Hoofdstuk 2

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1690 woorden
  • 4 februari 2009
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Levensbeschouwing – Hoofdstuk 2

Mens-zijn en nadenken horen bij elkaar. Vanaf het prilste begin zijn er mensbeelden ontstaan, die doorgegeven werden (traditie). Antropologie gaat over de vraag: Wat is de mens? Met name vanaf de moderne tijd is de mens het belangrijkste onderwerp binnen de filosofie.

Mensbeeld

In een mensbeeld geven we ons een algemeen en normatief beeld van onszelf. Het laat zien wat de mens is en ook wat hij zou moeten zijn. Mensbeelden vertonen grote onderlinge verschillen en liggen niet vast.Vroeger werd de mens gezien als een subjectum (afhankelijke en onderworpene), maar nu wordt de mens steeds meer gezien als een individu. Het individu moet samenleven met anderen. De basis van onze maatschappij is dan ook gelegen in het sociale contract (regels, wetten en afspraken tussen individuen, individuen en groepen en groepen).

Mythe en rede

Wijsgerige (zelf-)reflectie is het kritische nadenken over de wereld of over zichzelf.

Vroeger werden er mythen verteld waarin de basiswaarden van de samenleving ter sprake kwamen. Mythen zijn verhalen met of over goden, bevatten basiswaarden, verklaringen en bieden een houvast. Langzaam probeerde de mens met zijn rede greep te krijgen op zichzelf en de wereld om zich heen. Men bekeek de werkelijkheid, leerde omgaan met de gevolgen, zocht naar oorzaken en manipuleerde dan de werkelijkheid.
Deze ontwikkeling vindt plaats vanaf enkele honderden jaren voor Christus, in Griekenland, maar ook in India en China (hier resulteerde dit vooral in een individuele heilsleer). In Griekenland was de handel een belangrijk bestaansmiddel en zo kwamen mensen in contact met andere mensen en ideeën. In Athene werd grote betekenis gehecht aan het openbare debat. Experts in de retorica (redeneerkunst) noemden zich sofisten.

Socrates

Welke handelingen zijn goed en rechtvaardig? Er zijn geen objectieve en definitieve antwoorden. Hij zaaide voortdurend twijfel en was meedogenloos kritisch. Zijn vaste overtuigingen waren: mensen zijn niet echt slecht, bewaar je integriteit en wees trouw aan jezelf.

Plato

Plato was de eerste schrijvende filosoof, citeerde de ideeën van Socrates en liet deze later zijn eigen ideeën vertellen. Hij benadrukte het belang van wis- en natuurkunde voor de filosofie. Plato was een gematigd dualist. De mens is verankerd aan deze wereld, maar heeft ook deel aan de wereld der ideeën. De herinnering is het vermogen van de menselijke ziel om het contact met het hogere in stand te houden. De ziel van een mens bevindt zich tussen het lichaam en de 'hogere ideeën'. De ziel kan zich te veel laten leiden door het lichaam (beweging van de onvrije ziel) of streven naar de 'hogere ideeën' (beweging van een vrije ziel = eros). De filosoof streeft naar kennis of wijsheid (hij heeft het niet), wijsheid is het 'weet hebben' van de ideeën van het goede, een filosoof helpt anderen bij het opdiepen van kennis die al in hen zit.

Aristoteles

Aristoteles was het oneens met Plato.Hij verklaarde zowel de levenloze dingen als de levende wezens als een samengaan van vorm en materie.(ziel = vorm, lichaam = materie, onlosmakelijk geheel) Materie verandert, maar de vorm blijft. Hij noemde de ziel kunde en het lichaam instrument. Verder deelde hij de natuur in in twee hoofdgroepen: levenloze dingen en levende dingen, die weer onder te verdelen zijn in levende gewassen en levende wezens, die weer onder te verdelen zijn in dieren en mensen.

Na het Romeinse Rijk

Plotinus werkte Plato's ideeën uit tot wat later de kern van het middeleeuwse christelijke denken was: de mens streeft naar eenheid met God zoals de ziel streeft naar terugkeer in de ideeënwereld. Na de instorting van het WRR bood de kerk als enige houvast. De bevolking vluchtte in het geloof en de kerk werd zeer machtig. De wetenschap ging hierdoor ondergronds (bleef bestaan in de islam en het jodendom). Augustinus kerstende de filosofie van Plato: het kwaad is de afwezigheid van God en wordt veroorzaakt door ongehoorzaamheid van de mens. Het aardse leven werd beschouwd als minderwaardig, lijden was niet erg als de ziel maar zuiver bleef. Hierdoor had men hard werken en sober leven als ideaal en misstanden werden goedgepraat. Thomas van Aquino probeerde de filosofie en wetenschap te verzoenen met het christelijke denken.


Van Middeleeuwen naar Moderne Tijd

Toen veranderde het denken: de mens werd centraal gesteld, wilde de natuur beheersen, zag de zon als middelpunt van het heelal, verbreidde zijn blik tot de hele wereld en geloofde in de mens. De hoofdoorzaak hiervan was de ontwikkeling van de wetenschap. De wereld werd geobjectiveerd en de mens gesubjectiveerd. De mens werd een individu, ratio en empirisch denken werd belangrijk. In de Renaissance was er een mengelmoes van oude en nieuwe ideeën. Descartes schept hier overzicht in.

Descartes

Descartes twijfelde overal aan, de twijfel was zijn enige zekerheid (cogito ergo sum). Hij wilde een heldere, wiskundige filosofie ontwikkelen. Volgens hem moest men beginnen met betrouwbare feiten, daarop logica toepassen en uitsluiten waar je aan twijfelt. Ook hij was een dualist. De mens is een waarnemend subject die in een wereld van materiële objecten leeft.

Kant

Kant was de eerste ethicus. Hij hield zich bezig met de vraag: Wat is de mens? en verdeelde deze vraag onder in drie andere vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? en Wat mag ik hopen? Hij plaatste de waardigheid van de mens in het vermogen om algemeen wetgevend te zijn, terwijl de mens tegelijkertijd zelf onderworpen is aan deze wetgeving.

Marx

Volgens Marx was er door de arbeid sprake van mens-zijn, ontplooiing van de mens. De mens bewerkt via arbeid de natuur tot cultuur. Zijn arbeidsmiddelen maakt hij steeds beter, waardoor zijn productiekrachten steeds groter worden. Dit beïnvloedt de productieverhoudingen, de onderbouw. De onderbouw bepaalt dan weer de verschillende vormen van de bovenbouw, het menselijk maatschappelijke bewustzijn. De bovenbouw bestaat uit de bourgeoisie en het proletariaat. Volgens Marx zou er in het communisme uiteindelijk een einde komen aan de strijd van de mens met de mens en van de mens met de natuur.
Uiteindelijk ontstonden het totalitaire communisme, het revisionisme (sociaal-democratie) en het neo-marxisme (filosofische stroming).


Existentiefilosofie

De existentiefilosofie uit de twintigste stelt de mens centraal. Grondleggers zijn Kierkegaard en Nietzsche. Zij zagen de mens als een eenheid en niet als een twee-eenheid (ziel en lichaam). Een algemeen geldend mensbeeld is er niet, de mens maakt zichzelf door zijn keuzes, zijn vrijheid. Deze vrijheid is vaak iets verschrikkelijks, want het is een eindeloze verantwoordelijkheid waaraan je niet kunt ontkomen.

Postmodernisme

Het postmodernisme is een stroming waarin gesteld wordt dat er een einde is gekomen aan het vooruitgangsoptimisme. Ieder mens is anders, allesomvattende mensbeelden werken niet en daarom is communicatie noodzakelijk.

Levinas

Levinas is een soort mix van Plato, Descartes, Kant en het jodendom. Hij ziet de mens gesteld tegenover God, de oneindige ander. God is volkomen transcendent, niet te bevatten en de categorische imperatief. De mens rijst op uit zijn stadium van versmolten te zijn met alles naar een zelfstandig wezen dat woont, werkt en geniet. Pas in verantwoordelijkheid voor de ander komt de mens tot ontplooiing. Deze ander moet wel in zijn waarde gelaten worden.

Mensbeeld en de werkelijkheid van alledag

Dualisme houdt in dat de mens uit twee heel verschillende dingen bestaat: een fysisch organisme en een zuiver geestelijke ziel. Monisme houdt in dat het lichaam en de geest één zijn: het lichaam volstaat om geestelijk leven voort te brengen. Er bestaat nog een andere opvatting: de mens is een eenheid, hij is zijn lichaam maar kan ook uitstijgen boven zijn eindigheid.
Het idee van zelfstandigheid van de mens heeft zich ontwikkeld tot een individualisme: het ene ik tegenover de ander. Ook de maatschappijopvatting veranderde: de maatschappij is geen gemeenschap meer, maar een verzameling individuen die met elkaar zakelijke overeenkomsten aangaan. Tegelijk begint verantwoordelijkheid een grote rol te spelen.
De mens wordt zowel door de natuur (erfelijke factoren) als door de cultuur (opvoeding) beïnvloed. Er moet een evenwicht zijn: als er op één kant teveel nadruk wordt gelegd, ontstaat er een roep ‘terug naar de natuur’ of om het strenger naleven van morele regels. Rousseau legde de nadruk op natuur, het gevoel is de oorsprong van het geweten. Dit heet naturalisme.

Eindigheid-oneindigheid kan betrekking hebben op het geschapen zijn door God, menselijke kennis, afhankelijkheid van een ander en de beperktheid van het menselijk weten.

Mensbeeld en levensbeschouwing

Hedonisme staat voor de overtuiging en voor de systematisch uitgewerkte leer die stelt dat de mens als genotzoeker wordt geboren en dat het onmiddellijke genieten de hoogste vervulling is van het menselijk leven. (Hier tegenover staat het stoïcisme, leven volgens de rede)
Volgens het eudemonisme streeft de mens van nature naar geluk. Er is sprake van geluk als we een levensvorm bereiken waarin de beste menselijke mogelijkheden tot ontplooiing kunnen komen.
Bij het utilisme wordt de juistheid van het menselijk handelen gemeten aan zijn gevolgen en bijzonder aan de mate waarin het handelen bijdraagt aan het tot stand brengen van ‘het grootste geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen.’
Behalve genot, geluk en nut is er ook de menselijke waardigheid als hoogst haalbare.

Er zijn verschillende mensbeelden in verschillende levensbeschouwingen. Als religieuze levensbeschouwingen zijn er het hindoeïsme, dat streeft naar eenwording met het goddelijke en uiteindelijk leidt tot verlossing of bevrijding en het boeddhisme, dat streeft naar bevrijding uit het lijden. Deze twee levensbeschouwingen zijn gericht op het heil van het individu. Daarnaast zijn er het jodendom, christendom en de islam, waarbij de grootheid van God wordt gesteld tegenover de beperktheid van de mens. Deze godsdiensten zijn meer gericht op de samenleving. Het liberalisme is een niet-religieuze levensbeschouwing, waarbij de Verlichtingsdenkers (mens zoekt geluk en vermijdt pijn, maar dit mag niet ten koste gaan van de vrijheid van anderen) en de Romantische Denkers (mens kan zijn wie hij wil zijn, als hij vrij is van begeerte) onderscheiden worden. Het socialisme is ook een niet-religieuze levensbeschouwing (de staat moet gelijkheid waarborgen, want de arme mens is niet vrij).

Omdat er veel verschillende opvattingen bestaan (pluriformiteit), is tolerantie erg belangrijk. Waarheid wordt gezocht in een open gesprek met anderen. Het gevaar van pluriformiteit is dat het gemakkelijk tot relativisme leidt. Karl Popper introduceerde het kritisch pluralisme: bij elke theorie moet de concurrentie met andere theorieën worden toegelaten, zodat uiteindelijk de beste theorie de andere verdringt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.