Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

geschiedenis samenvatting havo hoofdstuk 5 paragraaf 1 t/m 3

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 687 woorden
  • 23 juni 2021
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

5.1

1750: Er kwamen steeds meer fabrieken in Groot-Brittannië. Er werd met machines gewerkt, daarmee ging het sneller en regelmatiger.

1810: Fabrieks spinner produceerde 200 keer meer dan de handspinner 50 jaar daarvoor.

Oorzaken snelle groei van aantal fabrieken:

- Engelse bevolking groeide snel -> meer mensen = meer spullen nodig, bijv. textiel.

- Eind 18de eeuw ging het goed met de economie van Groot-Brittannië, doordat rijke boeren grote stukken grond kochten en nieuwe landbouwmethoden uitproberen -> meer productie -> meer geld om te investeren in nieuwe bedrijven.

- De kooplieden gingen handelen met de Engelse kolonies in Azië en Amerika:


  • kopen van goedkope grondstoffen en
  • verkopen van industrieproducten aan de bevolking.

- Er werden nieuwe uitvindingen gedaan in de textielsector. De weef- en spinmachines pasten niet meer in de huizen dus werden ze in een fabriek neergezet.

- 1790-1800: Kwamen er stoommachines in plaats van waterkracht. De stoommachine bestond al, maar James Watt heeft ze verbeterd, zodat ze ook in fabrieken gebruikt konden worden.

Stoommachine = werd gebruikt om andere machines aan te drijven. Hierbij werd stoomkracht omgezet in een draaiende beweging.

Industrialisatie = De industrie verdringt de landbouw en huisnijverheid als voornaamste middel van bestaan.

Gevolgen van de industrialisatie:


- Industrie werd het belangrijkste middel van bestaan.

- Dorpen en kleine stadjes groeiden uit tot grote steden.

- 1750-1820: Kanalen werden gegraven om de grondstoffen en eindproducten sneller te vervoeren.

- 1825: Eerste spoorlijn werd aangelegd.

1760-1850: Wordt “de tijd van de Industriële Revolutie” genoemd -> Andere landen in West-Europa en Noord-Amerika volgden het Britse voorbeeld.

 

5.2 

Voor de industriële revolutie verdiende mensen geld door op het land te werken. Toen de rijke boeren land van de arme kochten en er ook meer machines kwamen was er niet veel werk meer.

Veel jonge gezinnen verhuisden naar de stad om te gaan werken in fabrieken, meestal onder slechte arbeidsomstandigheden:

- Lange werkdagen van 14 tot 16 uur per dag, een werkweek had 6 dagen en vakanties bestonden niet.

- Geen goede veiligheid in de fabriek: er gebeurden veel ongelukken, de lucht in de fabriek was vochtig en smerig en de machines maakten veel lawaai. De levensverwachting van de arbeiders was toen 35 jaar.

- Lage lonen. Als je protesteerde kreeg je ontslag. Er waren nl. genoeg mensen die het werk wilden doen.

- De lonen waren zo laag waren dat vrouwen en kinderen ook moesten werken.

Kinderarbeid en vrouwenarbeid:

  • Op het platteland.
  • In de fabriek moesten zij het fijnere werk doen.
  • In de mijnen hadden ze kinderen nodig om door nauwe tunnels te kruipen.

Voordeel voor de werkgever: Ze kregen minder loon dan de mannen en ze gehoorzamen beter.

Arbeidsomstandigheden = omstandigheden waaronder mensen hun werk doen.

Kinderarbeid = Jonge kinderen werken in bijv. landbouw of industrie.

 

5.3

19de eeuw: Verstedelijking: Kleine plaatsjes groeien uit tot grote steden, doordat heel veel mensen (honderdduizenden) van het platteland naar de stad verhuisden om te gaan werken.

Het centrum van de stad was vol -> er werden woonwijken dichtbij de fabrieken gebouwd. Doordat er nog geen trams of bussen waren, was dit een voordeel.

Er waren slechte leefomstandigheden:

- In het centrum: gezinnen moesten woningen delen met anderen; ze hadden soms maar twee kamertjes en geen eigen toilet.

- Huizen in woonwijken bij de fabriek:

  • Huizen waren slecht en klein.
  • Bijna geen schoon drinkwater.
  • Uitwerpselen kwamen in overvolle beerputten terecht.
  • Afval op straat, in de grachten, beekjes en rivieren.
  • Luchtverontreiniging door fabrieken.

Dodelijke epidemieën braken uit, zoals cholera en tyfus.

De arme mensen in de stad gingen niet naar de kerk, wel naar de kroeg, en hun kinderen kregen geen onderwijs.

De rijkere mensen in de stad woonden in buitenwijken in grote huizen met mooie tuinen.

De hele rijke mensen gingen op het platteland wonen, ver weg van de fabriekssteden.

Eind 19de eeuw: betere leefomstandigheden in de steden door:

- aanleg rioleringen en waterleiding -> minder besmettelijke ziektes;

- komst van openbaar vervoer, zoals trams en treinen -> arbeiders konden verder weg van de fabrieken wonen.

Verstedelijking = Toename van het percentage mensen dat in de steden woont.

Leefomstandigheden = de omstandigheden waaronder mensen wonen en werken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.