Prehistorie
1: tijd van jagers en boeren (tot 3000 v.C.)
1a. de levenswijze van jagers-verzamelaars.
1b. het ontstaan van landbouw en landbouw samenlevingen.
1c. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
oudheid
2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. tot 500 n.C.)
2a. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
2b: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
2c. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
2d: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
2e. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
Middel- eeuwen (vroeg)
3: de tijd van monniken en ridders. (500-1000)
3a. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
3b. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
3c. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur, georganiseerd via hof stelsel en horigheid.
3d. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Middel- eeuwen (hoog: 1000-1300. Late: 1300-1500)
4: tijd van steden en staten. (1000-1500)
4a. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
4b. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandig- heid van steden.
4c. het conflict in de christelijke wereld tussen de geestelijke en wereld- lijke macht over wie het primaat had.
4d. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe
4e. het begin van staats- vorming en centralisatie.
De vroeg- moderne tijd
5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600)
5a. het begin van de Europese overzeese expansie.
5b. het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe weten- schappelijke belangstelling.
5c. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.
5d. de protestantse Refor- matie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
5E. het conflict in de Nederlanden dat resulteer- de in de stichting van een Nederlandse staat.
- Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms (1521) 5d
- Instelling van de drie Collaterale Raden (1531) 4e
- Instelling van de bloedplakkaten (1550) 6a
- Het ontzet van Leiden (1574) 5e
6: tijd van regenten en vorsten. (1600-1700)
6a. het streven van vorsten naar absolute macht.
6b. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
6c. wereldwijde handels- contacten, handels-
kapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
6d. de wetenschappelijke revolutie.
- Alteratie van Amsterdam (1578) 5e
- Plakkaat van Verlatinge (1581) 5e
- Spaanse Armada wordt verslagen (1588) 5e
- Johan van Oldenbarnevelt onthoofd (1619) 6b
- Coen verplaatst bestuurscentrum van VOC naar Batavia (1619) 6c
- Bouw Portugese Synagoge in Amsterdam gebouwd (1639) 6b, 6c
7: tijd van pruiken en revoluties. (1700-1800)
7a. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: gods- dienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
7b.voortbestaan van het ancien régime.
7c. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans- Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
7d. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Moderne tijd
8: tijd van burgers en stoom- machines (1800-1900)
8a. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.
8b. Discussies over de ‘sociale kwestie’.
8c. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. (het zoeken naar grondstoffen)
8d. De opkomst van emancipatie bewegingen.
8e. Voortschrijdende demo- cratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces.
8F: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme en confessionalisme.
- Conferentie van Berlijn (1884-1885) 8c, 8f
- Vlootwet (1898)
8c, 8f, 9a
9. de tijd van de wereld- oorlogen. (1900-1950)
9a. De rol van moderne propaganda en communi- catie middelen en vormen van massaorganisatie.
9b. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal socialisme.
9c. de crisis van het wereldkapitalisme.
9d. het voeren van twee wereldoorlogen.
9e. racisme en discriminatie die leiden tot genocide, in het bijzonder op de joden.
9f. de Duitse bezetting van Nederland.
9g. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigings- wapens en de betrokkenheid van burgers bij de oorlogvoering.
9H: vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
- Slag bij Marne (1914) 9d, 9g
- Spartakus-opstand (1919) 9b
- Dawesplan (1924) 9c
- Rijksdagbrand (1933) 9a, 9b
- Ingebruikname concentratie kamp Dachau (1933) 9b, 9e
- Instelling rijk cultuur kamer (1933) 9a, 9b
- Neurenburger wetten (1935) 9b, 9e
- Conferentie van München (1938) 9d
- Wannsee-conferentie (1942) 9b
- Atoombom op Hiroshima (1945)
9d, 9g, 10a
10. tijd van televisie en computer (1950-heden)
10a. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
10b. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld.
10c. De eenwording van Europa.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden