Van gewesten naar eenheidsstaat

Beoordeling 5.5
Foto van Romee
  • Samenvatting door Romee
  • 5e klas vwo | 2616 woorden
  • 16 juni 2015
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Twijfel je nog over jouw studiekeuze?

Of heb je hulp nodig bij het inschrijven? Bezoek dan onze Extra Open Avond op 7 juni. Kom een kijkje nemen en voel hoe het is om te studeren bij Hogeschool Inholland. Wij staan voor je klaar! 

Meld je aan!

§1       Steden en staten

Geestelijken en edelen heersten over de bevolking die bestond uit horige boeren. Later in de middeleeuwen ontstonden steden die van de koningen en andere hoge edelen stadsrechten kregen, waardoor de burgers zichzelf mochten besturen. Ook begonnen er staten te ontstaan. In de vroege middeleeuwen waren koningen afhankelijk van hoge edelen (vazallen). Nu stelden vorsten betaalde ambtenaren aan en namen militairen in dienst. Hiermee gingen ze hun gebieden meer als eenheid besturen vanuit één hoofdstad. (staatsvorming & centralisatie): het bestuur werd betaald vanuit het geld dat ze kregen van de stedelijke burgerij, in ruil voor het recht om zichzelf te besturen, zelf recht te spreken en andere stadsrechten. De koningen riepen dan de Staten-Generaal(een vergadering van de vertegenwoordigers van alle gewesten van de drie standen: geestelijkheid, adel en burgerij) of parlement bijeen om daar afspraken over te maken.

De Nederlanden

Nederland en België waren vroeger 17 zelfstandige gewesten. De Nederlandse steden hadden een grote zelfstandigheid.  Ze werden geregeerd door een graaf, hertog of bisschop. Vanaf 1428 kreeg de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, de meeste Nederlandse gewesten in handen. Bij het bestuur werd hij geholpen door de Staten, een vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen uit het gewest. In 1464, de eerste Staten-Generaal bijeen. De Bourgondische vorsten probeerdem wetten en regels door te voeren die in alle gewesten golden. In de 16e eeuw werd deze politiek voortgezet door de Habsburgse vorst Karel V. Hij stelde in 1531 de Raad van State in, die hem adviseerde over alle belangrijke zaken in de Nederlanden.

De Nederlandse Opstand

Karels zoon Filips II probeerde de rechten verder in te perken, maar dit leidde tot veel verzet.  Het verlangen om middeleeuwse privileges te behouden was een belangrijke oorzaak van de Nederlandse Opstand. Rond 1565 ontstond ook verzet tegen de godsdienstdwang van streng-katholieke Filips. Het protestantse calvinisme kreeg toen veel aanhang. --> hagenpreken buiten de stadspoorten. --> 1568 Alva treedt op tegen calvinisten en tegen Nederlandse bestuurders die hen hun gang hadden laten gaan. De opstand die in 1568 uitbrak stond onder leiding van de stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht: Willem van Oranje. In 1572 veroverden de opstandelingen Holland en Zeeland. In 1579 sloten de opstandige gewesten een militair bondgenootschap: de Unie van Utrecht. In 1581 zwoeren ze Filips af met het Plakkaat van Verlatinge. (Vorst was er voor de onderdanen, en de onderdanen waren er niet voor de vorst). In 1588 werden ze een onafhankelijke staat: de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Regenten

In de 17e eeuw was de Republiek het welvarendste land van Europa. Het bestond uit 7 gewesten en de steden en gewesten hadden hun middeleeuwse rechten nog, met alle regels en gebruiken die daarbij hoorden. Van rechtsgelijkheid was geen sprake. De adel had nog steeds speciale voorrechten.

Ze beschouwden zichzelf als soevereine gewesten en staatjes. In alle steden maakten enkele vooraanstaande families de dienst uit. Zij leverden regenten, die de stad, het gewest en de Republiek als geheel bestuurden. Deze regenten speelden elkaar de bestuursfunctie toe en de volksinvloed was verdwenen.

De Republiek

Er was geen vorst in Nederland. De gewesten werden bestuurd dor de Staten, met daarin vertegenwoordigers van de steden en de adel. Ze regelden hun gemeenschappelijke zaken zoals defensie en de buitenlandse politiek in de Staten-Generaal. (pas als iedereen het ermee eens was)
De Republiek was daardoor een leerschool voor de typische Nederlandse vorm van democratie. Ook nu is er langdurig overleg.

De stadhouder had een bijzondere plaats. Hij was de hoogste dienaar van de gewesten. Hij was opperbevelhebber en had allerlei rechten, zo mocht hij zich in veel steden bemoeien met de benoeming van regenten.

Vrijheid

Modern in Nederland was de gewetensvrijheid. Bij de vorming van de Unie van Utrecht spraken de opstandelingen af dat de overheid geen onderdaan tot een geloof mocht dwingen. Iedereen mag geloven wat hij of zij wilt en zal hier niet om vervolgd of onderzocht worden. Maar niet alle godsdiensten hadden gelijke rechten. De Republiek had veel drukpersvrijheid. En bijna niemand werd om zijn opvattingen vervolgd. Vrouwen waren nauwelijks onderdanig aan de mannen en de boeren waren vrij. De geestelijke stand was afgeschaft en de adel had alleen in het oogsten nog macht. De rijke stedelijke burgerij heerste in het oosten.

Absolutisme

In andere landen werden sommige koningen zo machtig dat ze van niemand meer onafhankelijk wilden zijn. (absolute macht) De machtigste absolute koning was de Franse koning Lodewijk XIV. Engelse koningen verloren hun machtstrijd met het Engelse parlement en zij stelde uiteindelijk de Nederlandse stadhouder Willem III als koning. Engeland werd hierdoor een constitutionele monarchie.

Dit wil je ook lezen:

§2       De Verlichting

In de verlichting geloofde men niet langer dat God zich met van alles bemoeide en vonden dat mensen verantwoordelijk waren voor hun eigen geluk of ongeluk. Verlichte burgers dachten dat de maatschappij met redelijkheid verbeterd kon worden. (rationeel optimisme)

Er ontstond ook een verlicht absolutisme. De vorsten van Pruisen, Oostenrijk en Rusland probeerden hun absolute macht te gebruiken om hun volk te ontwikkelen en gelukkiger te maken. --> leidde tot kritiek op het ancien régime, de oude orde waarin de macht in handen was van vorsten en niet-gekozen regenten en waarin edelen en geestelijken allerlei voorrechten hadden.

Democratische revoluties

De verlichting was een oorzaak van de democratische revoluties die aan het eind van de 18e eeuw uitbraken. Democraten hingen het idee van de volkssoevereiniteit aan: ze meenden dat de hoogste macht niet afkomstig is van God; maar van het volk. Burgers moesten hun eigen regering kiezen en moesten dezelfde vrijheden en rechten hebben. Regeringen moesten gebonden zijn aan een grondwet waarin regels voor het bestuur en grondrechten van de onderdanen waren vastgelegd. De eerste democratische revolutie vond plaats in Amerika. (VS onafhankelijk in 1776) In 1789 brak de Franse Revolutie uit, en daarna verspreidde zij de revolutie over Europa. In 1799 kwam in Frankrijk een eind aan de democratie toen Napoleon een dictatuur instelde.

Politieke ideeën

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

In NL werd de verlichting vanaf 1760 populair onder de ontwikkelde burgerij. Verlichte politieke denkers die in Nederland populair werden waren de Engelse filosoof John Locke en de Franse filosoof Charles de Montesquieu. Volgens Locke hebben de mensen natuurlijke rechten, namelijk het recht op leven, vrijheid en bezit. Om die te beschermen, spreken ze af een regering te vormen. Die moet de mensen dwingen elkaars rechten te respecteren. Als de overheid zelf de natuurrechten bedreigt, mogen de onderdanen zich verzetten. Montesquieu werd bekend door zijn ideeën over machtenscheiding: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. Het is belangrijk dat die machten niet in één hand zijn, want dan zijn onderdrukking en onrecht onvermijdelijk. De machten moeten gescheiden zijn en elkaar in evenwicht houden. De belangrijkste democratische denker was de Frans-Zwitserse filosoof Jean-Jacques Rousseau. Hij stelde dat mensen in de ideale staat een contract met elkaar sluiten, waarbij ze de macht overdragen aan een gekozen volksvergadering. Die moet de ‘algemene wil’ uitvoeren

Het verval van de Republiek

In NL werden democratische opvattingen pas populair na 1780, dit had te maken met de democratische revolutie in Amerika. Overal waren vorsten aan de macht die niets van volksinvloed wilden weten. De democratische ideeën kregen ook meer aanhang doordat de republiek vernederd werd in een oorlog met Groot-Brittannië. (NL’se handelaren steunden de Amerikaanse opstandelingen) In de Republiek leidde dit tot armoede en achteruitgang.

‘’Aan het volk van Nederland’’

Een pamflet in 1781 kreeg grote invloed. De schrijver: Joan Derk van der Capellen tot den Pol keerde zich fel tegen de stadhouder die hem steunden. ‘’De Republiek was in verval geraakt door machtsmisbruik van de Oranjes.’’ De schrijver riep de Nederlanders op zich te bewapenen en in verzet te komen.

De patriotten

De pamflet gaf de aanzet tot een democratische burgerbeweging. Na zijn oproep vormden burgers in veel steden vrijkorpsen (groepen vrijwillige soldaten), die volksinvloed eisten. De patriotten wilden dat de bestuurders werden gekozen. Ze kregen steun van regenten die de invloed van de stadhouder en van de Oranjegezinde regenten wilden terugdringen. De stadhouder, Willem V en zijn vrouw, vluchtten uit Den Haag en de broer van zijn vrouw (koning van Pruisen) stuurden troepen om de patriotten te verjagen. De patriotten vluchtten naar Frankrijk.

De Bataafse Republiek

In 1795 keerden de gevluchte patriotten met het Franse leger terug en vond de Bataafse Revolutie plaats. De stadhouder vluchtte naar Engeland. Revolutionaire comités namen in steden en gewesten het bestuur over en riepen de Bataafse Republiek uit. (ze zagen zichzelf als nakomelingen van Bataven, die werden beschouwd als oer-Nederlanders en oer-democraten) Ze verklaarden dat iedere staatsburger dezelfde mensenrechten had. Alle standsvoorrechten werden afgeschaft, iedereen werd gelijk voor de wet en er kwam volledige godsdienstvrijheid. In januari 1796 werd een Nationale Vergadering gekozen, die een grondwet moest opstellen. Toen de Nationale Vergadering het in 1798 nog niet eens was, pleegde een groepje parlementariërs m.b.v. Franse troepen een staatsgreep. Ze lieten hun tegenstanders arresteren en de Franse ambassadeur las nog dezelfde dag de nieuwe grondwet voor. Deze eerste grondwet maakte van Nederland een rechtsstaat en eenheidsstaat: de zelfstandige macht van steden en gewesten werd afgeschaft. Er kwam algemeen mannenkiesrecht en de volksvertegenwoordiging kreeg de hoogste macht.

Het einde van de democratie

Al in 1801 maakte Napoleon er een eind aan. Hij beperkte de macht van het parlement en stelde censuskiesrecht in, waarbij alleen mannen die een bepaalde belastingsom betaalden, kiesrecht hadden. In 1805 maakte Napoleon ook hier een eind aan. Weer een jaar later schafte hij de Bataafse Republiek af en stichtte het Koninkrijk Holland. Zijn broer Louis werd koning Lodewijk Napoleon. In 1810 zette Napoleon hem af en lijfde Nederland in bij Frankrijk. In 1813 werd Nederland ‘bevrijd’ door Britse en Russische troepen. De Republiek keerde niet terug, maar de eenheidsstaat bleef bestaan. Sinds 1795 was een sterk nationaal gevoel ontstaan en waren er allerlei maatregelen genomen om van Nederland een eenheid te maken. Er was een nationaal belastingstelsel en het lager onderwijs was landelijk geregeld, en er waren regels vastgelegd voor de spelling en uitspraak van het Nederlands en er was een nationale munt. Nederland was in 1813 veel meer een eenheid dan in 1781.

§3 Het Congres van Wenen

Nadat Napoleon was verslagen, werden op het Congres van Wenen(1814-1815) afspraken gemaakt over de nieuwe orde in Europa. De grote mogendheden, GB + Pruisen + Oostenrijk + Rusland, beslisten alles. Zij wilden voorkomen dat Frankrijk opnieuw de vrede kon bedreigen. Daarom werd Frankrijk omringd door sterke staten. De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werden verenigd tot het Koninkrijk der Nederlanden. In veel Europese landen kwamen vroegere machthebbers weer op de troon.

Het ancien régime werd niet helemaal hersteld, maar adel en kerk wonnen wel aan invloed ten koste van de burgerij. Al snel ontstonden politiek-maatschappelijke stromingen die de macht van koning, kerk en adel wilden beperken en meer vrijheid en invloed voor de bevolking eisten.

De jaren 1830-1914 waren in Europa een tijd van democratisering. Bijna overal nam de invloed van de volksvertegenwoordiging toe, werd het kiesrecht uitgebreid en de burgerrechten en burgerlijke vrijheden vergroot.

De machtige koning

De gevluchte Nederlandse stadhouder Willem V overleed in 1806 in ballingschap. Zijn zoon Willem Frederik keerde in 1813 terug naar Nederland. Nederland werd een constitutionele monarchie met koning Willem (Frederik) I. In maart 1814 was de grondwet klaar. In 1815 kwam er alweer een nieuwe grondwet omdat Nederland en België toen werden samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland bleef een eenheidsstaat. De Staten-Generaal werden hersteld, maar volgens de grondwet vertegenwoordigden de leden niet zoals vroeger hun gewest, maar het ‘gehele Nederlandse volk’. De koning kon zijn ministers aanstellen en ontslaan. Ook kon hij zonder bemoeienis van het parlement beslissen over de koloniën, de defensie, de buitenlandse politiek en het financiële beleid. Het parlement was nauwelijks een echte volksvertegenwoordiging. De Staten-Generaal bestonden uit twee kamers: de Eerste Kamer, waarvan de koning de leden benoemde en de Tweede Kamer, waarvan de leden werden aangewezen door de herstelde Provinciale Staten. De Provinciale Staten zelf bestonden uit vertegenwoordigers van de adel, het platteland en de steden.

De Belgische afscheiding

De gevluchte Nederlandse stadhouder Willem V overleed in 1806 in ballingschap. Zijn zoon Willem Frederik keerde in 1813 terug naar Nederland. Nederland werd een constitutionele monarchie met koning Willem (Frederik) I. In maart 1814 was de grondwet klaar. In 1815 kwam er alweer een nieuwe grondwet omdat Nederland en België toen werden samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland bleef een eenheidsstaat. De Staten-Generaal werden hersteld, maar volgens de grondwet vertegenwoordigden de leden niet zoals vroeger hun gewest, maar het ‘gehele Nederlandse volk’. De koning kon zijn ministers aanstellen en ontslaan. Ook kon hij zonder bemoeienis van het parlement beslissen over de koloniën, de defensie, de buitenlandse politiek en het financiële beleid. Het parlement was nauwelijks een echte volksvertegenwoordiging. De Staten-Generaal bestonden uit twee kamers: de Eerste Kamer, waarvan de koning de leden benoemde en de Tweede Kamer, waarvan de leden werden aangewezen door de herstelde Provinciale Staten. De Provinciale Staten zelf bestonden uit vertegenwoordigers van de adel, het platteland en de steden.

De Belgische afscheiding

De democratie had niet geleid tot herstel van de welvaart, zoals was gehoopt, maar was gepaard gegaan met verdere verarming en oorlog. In België ontstond onvrede. Daar bestond weinig sympathie voor de ‘Hollandse’ koning. Na twee eeuwen van scheiding was er weinig dat de Belgen en Nederlanders bond, ook de taal niet, want alle Belgen spraken Frans. Luik & Brussel hadden een sterke burgerij die weinig moest hebben van het autoritaire bewind van Willem I. De opposanten uit de burgerij noemden zich net als hun geestverwanten in Europa liberalen. Ze wilden de macht van de koning beperken, en de vrijheid en invloed van de burgerij vergroten. Ook katholieken verzetten zich tegen de koning. Het leidde in de zomer van 1830 tot een opstand, die uitliep op de Belgische afscheiding en de vorming van het koninkrijk België.

Het liberalisme van Thorbecke

Grondlegger van het Nederlandse liberalisme werd de Leidse hoogleraar rechten Thorbecke. Hij vond dat Nederland er slecht voorstond en steeds achteruitging. Dit kwam door het ‘vaderlijke’ bewind van Willem I en Willem II, die in 1840 zijn vader opvolgde. Dat de koning alles regelde, leidde tot passiviteit en gemakzucht bij de burgers.  Volgens Thorbecke moesten mannen met capaciteiten ruim baan krijgen. Thorbecke vond dat de burgers rechtstreekse invloed moesten hebben op het landsbestuur. Ze moesten de Tweede Kamer kiezen en de regering moest aan de Kamer verantwoording afleggen.

Ministers moesten niet langer dienaren van de koning zijn, maar voor hun beleid en opvattingen steun zien te krijgen in het parlement. Over het gehele bestuur moest open worden gediscussieerd, zodat de Tweede Kamer de regering kon controleren.

Thorbecke staat alleen

Zijn ideeën riepen veel weerstand op. De koning en de meeste regenten wilden de bestaande situatie behouden en noemden zich daardoor conservatief. Ook in de Tweede Kamer, waarvan hij in 1844 lid werd, kreeg hij weinig steun.

1848

In de jaren 1845-1848 veroorzaakten een aardappelziekte en tegenvallende graanoogsten in Nederland en grote delen van Europa honger. De ellende werd vergroot door strenge winters en epidemieën, die onder de verzwakte bevolking op grote schaal mensenlevens eisten. Begin 1848 brak in Parijs een volksopstand uit. --> de koning vluchtte en Frankrijk werd weer een Republiek. --> Daarna braken in Berlijn, Wenen, Milaan en andere Europese steden bloedige opstanden uit.  --> Koning Willem II raakte in paniek en om zijn troon te behouden deed hij afstand van een deel van zijn macht. --> Thorbecke moest nieuwe grondwet maken.

De grondwet van Thorbecke

In de nieuwe grondwet legde Thorbecke politieke grondrechten vast. De Tweede Kamer werd voortaan direct gekozen door de burgers. De Eerste Kamer werd voortaan gekozen door leden van de Provinciale Staten, maar kreeg niet veel invloed. De macht kwam vooral bij de Tweede Kamer te liggen. De ministers waren niet langen verantwoording schuldig aan de koning, maar aan de Tweede Kamer. De koning werd onschendbaar, ministers waren aansprakelijk als hij iets verkeerd deed. Volgens Thorbecke zou dat er voor zorgen dat de ministers het staatshoofd nauwlettend in de gaten hielden. De Tweede Kamer kreeg het recht van enquête(om onderzoek te doen) en het recht van amendement (aanpassen van wetten). En voortaan moest de regering elk jaar een rijksbegroting door het parlement laten goedkeuren. Burgers kregen vrijheidsrechten: vrijheid van godsdienst, meningsuiting, drukpers, vereniging en vergadering. Thorbecke gaf Nederland een parlementair stelsel, maar hij was geen democraat. Hij vond dat alleen mannen die rationeel konden oordelen kiesrecht moesten hebben. Daarom legde Thorbecke vast  in de grondwet dat alleen mensen die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden, mochten stemmen. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Romee