Van Kind Tot Burger

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4419 woorden
  • 11 juli 2007
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
VAN KIND TOT BURGER: Volksopvoeding in Nederland (1780-1901)
NEDERLAND 1780-1848

1 De republiek der zeven Verenigde Nederlanden.
Nederland was een republiek, een staat zonder vorst.
Tijdens de 80 jarige oorlog hadden de noordelijke Nederlanden zich los gemaakt van Spanje (Filips II), de staat werd erkend bij de vrede van Munster. 1846.

Verdeeldheid.
Statenbond -> Zelfstandige gewesten -> Staten-Generaal: (vertegenw. gewesten)
zeggenschap over: defensie & buitenlandse politiek
Overeenstemming Staten-Generaal, lastig:
Grote verschillen in bestuur, taal en handel.
-> Bestuur;
Holland & Zeeland: Stedelijke bovenlaag / Overijssel & Gelderland: Adel.
Generaliteitslanden: N-Brabant & Z-Vlaanderen & Limburg
-> Geloof;
In grote meerderheid katholiek, maar in de Republieken gewesten protestants.
Door deze verdeeldheid voelde men zich meer één met hun gewest, stad of streek dat met de Republiek zelf.
Verbondenheid.
Tussen de gewesten tot stand gekomen door;
- (1568- 1648) Opstand tegen Spanje: bevordering saamhorigheid.
- Huis van Oranje, militaire leiders v/d Republiek: verbondenheid.
Godsdienstige kenmerken: verdraagzaamheid, maar de gereformeerde kerk is bevoorrecht.
Katholieken 40% / Gereformeerden (calvinistisch) 50% / Protestants: (luthersen etc) / Joden.
Gereformeerden bevoorrechte positie. Hoe tot stand gekomen?
In Opstand tegen Spanje grootste rol. Strijden tegen Spaans katholiek bestuur + Kath. Kerk.
Andere geloven werden niet vervolgd, maar gezien als tweederangs burgers.
De verdraagzaamheid komt door de ‘Gouden Eeuw’; gunstig voor handel en nijverheid.
Sociale kenmerken: een standenmaatschappij.
De inwoners van de Republiek werden ingedeeld in een stand op grond van hun afkomst.
-> De gegoede burgerij. (10%)
Hoogste top, maakte de dienst uit.
Rijke kooplieden / professoren / advocaten etc.
Regenten: rijke families uit deze top, verdeling hoge bestuursfuncties.
-> Kleine burgerij. (25%)
Winkeliers / ambachtslieden.
-> Volksklasse en de bedeelden.
Helemaal onderaan de maatschappelijke ladder. Bedelaars.
Economische kenmerken: achteruitgang en verval.
Gouden Eeuw: Republiek was de internationale handel.
Holland & Zeeland ; Zeevaart / handel / nijverheid.
Maar; (18e eeuw) Republiek economisch achteruit.
Door gecentraliseerde besturen werd de handel meer beschermd (EN&FA).
Gevolg: aandeel in internationale handel neemt af!
Republiek trekt zich terug in de nijverheid (industrie/werkzaamheid). Stagnatie!
(19e eeuw) Napoleon beheerst het Europese vaste land. Door de oorlog tussen Engeland was de handel en nijverheid aangetast. Engeland beheerste de zee en veroverde Nederlandse kolonies in Azië & VS.
Ideeën uit de 18e eeuw over de economische achteruitgang.
De investeringen in de eigen economie werden achtergelaten omdat het nu veel meer draaide om het maken van plezier. De bovenlaag was niet meer gedoeld op degelijkheid, ondernemingslust en spaarzaamheid.
De paupers worden als een bedreiging van de samenleving gezien. Ze zwierven door het land. Waarom een bedreiging?
-> ze zouden een verzet kunnen openen tegen armoede.
-> het beeld was ook slecht; onbeheerst, ontuchtig, goddeloos.
2 Patriotten en Verlichting.
Patriotten beïnvloed door de Verlichting.
Verlichting; nieuwe stroming in het denken. -> Rationalisme: het eigen verstand gebruiken.
Voornaamste denkbeelden;
-> mensen zijn van nature vrij ; geen mensenrechten.
-> macht in handen van het volk ; verkiezingen.
-> meer opvoeding & onderwijs ; misstanden verdwijnen mogelijk. (volksoevereiniteit)
-> staatsmacht ; wetgevend / uitvoerend / rechtelijke macht.
Ideeën v/d Patriotten;
Aanhangers van de Verlichting. (Gegoede & kleine burgerij)
Van mening dat onderwijs en opvoeding zeer belangrijk is voor voorkomen van armoede.
Debatten en initiatieven:
In tijdschriften, koffiehuizen en genootschappen.
-> Opzoek naar oplossingen schreven ze prijsvragen uit, de winnaar ontving een prijs.
-> 1784: Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Doel; verheffing van het volk.
Kenmerken van ’t Nut:
- politiek neutraal
- gedecentraliseerde organisatie
- oprichting school & bibliotheken, leven te verbeteren
3 Patriottische opvattingen over burgerschap.
De patriotten wilden verder kijken dan hun eigen stad/gewest. De debatten werden nu ook op nationaal niveau gevoerd.
Verlicht burgerschapsideaal voor iedereen.
- De burgers moesten hun vaderlandse plicht doordringen – algemeen belang voorop stellen.
- Propageren van een ideaal burgerschap. Burgers moeten een actieve rol in de maatschappij spelen. Deugdzaamheid, verdraagzaamheid & redelijkheid.
De patriotten beschouwden hun verlicht burgerschapsideaal voor iedereen.
Patriottische opvattingen over politiek.
Er wilden de patriotten een nationale staat met een burgerlijk en een meer democratisch karakter. Later wordt vermeld dat de patriotten een sterk gevoel van nationale verbondenheid hadden, maar zij hielden vast aan de gedecentraliseerde staatsvorm. Dus zij kwamen niét met voorstellen voor de nationale wetgeving.
De tegenstrijdigheid is te verklaren; (onenigheid onder de patriotten)
- Meningsverschil in toedeling v/h kiesrecht.
- De ene groep wilde een nationale staat, de andere wilde zelfstandig blijven in de gewesten.
Kritiek op stadhouder Willem V en de prinsgezinden.
(rond 1870) Stadhouder Willem V had aanhangers = prinsgezinden.
De patriotten wilden beperking van macht op de stadhouders.
Ook wilden zij dat de Regenten zouden stoppen met het eeuwige vriendjespolitiek+corruptie.
4 De Bataafse Republiek: Eenheidsstaat en natievorming.
1783: de patriotten richten legertjes op. “exercitiegenootschappen.”
1785-1786: overname van vele gewesten door de patriotten.
1787: patriotten worden teruggedrongen voor de koning van Pruisen.
1789: Franse Revolutie! Oorlogsverklaring aan alle vorsten.
De Bataafse Republiek komt tot stand en wordt een eenheidsstaat.
1795: Frans leger vertrekt naar de Republiek. Vorst Willem V vlucht naar EN.
De patriotten kwamen met de Franse hulp overal aan de macht (nu zij na Pruisen waren gevlucht naar N-FA). Samen riepen zij de Bataafse Republiek uit.
-> ook wel “Fluwelen Revolutie” genoemd, er kwam geen bloed aan te pas.
Wat nu? Hoe moet dit worden opgebouwd? Gedecentraliseerde staat blijven/eenheidsstaat?
1798: Voorstanders van de eenheidsstaat hakken de knoop door:
- 2 staatsgrepen, steun van FA. FA steunde omdat ze zo een sterkte bondgenoot van FA zelf konden gaan worden.
Zo werd Nederland een eenheidsstaat: centrale regering met overal dezelfde wetten, + nationale grondwet.
Kenmerken van de nieuwe grondwet.
-> een sterk gecentraliseerd gezag.
. gekozen parlement ; wetgevende macht
. centrale regering (gekozen door het parlement) ; uitvoerende macht
. autonomie (zelfbestuur) van gewesten & steden verdween.
-> denkbeelden van de Verlichting namen een belangrijke plaats in.
. volk ; politieke invloed.
. rechten van de burgers vastgelegd.
. gelijkheid voor de wet.
- - - gevolgen daarvan:
Achtergestelde godsdienstige groepen werden nu als volwaardige burgers erkend.
Standen werden afgeschaft.
Scheiding van kerk & staat ; dus geen bevoorrechte kerk meer.
De politieke invloed van het volk wordt beperkt.
1801; herziening v/d grondwet. Regering meer macht, parlement minder. + censuskiesrecht.
Redenen voor de beperking; Uitbreiding kiesrecht leidde tot teleurstelling verdeeldheid.
+ Bataafse Republiek steeds meer onder Frans toezicht.
Natievorming tijdens de Franse overheersing.
Na 1800; Nederland wordt sterk overheerst door FA.
1806; einde aan Bataafse Republiek. (Napoleon) Ingang schoolwet.
1810; Nederland hoort bij het Franse keizerrijk.
Gebruik gemaakt van natievorming; opporren van gemeenschapsgevoel. Hoe?
. cultuur en taal
Oprichting van nationale bibliotheken en musea.
. onderwijs
Het lager onderwijs werd wettelijk geregeld door ingang van de schoolwet (1806).
. armenzorg
Sociaal-economische wantoestanden bestrijden.
Op nationaal niveau econ. herstellen.
(1801) armenwet. Armenzorg centraliseren onder toezicht v/d staat.
Makkelijkere toetreding voor armen in het onderwijs.
. munt, maten en gewichten
De gulden, de meter en de kg.
. uniformering v/d rechtspraak
Alle Nederlanders kozen een achternaam, er kwam daarvoor een landelijk wetboek.
. nationaal belastingsstelsel
(1806) einde aan verschillende belasting & accijnstarieven in de gewesten.
. posterijen als nationale dienst
5 Koninkrijk der Nederlanden.
1813; De Fransen in NL schieten op de vlucht, ze zijn verslaan door RU / OO / Pruisen.
Willem V keert terug van EN naar NL – krijgt de macht.
RU / OO / Pruisen vormen Congres van Wenen. Nieuwe grenzen in Europa.
N + Z Nederland weer verbonden, zo grote staat aan FA. = Constitutionele monarchie.
Verschillen N & Z:
Zuid: Franstalig, katholiek. Meer aanhang liberalisme ook.
Economische ontwikkeling zeer verschillend.
Willem I (dus voorheen Willem V) werkte door aan de natievorming.
. doorgaand met de natievorming in het Noorden
. N + Z samen kunnen voegen tot een natie
Hoe te bevorderen? -> cultuurpolitiek.
. gemeenschappelijke zeden & gebruiken
. nationale geschiedenis
. gebruik van Nederlandse taal
Opkomst nationalisme.
1830: Opnieuw een scheiding. Zuid in opstand -> België opkomst.
Wijziging cultuurpolitiek: protestants-christelijke overtuiging nadruk.
Economische stagnatie en achteruitgang: Noord was nog altijd zeer ambachtelijk, Willem I probeerde te investeren in de infrastructuur, er werden projecten opgezet etc.
“Zwarte jaren” (1845-1849) Industrie bleef op een laag pitje, veel werkeloosheid.
Veel armoede door o.a de aardappelziekte. Hiermee werden ook de middengroepen getroffen, die diensten en goederen moesten rondbrengen.
Gevolg: sociale achteruitgang.
Gezinsloonmodel (kinderen uit deze gezinnen moeten vanaf jongs af aan al mee werken in het bedrijf) & armoedecyclus (op generatie doorgegeven): voor de volksklasse.
H2: Veranderingen in opvoeding & onderwijs.

Europees debat over opvoeding & onderwijs. Geschriften van Locke & Rousseau.
-> Locke: kinderen vormbaar in gedrag, niet van nature slecht. Goed gedrag = beloning.
Geest bij de geboorte “tabula rasa” ; onbeschreven blad papier.
-> Rousseau: ‘natuurlijke’ opvoeding, vrijheid om te leren wat je wilt. Opvoeder = begeleider.

Verlichte ideeën voor het onderwijs;
-> onderwijs moet zorgen voor kennis, inzicht en het vermogen om een kritisch oordeel te ontwikkelen.
-> leidend tot ‘burgerlijke deugdzaamheid’.
Het bestaande onderwijs. (basisonderwijs)
Gezamenlijke taak van kerk& overheden. Calvinistische godsdienstige leer.
Standenonderwijs:
-> gewone burgers: Stadsschool. Overheid financiële steun. Schoolgeld.
-> arme burgers: Armenschool. Geen schoolgeld. Betaald door kerk&overheid.
-> rijke burgers: Particulierenschool. Hoog schoolgeld. Geen steun van de overheid.
Bestaand onderwijs schiet volgens verlichters tekort.
Een meer geschiktere omgeving is belangrijk voor de vorming van het kind.
(verlichtingspedagogen) Punten die verbeterd moeten worden;
- gebouw; te krap & benauwd
- onderwijzers te laag salaris & te laag opgeleid
- teveel uit het hoofd leren & lezen
- lijfstraffen
- scholen vaak eenmansbedrijven
- onderwijs was hoofdelijk (niet-klassikaal)
De Bataafse Republiek reorganiseert het onderwijs.
Zij willen dat alle kinderen verplicht naar school moeten + hervorming lager onderwijs.
Onderwijs was belangrijk voor:
- moreel verval tegen te gaan; Christelijke deugden zoals vroomheid, vaderlandsliefde en gehoorzaamheid hoog te houden. (volkskracht)
- verlicht burgerschap opvoeren; deugd- verdraagzaamheid, matig- redelijkheid.
- nationale eenheid; grote standsverschillen wegwerken.
Schoolwet 1806.
De politieke situatie was gestabiliseerd, waardoor de schoolwet kon worden ingevoerd.
Doelstellingen; lager onderwijs democratiseren, moderniseren en controleren overheid.
-> Democratiseren;
Zoveel mogelijk kinderen uit lagere sociale groepen voor lager onderwijs worden gezet.
Zo kan de overheid deze kinderen opvoeden tot ‘MA & Chr-deugden’.
Maar; geen leerplicht / onderwijs niet kosteloos (alleen voor armenscholen)
-> Modernisering;
Eisen gesteld via nationale wetgeving voor een goed leerproces. (gebouw, spullen etc)
Klassikaal onderwijs ingevoerd
Leerstellig onderwijs; algemeen christelijk karakter
Lijfstraffen afgeschaft; nu beloningen en straffen
-> Controle van overheidswege;
Nationaal toezicht van schoolopzieners
Geen nieuwe oprichting van scholen, zonder toestemming v/d overheid
-> Vernieuwing inhoud onderwijs;
Redelijke en zedelijke vorming van het kind
Maar niet alles veranderde door invoer van de schoolwet.
Bestaande scholen bleven bestaan, evenals de schoolbesturen en de scheiding van openbaar & bijzonder onderwijs. Niet alle modernisering kon worden ingevoerd.
-> openbaar onderwijs;
Gefinancierde scholen door geld v/d gemeenschap.
-> bijzonder onderwijs;
Financieel zelfstandig, particulier initiatief.
Hieronder horen de scholen van ’t NUT.
Opsteller & uitvoerder van de schoolwet: Adriaan van der Ende. (1805-1833)
Werkopzet;
- efficiënt netwerk van schoolopzieners; afkomstig van ’t Nut.
- Lagere overheden geld geven aan scholen, niet alleen de plaatselijke overheid.
- Publicatie van handboek voor onderwijzers.
Gedeeltelijk succes;
- gecentraliseerd onderwijs systeem
- onderwijsresultaten vielen tegen.. bijzonder onderwijs vond het niks, het was alleen van spreke bij openbaar onderwijs
Rond 1803: klassikaal onderwijs wordt ingevoerd.
Maar; moeilijkheden bij invoering;
Er was een tekort aan vakbekwame onderwijzers.
Leiding tot overvolle lokalen en gebrekkig onderwijs.
Drie klassen in hetzelfde lokaal.
De kinderen hadden gedurende hun hele schoolcarrière dezelfde onderwijzer.
Gemeenten hadden te weinig geld voor het maken van goedgekeurde leslokalen.
-> oorzaken; voortduring econ. Crisis, belastingstelsel werkte niet perfect, lokale overheden betaalden niets aan de overheid, zij wouden hun invloed niet verliezen.
De leerstof.
ABN = officiële eenheidstaal. 1804; standaard spelling; “spelling Siegenbeek”
Belangrijk voor nationalisering en democratie.
-> invloed v/d overheid op de leermiddelen;
- Tbv klassikaal onderwijs, werden er moderne leermiddelen geïntroduceerd.
- 1018; lijst voorgeschreven leermiddelen
- Bijbel ontbrak (door verbod leerstellig onderwijs)
-> ’t Nut; Nationale en zedelijke vorming;
- uitgave van lesboekjes; “Maatschappelijke & Christelijke deugden”
- bundels nationale liederen
-> overheid + ’t Nut samen;
’t Nut; particulier initiatief + voor onderwijs vernieuwing.
- stichting modelscholen
- handleidingen voor onderwijzers
- verantwoorde leermiddelen
De overheid;
- verbetering vakbekwaamheid (examens, rangenstelsels)
- salariëring (hoger, dus minder afhankelijk v/d ouders)
- status onderwijzers
Landelijke scholing & controle.
Schoolopzieners aan het werk. (voor onderwijzers)
- klassikaal stelsel
- her/nieuwbouw scholen
- onderwijzers scholen *
- examens afnemen bij onderwijzers.
• “kweekscholen” ; schoolopzieners boden;
- boeken en artikelen over onderwijzers;
- regionale onderwijs gezelschappen;
4 rangen (schoolwet 1806)
4e; lezen, schrijven, tekenen
3e; + NL
2e; + AK & GS
1e; + WI & BIO
Maar! Onderwijsstelsel slaagt niet helemaal.
Conservatisme; niet iedereen was in voor modernisering. De ouders bleven bijv. voor lijfstraf.
Standsverschillen & standenonderwijs.
(1789) De burgers zouden voor de wet allemaal gelijk zijn, maar de standenwet was sinds die tijd nog altijd blijven bestaan. Ook de schoolwet tastte dit niet aan. Toen de ouders begonnen met meer geld te geven aan scholen, werd het onderwijs van betere kwaliteit.
Onderwijs per stand.
- volksonderwijs; 3 schooltypen
. kinderen van bedeelden -> armenscholen. Plaatsgebrek? -> tussenscholen ( opgezet door particulieren )
. stadburgerscholen -> kleine burgerij, zij kunnen het schoolgeld betalen.
. particuliere scholen -> kinderen uit de gegoede burgerij.
. kinderen uit hogere standen -> privé onderwijs.
. rijke & arme kinderen -> alleen op dorpsscholen.
Schoolverzuim; omdat er bij de schoolwet van 1806 geen leerplicht was ingevoerd, was er sprake van veel schoolverzuim omdat het dus geen verplichting was om school te volgen.
Maatregel; arme ouders kregen alleen bijstand, als zij hun kind naar school stuurden.
Oorzaken schoolverzuim;
- kinderen waren nodig als hulpkracht bij de oogstseizoenen
- van het platteland naar de school was te ver
- tijdelijke bedeling zorgde voor tijdelijk school, geen volledige afronding
tijdelijke bedeling kwam door wintermaanden; er was minder of geen werk -> geen inkomsten -> geen geld voor school.
- wantrouwen in slecht onderwijs, dan maar niet
- 8 á 9j; van school af, werken voor loondienst. Bijdrage gezinsinkomen.
- Meisjes moesten thuis op de zusjes etc passen, als pa en ma werkten.
H3: Nederland 1848 – 1920.

Economische en sociale veranderingen:
+/- 1850; grote veranderingen industrie en dienstensector;
- Na 1870; stoomkracht leidde tot schaalvergroting & mechanisering. Zo verdween de huisnijverheid (het thuis produceren) en ontstond er industriële productie in fabrieken!
- ’80; landbouwcrisis; de prijzen daalden sterk door import van producten zoals graan. Opkomst mechanisering (minder arbeiders = minder loon ophoesten)
- Dienstensector; door verstedelijking. Er waren steeds meer mensen nodig voor openbare diensten.

-> Opkomst nieuwe school: HBS (Hogere Burgerschool)
Door industrie en diensten sector, meer vraag naar hogere geschoolden.
1863; nieuw voorgezet onderwijs ingevoerd.
Ook neemt de verstedelijking rond deze tijden toe. Opzoek naar industrie door werklozen!
Evenals de bevolking. Hoe is dat mogelijk?
- steeds beter wordende medische wetenschap (pasteuriseren, inenten)
- stadsbesturen halen het vuil op, controleren riolering en waterleiding.
-> De standenmaatschappij veranderde qua grootte en onderscheid. *rond 1870*
-De kleine burgerij / de zelfstandigen namen af, ze konden niet concurreren tegen fabrieken.
-Omvangrijke nieuwe middenklasse; door opkomende dienstensector (kantoorpersoneel etc)
-Uitbreiding gegoede burgerij; academici, juristen, bankiers, verzekeraars etc.
Opkomend sociale mobiliteit. Makkelijker opklimmen naar hogere laag.
-> Ongeschoolde arbeiders leefden in armoede. (bestaansminimum)
Ze deden niet aan geboortebeperking, veel kinderen was een bron van inkomsten. Ook waren ze een verzekering voor ziekte, gebrek en ouderdom.
De bestaansonzekerheid was in het begin van de industrialisatie nog zeer hoog;
- conjunctuurschommelingen; soms goed soms slecht, soms tot ontslaan toe.
- Vrouwen en kinderen waren goedkoper, mannen werden dan werkloos.
- Door daling v/h sterftecijfer, werden de gezinnen alsmaar groter.
- De armoedecyclus vergoot dus; al heel jong moesten kinderen werken voor inkomen.
* 1870 – 1900 * verbetering levensstandaard.
Het reële inkomen stijgt!
- de voedselprijzen werden ondertussen nog lager door de vele import.
- In de industriële ondernemingen stegen de lonen.
- Geschoolde arbeiders konden zo meer spenderen aan hun kinderen + huis.
Hierdoor werd het beeld van het kind verbeterd, het werd niet meer gezien als een bron van alleen maar inkomen, ziekte gebrek en ouderdom, er werd plaatsgemaakt voor liefdevolle zorg en onderwijs.
 Veranderingen in het gezin door groeiende welvaart. -> geboortebeperking -> gezinsloonmodel (vanaf jongs af aan mee helpen met de loon voor het gezin) wordt kostwinnersmodel!! = alleen de man doet betaald werk. ‘de kostwinner’.
Grondwet 1848;
-> Vóór het revolutiejaar;
1840; groei liberalisme in Nederland.
1844; liberalen grondwetswijziging;koning minder macht, parlement meer macht. Afgewezen!
-> Hét revolutiejaar;
Revoluties breken uit tegen de vorsten in verschillende EU-landen.
Willem II schrok zo dat hij de grondwet (van Thorbecke) wou herzien. Burgers waren voor meer inspraak van het parlement.
-> sterk vernieuwde grondwetswijziging!
- de macht van de koning werd beperkt; hij/zij is onschendbaar; ministers verantwoordelijk
- ministeriële verantwoordelijkheid zorgde ook voor versterking v/h parlement. zij moesten daar verantwoording aan afleggen
- tweede kamer; belangrijkste politieke orgaan; interpellatie (vragen stellen – ministers), amendement (wetsvoorstellen veranderen), initiatief, enquête
- eerste kamer; goed/afkeuren wetsvoorstel, geen verandering mogelijk
- provinciale staten, IIe kamer en gemeenteraad -> gekozen door; censuskiesrecht (mannen met bep. Belastingssom kregen kiesrecht)
Nederland werd door de grondwet;
- een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel;
een staat met een koning als staatshoofd + een grondwet, waarbij de grootste macht bij het parlement ligt.
- een gedecentraliseerde staat;
niet alles werd landelijk bestuurd. Provincies & gemeenten ook zelfstandige bevoegdheden.
-> Provincies kregen hun eigen ‘parlement’ (provinciale staten) en ‘regering’ (gedeputeerde staten)
-> gemeenten kregen de Gemeenteraad en College van burgemeesters en wethouders.
Politieke stromingen (+/- 1850)
Vertegenwoordigd in de Tweede Kamer. (alle leden behorend tot de gegoede burgerij)
- liberalen;
Sterk vertegenwoordigd & overheersend
- conservatieven;
Grootste oppositiegroep tegen de liberalen (overheid moet méér ipv minder, lib. )
- antirevolutionairen
Orthodox-protestanten; GO moet een grote rol spelen in de politiek.
Verwerping van de Verlichte ideeën en de Franse Revolutie.
Voor Christelijk onderwijs.
- rooms katholieken
Geen aparte politieke stroming, ze waren voorstanders van vrijheid van GO {Thorbecke}.
Liberale opvattingen over de rol v/d overheid & burgers.
Voortkomend vanuit de grondwet (1848).
Overheid zo weinig mogelijk bemoeienis, alleen voorwaarden scheppen. Vrijheid & zelfstandigheid v/d burger zoveel mogelijk bevorderen.
-> nachtwakersstaat: de overheid zorgt voor rust, veiligheid en orde.
-> censuskiesrecht: alleen mannen met een hoge belastingssom mogen stemmen. Liberalen waren van mening dat de politiek nog geen zaak voor de burgers was. De hoge belastingssom was voor het verantwoordelijk omgaan met het kiesrecht.
-> niet kies- gerechtige burgers: welzijn van staat en natie berustte op de werkzaamheid van de burger en de orde van het gezin.
-> onderwijs: gaat een belangrijke rol hierbij spelen, de liberalen hopen dat uiteindelijk alle burgers worden geleid naar een “ideaal burgerschap”, waarbij iedereen het recht krijgt te stemmen.
Liberaal burgerschapsideaal: kenmerken;
- degene die zich als “beschaafde stand + burger” toerekend
- goede naam, goed gedrag, gewaardeerd beroep, sociale contacten
- man; kostwinner, vrouw;huisvrouw, goede huiselijke sfeer
Nachtwakersstaat onder druk;
Welke rol moet de overheid spelen? Kwesties;
- de wantoestanden in fabriek & arbeid (sociale kwesties)
- uitbreiding kiesrecht
- leerplicht
- vrijheid van onderwijs en bekostiging bijzondere scholen
De sociale kwestie.
1850; meer aandacht voor slecht gesitueerden. -> sociale kwestie.
1860; kinderarbeid neemt toe.
- door de invoering van stoommachines, moesten de textielfabrieken de productie bij zien te houden, dus meer inzet van goedkope arbeidskrachten als kinderen en vrouwen.
- Om tegen de lage prijzen van concurrenten te kunnen concurreren, zette men liever goedkope arbeidskinderen en vrouwen in.
1870; 10% dertien jaar of jonger, in fabrieken werkend.
Doordat er in de fabriek vaste tijden en lange werkdagen werden gemaakt, was er geen kans op scholing.
Kinderarbeid ter discussie. Belangrijkste discussiepunten;
- kinderen in fabrieken ontvangen geen onderwijs.
- Zedelijkheid en gezondheid lopen gevaar.
- Glas & aardfabrieken zeer gevaarlijke omgeving.
- Katoenweverijen en lijnbanen geestdodend en eentonig.
Verzet tegen overheidsingrijpen op het gebied van kinderarbeid.
Door wie? – bepaalde ondernemers die voor de kinderarbeid waren. Waarom?
- overheidsingrijpen kon leiden tot nog meer maatregelen
- er werken relatief weinig kinderen in fabrieken, wet is onnodig
- sommige gezinnen konden de lonen van het kind toch niet missen
- kinderen waren handig voor bepaalde vaardigheden in de fabriek.
De kinderwet van Van Houten. (1874)
Initiatiefwetsvoorstel; omdat de regering niet tot wetgeving overging.
Belangrijkste punten;
- kinderen onder de 12jaar verboden arbeid te verrichten
- plaatselijk leerplicht instellen voor kinderen van 8-12j.
Dit ging alleen veel kamerleden te ver.
Uiteindelijk werd de kinderwet ingevoerd met het eerste punt, maar daar bleef het ook bij.
-> helaas weinig effect..
Kinderen mochten nog altijd helpen als hulpje van de ouders, op landbouw of in de huisnijverheid. De leerplicht was nooit opgenomen, en er was geen controle op de wet!
Parlementaire enquête: (1887)
Daaruit werd ook duidelijk dat kinderarbeid in fabrieken en bij schoenmakers etc nog steeds voorkwam. Ook was het schoolbezoek nauwelijks toegenomen.
Een onbedoeld effect: kinderen van boven de 11 jaar kwamen nu steeds meer in de fabrieksarbeid, zij namen nu de plek in van de jongere kinderen.
-> gevolg parlementaire enq. Arbeidswet (1889)
- 12 t/m 16j + vrouwen: max 11 uur per dag.
- Nachtarbeid verboden.
- Arbeidsinspectie.
De kiesrechtkwestie. 1887; Kiesrecht uitgebreid.
- censuskiesrecht verworpen.
- Omgegooid tot “caoutchouc-artikel”; “elastisch rubber” MA welstand & geschiktheid.
Gevolgen:
- % kiesgerechtigden verdubbelde!
- Door afschaffing censuskiesrecht, ook de lagere stand recht.
(veel orthodoxen en protestanten dus.) hierdoor kreeg de confessionele partij meer aandacht –Kuyper- dat zijn de antirevolutionaire partijen. 1888: de katholieken en anti revolutionairen winnen de meeste zetels!
Nieuwe uitbreiding kiesrecht; 1896, criteria;
Een eigen woning bezitten, bepaald loon, bepaalde som op bank, méér dan lager onderwijs.
Voorstanders algemeen kiesrecht. (tweede helft 1800)
De liberalen veranderden van hun traditionele denken over overheid, burgerschap en kiesrecht;
- sommige burgers hebben hulp v/d overheid nodig, om een volw. Burgerschap te bereiken.
- Sociale wetgeving bevorderen; leerplicht, woningwet, ongevallenwet.
- IEDEREEN kiesrecht.
->  -> Algemeen kiesrecht, 1917!
Opkomst nieuwe politieke partijen + MA bewegingen.
Orthodox-protestanten, katholieken en arbeiders strijden voor emancipatie in de maatschappij. Zij vinden dat de liberale heren teveel macht hadden en dat de Nederlands-Hervormde kerk domineerde.
Organisaties worden opgericht;
-> Orthodox-protestanten (anti revolutionairen)
“NL-Hervormde kerken” wordt afgesloten, -> “Gereformeerde kerken in Nederland”
Kuyper, ARP.
-> Katholieken
Katholieke arbeidersbonden. Shaepman, poging tot partij. Mislukt. Later Algemene Bond van R.S Kiesverkiezingen (1904).
-> Socialisten
Werkliedenverenigingen & vakbonden. (SDB) Sociaal Democr. Bond.
Om hun ideeën naar buiten te brengen gebruikten zij middelen;
- dagbladen.
- Bijeenkomsten; gevoel saamhorigheid.
Er ontstaat een dubbele identiteit.
Verbondenheid met Nederlandse natie + verbondenheid met eigen ‘kring’.
Bij de gereformeerden en katholieken droeg het bijzonder onderwijs dat nog meer bij.
Verzuiling.
Dit zorgde allemaal voor het leven in een eigen groep.
H4 VERANDERINGEN IN OPVOEDING & ONDERWIJS. (1848-1920)

1857 Schoolwet:
Confessionelen wilden eigen verenigingen voor confessionele scholen stichten, maar dat was niet mogelijk met de bestaande schoolwet van 1806.
Maar de nieuwe wet legde opnieuw de vrijheid van onderwijs vast, maar dat was NIET gunstig voor het bijzonder onderwijs. Zij kregen nog steeds geen betaling. Dus bestond het nog altijd uit geld van de ouders aan school. Het geld op openbare scholen werd facultatief gesteld, ‘niet verplicht’. Dus zaten de confessionele/bijzondere scholen in een ongunstige concurrentie positie.
-> wat komt in deze wet tot uiting? Kwaliteitsverbetering v/h onderwijs, verplichte vakken en lesstof werd vastgelegd.
Waarom nieuwe vakken?
- hoger geschoolde mensen werden gevraagd
- sociale achtergrond mocht niet langer bepalend zijn voor het niveau onderwijs
- sociale mobiliteit bevorderen; hoger in de sociale klasse eindigen

1878 Schoolwet:
Deze wet had het doel het lagere onderwijs te verbeteren. Het onderwijs werd duurder + het schoolgeld steeg. De klassengrootte werd max. 40 leerlingen. Salarissen werden opgetrokken. Onderwijzers moesten aan hogere bevoegdheden voldoen. Bouw en inrichting kregen voorschriften.
De gemeente betaalde de neutrale scholen, nu er hogere kosten waren besloot de rijksoverheid mee te betalen, indien er een algemeen Chr. Karakter bleef bestaan.
-> De confessionelen mochten hun eigen scholen stichten, maar kregen niets betaald. De ouders moesten dus wel voor bijzondere scholen betalen, terwijl neutraal niets kostte.

De schoolstrijd.
Gezamenlijke strijd van orthodox protestanten & katholieken -> liberalen + (1890) socialist.
Waarom? De confessionelen wilden nog steeds financiering voor bijzondere scholen.
-> (1889) Het eerste confessionele kabinet geeft bijzonder onderwijs subsidie!!
(in 1888 kregen de confessionelen zoals eerder gelezen voor het eerst de meerderheid in de Tweede Kamer.)
Wetswijziging;
- gedeeltelijke financiering van het bijzonder onderwijs werd mogelijk!
- Ook openbaar onderwijs moest nu voor worden betaald, ongelijkheden verminderen.
Dit scheelde, maar er bleef toch ongelijkheid ontstaan;
- confessioneel onderwijs blééf duurder
- in veel dorpen waren er alleen neutrale scholen

1917: einde van de schoolstrijd!!
Financiële gelijkstelling voor openbare en bijzondere scholen in de grondwet vastgelegd.
Waarom duurde dit zolang? -> Er was geen meerderheid in de Tweede Kamer.

Het leerplicht debat. (Laatste kwart 19e eeuw);
Discussie over leerplicht voor alle kinderen van 6 – 12jaar.
-> Liberalen: Zijn verdeelt; De meeste zijn voor, want;
- de vraag naar goed geschoolde arbeiders neemt zo af
- het liberale burgerschap ideaal zou zo kunnen worden bereikt (hoge opleidingen etc)
Tegenargumenten;
- daling gezinsinkomen, nu het kind niet meer meewerkt aan het loon
- inbreuk op ouderlijk gezag, geen recht meer om het kind zelf op te voeden
-> confessionelen & socialisten;
1) Confessionelen waren vóór de leerplicht, maar niet op korte termijn. Argumenten;
- eerst moest daadwerkelijk de financiële gelijkstelling worden ingevoerd. Als dat niet zo was, was de kans groot dat door de leerplicht invoering kinderen naar openbare scholen zouden gaan, omdat bij deze geen geld te betaalt hoeft te worden.
- Invoering van leerplicht kan er voor zorgen dat kinderen naar openbare scholen moeten, omdat er geen bijzondere school in de omgeving ligt.
- Net als bij de liberalen vonden zij dit ook als aantasting van het ouderlijk gezag
2) Socialisten; uitgangspunt hetzelfde.
- de nieuwe schoolwet had de afschaffing van gratis onderwijs laten benadelen voor arbeiders die eerst niets betaalden voor het openbaar onderwijs.
- invoering van leerplicht leidt tot hogere kosten, terwijl de kosten werden vermindert door het wegvallen v/d kinderarbeid.
- Er moest compensatie komen voor schoolkleding & schoolvoeding.

1901: de wet op leerplicht wordt ingevoerd!!

Het onderwijsbeleid in de praktijk.
Het lager onderwijs verandert, steeds meer kinderen gingen doorstuderen voor voortgezet onderwijs. Het standenonderwijs werd niet doorbroken, er bleven verschillen in armenscholen en de scholen voor beter gesitueerden.
De groei van het lagere onderwijs brengt problemen;
- de groei kan amper worden bijgehouden, te weinig scholen
- er waren onvold. Onderwijzers en klaslokalen {schoolwet 1878: max 40 ll}
- kweekscholen werden vermeerdert {meer ‘onderwijzers’ scholen}
- hulponderwijzers mochten lesgeven
- onderwijzeressen mochten laagste klassen lesgeven.
1860: modernere lesmaterialen.
- nieuwe boekjes, moraliserende toon werd vermeden + standenMA
- aanschouwelijk onderwijs, (wandplaten, afbeeldingen) leerprocessen effectiever maken.
1900: kritiek op klassikaal onderwijs.(door moderne onderwijzers)
Zij vonden dat het bij klassikaal onderwijs teveel kijken, luisteren, nazeggen en herhalen was. Elke vorm van onrust moest op een goede manier worden verholpen. De kinderen zouden meer praktisch bezig moeten zijn met de lesstof, zo blijft het ook beter hangen.

Dalend schoolverzuim.
Dit werd een taak van de gemeenten, organisaties van onderwijzers en verenigingen op het gebied van volksonderwijs, bijvoorbeeld ’t Nut.
Vooral meisjes gingen het minste naar school, omdat zij ook huishoudelijk hun taken hadden. Dit werd enigszins teruggebracht door ‘nuttige handwerken’ als vak in te zetten.

De overheid en de MA groepen bleven drammen op de ouders, zij kregen alleen financiële steun als ze hun kinderen naar school zouden laten gaan. Ouders gingen het belang steeds meer in zien van het volgen van school.
1901; Wet op de leerplicht, handhaven en controleren. Gevolgen; schoolverzuim nam af & analfabetisme nam zeer af!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.