Algemene Literatuur uittreksel hoofdstuk 1 + aantekeningen
Is het mogelijk objectief vast te stellen hoeveel kwaliteit een boek heeft? Of het tot de zogenaamde ‘literatuur’ gerekend kan worden? Voor je eindexamen moet je boeken lezen met erkende literaire kwaliteit. Het is moeilijk precies te omschrijven wat daarmee wordt bedoeld. Soms is het gemakkelijker aan te geven wat géén literaire kwaliteit heeft. Men maakt onderscheid tussen en literatuur en lectuur, ook wel triviaalliteratuur of massaliteratuur genoemd.
Voorbeelden van boeken die ‘triviaal’ gevonden worden zijn stripverhalen, meisjesboeken en detectives. Het blijkt dat al deze verhalen iets gemeenschappelijks hebben, bepaalde kenmerken die opgaan voor zogenaamde massaliteratuur.
Een opvallend kenmerk is het seriewerk. De verhalen zijn vaak volgens een zelfde patroon opgebouwd met dezelfde personen die altijd voorspelbaar reageren.
De wereld waarin je via deze lectuur terechtkomt, ziet er sterk vereenvoudigd uit:
- personen zijn goed of slecht;
- mannen en vrouwen handelen vanuit traditionele rolpatronen;
- het verhaal loopt altijd goed af ( het heeft een happy-end );
- hoofdpersonen die echt van elkaar houden, vinden elkaar na veel moeilijkheden en trouwen eindelijk.
Een ander kenmerk van triviaalliteratuur vind je in clichématig en onnatuurlijk taalgebruik. Dialogen in triviaalliteratuur doen vaak onnatuurlijk aan, eerder boekentaal dan spreektaal:
- ‘Aardig heerschap…’ merkte Jean-Paul sarcastisch op.
- ‘Dan zal ik hem te zijner tijd moeten ontgoochelen,’ vond Jean-Paul.
Daarnaast hoef je nooit te raden naar de gemoedstoestand van een personage, want die wordt kant-en-klaar door de schrijver aangeboden.
- ‘Zolang het mij goeddunkt!’ blafte hij haar toe.
- ‘Wat wil je toch van me?’ riep ze vertwijfeld uit.
De literaire schrijver zal eerder proberen vertwijfeling of boosheid te suggereren in het verhaal dan deze specifiek te beschrijven.
Triviaalliteratuur werkt vaak als een soort drug om de werkelijkheid te ontvluchten. De droomwereld die wij lezend binnenkomen is dus een schijnwereld van avontuur, rijkdom, geluk en liefde. De opvattingen over liefde, gezin en maatschappij zijn in deze verhalen daarom heel traditioneel. De schrijver van literaire romans daarentegen zal het een zorg zijn hoe de gemiddelde burger denkt. Zijn werken gaan vaak lijnrecht tegen de heersende opvattingen in.
Taalgebruik, stijl, blijkt een belangrijke rol te spelen in het oordeel over de literaire kwaliteit van teksten. In de onderbouw heb je in je leesverslag bij het weergeven van je mening er vooral op gelet of een verhaal vlot leest. Dat laatste heeft meestal te maken met een snelle opeenvolging van spannende gebeurtenissen: wilde achtervolgingen, schietpartijen. Gijzelingen, enzovoort. Je wilt weten hoe het afloopt en een goede schrijver ziet kans om je nieuwsgierigheid gaande te houden, zodat je verder leest.
Een leesverslag bestaat uit drie onderdelen:
- de beschrijving van je leeservaring;
- de verdieping;
- het eindoordeel.
Naast de tijd kan ook de ruimte een belangrijke rol spelen in het verhaal. Bij het begrip ruimte onderscheidt men twee aspecten:
- de topografische plaats;
- de klimatologische omstandigheden.
De topografische plaats:
Waar speelt het verhaal zich af, bijvoorbeeld in welk land, stad of dorp, binnenshuis of buitenshuis, op school, in de kazerne of in een kasteel. Je moet natuurlijk niet alle ruimten gaan opsommen die in het verhaal voorkomen, maar alleen de ruimten die van belang zijn voor het verloop van de gebeurtenissen.
De klimatologische omstandigheden
Elementen als jaargetijden en weersomstandigheden kunnen nauw aansluiten bij de inhoud van het verhaal Je kunt dergelijke ruimte-elementen toevoegen aan je tijdslijn, zodat je een helder schema van de verhaalstructuur krijgt. De manier waarop een verhalende tekst aan de lezer wordt verteld, is van grote invloed op de leeservaring. Er zijn globaal drie manieren waarop de auteur een verhaal kan vertellen: - de ik-verteller - de hij/zij- of de personale verteller - de alwetende of auctoriale verteller
De ik-verteller
De auteur voert een ik-figuur op, eventueel met naam. Vanuit het perspectief van deze ‘ik’ beleeft de lezer het verhaal. De lezer weet evenveel als de ik-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Het lijkt wel of de lezer een direct verslag krijgt van wat de ik-figuur meemaakt of meegemaakt heeft. Overigens moet de lezer niet de fout maken te denken dat de ik-figuur daarom dezelfde persoon is als de auteur. De hij/zij- of personale verteller
De auteur vertelt het verhaal vanuit een hij/zij-figuur, die een naam heeft. De lezer volgt de gebeurtenissen als het ware door de ogen van de hij/zij-figuur. Ook nu weet de lezer evenveel als de hij/zij-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Wel kan de auteur in de loop van het verhaal wisselen van perspectief, dat wil zeggen verschillende hij/zij-figuren volgen in verschillende fasen van het verhaal. Op die manier kan de lezer meer te weten te komen dan de hoofdpersoon. De alwetende of auctoriale verteller
In sommige verhalen lijkt een mengvorm op te treden van de ik-verteller en de hij/zij-verteller. Het verhaal komt over alsof de ‘ik’ een verhaal vertelt over een hij/zij-figuur. Maar de ‘ik’ neemt zelf niet deel aan het eigenlijke verhaal, waarvan hij het verloop volledig kent. Soms onderbreekt de ‘ik’ de hij/zij-figuur om zich rechtstreeks tot de lezer te richten. Zo kan hij commentaar leveren op de gebeurtenissen of de lezer daarover opheldering geven. Als je gevraagd wordt om geen beknopte samenvatting te geven, maar met enkele woorden te zeggen of op te schrijven waar het verhaal eigenlijk over gaat, kom je terecht bij het thema. Je zou het thema dan ook kunnen omschrijven als de allerkortste samenvatting van het verhaal. Bij het vertellen van het verhaal gebruikt de auteur, zoals we gezien hebben, allerlei bouwstenen, zodat de diverse gebeurtenissen, de personages en tijd en ruimte. Hoe verschillend deze elementen ook kunnen zijn, ze moeten wel allemaal in dienst staan van het thema. Om het verhaal niet in chaos te laten eindigen, brengt de auteur structuur aan. Hij doet dit door het steeds laten terugkeren van bepaalde bouwstenen, zodat er samenhang ontstaat. Zo’n terugkerend element wordt een motief genoemd. Tijd - periode in de geschiedenis - duur - verhaaltijd - verteltijd ? leestijd - vertelde tijd ? tijdsverloop - Gelijk ? dialoog – scenisch vertellen ( = panoramisch ) - Langer ? situatie klein – lange beschrijving - Korter ? samenvattend - Tijdsversnelling - Tijdsvertraging - Chronologisch – continu - Niet-chronologisch – discontinu - Flashback – uitleg - Flashforward – nieuwsgierig
Perspectief - zicht: vertelwijze en informatie - ik-verteller - hij/zij-verteller - Auctoriale of alwetende verteller
Ik-verteller: - lezer beleeft het verhaal vanuit de ik-figuur - lezer weet evenveel als de ik-figuur - lijkt alsof de lezer een direct verslag krijgt van wat de ik-figuur meemaakt. - Ik-figuur ? auteur - Onbetrouwbaar
Hij/zij-verteller (personaal): - beleeft door de ogen van een hij/zij - hij/zij heeft (meestal) naam - je weet evenveel dan de hij/zij-verteller - wisselend perspectief is mogelijk - verschillende personen hij/zij in de loop van het verhaal
Auctoriale of alwetende verteller: - ik-figuur vertelt over hij/zij - alwetende verteller weet de volledige loop van het verhaal - ik-figuur is geen personage - kan zich tot de lezer richten (buiten verhaal) - commentaar - opheldering geven
Thema: - algemene grondgedachte / onderwerp - waar het werk wezenlijk over gaat - de allerkortste samenvatting van een verhaal
bijvoorbeeld: liefde, dood
Thema gaat altijd over een belangrijkste levenskwestie
Alles in het boek staat in functie van het thema
Interpretatie is persoonlijk
Elementen als jaargetijden en weersomstandigheden kunnen nauw aansluiten bij de inhoud van het verhaal Je kunt dergelijke ruimte-elementen toevoegen aan je tijdslijn, zodat je een helder schema van de verhaalstructuur krijgt. De manier waarop een verhalende tekst aan de lezer wordt verteld, is van grote invloed op de leeservaring. Er zijn globaal drie manieren waarop de auteur een verhaal kan vertellen: - de ik-verteller - de hij/zij- of de personale verteller - de alwetende of auctoriale verteller
De auteur voert een ik-figuur op, eventueel met naam. Vanuit het perspectief van deze ‘ik’ beleeft de lezer het verhaal. De lezer weet evenveel als de ik-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Het lijkt wel of de lezer een direct verslag krijgt van wat de ik-figuur meemaakt of meegemaakt heeft. Overigens moet de lezer niet de fout maken te denken dat de ik-figuur daarom dezelfde persoon is als de auteur. De hij/zij- of personale verteller
De auteur vertelt het verhaal vanuit een hij/zij-figuur, die een naam heeft. De lezer volgt de gebeurtenissen als het ware door de ogen van de hij/zij-figuur. Ook nu weet de lezer evenveel als de hij/zij-figuur weet, denkt, voelt of beleeft. Wel kan de auteur in de loop van het verhaal wisselen van perspectief, dat wil zeggen verschillende hij/zij-figuren volgen in verschillende fasen van het verhaal. Op die manier kan de lezer meer te weten te komen dan de hoofdpersoon. De alwetende of auctoriale verteller
In sommige verhalen lijkt een mengvorm op te treden van de ik-verteller en de hij/zij-verteller. Het verhaal komt over alsof de ‘ik’ een verhaal vertelt over een hij/zij-figuur. Maar de ‘ik’ neemt zelf niet deel aan het eigenlijke verhaal, waarvan hij het verloop volledig kent. Soms onderbreekt de ‘ik’ de hij/zij-figuur om zich rechtstreeks tot de lezer te richten. Zo kan hij commentaar leveren op de gebeurtenissen of de lezer daarover opheldering geven. Als je gevraagd wordt om geen beknopte samenvatting te geven, maar met enkele woorden te zeggen of op te schrijven waar het verhaal eigenlijk over gaat, kom je terecht bij het thema. Je zou het thema dan ook kunnen omschrijven als de allerkortste samenvatting van het verhaal. Bij het vertellen van het verhaal gebruikt de auteur, zoals we gezien hebben, allerlei bouwstenen, zodat de diverse gebeurtenissen, de personages en tijd en ruimte. Hoe verschillend deze elementen ook kunnen zijn, ze moeten wel allemaal in dienst staan van het thema. Om het verhaal niet in chaos te laten eindigen, brengt de auteur structuur aan. Hij doet dit door het steeds laten terugkeren van bepaalde bouwstenen, zodat er samenhang ontstaat. Zo’n terugkerend element wordt een motief genoemd. Tijd - periode in de geschiedenis - duur - verhaaltijd - verteltijd ? leestijd - vertelde tijd ? tijdsverloop - Gelijk ? dialoog – scenisch vertellen ( = panoramisch ) - Langer ? situatie klein – lange beschrijving - Korter ? samenvattend - Tijdsversnelling - Tijdsvertraging - Chronologisch – continu - Niet-chronologisch – discontinu - Flashback – uitleg - Flashforward – nieuwsgierig
Perspectief - zicht: vertelwijze en informatie - ik-verteller - hij/zij-verteller - Auctoriale of alwetende verteller
Ik-verteller: - lezer beleeft het verhaal vanuit de ik-figuur - lezer weet evenveel als de ik-figuur - lijkt alsof de lezer een direct verslag krijgt van wat de ik-figuur meemaakt. - Ik-figuur ? auteur - Onbetrouwbaar
Hij/zij-verteller (personaal): - beleeft door de ogen van een hij/zij - hij/zij heeft (meestal) naam - je weet evenveel dan de hij/zij-verteller - wisselend perspectief is mogelijk - verschillende personen hij/zij in de loop van het verhaal
Auctoriale of alwetende verteller: - ik-figuur vertelt over hij/zij - alwetende verteller weet de volledige loop van het verhaal - ik-figuur is geen personage - kan zich tot de lezer richten (buiten verhaal) - commentaar - opheldering geven
Thema: - algemene grondgedachte / onderwerp - waar het werk wezenlijk over gaat - de allerkortste samenvatting van een verhaal
bijvoorbeeld: liefde, dood
Thema gaat altijd over een belangrijkste levenskwestie
Alles in het boek staat in functie van het thema
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden