Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Cursus 3: Literatuur en lezer

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 388 woorden
  • 24 januari 2015
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7
20 keer beoordeeld

Het taalgebruik van een tekst moet een bepaald effect hebben op de lezer. Het taalgebruik in verhalen en gedichten past bij het verhaal, de personages of het gevoel dat overgebracht moet worden.

 

De verwoording is bedoeld om voor de lezer het literaire karakter van de tekst te benadrukken.

 

Stijlfiguren:

De formulering die gebruikt wordt om bij de lezer een effect te bereiken

  1. Tegenstelling:

Woorden, zinnen of tekstgedeelten zijn tegengesteld aan elkaar. (bijvoorbeeld heden – verleden, leven – dood etc.)

  1. Herhaling:

Een woord of woordgroep wordt ongewijzigd herhaald.

  1. Paradox:

Een tegenstelling waarbij tegengestelde begrippen toch met elkaar worden gebonden. (bv. Weggaan is een soort van blijven)

  1. Opsomming:

Een opsomming van namen, feiten of andere gegevens.

  1. Pleonasme:

Een vanzelfsprekende eigenschap van een begrip (bv. De witte sneeuw)

  1. Tautologie:

Hetzelfde begrip wordt meerdere keren herhaald maar dan met synoniemen

  1. Hyperbool:

Sterke overdrijving (bv. ik sta al eeuwen te wachten)

  1. Retorische vraag:

een vraag die niet een echte vraag is omdat het antwoord bekent wordt verondersteld. Deze wordt toch gesteld om de lezer te verassen/ aan het denken te zetten.

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik, je moet zelf bepalen of iets letterlijk of figuurlijk bedoeld is. Om dit te doen maak je gebruik van aanwijzingen in de rest van de tekst (= context).

Bij beeldspraak, wordt hetgene wat letterlijk bedoeld is (= het object) aangeduid met een figuurlijk woord/woordgroep (het beeld)

 

Vormen van beeldspraak:

  1. Vergelijking-met-als: het object = letterlijk en het beeld = figuurlijk. Ze worden beide genoemd en door bepaalde woorden verbonden
  2. Vergelijking-zonder-als: het object en het beeld worden beide genoemd maar dan zonder dat een woord ze verbindt.
  3. Metafoor: je leest alleen het beeld, het object ontbreekt. Je moet dus op basis van de context het object bepalen. Er bestaat tussen een letterlijk bedoeld object en een figuurlijk beeld iets gemeenschappelijks.
  4. Metonymia: je leest alleen het beeld, het object ontbreekt. De relatie tussen het beeld en object kan op verschillende manieren worden gelegd.
  5. Personificatie: levenloze voorwerpen of abstracte begrippen worden als levend voorgesteld (bv. Mijn telefoon is gestorven).

 

4.1

Symbolen: woorden die voor de lezer letterlijk bedoeld zijn, een diepere betekenis hebben. Veel symbolen zijn cultuurhistorisch bepaald (bv. Roos = liefde)

Stijlbreuk: als passages in stijl of woordkeuze niet bij elkaar passen.

Ironie: er wordt het tegenovergestelde gezegd dan dat er wordt bedoeld. Het is een vorm van milde, niet kwetsend bedoelde spot.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.