Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

kunst algemeen cultuur van de kerk

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 8567 woorden
  • 7 mei 2015
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Cultuur van de kerk (11e t/m 14e eeuw)

1.Inleiding

De middeleeuwse samenleving

De middeleeuwen is de periode tussen het uiteenvallen van het West-romeinse rijk en de renaissance. Het Byzantijnse rijk verviel rond 500 in complete chaos.

-Geen centraal gezag meer

-Wetteloosheid

-Grote volksverhuizing

-Germaanse stammen trokken plunderend rond

Hierdoor liep het bevolkingsaantal in West-Europa sterk terug, en werden braak liggende akkers weer bossen.

Germanen namen veel over van de Romeinse cultuur, waaronder het christendom.

-Bisschop van Rome werd leider kerk en paus

-Kerk kreeg meer aanzien

-Kerk kreeg politieke macht

Karel de Grote maakte die chaos enigszins overzichtelijk in de achtste eeuw. Hij stichtte een nieuw christelijk rijk: het Karolingische Rijk, en werd er zelf keizer van.

Een eeuw later viel dit rijk weer uiteen, met name door de invallen van de Vikingen en de Hongaren. Rond het jaar 1000 vestigden die volkeren zich in Europa en werden christen, vanaf dat moment nam macht en welvaart snel toe.

Invloed van de kerk

Kerk bepaalde het dagelijks leven:

-Gelovigen moesten zich richten op het hiernamaals, en het aardse minachten

Die ideologie is bedacht door Augustinus (340-430). Volgens hem gebeurde alles zoals God het van tevoren had gewild en diende de mens zich te schikken naar de situatie waarin hij zich bevond.

De rijken moesten de armen beschermen, en de armen moesten de rijken gehoorzamen. Door een goed leven te leiden konden ze een plek in de hemel verdienen.

Om aan de aardse verlokkingen te ontsnappen gingen veel mensen het klooster in om te bidden en werken (ora et labora).

Het middeleeuwse denken stond in teken van geloof en godsdienst, waar zelfs hun dagindeling door werd bepaald. Voor velen was het geloof echter een verzameling van rituelen die de samenleving samenhang gaf. Geestelijken waren vaak de rijkste mensen, en waren vaak het bestuur van een stad.

Vele kloosters hielden zich natuurlijk bezig met het verspreiden van de godsdienst en het onderwijs onder de gehele bevolking. De kerk zorgde voor eenheid in een gebied, en dat eenheidsgevoel werd versterkt door pelgrimstochten die werden gehouden naar heilige plaatsen.

Van die pelgrimstochten werden relikwieën meegenomen. Soms werden die tochten opgelegd als straf aan mensen die een misdaad of zonde hadden begaan. Op de wegen langs de routes werden steeds grotere kerken gebouwd om de bedevaartgangers op ge vangen en te laten zien dag hun kerk de mooiste was, maar ook om de grootheid van God en de nietigheid van de mens aan te geven.

Kruistochten

Het heilige land moest volgens de christenen bevrijd worden van de moslims. Daarom werden er kruistochten gehouden, door alle mensen, edelen, vorsten, maar ook gewone burgers. Voor veel mensen had handel en avontuur ook een belang. Over het algemeen waren die kruistochten geen succes, want tot de WOI bleef Palestina Islamitisch. Het enige wat er gebeurde was dat andere godsdiensten onverdraagzaam waren tegenover de christenen. Wel leverden de kruistochten rijke kennis van vreemde gebieden en nieuwe handelsroutes op, zoals die naar India en China. Havensteden in Italië hadden grote economische belangen bij kruistochten. De Venetianen en Genuezen kregen veel rijkdom via de handel met Arabische heersers. Tijdens de vierde kruistocht (1202-1204) namen kruisvaarders Constantinopel in, waardoor Venetië toegang en doorgang kreeg op de karavaanwegen naar India en China.

Feodale stelsel

De agragische samenleving was ingedeeld in standen:

1-Geestelijken die zich bezighielden met godsdienst, onderwijs en wetenschap. Doceerden hun kennis aan kathedraalscholen die uitgroeiden tot universiteiten met oa. Latijn, filosofie, meetkunde, algebra, sterrenkunde en muziek. Later geneeskunde en rechten.

2-Adel. Hun hoofdtaak was de anderen te beschermen. Ze voelden zich verheven boven de rest van het volk dmv. Sierlijke kledij en het ‘etiquette’.

3-Boeren en burgers van de gegroeide steden.

De edellieden leenden stukken grond van de vorst, en moesten in ruil daarvoor militaire dienst verlenen aan de vorst in tijden van oorlog. Leenmannen, ook wel ridders, leenden hun grond weer uit aan boeren, die een gedeelte van de opbrengst aan de leenmannen afstonden als pacht. Dit wordt het feodale stelsel of leenstelsel genoemd.

Economische bloei

Bevolkingsgroei zorgde ervoor dat er meer voedsel nodig was. Door verschillende uitvindingen ging de landbouwproductie omhoog. Door de hoge opbrengst kon een deel ervan verhandeld worden. Handelssteden werden gesticht en gilden (hanze) ontstonden. Geld ging hierna een rol spelen, om risico’s te verlagen nam men geen geld meer mee maar werd het uitgedrukt in wisselbrieven die konden worden verzilverd bij kantoren (bijvoorbeeld van De’Medici): economische bloei -> begin hoge middeleeuwen. Gilden kregen veel macht in steden (feodale verhoudingen doorbroken).

De pest

1350: zwarte dood (de pest). Een derde vd bevolking stierf. Mensen zochten een zondebok, vaak waren dat de joden. Oorlogen en epidemieën samen zorgden voor een scherpe daling vd bevolking.

De hoge middeleeuwen

Economische bloei zorgde voor opleving van cultuur. Universiteiten werden opgericht, klassieke werken werden herontdekt en Thomas van Aquino ontwikkelde theologie. Mariaverering speelde een grote rol. Architectuur werd belangrijk: kerken en kathedralen gebouwd ter ere van God, maar ook als prestige voor de steden. 1000: romaanse bouwstijl (dikke muren en kleine rondboogvensters, donker van binnen). 12e eeuw: gotische bouwstijl (rank en licht door kruisribgewelven, steunberen en luchtbogen aan de buitenkant, veel glas-in-lood en hoge muren, letterlijk op god gericht, ramen gevuld met ‘goddelijk licht’).

Liturgische gezangen ontwikkelden zich tot toneelstukken  in kerken en ging naar buiten de kerk, ging over de moraal v/h christendom maar dreef er ook spot mee. Thema’s werden wereldlijker: de mens stond centraal. Dansen ter bevordering van de vruchtbaarheid van akkers en gewassen ontstonden.

Vakmanschap

Originaliteit van de kunstenaar was niet belangrijk: wanneer je zo getrouw mogelijk kon naschilderen was je een goed kunstenaar. Opleiding door gilden. Veel kunstenaars zijn anoniem gebleven: het draaide niet om de schilder maar om het geschilderde. Opdrachtgevers waren vooral de kerk en de adel (vorstenhuis).

2.De kerk

Het christendom als staatsgodsdienst

Christendom, jodendom en islam belangrijkste godsdiensten, christendom het grootst in Europa. Christus: mens geworden godheid, had de wereld verlost en vergiffenis van de zonden en eeuwig leven aan alle gelovigen geschonken. Geloof in het hiernamaals: beter leven. 4e eeuw n.C.: christendom staatsgodsdienst in Romeinse Rijk: kloosters gesticht waar vanuit bekeerd werd. Romeinse rijk stortte in: Grieks-christelijke Byzantijnse rijk en Latijns-christelijke West-Europa verder uit elkaar gegroeid, conflicten namen toe (paus bij latijnse en patriarch van byzantium), 1054 officiële breuk.

Scholing in handen van de Kerk

Omdat men niet kon lezen of schrijven werden Bijbelverhalen gevisualiseerd (ramen, muurschilderingen, beelden en toneelstukken). Paas- en kerstspelen werden opgevoerd. Religieuze verhalen werden gedramatiseerd in mysteriespelen. Gregorius stichtte de eerste kerkelijke school waar men artes liberalis onderwezen kreeg (zeven vrije kunsten: grammatica, rhetorica, dialectica, arithmatica, geometrica, astronomica, musica) en geneeskunde, recht, kerkgeschiedenis en theologie.

Kerkbouw en kerkelijke kunst

De romaanse knst ontstond vanaf ca. 1000, min of meer gelijktijdig op verschillende plaatsen in Europa. Gebaseerd op de kloosters van Cluny. Er werd overal gebouwd met ronde bogen, zware muren en kleine vensters. Het dak werd vervangen door een tongewelf.

De kerken werden versierd met beeldhouwwerk en muurschilderingen, met als belangrijkste thema: het laatste oordeel. Ook waren er veel afbeeldingen te vinden van bijvoorbeeld Christus en Maria. Om figuren van elkaar te onderscheiden kregen ze symbolen, elke heilige had zijn eigen symbolen.

Beelden waren in plaats van realistisch eerder symbolisch en hiërarchisch. In de latere gotiek daarentegen werden afgebeelde figuren realistisch afgebeeld.

Opdrachtgevers

Adel, koning of geestelijkheid: later gilden en het stadsbestuur. Bouw van kerken duurde lang: begon in romaanse stijl en de uitbreidingen waren gotisch. Gregorius zorgde er in de 6e eeuw voor dat er voor de muziek een standaardrepertoire vastgesteld werd om te zingen tijdens de liturgie -> meerstemmigheid ontwikkeld. Muziek werd ipv alleen het overbrengen van latijnse teksten nu ook een expressiemiddel.

De macht van het beeld

In de middeleeuwen dienden beelden in de kerk niet alleen voor decoratieve doeleinden, maar ook om te herinneren aan het verleden, wijzen op het heden en vooruitblikken op de toekomst. Het timpaan boven de ingang was bijna altijd versierd met beelden, die een erg belangrijke plaats in de kerk hadden omdat ze gelovigen houvast boden. Dit was vooral omdat ze niet konden lezen of schrijven, laat staan Latijn verstaan, en de beelden hen de verhalen van de bijbel toonden. In de bijbel vond men aanwijzingen dat het goed was kostbare stoffen te gebruiken om de kerk te versieren, dus dat deed men dan ook. Alles werd versierd, tot aan de bijbel zelf toe. In de kerk zelf werd veel goud gebruikt, en hoge vormen van licht, Goddelijk licht.

Wel was er verzet tegen de pracht en praal, de Franciscanen kwamen tegenover de Benedictijnen te staan in hun strijd tegen rijkdom in de kerk.

Giotto di Bondone

Soms vroegen ook zakenlieden kunstwerken aan. Enrico Scrobegni liet Giotto een paleis beschilderen. De kapel erbij was gebouwd als boetedoening voor woekerpraktijken van zijn vader, hij kon breken met de tradities voor het aanvragen van kunst omdat hij uit Padua kwam, een onafhankelijke stadstaat, moest wel toestemming vragen aan de bisschop. Hij schilderde het levensverhaal van jezus en maria in de kapel, thematische fresco’s bij elkaar geplaatst.

Wat-liefde: Kerk en toneel

Over het toneel in de ME is weinig bekend, maar het is er zeker geweest. De kerk verzette zich ertegen, omdat vaak de kerk belachelijk werd gemaakt. De kerk is daarentegen wel de bewaarder van de liturgie geweest, en was de plaats waar het nieuwe toneel zich in Europa ontwikkelden. Toch zou er tussen de kerk en het toneel altijd een haat-liefdeverhouding blijven.

Liturgisch drama

Sinds het einde van de 6e eeuw werden er liturgische liederen gezongen in de kerk. In de 8e en 9e eeuw begonnen er korte, gezongen dialogen: tropen. Dat was het paasverhaal, maar dan uitgebreid. De troop werd uitgebreid met toneelspel, zo werd er bijv. een scène toegevoegd waarin drie vrouwen specerijen kopen, waardoor er in de 10e eeuw het liturgische toneel ontstond. Het lirugrisch of kerkdrama kreeg de functie bijbel verhalen uit te beelden, omdat ze vaak in het latijn waren en de meeste mensen dit niet verstonden. Ze werden gebundeld in boeken: troparia. Het liturgische drama laat alle kenmerken van de latere mysteriespelen zien:

-Handelingen spelen zich af op verschillende locaties

-Die locaties bevonden zich links en rechts van het middenschip in de kerk

-De ruimte daartussen was het speelvlak

De kerk had meerdere decors zodat al het publiek het kon zien. Behalve het paasverhaal werd ook het kerstverhaal opgevoerd. Na verloop van tijd drong het middelnederlands de kerk binnen, en werden de paasspelen steeds ‘volkser’ opgevoerd. Nu speelden ook niet-geestelijken de toneelstukken, die komischer en luchtiger werden. In 1216 verbood de paus het toneel in de kerk dus gingen ze naar buiten. Die stukken buiten werden uitgebreider en ingewikkelder en gingen ook over andere dingen dan de Bijbel: het leven van heiligen en hun wonderen, Maria (stukken over maria (Marialegenden) werden mirakelspelen genoemd).

Het decor

Verschillende spelen werden samengevoegd tot één geheel wat dagenlang duurde. Plaatsen werden weergegeven met borden met opschrift (van Nazareth naar Jeruzalem kon zo makkelijk uitgebeeld worden)

Dans is des duivels

De dans was voor de kerk nog erger dan toneel. Kerkdansen waren in de zesde eeuw gebruikelijk, maar bij de dodendansen raakten mensen vaak buiten zinnen, waardoor de kerk er een dans des duivels in ging zien.

Lichamelijke verlangens waren verboden, en dans riep die gevoelens juist op.

Lichaam en geest moesten worden gescheiden. Wanneer er in de kerk gedanst werd was dat ingetogen, met als doel spirituele genezing en zuivering zoals bij de cirkeldans. Vrouwen mochten deze dans echter ook niet uitvoeren, omdat ze gevoelens zouden oproepen bij mannen. Omdat het verboden werd, kroop bloed waar het niet gaan kon, en ontstond er een ingetogen versie van de dodendans: de processie. Er werden relikwieën naar de kerk gedragen, waar onderweg gestopt werd om bepaalde dansen uit te voeren. Ook was er de labyrinthdans, een labyrinth op de kerkvloer die het goede pad symboliseerde.

Dodendansen

Door de pestepidemieën kwamen er hevige reacties vanuit het dansgebied, vooral op het gebied van dodendansen. Dance Macabre: dans van de skeletten. Men was er van overtuigd dat de ziel na de dood voortleefde. Een dodendans begon op het kerkhof, men danste op de graven tot een roes bereikt was, waarna men de kerk binnenging om tot rust te komen. Ooggetuigen zeggen dat men bewoog of men stuiptrekkingen had, met het schuim op de mond, obscene gebaren makend en onbetamelijke liederen zingend. Er werd gedacht dat de dansers door de duivel bezeten waren.

Gregoriaanse muziek

Dans en muziek had een geaccepteerde plaats in de diensten. Er waren zelfs veel soorten kerkmuziek. De muziek van de christelijke kerk begon in de joodse synagoge en de Griekse muziek. De muziekcultuur rond het oostelijke deel van de Middellandse Zee werd later het gregoriaans genoemd. Rond de negende eeuw ontstond er meerstemmigheid.

Gregorius I en de hemelse duif

Paus Gregorius had muziek laten ordenen en verzamelen om haar een vaste structuur te geven. Dat was de gregoriaanse muziek: 3000 melodieën die tijdens de erediensten werden gespeeld. In een legende wordt verteld dat rond 900 de Heilige Geest, in de vorm van een duif, de kerkgezangen zou hebben ingefluisterd aan de paus.

-Gezangen werden als heilig beschouwd, niemand mocht er iets aan veranderen.

-Muziek werd met gebruik van eenvoudige notatie (neumen) vastgelegd.

-De gezangen waren eenstemmig, en teksten waren in het Latijn.

-Ritme paste bij de tekst

-Acht toonsoorten

De gezangen konden op drie manieren worden gezongen:

-Solo door een voorzanger

-In wisselzang tussen een voorzanger en een koor         responsoriaal

-In wisselzang tussen twee koren                                           antifonaal

Wanneer op elke lettergreep één toon van een melodie gespeeld werd was het syllabische zang, een syllabe is namelijk een lettergreep.

Wanneer meerdere tonen per lettergreep gezongen werden heette het melismatische zang.

Als allebei de soorten samenkomen is het neumatisch.

De kerk en het bovennatuurlijke

De natuur was een schepping van God en Hij maakte er deel van uit. Men ziet God als de bouwmeester van de wereld. God ontwierp de kosmos voordat hij hem schiep en dus zou de mens in staat moeten zijn de constructie te doorgronden. God had het universum geschapen in harmonie en de mens (adam en eva) had deze harmonie verstoord. Natuurrampen etc. werden in verband gebracht met zondig of slecht leven: er waren dus geen wetenschappelijke verklaringen voor, de kerk verbood alle onderzoek hiernaar. Er heerste angst voor de dood, aangewakkerd dor de kerk door ‘het laatste oordeel’ angstaanjagend te maken en zo te zorgen dat men volgens de regels van de kerk bleef leven.

Geen uitbeelding naar de natuur

De beeldende kunst uit de klassieke oudheid was gericht op schoonheid en om macht en het belang van de afgebeelde keizers te realiseren. Toen het christendom ontstond, ontpopte het zich als een vijand van afbeeldingen. Men was bang dat de bekeerde christenen zich hun heidense geloven zouden herinneren door de afbeeldingen. In de bijbel stond: “Gij zult geen gesneden beelden maken”. Augustinus toonde dat beelden noodzakelijke werktuigen van God zijn: “laat wat aanbeden en bewonderd wordt dan maar op de muren schilderen”.

Thema’s die kunstenaars uitbeeldden zijn verbonden met verhalen uit de bijbel. Toen er voorstellingen van heiligen gemaakt werden, versterkten die het katholieke geloof, vooral toen het verhaal ontstond dat afbeeldingen wonderbaarlijke genezingen veroorzaakten. Het geloof in de heiligheid van de beelden sloeg aan bij de pelgrims.

Wanneer je let op de vormgeving van figuren en dieren in de romaanse periode, is die terughoudend, en zijn ze decoratie van de kerk, het formaat van de heiligen sloeg terug op hun belang en plaats in de compositie. Zo worden Maria en Christus altijd groter afgebeeld dan heiligen die hen omringen. In de gotiek, anderhalve eeuw later, werden versieringen in de kerken uitbundiger en realistischer.

Monsters en fabeldieren

De mens koppelde alles aan het bovennatuurlijke: het goddelijke maar ook de duivel huisde in alles, vooral bij dieren. Er waren bestiaria en encyclopedieën waarin alle dieren stonden, maar ook de fabeldieren die volgens de middeleeuwse mens bestonden. Bijvoorbeeld een griffioen: kop v/e adelaar lichaam v/e leeuw: moedig en waakzaam dus bewaker, maar soms symbool voor Christus: goddelijke (adelaar, koning vd hemel) en menselijke (leeuw, koning vd aarde). Duivel was vaak slang of draak.

Vervolging van ketters

De mens geloofde in bovennatuurlijke krachten die men goed of slecht kon gebruiken: ‘magiër’ om ziekten te genezen op magische wijze. 12e en 13e eeuw: houding kerk tegenover die magiërs veranderde. Christelijke theologen (scholastici) kwamen met de theorie dat de duivel verbonden sloot met mensen in ruil voor bovennatuurlijke krachten. Heksen werden nu ketters en een gevaar voor de kerk en de gelovigen. Ketters moesten naar de inquisitie. Twee geschriften van de paus en de ‘heksenhamer’ en de uitvinding van de boekdrukkunst eind 15e eeuw zorgde ervoor dat de heksenprocessen toenamen.

3.Reizen

Kruistochten, pelgrimages en handelsreizen

Handel bloeide op en welvaart steeg: behoefte aan luxeartikelen nam toe. Venetië, Pisa en Genua speelden hier een grote rol. Zij vestigden handelskantoren in Jeruzalem, Damascus en Caïro. Op reisafstand werden grote pelgrimskerken gebouwd waar de dag besloten kon worden met een gebed. Tochten naar bedevaartplekken werden gemaakt in de hoop op genezing en voor goddelijke bescherming voor deelnemers aan kruistochten. Handelsmarkten werden groot en de Hanzesteden werden er steeds meer. Internationale handelscontracten werden gesloten op de jaarmarkten.

De blik naar het Oosten

De paus kreeg steeds meer wereldlijke macht. De Islam werd bestreden met kruistochten waarbij o.a. Jeruzalem heroverd. West-Europese invloed werd hierdoor groter. Kruisvaarders brachten exotische waren mee uit het Oosten. Constantinopel werd ingenomen tijdens een kruistocht Venetië kreeg hiermee toegang tot India en China. Constantinopel werd veroverd door de Islamieten in 1453, kerken werden omgebouwd tot moskeeën: deze gebeurtenis markeerde het einde van het Byzantijnse Rijk.

Nieuwe instrumenten

Nieuwe muziekinstrumenten kwamen door de Arabieren Europa binnen (luit, harp). Vanuit pelgrimstochten werden pelgrimshoorns meegenomen waar tijdens de tocht op geblazen werd. Thuis werd erop geblazen om onweer af te weren of een maansverduistering goed te laten aflopen.

Kerkschatten en relikwieën

Het altaar was het middelpunt van de kerk en was erg kostbaar. Gekleurde en schitterende voorwerpen straalden het goddelijk licht uit. Boeken werden rijkelijk versierd en waren dus erg kostbaar. Het meest waardevolle bezit van de kerk waren relikwieën (overblijfselen van heiligen of goederen die aan hen hadden toebehoord of door hen waren aangeraakt). Alles wat in verband stond met het lijden van Christus was erg waardevol en werden ‘nagemaakt’.

Volksverlakkerij

Erasmus ergerde zich aan volksverlakkerij (het verkopen van haren en druppels moedermelk van Maria bijv.) en spotte ermee. Alle hanteerbare lichaamsdelen van heiligen werden zo snel mogelijk toegeëigend. Grafschennis was door de kerk verboden maar er werd niets tegen gedaan.

Kostbaar

Relikwieën werden voorzien van een certificaat van echtheid. Hoge prijzen garandeerden de echtheid ook. Bij twijfel zei men dat bij God alles mogelijk was. Relikwieën werden vervalst omdat een altaar niet kon worden ingewijd zonder relikwie en deze erg moeilijk te verkrijgen waren.

Niet alleen christelijke heiligen

Verering komt niet alleen bij katholieken voor. Haren uit de baard van de profeet Mohammed zijn voor de Islam ook vereerbaar. Lichamen werden opgesplitst voor het verkrijgen van relikwieën: een kruisridder en koning van Engeland (Richard Leeuwenhart) werd begraven in de buurt van een klooster in Normandië maar zijn hart ging naar Engeland.

De tempeliers

De paus had opdracht gegeven Jeruzalem terug in christelijke handen te brengen dmv een kruistocht. Minder dan een tiende van de deelnemers veroverde Jeruzalem in 1099 en zorgden dat dit zo bleef door ridderlijke godsdienstige orden op te richten ter bescherming van Jeruzalem: de orde van de Tempelridders in 1118.

Monniksoldaten

Leefregels van de tempeliers werden aangepast aan de strijd. Ze waren een ridder- maar ook een kloosterorde. Ingewijde monniken moesten de geloften afleggen (kuisheid, gehoorzaamheid en armoede). De orde werd rijk en machtig, bezittingen moesten door monniken worden ingeleverd en werden geschonken aan de orde: edelen traden toe tot de Tempeliers -> rijkdom. Ze hielden kruistochten die erg bloedig waren maar er waren ook vreedzame periodes waarin contact werd gelegd met de Arabische bevolking -> kennis van wetenschap en filosofie. 1291: orde trok zich terug, bleef wel bestaan maar ging zich concentreren op andere zaken omdat het zijn oorspronkelijk doel voorbijgegaan was.

Ondergang van de orde

Orde werd een belangrijk bankiershuis dat ook leningen gaf aan koningen. Filips IV had een grote schuld en dus pakte hij de orde aan. Hij liet ze arresteren, zogenaamd op grond van ketterij en hun goederen werden in beslag genomen. De orde ging ten onder door het politieke complot tussen de paus en de koning.

Mysteries

Door het abrupte eind van de orde zijn er veel fantasierijke verhalen de ronde gaan doen. (verborgen schatten als Indiana Jones). In 2007 kwam er een verklaring van het Vaticaan dat de Tempeliers niet meer als ketters gezien werden.

De Reis van Sint Brandaen

Sint Brandaen kende de peregrinatio: een reis die monniken per boot aflegden om buiten hun omgeving op zoek te gaan naar God. Reizen werden vastgelegd in verhalen: Immrama. Sint Brandaen bracht een boek uit over zijn reiservaringen. Een engel heeft hem hiertoe gedreven omdat hij een boek in het vuur wierp waarvan hij de inhoud niet geloofde. Zijn tocht verloopt in zeven cirkels. Het is een raamvertelling. Alles wordt gekoppeld aan het christendom: het overwinnen van een vis wordt gekoppeld aan de overwinning van Christus op de hel. Het boek werd in de renaissance vertaald.

Goddelijke komedie

Dante Alighieri (1265-1321) word gezien als een van de belangrijkste middeleeuwse schrijvers. Hij schreef een driedelig werk over een fictieve tekst die Dante onderneemt door het hiernamaals (La divina Commedia). Hij begint bij de hel (Inferno), via de Louteringsberg (Purgatorio), naar het Paradijs (Paradiso).

Er zit veel getallensymboliek in zijn verhaal:

-Drie delen: drie-eenheid (vader, zoon, heilige geest)

-Elk deel heeft 33 hoofdstukken: jaren dat Christus op aarde was

Het boek was een komedie, in tegenstelling tot een tragedie, omdat het goed afloopt. Hij schreef zijn werk in Italiaanse volkstaal.

Dantes wereldbeeld

La Divina Commedia is ook een reisverhaal. Hij beschrijft hier hoe hij denkt dat de wereld, de hel en de hemel in elkaar zitten. Hij zegt dat de aardbol het centrum is van het heelal. Het middelpunt van de bewoonde wereld was Jeruzalem, en loodrecht daaronder bevindt zich de Inferno, de hel. Bovenop de berg Louteringsberg bevindt zich het aardse paradijs. Er zijn negen draaiende hemelsferen, en één stilstaande. De stilstaande is de hemel. In de hel zijn de zondaars verdeeld over negen, steeds kleiner wordende ringen. In de eerste ring van de hel wonen de ongedoopten, die geen echte straf ondergaan omdat zij zich niet konden laten dopen, maar werden wel gekweld, door een eeuwig en niet te stillen verlangen naar God.

Culturele uitwisseling

Tijdens de reconquista ontstond de moreske (morris-dans). Een groep blanke vrouwen werd hierin geschaakt en gevangen gehouden door ‘moren’ (zwartgeschilderden) en bevrijd door christelijke soldaten. Ze bonden overal belletjes om en op oosterse wijze voerden zij hun dansen uit tot ze werden omringd door hun tegenstanders. Vroeger was het een oorlogsdans maar al gauw werd het een vorm van vermaak en werd in Italië een onderdeel van de mysteriespelen.

Het bal van de vurige mannen
Een voorbeeld van een moreske is het spel van de wildemannen uit het bal van de vurige mannen. De dans werd opgevoerd aan het hof tijdens een maskerade. Oa de koning vermomden zich als wildemannen. Omdat iemand te nieuwsgierig was hield hij een fakkel te dicht bij de vermommingen en verbrandde alle mannen behalve de koning levend of stierven aan hun verwondingen.

Canticas de Santa Maria

El Sabio (koning Alfonso X) streefde naar eenheid en tolerantie tussen culturen. Zelf schreef hij werken over magie, astrologie, recht, poëzoe, geschiedenis, hofvermaak en muziek. Tijdens zijn dertigharige heerschappij verzamelde hij een bijzondere verzameling verhalen en gezangen ter ere van Maria: Casticas de Santa Maria. Hij schreef niet alle verhalen zelf. De muziek was een mengsel van liturgische christelijke en Arabische troubadourmuziek: dansmuziek en volksmuziek. Vrouwen deden mee aan de uitvoering hiervan: vernieuwend. In de boekens taan afbeeldingen van middeleeuwse instrumenten, bespeeld dor christelijke, joodse en Arabische muzikanten.

Sefardische muziek

De Arabieren die over Spanje heersten waren tolerant tegenover de Sefardiem (spaanse joden). Dit zorgde voor een positief effect op wetenschappelijk en cultureel gebied. Er ontstonden vertaalscholen waar vertalingen gemaakt werden die beschikbaar waren voor het westen. De Sefardiem leerde de intewikkelde versmetra van de Arabieren en pasten die toe in hun eigen religieuze hymnen. Hun liederen gingen over hoofse liefde. Sefardische muziek was erg bekend totdat de joden uit Spanje verdreven werden.

Vaganten

Studenten en monniken trokken door Europa van uni naar uni en klooster naar klooster om kennis te vergaren: vaganten. Zij hoefden geen belasting te betalen en konden iet worden vervolgd door het burgerlijk hof of de doodstraf krijgen. Ze mochten dus hun mening geven en kregen slaapplaatsen door het schrijven van gedichten en het zingen van muziek.

Carmina Burana

250 vagantenliederen staan verzameld in Carmina Burana, verdeeld in vier groepen: moralistische en satirische liederen, lente- en liefdesliederen, drink- en speelliederen en geestelijke verhandelingen. Gingen vaak over kruistochten.

Het tapijt van Bayeux

Noormannen vestigden zich buiten Scandinavië, in Frankrijk stichtten zij Normandië. De Engelsen weigerden de Normandische troonopvolger Willem als hun konig en kozen zelf Harold. Willem liet een vloot bouwen en trok de Noordzee over en versloegen de Engelsen: Harold stierf en Willem (Willem de Veroveraar) werd tot koning gekroond. De overwinning werd vastgelegd op het tapijt van zeventig meter borduurwerk. Het is geen religieuze kunst: vernieuwend.

4.Vermaak

Middeleeuws vermaak

Na de val van het West-Romeinse rijk was het een lange tijd stil. Het klassieke toneel werd niet langer opgevoerd en geestelijk toneel had zich nog niet ontwikkeld. De behoefte van vermaak hoort echter bij de mens, en daarom ontwikkelde zich een soort van mime. Minstrelen brachten muziek, dans, verhaaltjes en sketches.

In de 14e eeuw traden acteurs op in toneelgezelschappen. Ze brachten massavermaak en voerden stukken op, op wagens en houten podia. Over het algemeen waren deze stukken serieus-betogend van karakter, en gingen over religieuze en morele zaken.

Mysteriespelen

De liturgische stukken werden langer en komischer, waarna de voorstellingen in de openlucht werden opgevoerd. Toch kwam er de dag dat de kerk de stukken verwierp. Deze opvoeringen werden uiteindelijk uit de kerk verbannen, waardoor zich het wereldlijk toneel ontwikkelde. Er ontstonden mysteriespelen, waarin geloofsgeheimen in toneelvorm werden geopenbaard, en mirakelspelen werden opgevoerd. Mirakelspelen waren spelen waarbij legendes uit het christendom werden opgevoerd. Engelsen hielden van wagenspelen: niet chronologisch maar simultaan opgevoerd: op verschillende wagens vonden verschillende gebeurtenissen tegelijk plaats.

Vermaak aan het hof

De welgestelde ridders hielden zich ten tijde van vrede o.a. bezig met toernooien. Het steekspel was erg populair, het diende als vermaak, maar ook als training. Uit die gevechtstoernooien ontwikkelden zich feesten waarin werd gedanst met een wedstrijdkarakter. De adel genoot ook van deze spelen, maar waren ingetogener dan de boeren waaruit zich de hofdans ontwikkelde. De edelen hielden zich als tijdverdrijf bezig met de jacht.

Abele spelen en sotternieën

Tot het oudste volkstalige, wereldlijke toneel behoren de Abele spelen en sotternieën. Het zijn tien toneelstukken uit de tweede helft van de 14e eeuw. Een abel (ernstig) spel wordt steeds gevolgd door een sotternie (komisch), waarschijnlijk om de last van het ernstige te verlichten met iets komisch. Het zijn romantische toneelstukken, met onder andere hoofse liefde die was ontwikkeld uit de ridderlijke erecode (voorbeelden, zie blz. 34 cultuur van de kerk).

Hofdans en volksvermaak

Dansen hadden vaak een sociaal karakter. Aanvankelijk werd er af en toe de paardans uitgevoerd, die door velen als schandalig beschouwd werd omdat het in tweetallen uitgevoerd werd. In de 15e eeuw kreeg ook die dans zijn populariteit. Dansen die door boeren werden uitgevoerd werden echter nog steeds gezien als onstuimig en openhartig in seksualiteit.

Hofdans

Door toedoen van troubadours en minstrelen ontwikkelden de boerendansen zich in de hogere kringen. De edelen deden de boeren na, maar verfijnder en hoofser. De dames waren door hun kledij nauwelijks in staat zich vrij te bewegen. Tijdens het dansen kon men alleen maar schrijden, buigen en poseren. Daarom werden het de ‘danses basses’ genoemd, de ‘lage dansen’. Partners raakten elkaar alleen met de handen aan, liever met de pinken. Hier en daar ontstonden in de hogere klassen dansen met snellere ritmes zoals in de latere ‘danse haute’, ‘hoge dans’ .

Trouvères, troubadours, minnesänger

Door de minstrelen werd tussen de 10e en 13e eeuw veel wereldlijke muziek geschreven en uitgevoerd. Daarvan is veel minder overgebleven dan van de religieuze muziek die door de kerk werd bewaard. Bij wereldlijke muziek werd gebruik gemaakt van instrumenten, wat in de kerk niet het geval was. Muziek was bij de troubadours bedoeld voor bij de dans: estampie.

Muziek aan het hof

Trouvères, troubadours en Minnesänger maakten muziek aan het hof, die liederen gingen vaak over hoofse liefde. Ze maakten en speelden hun eigen muziek en werden begeleid door speelmannen die een gebarenspel lieten zien. Atrecht werd een commercieel en financieel centrum, maar ook een centrum van trouvère kunst. Hier vonden wedstrijden in de kunst plaats waar ook hoge edelen aan deelnamen.

5 kloosters

Het kloosterwezen

In de vroege ME waren er twee soorten kloosterlingen.

1-De eerste werd gevormd door Ierse monniken, en kenmerkte zich door strengheid. Deze gemeenschappen waren afgelegen en zo klein mogelijk.

2-De tweede werd opgericht door Benedictus van Nursia, die het overdreven individualisme afwees. Hij leefde wel de regels als kuisheid, armoede en gehoorzaamheid na.

De navolgelingen van Benedictus verzamelden zich in de Benedictijner Orde. Monniken leefden volgens het ‘ora et labora’, waardoor ze een zekere mate van deugdzaamheid konden bereiken en de glorie van God op aarde konden vertegenwoordigen. Wel bood het klooster onderdak voor mensen die bescherming nodig hadden, en functioneerden kloosters als ziekenhuizen, wekplaatsen, scholen, herbergen en culturele centra. Het overschot van de productie kon worden verkocht aan omringende dorpen en steden, waardoor de abten veel rijkdom, macht en aanzien kregen. Machthebbers die hiervan wilden profiteren drongen dan ook door in kloosterorganisaties: de adel kwam het klooster binnen. ‘ora et labora’ gold alleen voor lage monniken, ‘rijke’ en adellijke monniken genoten wel van alle rijkdom.

De orde van Cluny

Tegen deze gang van zaken ontstond in 910 een hervormingsbeweging in Frankrijk. Die beweging heeft veel invloed gehad op de ontwikkeling van wetenschappen, beeldende kunst en architectuur. Deze gemeenschap keerde terug naar de oorspronkelijke leefregels, en kwam onder het direct gezag van de paus, zonder inmenging van wereldse leiders. Ook werd er van buitenaf toezicht gehouden op het naleven van de regels. Monniken konden zich volledig wijden aan gebed en studie. De kennis, gebaseerd op de klassieke oudheid, die verloren was gegaan met de volksverhuizingen werden hier in de 10e en 11e eeuw weer langzaam opgebouwd. Daarbij illustreerden ze handgeschreven gebedenboeken. Ook waren ze bedreven in edelsmeden, weven, klokkengieten etc. Het geld wat ze hiermee verdienden werd gebruikt om nieuwe kloosters te bouwen vanuit Cluny. Rond het jaar 1000 had Cluny ruim duizend kloosters onder zijn gezag. Al deze kloosters waren gebouwd in romaanse stijl, die werd gekenmerkt door een zware, gesloten bouwwijze met ronde bogen. Kerken werden versierd met monumentaal beeldhouwwerk en de Benedictijnen bouwden imposante, rijkelijk versierde gewelven. De rijkdom van de kloosters ging niet meer naar de abt, maar naar de kloostergemeenschap en de Kerk. Eind 11e eeuw wedijverden de Benedictijner kloosters en Cluny met elkaar in omvang, pracht en praal. De verhouding tussen het wereldlijk en geestelijk leven raakte zoek, waardoor enkele monniken Cluny verlieten om hun eigen klooster te stichten: Cisterciënzers, die hun kloosters in onherbergzame gebieden vestigden. De Franciscanen gingen nog verder, ze legden de gelofte van armoede af om zich op hun religieuze werk te kunnen richten.

Monnikenwerk

Tijdens de middeleeuwen waren de meeste mensen analfabeet. Alleen mensen van de kerk konden leen en schrijven, waardoor boeken alleen in kloosters werden geschreven en gekopieerd. Exacte kopieën bestonden niet, omdat er altijd wel taal- of schrijffouten werden gemaakt, waardoor elk boek uniek was. De monniken versierden de boeken rijkelijk met tekeningen of kunstige hoofdletters, en bonden het boek vervolgens in. Samen met de vele tijd en het dure perkament werd het al met al een erg kostbaar boek. De ruimten waar de monniken dit deden heetten scriptorium. Vanaf de 12e eeuw was het vervaardigen van boeken niet alleen maar voor kloosters, er werden handwerklieden ingehuurd, zoals de gebroeders van Limburg, die het veelgevraagde getijdenboek maakten. Getijdenboeken waren een soort religieuze kalenders, versierd met miniaturen, die de macht en rijkdom van de bezitter weerspiegelden. De kunstenaar was in de middeleeuwen een anonieme ambachtsman, de creativiteit was voorbehouden aan de ‘Schepper’.

De gebroeders van Limburg

Het hoogtepunt van de getijdenboeken als kunstvorm is Les tres riches heures. Dit werk was gemaakt door de gebroeders van Limburg, in opdracht van de broer van de Franse koning. De broers overleden vlak na de hertog, voordat ze het werk afgemaakt hebben. Ze hadden een goede opleiding gehad en hun werk kenmerkte zich door het realistische niveau en gedetailleerdheid. De duurste materialen, die ze kregen van de hertog, maken de miniaturen van de broers uniek. De hertog liet echter wel het volk extra belasting betalen zodat hij het werk kon bekostigen, waardoor het volk eigenlijk het werk betaalde.

Hildegard von Bingen

Op veertienjarige leeftijd werd ze opgenomen in het klooster waarvan ze later abdes werd. Ze trok later met twintig zusters naar de Rupertsberg om een klooster te stichten. Aan de overkant van de Rijn, in Eibingen, stichtte ze een tweede klooster voor zusters van eenvoudigere komaf. Het milleniumprobleem (geloof in het einde der tijden) was voorbij, de Antichrist was niet gekomen. Toch was er nog stress over. Ze werd profetes en deelde haar visioenen. De drie-eenheid en de Duivel kwamen daar vaak in voor. Ze beschreef haar visioenen in boeken en gezangen. Die gezangen waren ervoor om de goddelijke inspiratie te benadrukken: muziek was de hoogste vorm van menselijke activiteit. Ze verwoorde hierin haar idee dat de kosmos werd aangestuurd door een mannelijke én een vrouwelijke goddelijke kracht. Ze had in haar leven veel aanzien.

Goddelijk licht in kloosters

Vanaf de 11e eeuw organiseerde kloosterlingen zich vaker in strakke ordes. Gelijkgestemde monniken leefden samen in kloosters. Bijna alle kloosters werden gebouwd volgens hetzelfde model, wat was ingericht om geheel zelfvoorzienend te zijn.

Abt Suger: goddelijke gotiek

De gotiek is vanuit kloosters ontwikkeld en verspreid. Benedictijnse abt Suger legde rond 1150 de basis voor deze bouwstijl. Hij renoveerde de abdijkerk van St.Denis, bij Parijs. Zijn manier van bouwen kreeg steun van koning Lodewijk VI. Alle pelgrimskerken moesten worden overtroffen, nu de kerk toch gerenoveerd moest worden. Hij verbond de Bourgondische spitsboog met het Normandische ribgewelf.
Hij schreef: “we zochten naar een architectuur van het licht die de beschouwer van het materiële naar het goddelijke moest verheffen. De hoge gewelven en puntige bogen steunen slechts op ranke kolommen en luchtbogen, God is licht. Enorme ramen geven licht en beelden voorstellingen uit, die grote indruk op de kerkgangers maken. We lieten door de hand van vele voortreffelijke meesters uit verschillende streken een prachtige verscheidenheid van nieuwe vensters brandschilderen. Het “wonderbaarlijke” licht dat het koor uit de “heiligste” ramen overstroomt, wordt op deze wijze het Goddelijk Licht, een mystieke openbaring van de Goddelijke Geest.”

Licht verbeeldde volgens hem de essentie van schoonheid, waarheid en het goede. Als de mens zich voor de helderheid zou openstellen, zou hij het goddelijk licht ontdekken.

Geometrische ordening was een belangrijk kenmerk van schoonheid. God had namelijk het universum geschapen in volstrekte harmonie en evenwicht.

De cisterciënzer monnik Bernardus van Clairvaux prefereerde een leven van soberheid en eenvoud, en was fel tegen de uitbundige gotische bouwstijl van Suger. Via de paus probeerde hij Suger ter verantwoording te roepen, die vervolgens bemiddelde, waarna ze vriendschap sloten.

Muzieknotatie

De eerste tekens bij een tekst werden neumen genoemd. Neumennotatie was vooral bedoeld om de melodie te onthouden, heel nauwkeurig was het niet. De eerste nauwkeurigere manier werd bedacht door monnik Hucbald, rond 900. Gregoriaanse muziek mocht niet veranderd worden, en moest daarom worden vastgelegd waardoor er de behoefte ontstond aan een beter muziekschrift. Eerst werd bij het neumenschrift alleen aangegeven wat voor beweging de zanger met zijn stem moest maken, Hucbald wilde hier ook de toon aan toevoegen. Guido van Arrezzo (962-1050) breidde dat idee uit.

Guido van Arezzo

Hij ontwikkelde een notenschrift. Hij combineerde de gangbare notatievormen in zijn tijd. Er werden twee lijnen gebruikt, rode en gele, om halve toonafstanden aan te geven, en er waren vier lijnen als basis van een notenbalk. Zijn broeders van zijn huidige klooster accepteerden zijn notenschrift niet, waardoor hij onderdak ging zoeken bij het klooster van Arezzo, waar hij werd aangesteld als leraar en zijn ideeën uiteen kon zetten.

De paus werd onmiddellijk enthousiast van de ideeën van Guido. Niet alleen de paus was enthousiast, maar het nieuws verspreidde zich over heel Europa, waarna zijn muziekschrift een onmisbaar hulpmiddel bleek.

6.De stad

De middeleeuwse stad

De bevolking groeide in e elfde eeuw. Steden die op handelsroutes lagen kregen meer macht. Kloosters kwamen binnen de stadsmuren te staan en er kwam onderwijs en zorg door monniken. De grip van de kerk op het dagelijks leven werd steeds groter. Steden lieten onderling hun groeiende macht zien door middel van gotische kerken en kathedralen.

Kooplui aan het roer

Steden werden steeds groter en machtiger. Het feodale stelsel ging hierdoor ten onder. Er was een goeie handelsverhouding tussen Italië en de Zuidelijke Nederlanden. Brugge was overslaghaven van de Noord- en Oostzeehandel in handen van de Hanze. De economische bloei was het begin van de hoge middeleeuwen. De adel mocht geen handel drijven en leefden van de opbrengst van verpachte landerijen. Kooplieden streefden naar rust en vrede in hun verhouding met de adel. Om zich te sterken gingen ze zich organiseren in gilden en zo wisten ze het recht op zelfbestuur af te dwingen of te kopen. Het bestuur van steden kreeg van koningen privileges als boetes uitdelen, belasting heffen maar vooral marktrecht.

Gilden

Wanneer je handel wilde drijven of een ambacht wilde uitoefenen moest je je aansluiten bij een gilde. Zij beschermden de belangen van diverse beroepen en steunden de armen, werklozen, weduwen en wezen. Opleiding werd ook door gilden gegeven. Jongens gingen op hun 12e in dienst bij een gildemeester. Na zeven jaar opleiding mocht hij zelfstandig werken maar in de buurt van de gildemeester. Na een aantal jaren volgde een examen: de meesterproef. Als je die haalde was je ‘meester’.

Veiligheid

Kenmerkend van middeleeuwse steden zijn ommuring, kerken, kloosters en nauwe straatjes. De stad was overvol en vies. Er was angst voor branden door de houten huizen. Alleen rijken woonden in stenen huizen vlakbij de kathedraal (op het marktplein). Mensen met hetzelfde beroep woonden vaak in dezelfde buurt. Bij de stadsmuren woonden de armste mensen.

Het midedeleeuwse Brugge

Brugge was een havenplaats. Er ontstond een diepe vaargeul door verzanding en een stormvloed. Vlaanderen was een zeer verstedelijkt gebied met Brugge als belangrijkste handelsstad. Er waren veel bankiers actief, afkomstig uit Italië en Vlaanderen.

Het Belfort

Het Belfort was de toren op de lakenhal en het symbool van de stedelijke onafhankelijkheid. De Franse koning en de leenheren van de Vlaamse graven wilden Brugge en Gent onder hun gezag krijgen wat leidde tot de Gulden Sporenslag. Gilden kwamen in opstand tegen de koning en zijn ridders kwamen vast te zitten bij een beek. De ridders werden afgeslacht en ontdaan van hun sporen -> bestuur van Brugge veranderd. De O.L.V.-kerk had een mengeling van romaanse en gotische kenmerken. De bloedkapel was ook bekend: het bloed van Christus werd in een zilveren altaar bewaard. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit bloed niet van Christus geweest kon zijn.

Zorg voor de zieken

Het St. Janshospitaal was niet alleen om zieken te verzorgen maar ook om pelgrims op te vangen. De verzorgers woonden in een apart gedeelte van het hospitaal. Ernstige ziektes konden nog niet worden genezen. Zorg voor hen behoorde tot de christelijke plichten. Godshuizen werden er gebouwd voor arme weduwen en weduwnaars, werklozen en gehandicapten, rijke gilden droegen hieraan bij. De woningen waren gevestigd rond een hofje met een kapel. Het begijnenhof is hier een voorbeeld van: hier woonden vrouwen die wel de eed van kuisheid en gehoorzaamheid maar niet die van armoede hadden afgelegd.

Rederijkers en stadsmuzikanten

Tussen de 6e en de 10e eeuw had het toneelleven stilgelegen. Alleen op straat was er nog improvisatietoneel te vinden. Na verloop van tijd ontwikkelde het liturgisch drama, waaruit het wereldlijk toneel ontstond. Met de opkomst van de steden en toenemende welvaart was er tijd en geld voor kunstuitingen. In de late middeleeuwen kwamen de rederijkers op. Mensen gingen zich bezighouden met dichten, zingen en toneelspelen in groepjes. Dit deden ze in rederijkerskamers. De opkomst van die kamers zorgde voor emancipatiebewegingen, en men ging zich zien als zelfstandige stand met eigen kunstvormen. Iedere kamer had een naam, en de leden behoorden doorgaans tot een gevestigde bevolkingsgroep. Leden kregen soms privileges zoals vrijstelling van militaire dienst in de schuttersgilde. Elk gezelschap had zijn eigen stijl. De kamers kregen steun van de stedelijke overheid omdat ze bijdroegen aan de feestcultuur van de stad. Rederijkers organiseerden ommegangen en toneelvoorstellingen tijdens kerkelijke en wereldlijke hoogtijdagen.

Opkomst van stadsmuzikanten

In de 14e eeuw, toen de steden zelfstandiger werden, begonnen de mensen jongleurs en minstrelen in dienst te nemen. Ze moesten bijvoorbeeld saluutsignalen spelen op een toren. Stadsmuzikanten gingen een steeds grotere rol spelen, bij openbare plechtigheden mocht hij ‘verzorgen en opluisteren’. Wel moesten ze proefspelen. Een stadsmuzikant droeg een uniform met tekens van de stad, om zich te onderscheiden van de rondtrekkende muzikant.

7.Wetenschap

Wetenschappelijk klimaat

Na het uiteenvallen van het West-Romeinse rijk ging veel kennis verloren. Het christendom bracht echter rust en eenheid in West-Europa. Het geloof ging het dagelijks leven bepalen en zo ook de wetenschap. Alleen geestelijken konden lezen en schrijven en zo bepaalden  zij wat men wel en niet te horen kreeg uit de bijbel en werd onderzoek ingeperkt tot bijbels onderzoek. Wel kwam de astronomie voort uit de behoefte van monniken aan vaste tijden om te bidden en ontstonden er nieuwe notaties voor muziek en gezangen.

In het Oosten was de situatie heel anders. Kennis en techniek bleef hier behouden. Teksten werden vertaald in het Arabisch en terugvertaald in het Latijn, daarna pas drong de kennis door tot West-Europa. Door Arabische invloed kwam er kennis over alchemie en geneeskunde. Er ontstonden (in navolging van de Arabieren) universiteiten die contacten en handel met zich meebrachten. Die periode wordt ook wel de renaissance van de 12e eeuw genoemd. Christelijke filosofie en scholastiek ontstond en de romaanse en gotische bouwstijlen kwamen tot bloei. De wetenschap werd echter nog wel beperkt door het geloof. Aan deze periode kwam een einde door het uitbreken van de pest.

 

Arabische kennis bereikt Europa

Europeanen leerden veel over wetenschap van de Arabieren. Boeken uit de oudheid waren hier bewaard gebleven en aangevuld met nieuwe kennis. De moren stonden de christenen en joden toe hun eigen godsdienst te blijven uitoefenen tegen extra hoge belastingen. Arabische geschriften werden vertaald om ze ook voor christenen en joden toegankelijk te maken. Deze bevatten informatie over geografie, filosofie, geneeskunde, algebra, astronomie en alchemie.

Lichaam en geest
In Europa waren werken van Plato erg bekend. De scheiding tussen lichaam en geest werd letterlijk van hem overgenomen. Materie was tijdelijk en het geestelijke was eeuwig. De kerk bouwde dit uit en verbood alles wat in strijd was met het christelijke geloof. Evenwichtige verdelingen van maten werd overgenomen. Alles moest in harmonie gebeuren.

Wetmatigheden

De Arabieren hadden echter veel van Aristoteles bewaard. Hij probeerde wetmatigheden te ontdekken in de werkelijkheid. Arabische filosofen werden niet gehinderd door verboden. Het verschil in denken met de Christenen was onder andere dat de aarde bolvormig was en de opbouw van het heelal. Astrologie was erg belangrijk, de christelijke kerk was hier fel op tegen: de astroloog ging door de toekomst te voorspellen op de stoel van God zitten. Het kompas werd uitgevonden tegelijk met het buskruit. Cijfers van 0 t/m 9 werden ingevoerd. Arabische woorden werden opgenomen in ons woordenboek.

Geneeskunst

Er werd opium gebruikt door de Arabieren om te verdoven tijdens operaties. Kruiden werden gebruikt en ziektes werden sneller herkend. Dode lichamen werden anatomisch ontleed (door de christelijke kerk verboden) en chirurgische ingrepen werden gedaan. Het ziekenhuis werd in het westen overgenomen van de Arabieren (zoals in Brugge).

 

De kathedraalbouwers

Bij gotische kerken werd het gewicht niet meer gedragen op dikke pilaren, maar op een skelet. Door middel van luchtbogen en steunberen aan de buitenkant werd het gewicht overgebracht van het dak naar de buitenkant. Hierdoor kon men grote openingen uitsparen in de muren, die werden opgevuld met grote spitsboogvensters. Boven de ingangen kwamen grote roosvensters.

Romaanse kerken waren door dikke muren en kleine raampjes zwaar en donker, gotische kerken waren elegant en licht. Steden kregen aanzien door de grootte en pracht en praal van hun kerken en kathedralen. De bevolking betaalden belasting voor de bouw van deze kerken, en kwamen dan ook vaak in opstand. Soms kwam hierdoor de bouw van kathedralen jaren stil te liggen. Honderden, soms duizenden mensen waren betrokken bij het bouwen van een kathedraal of kerk, en vaak werkten generaties lang aan eenzelfde kerk. Kathedralen werden bovendien voorzien van glas-in-loodramen, die zorgden voor goddelijk licht.

Symboliek

Symboliek was iets vanzelfsprekends. Bouwmeesters hielden er rekening mee. Kleuren en getallen stonden bijna altijd wel ergens voor, zo stond zeven voor de dagen waarin god de aarde schiep, en drie voor de drie-eenheid. Wit voor het goede, en zwart voor het kwade. De meeste mensen begrepen letters niet, maar symboliek wel.

De kathedraal van Amiens

Nadat de kerk in 1218 verwoest werd door een brand, begon men opnieuw met de bouw. In 1220 werd de eerste steen gelegd door de bisschop. De rivaliteit heeft zeker ook bijgedragen aan de grootsheid van het project. Men wilde de grootste kerk van Frankrijk bouwen en liet daarvoor een ziekenhuis, het bisschoppelijk paleis en de stadsmuren verplaatsen. De plattegrond van de kathedraal had de vorm van een kruis. De kathedraal bevatte een belangrijk relikwie: een stuk schedel van Johannes de Doper, door een monnik meegenomen van een kruistocht. De bouw werd door de tempeliers gefinancierd om het belangrijke relikwie onder te brengen.

Polyfonie

In de negende eeuw ontstond polyfonie (meerstemmigheid). Bij een melodie werd een tweede stem gezongen. Harmonie of dissonantie werd bepaald door de getallenleer. Volgens Augustinus was het echter een schepping van god, en daarom kon het niet anders dan volmaakt zijn.

Geleidelijk ontwikkelde zich het organum, zo ging de tegenstem omlaag wanneer de melodie omhoog ging en andersom. Langzamerhand gingen de twee verschillende stemmen twee verschillende melodieën worden, omdat het steeds meer door elkaar ging lopen, waardoor de gezangen steeds complexer werden.

Van Ars Antiqua naar Ars Nova

Ars Antiqua was de vorm van kunst rond de componisten Leoninus en Perotinus. Leoninus verzamelde stukken voor tijdens de mis. Hij legde een nieuwe vorm vast: het clausulae. Dat zijn lettergrepen waarop meerdere noten van gregoriaanse gezangen geplaatst zijn. Daarboven werd een tweee stem ontwikkeld. Perotinus, de opvolger van Leoninus noteerde het boek opnieuw, en verkortte het. Bovendien componeerde hij als een van de eersten drie- en vierstemmige stukken. Beiden zijn niet terug te vinden in de archieven van de Notre Dame kathedraal, dus is het niet zeker of ze écht geleefd hebben. Toch waren de clausulae de basis voor het motet. Vaak werden er voor de verschillende stemmen, ook verschillende teksten geschreven, waardoor er soms wel drie teksten door elkaar heen werden gezongen.

Vanaf de 14e eeuw kwam het Ars Nova op, de nieuwe stijl. Compositie moest meer eenheid worden en stemmen moesten bij elkaar passen. Gregoriaanse gezangen waren nog steeds de basis, maar de bovenstemmen werden lager, en kregen een verfijnder ritme. De ars nova was veel minder statisch dan de ars antiqua, en bovendien wereldlijker, ritmischer en complexer. Guillaume de Machault (1300-1377) was een van de belangrijkste componisten uit die tijd. Hij was klerk en secretaris aan het hof van Jan van Luxemburg. Later werd hij domheer van Verdun, Arras en Rheims. Hij schreef zowel wereldlijke als kerkelijke muziek, en hij schreef de Messe de Notre Dame, een vierstemmige mis, wat zeer zeldzaam was.

Hij maakte gebruik van isoritmiek: aan de tenor (de langzame melodie) wordt een ritme toegevoegd dat telkens wordt herhaald, om het ritme te voltooien werd de melodie herhaald, waardoor er meer structuur kwam in de compositie.

Dansnotaties

Troubadours en minstrelen reisden door heel Europa, samen met hun danspassen en melodieën. Dansen raakten gebonden aan regels, en passen werden gecompliceerder waardoor er behoefte ontstond aan dansmeesters en instructies. Die dansmeesters werden de troubadours en minstrelen. Ze tekenden de dansen in manuscripten, en later in gedrukte bundels.

Termen en begrippen muziek en theater:

Theater:

  • ontwikkeling van het toneel in de middeleeuwen (inhoud en locatie)
  • theatertechniek
  • taalgebruik
  • Rederijkers
  • Hoofse omgangsvormen

Muziek:

  • ontwikkeling van de muziek in de middeleeuwen ( van eenstemmig naar meerstemmig)
  • kerkmuziek en volksmuziek
  • middeleeuwse instrumenten
  • troubadours , minstrelen,
  • muzieknotatie

Gregoriaans,

Melismatisch en syllabisch gezang

Neumen

Propriumgezangen

Ordinariumgezangen

Koorboeken

Antifonaal

Responsoriaal

Mirakelspelen

Mysteriespelen

Hoofse liefde

Abele spelen / Sotternieën

Totaaltheater in de middeleeuwen

Met ruim 600 rederijkersverhalen had Nederland er een van de meesten.

  • decorstukken stonden voor de voorstelling al op het podium
  • scènewisselingen vonden open en bloot plaats
  • aan de achterzijde van het podium hing een doek bij wijze van horizon, tegelijkertijd diende die als een soort kleedruimte
  • simultaan decor: het publiek schoof met de acteurs op naar het volgende decorstuk, waardoor podia altijd erg lang waren (zo’n 60 meter)
  • een podium was vaak in een u-vorm of in carré midden op een plein
  • decorstukken konden voor verschillende scènes worden gebruikt, alleen andere bordjes
  • links het paradijs: rechts de hel
  • toneelmachines werden gebruikt: zondvloed werd nagebootst door bijvoorbeeld water naar beneden te gooien
  • het dagelijks leven was doortrokken van toneel, het openbare leven werd soms een hele dag lang stilgelegd
  • meer dan 100 spelers, terwijl er veel meer rollen waren, ook kinderen speelden mee
  • veel tableaux vivants en interemezzi
  • intermezzi waren bedoeld om toeschouwers rustig te houden wanneer er van scène gewisseld werd
  • de levensechte manier van acteren was kenmerkend
  • naakscènes of politieke propaganda werd door de overheid in de gaten gehouden
  • toneel werd vaak verboden, waardoor kerkvaders onbewust bij hebben gedragen aan het experimentele karakter van het theater
  • wat het spektakel aangaat deed het geestelijke toneel niet onder voor het wereldlijk toneel, bij beiden konden net zo goed komische figuren en slechteriken zijn
  • ook in de moraal van het verhaal deed religieus toneel niet onder aan wereldlijk toneel, omdat kluchten net zo goed didactisch bedoeld konden zijn

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.