Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Filosofen

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1373 woorden
  • 27 januari 2005
  • 40 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
40 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Socrates (470 - 399 v. Chr.) Socrates ziet de mensen als wezens die meer weten dan ze zelf denken. Alles zit al in hun hoofd, het moet er alleen nog uitgehaald worden. Je moet dus niet van iedereen alles aannemen, maar je moet zelf denken. Om deze kennis eruit te halen moet je inzicht hebben. Dit gaat natuurlijk niet over feiten maar om meningen en opvattingen. De onwetendheid ging volgens Socrates schuil achter schijnzekerheden. Socrates ziet mensen als wezens die diep van binnen meer weten dan ze zelf weten, maar het moet er nog uitgehaald worden. Als mensen hem zeggen dat ‘iets’ goed is dan zegt hij: Hoezo? Is dat bewezen dan? En dan had hij ze tuk, want ze kwamen er dan niet meer uit. Hij vindt dat alleen de mensen die als hem denken leiding mogen geven aan de wereld. Ook was hij niet democratisch: hij vond dat je alleen een leider mocht kiezen als je ook echt volgens hem nadenkt, iets wat de meesten volgens hem niet doen. Socrates denkt dat je diep van binnen echt wel weet dat het niet normaal is iemand pijn te doen. Plato (527 - 347 v. Chr.): Plato zegt dat mensen hun eigen wereld het meeste vertrouwen. Als er plotseling iemand naar je toekomt en die zegt: er is ook nog een andere wereld, dan geloof je het niet. Je wordt boos want hij haalt jou leven door elkaar. Je raakt daardoor in de war. Iedereen kan dus in een illusie leven. Plato zegt dat lichaam en ziel tegenover elkaar staan. Ziel (ruiter) = ideeënwereld het is perfect en onsterfelijk (transcendentie). Lichaam (paard) = het materiele bestaan, het is niet perfect en sterfelijk (immanentie). Je lichaam en ziel beïnvloeden elkaar en zijn elkaars tegenstellingen. Plato vond dat taal altijd metaforisch is: Een tafel = geen tafel: iedereen heeft ten slotte een andere tafel voor zich. Daarom is de werkelijkheid ook geen werkelijkheid.
Aristoteles (384 - 322 v. Chr.): Het doel van alle handelen is geluk, volgens Aristoteles. Hij vindt dat ziel en lichaam niet aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Er komt dan bij hem de vraag op: Hoe kan de ziel invloed uitoefenen op het lichaam, terwijl zij toch van geheel andere aard is dan het lichaam. Hij zegt dat het wezen van de mens zich bevindt in het concrete van de mens zelf. Het vermogen dat in de mens aanwezig is noemt hij de ziel. De vorm (de ziel) en de materie (het lichaam) worden ook wel kunde en instrument genoemd. Descartes (1596 - 1650): Descartes bracht veel van zijn tijd door in het buitenland, voornamelijk in Nederland. Hij wilde graag een filosofie ontwikkelen die zo helder was als de wiskundige werkelijkheid. Hij zei: Ik kan aan alles twijfelen, behalve aan dat ik twijfel, want als ik twijfel aan het twijfelen, dan houd ik geen twijfel over en ik ervaar twijfel. Dit verklaart: ik denk, dus ik ben. Dualisme (strijd): Objectivering van de wereld: je kunt het aan: niet transcendent. Subjectivering van het menszijn: je kan het niet aan: transcendent. Individualisering van het mens zijn: zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Kant (1724 - 1804): Kant had 3 vragen: - Wat kan ik weten? - Wat mag ik hopen? - Wat is de mens? Hij vatte deze 3 vragen samen in: Wat is de mens? Hij zei: De mens stelt zichzelf de wet – Hij zag de mens als een redelijk wezen. Kant liet de mens in zijn waarde: Hij vond dat de mens zelf de wet mocht maken, terwijl ze zich er ook zelf aan moesten houden. Hierdoor is hij de grondlegger van de ethiek (normen en waarden) in de moderne tijd. Levinas (1906 - 1995): Hij heeft een filosofie ontwikkeld waarbij hij de ideeën van Plato, Descartes en Kant heeft verbonden. De mens staat tegenover God – De Absolute Goede. Afkomstig van Plato: De transcendente ideeën over het goede, ware en schone. Bij hem ware de ideeën niet persoonlijk, bij Levinas wel). Volgens Levinas is God de oneindige ander: hij ontstijgt aan de menselijke kennis: hij is transcendent. Wij hebben wél een beeld van de Oneindige, maar we weten nooit hoe hij écht is, en of er wel iets is. Onze gedachte kan er niet bij: we schieten eraan tekort (het denken en zijn, zijn van elkaar gescheiden = Descartes). Volgens Levinas wordt de mens door God tot verantwoording geroepen en moet een verantwoordelijkheid op zich nemen (dit is afkomstig van Kant, maar bij Kant komt het van de autonome persoon). - Heteronomie = wetten worden door iemand anders opgelegd - Autonomie = wetten worden door de mens zelf opgelegd. Categorisch Imperatief: behandel een ander zo, dat hij altijd wordt beschouwd óók als doel en niet louter als middel. Sartre (1905 - 1980): De mens is volgens hem een vrij wezen, een wezen dan steeds zelf moet kiezen. De mens verschilt van alle andere wezens: - Boek: De schrijver weet van te voren al wat er in komt te staan: het wezen gaat vooraf aan het bestaan, - Mens: Het bestaan gaat vooraf aan het wezen: eerst bestaat de mens en dan pas gaat hij zich nader bepalen. Een baby is bij de geboorte dus blanco. Sartre zegt dat de mens een vrijheid heeft: De mens heeft altijd een keus, al is die maar heel klein. Soms wil de mens liever die vrijheid niet hebben, hij/zij kan hem niet aan. Zoals bij de soldaat en het kind dat hij moet doodschieten, en er anders zelf aan gaat.
Marx (1818 - 1883) -> Marxisme: In de arbeid komt de mens volgens Marx tot ontplooiing. Door arbeid is er sprake van mens-zijn, want de mensen werken van nature samen. Via arbeid bewerkt de mens de hem omringende natuur tot een menselijke werkelijkheid. Het Marxisme als politiek systeem bestaat niet meer, maar zijn ideeën (hierboven) wel. Productieverhoudingen: Arbeidsmiddelen (werktuigen, instrumenten, machines) worden steeds geavanceerder -> de productiekrachten worden steeds groter -> = ontwikkeling der productieverhoudingen. De onderbouw (het geheel van productieverhoudingen) vormt de economische basis van de maatschappij en die bepaalt weer de bovenbouw (de verschillende vormen van het menselijk maatschappelijk bewustzijn). Je had twee klassen: Klasse van de bourgeoisie en de klasse van het proletariaat. Uiteindelijk komt er een einde aan die klassen. Tot die tijd is de mens vervreemd van zijn eigen wezen: hij weet niet dat je kunt leven zonder klassen, en is zichzelf niet -> Marx wilde alle vervreemding opheffen. Existentie filosofie: Een filosofie waarbij de mens centraal is. Het is een stroming uit de 20ste eeuw (grondleggers zijn: Sören Kierkegaard (1813 - 1855) en Friedrich Nietzsche (1844 - 1900) die zegt dat de mens niet bestaat uit lichaam en ziel maar uit een eenheid. De echte betekenis van iets hangt vaak niet samen met de wetenschappelijke betekenis: een Joodse heilige berg betekend voor een Jood iets heel anders als voor een bouwvakker. De mens is onbepaald en ontwikkeld zich in zijn leven. De mens is vrij en verantwoordelijk: je hebt altijd een keuze en er is altijd vrijheid. Postmodernisme: Een nieuwe stroming die niet meer geloofd in de grote verhalen. Nu bestaat het uit ideologieën -> ideeën waar mensen in gaan geloven, en voor een deel uit wetenschapsredenen. Wat is een mensbeeld: Eens mensbeeld is een beeld van de mens. Een mensbeeld bestaat uit hoe een mens zou moeten zijn (normatief) en hoe een mens ís (descriptief/feitelijk). Wat zijn de ontwikkelingen van mythisch naar postmodern denken: 1. Mythos: verklaring door middel van verhalen -> mensen waren in die tijd niet kritisch en argumenterend. 2. Logos: Reden, wetenschap (vooruitgangsoptimisme = Er zijn wel auto’s. maar die zijn weer slecht voor het milieu). Alles moet te verklaren zijn anders bestaat het niet. 3. Postmodernisme: Wantrouwen van de grote verhalen. Mensen hebben en ideeën over, en er is nog steeds de wetensschap. Waarom is er een wisselwerking tussen mens en cultuur? Als je een Marokkaan en een Nederlander hebt, weet je dat ze een andere cultuur hebben. Die mensen zijn anders en hebben ook een ander beeld over hoe een mens zou moeten zijn. Wat is de antropologische wending in de Griekse filosofie? Vroeger geloofden ze in grote verhalen. Maar toen kwamen er een paar Griekse wetenschappers. Die mensen begonnen over die verhalen allerlei wetenschappelijke redenen te vertellen (reflectie). Toen geloofden die mensen niet alles meer van die verhalen en kwam er een overgang: de antropologie.

REACTIES

G.

G.

Plato werdt niet geborden in 527 vc, maar in 428 vc, zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Plato

Geert.

18 jaar geleden

E.

E.

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.