Scholieren tussen 13 en 17 jaar gezocht!

Doe mee aan dit korte onderzoek over statiegeld en maak kans op 20 euro Bol.com tegoed

Meedoen

Hoofdstuk 16, Toneel en film

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 676 woorden
  • 12 oktober 2007
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Hoofdstuk 16

16.1
De tekst van een toneelstuk bestaat uit 2 onderdelen:
- de hoofdtekst = datgene wat acteurs tegen elkaar zeggen
- neventekst = aanwijzingen en toelichtingen
Die aanwijzingen zijn voor de regisseur. (lacht, gilt, op huilerige toon)
Een toneelstuk speelt zich vaak af op verschillende locaties. Dat worden ook wel bedrijven genoemd, bij het veranderen van bedrijf geen de gordijnen vaak even dicht. Meestal bestaat een toneelstuk uit niet meer dan 5 bedrijven.
De gesprekken die de spelers met elkaar hebben worden ook wel dialogen genoemd. Als een speler eigenlijk zijn gedachten hardop zegt wordt dat een monoloog genoemd. Het toneelstuk draait bijna altijd de crisissituatie (het moment van het conflict) en om de ontknoping daarvan. Toneelstukken kunnen over vrolijke dingen gaan dan worden ze blijspelen of komedies genoemd en anders worden ze treurspelen of tragedies genoemd. Het verschil van kennis tussen het personage en de toeschouwers wordt ook wel dramatische ironie genoemd.
De voorwerpen op het toneel worden requisieten genoemd en alles wat op het toneel staat opgesteld wordt mise-en-scène genoemd.

16.2
Fictie betekent niets anders dan dat het verhaal niet echt is, de maker heeft de waarheid naar zijn hand gezet. Een scenario is een verhaal in voorlopige vorm. Bij een verfilmd boek wordt het scenario vaak niet door de schrijver van het boek geschreven maar door scenarioschrijvers. Vaak wijkt het scenario af van het boek, omdat een film hooguit 2 uur mag duren en de dialogen zijn vaak kort en vlot. Een scenario lijkt veel op toneeltekst. Het scenario bestaat ook uit een hoofdtekst en een neventekst. Bij de voorbereiding van een film wordt bijna altijd een draaiboek of een storyboard gemaakt. Dit is een soort strip in ruwe vorm waarin verschillende shots staan, hoe ze in beeld gebracht worden en welke teksten erbij worden uitgesproken. De kleinste eenheid bij de film is het shot: een filmbeeldje, vergelijkbaar met een foto. Verschillende shots vormen samen een scène. Een scène is een reeks gebeurtenissen die bij elkaar horen: dezelfde personages, dezelfde plaats, dezelfde tijd. Scènes worden met elkaar verbonden tot een sequentie. Een sequentie kun je vergelijken met een hoofdstuk uit een boek. De sequentie verandert als de tijd verandert of van plaats verandert. De plaats in een film wordt ook wel een locatie genoemd. Hoe de gebeurtenissen in beeld gebracht worden hangt af van het camerastandpunt. We noemen dat ook wel cameravoering. Er zijn verschillende shots: deze shots zijn in het boek goed te zien, moet je daar maar even kijken! Shots kunnen bepaalde gevoelens in een film heel erg versterken. Een filmverhaal ontstaat door het aan elkaar plakken van verschillende scènes, dit aan elkaar plakken heet de montage. Een veel gebruikte techniek bij montage is parallelmontage. Je ziet dan afwisselend opnames van twee verschillende gebeurtenissen. Er wordt op die manier gesuggereerd dat ze gelijktijdig plaatsvinden. Wat je in een film te zien krijgt, is niet toevallig. De camera en regisseur bepalen precies het kader wat je ziet: het beeld en de manier waarop. Ook het standpunt is van belang, dus bijv. Ooghoogte of vogelvluchtperspectief. Muziek en belichting bepalen voor een groot deel de sfeer van een film. Het perspectief bij films verdient aparte aandacht, omdat het voor een deel afwijkt van wat er in de verhalen gebeurt.
1. Er is een objectief perspectief mogelijk, waarbij de camera alleen maar registreert wat er gebeurt. De gebeurtenissen worden van een afstandje bekeken en jij kijkt niet mee met een van de personages. Dit lijkt op de alwetende verteller bij verhalen die alles kan overzien.
2. Er is een subjectief perspectief mogelijk, waarbij de camera meekijkt met een van de personages. Je ziet als kijker wat het personage ziet. Ook droom- of herinneringsbeelden van de hoofdfiguur komen in beeld. Dit lijkt sterk op het ik-perspectief bij verhalen.
3. Er is een subjectief perspectief mogelijk, waarbij de camera afwisselend meekijkt met verschillende personages. Dit lijkt sterk op het meervoudig perspectief bij verhalen. Het perspectief heeft, net als bij verhalen, invloed op jou kijk op de gebeurtenissen. Bij een objectief perspectief lijkt alles waarheidsgetrouw, bij een subjectief perspectief is dat minder het geval.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.