft. Hyperbool: Geeft de werkelijkheid sterk overdreven weer en heeft vaak een humoristisch effect. Retorische vraag: Een mededeling in de vorm van een vraag. Er wordt geen antwoord op verwacht. Eufemisme: Wanneer een te harde uitdrukking wordt vervangen door een verzachtend woord of een minder directe omschrijving. Understatement: Een understatement is ook een vorm van verzachting, vaak met een humoristisch effect. Litotes: Een speciale vorm van understatement is dit, waarin iets sterk wordt benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen. Woordspeling: Wordt creatief gebruikt gemaakt van de verschillende betekenissen die een woord of uitdrukking kan hebben. Ironie: Een vriendelijke spot die veel voorkomt. Niet de bedoeling om een ander te kwetsen. Vaak zegt men het tegenovergestelde van wat eigenlijk bedoeld wordt. Sarcasme: Wanneer een schrijver op bijtende, felle wijze de spot drijft, spreken we van sarcasme. Minachten, kwetsen en beledigen. Cynisme: Meest harde, bijtende vorm van spot. Drijft ergens schijnbaar schaamteloos en ongevoelig de spot mee, weet tegelijkertijd dat hij niet bij machte is de toestand of situatie te veranderen. Tautologie: Wanneer een begrip wordt herhaald door een synoniem woord dat tot dezelfde woordsoort behoort. Versterkt de inhoud. Pleonasme: Er wordt een vanzelfsprekend kenmerk vermeld. Meestal in de vorm van extra bijvoeglijke naamwoorden. Tekststijlen: Naar de vorm kunnen teksten in twee hoofdstijlen worden verdeeld: Proza (verhaal) en poëzie (gedichtvorm). Epiek is verhalende of beschrijvende literatuur, teksten waarin een verhaal wordt verteld. Komt meestal voor in prozavorm, maar er bestaan ook epische gedichten. Lyriek is teksten waarin persoonlijke gevoelens en gedachten worden uitgedrukt. Komt vooral voor in poëzievorm, maar er bestaan ook lyrische proza vol gevoelsuitstortingen. Dramatiek: Teksten in toneelvorm. Dramatiek werd tot omstreeks 1800 voornamelijk in poëzievorm geschreven, maar daarna voornamelijk in proza. Didactiek is de verzamelnaam voor teksten in verhaal-, gedicht- of toneelvorm die vooral zijn geschreven met opvoedkundige bedoelingen. Humoristische teksten: Kunnen allerlei losse stijlfiguren in voorkomen. Achter het grappige is de ernst toch blijven zien. Satire: een tekst met de bedoeling om mensen of toestanden te bespotten. Parodie: Een bekend literair werk wordt nagebootst. Inhoud wordt aangepast aan het voorwerp van bespotting. Zwarte Humor: Zwartgallige vorm van humor, die vaak op het randje balanceert van wat nog wel of niet kan. Beeldspraak: Vergelijking: -Vergelijking met als, het object wordt vergeleken met een beeld. -Vergelijking met van, een beeld van een object. -Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel. Metafoor: als alleen het beeld van de vergelijking wordt genoemd en het object wordt weggelaten. Metonymia: Geen sprake meer van een vergelijking. De beeldspraak berust op een ander verband tussen object en beeld: men noemt een opvallend kenmerk, bijvoorbeeld het gebruikte materiaal of een verwant voorwerp. Synesthesie: beeldspraakvorm waarbij de indrukken van twee verschillende zintuigen met elkaar worden verbonden. Personificatie: beeldt een voorwerp uit als een levend wezen, of geeft het de eigenschappen van een levend wezen. Hoofdstuk 3 Middelen die ervoor zorgen dat een verhaal spannend is: - De schrijver stelt de ontknoping van een misdaadverhaal voortdurend uit. Stapje voor stapje verstrekt hij informatie zodat de lezer kan meedenken. - De schrijver kan de verhouding tussen wat de lezer weet en wat een verhaalfiguur weet, gebruiken om spanning op te wekken. De lezer kan op een bepaald moment meer weten dan een verhaalfiguur. Er is dan sprake van een kennisvoorsprong. - De meest klassieke spanningverwekkende techniek is het scheppen van bijzondere situaties en verhaalfiguren. Drie basiselementen van een verhaal: - Ruimte (gegevens over plaats en tijd) - Verhaalfiguren (uiterlijke, innerlijke, handelingen) - Situaties (Begin situatie, nieuw element in verhaal, slotsituatie) Informatieve opening: Introductie van plaats en personen en waar verhaal gaat afspelen

Opening in de handeling: Wanneer al heel wat aan de hand is als je begint aan het verhaal. Hoofdindeling van vertelwijze: - Ik verhaal (verteller is ik figuur. Vertelt over eigenen belevenissen of van andere) - Auctoriaal verhaal (perspectief van walwetende verteller) - Personaal verhaal (je ziet verhaal door ogen van iemand die meespeelt) vertelwijze vertelvorm kennis van zaken
ik verteller ik-vorm beperkt
Auctoriale verteller grotendeels hij/zij-vorm alwetend
personale verteller hij/zij vorm beperkt
Verhaalthema is meestal te omschrijven als een algemeen menselijk verschijnsel: - De verhouding tussen de mens en de natuur. - De verhouding tussen mensen onderling. Signalen die op het thema wijzen zijn motieven: - opvallende gebeurtenissen in het verhaal. - Opvallende plaatsbeschrijvingen - Opvallende tijdsverschillen - Op het eerste oog onbetekende details, die door herhaling belangrijk worden. Die worden leidmotieven genoemd. Hoofdstuk 4 Epiek is verhalende literatuur. Komt meestal voor in prozavorm soms ook in epische gedichten. Een verhaal is een tekst over het gedrag en de belevenissen van één of meer hoofdpersonen in een bepaalde tijd en plaatsverband. Epiek is de verzamelnaam voor verhalende teksten. De meest gebruikte criteria van indeling voor verhalen: - De vorm - De omvang - De inhoud - De schrijfstijl - Het medium waarin het verhaal verschijnt. Legende: Geven de mensen een steun of een voorbeeld. Doel is het versterken van de godsdienstzin. Godsdienst speelt belangrijke rol. Godheid grijpt in door middel van een wonder. Hoofdrolspelers: Heiligen. Sage: Een oude, meestal korte volksvertellingen die een oude toestand verklaart. Worden gepresenteerd als ‘waar gebeurd’, maar de gebeurtenissen waarop de sagen teruggaan, zijn meestal niet meer te achterhalen. Magie en bovennatuurlijke kracht spelen vaak een rol voor hoofdpersoon. Duivels/geesten, heldensagen, historische sagen, toversagen, verklarende of aetiologische sagen. Mythe: verhalen over goden en halfgoden uit de natuurgodsdienst van een volk. De verhalen geven een verklaring voor verschijnselen die de mens niet kon verklaren: ontstaan van de wereld, haar vorm, haar natuurkrachten, de schepping van de mens. Parabel: heeft als doel om de toehoorder tot een morele houding te overreden. De parabel geeft een niet-vanzelfsprekende conclusie en wil nieuw inzicht bijbrengen. Taalgebruik is statig en verheven. Wordt toegepast om keus tussen goed en kwaad te belichten. Fabels: Korte anekdotische verhalen over dieren. Dienen om levenswijsheid over te brengen. Dieren hebben menselijke eigenschappen, ze kunnen denken en praten. Sprookjes: Van oorsprong verhalen voor volwassenen. Vaak zeer oude verhalen, die generatie op generatie worden doorverteld. Kenmerk: de zwakke of arme hoofdpersoon een sterke of rijke slechterik overwint. ( Er was eens..) Sciencefiction: Denkbaar binnen of vanuit onze wereld. De schrijver tracht een mogelijke toekomst te beschrijven. In de meeste sciencefictionverhalen spelen wetenschappelijke ontwikkelingen een rol. Wordt geplaatst in toekomst of een ver heelal. Fantasy: Vol van wonderlijke krachten, dromen en magie. Is geen logische verklaring voor te geven. Een reïncarnatie van oude sprookjes en sagen, maar dan met grotere gruwelijkere en vaak ook sadistischere monsters. Anekdote is het kortste verhaaltype. Vaak humoristisch of opmerkelijk. Korte verhalen zijn van oorsprong voor tijdschriften bedoeld. Heeft ongeveer één tot twintig bladzijden. De novelle is een verhaalvorm tussen het korte verhaal en de roman in. De meeste novelles tellen niet meer dan honderd bladzijden. De roman heeft een lange voorgeschiedenis. Het is een uitgebreid verhaal waarin de daden en gedachten van de hoofdfiguren uitgebreid worden beschreven. Brievenboeken: Een aantal schrijvers heeft hun correspondentie in druk laten verschijnen Vooral Gerard Reve heeft het genre van het moderne brievenboek in Nederland tot ontwikkeling gebracht. Dagboeken: het bijhouden van een dagboek is in een aantal landen zeer gebruiken. Mermoires: Een verzameling herinneringen van een auteur, geschreven bij wijze van terugblik. Biografie: Wordt het leven van iemand beschreven, waarbij de auteur ernaar streeft de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. Autobiografie: de schrijver is zelf onderwerp van zijn levensbeschrijving. Hoofdstuk 5 Een gedicht is een spel met zorgvuldig gekozen woorden. Poëzie onderscheidt zich op de volgende punten van proza: - bepaalde regellengte en opbouw in strofen - beknoptheid, concentratie in de zinsbouw - momentopname van een gedachte of gevoel - veel beeldspraak - veel herhaling - er is meestal maar één persoon aan het woord. Rijm: dan eindigen 2 zinnen met dezelfde klanken. Bij volrijm rijmen zowel de klinkers als medeklinkers op elkaar. Bij halfrijm alleen de klinkers of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar. ( zie pagina 60 ) Ritme is een verschijnsel dat zich afspeelt in een zekere tijd. In gedichten komt bijvoorbeeld door: - rijm - afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen, vlug en langzaam, hoog en laag. - Overeenkomst in zinsbouw - Afwisseling van kortere en langere versregels en strofen - Opsommingen
Elke strofe bestaat uit een of meer versregels. Bekende strofevormen zijn: Distichon: strofe van twee versregels

Terzine: strofe van drie versregels
Kwatrijn: strofe van vier versregels
Slagrijm: AAAA
Gepaard rijm: AABB
Gekruist rijm: ABAB
Omarmend rijm: ABBA Hoofdstuk 6 Sonnet: telt 14 regels, die in 4 strofen worden gegroepeerd: twee strofen van vier regels en twee strofen van drie regels. Ballade: Vehalende gedichten over heldendaden, moordpartijen, en liefdessmarten, die een eenvoudige versvorm hebben en waarin het tragische element de boventoon voert. Epigram: kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze verteld worden. Grafschift: Vooral met satirische of humoristische bedoelingen. Limerick: Vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse afsprong. Worden vooral gebruikt voor pikante of satirische anekdotes. Kwatrijn: Vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema is AABA
Haiku: Van oorsprong Japans. Strak en uiterst beknopt. Over drie regels verdeelt. Visuele poëzie: Schrijver stelt figuren samen met behulp van tekst. Dichtsoorten naar de inhoud

Lied: Meest voorkomende poëziegenre. In vrij beknopte vorm geeft het uiting aan gevoelens en stemmingen. Opgebouwd uit strofen en refreinen. Ode: Een plechtig loflied, meestal ter verheerlijking van een persoon. Hymne: Loflied ter ere van een godheid. Elegie: Klaaglied, meestal ter gelegenheid van het overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter. Hekeldicht: Satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.