Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Tijdvakkendossier

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 73375 woorden
  • 27 juni 2016
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
61 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Tijdvakkendossier

Annemijn Bakker, Veerle Haenen, Lucca Hesp, 

Lieke Oolthuis en Julia Verlaat

5VWO

Inhoud

Tijdvak 1.................................................................................................... 3

Tijdvak 2.................................................................................................. 11

Tijdvak 3............................................................................................... 24

Tijdvak 4............................................................................................... 48

Tijdvak 5............................................................................................... 73

Tijdvak 6............................................................................................... 90

Tijdvak 7............................................................................................. 107

Tijdvak 8............................................................................................. 124

Tijdvak 9............................................................................................. 129

Tijdvak 10........................................................................................... 137

Keuze- en themaopdrachten............................................................. 164

Filmverslagen..................................................................................... 205

Museumrecensie ’s............................................................................ 216

Wereldgeschiedenis.......................................................................... 220

Lokale geschiedenis.......................................................................... 226

SE reflecties periode 2 en 3.............................................................. 229

 

 

 

 

        

Tijdvak 1

 

 

1. Tijd van jagers en boeren (tot ca 3000 voor Christus) Kenmerkende aspecten:

  1. de levenswijze van jagers en verzamelaars
  2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
  3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

        

Aantekeningen hoofdstuk  1

 

Hoofdvraag Hoofdstuk 1 over Jagen en verzamelen:

"Wat waren de kenmerken van de levenswijze van de jagers en verzamelaars?" (Zie kapstokvragen)

Aantekening 1.   

Jagen: Aaseters of zelf op jacht?

Verzamelen: Vruchten

Wonen: Ze trokken rond waardoor het leven erg primitief was. In simpele hutten of grotten. 

Voorwerpen: Licht en simpele materialen om makkelijk mee te nemen. 

Organisatie en seksuele onthouding: Verdeling mannen en vrouwen ofwel jagers en verzamelaars. Soms waren er te grote groepen met gevolg dat er te weinig voedsel ter beschikking was waardoor een groep zich opsplitste.

Magie: Ontdekken dat bepaalde middeltjes tegen bepaalde kwalen gebruikt konden worden.

Geloof: Verschillende goden (bijvoorbeeld: de zonnegod en de riviergod).

Intelligentie: Primair is niet dom! Men gebruikte bijvoorbeeld dikke vachten tegen de kou. Men ging vrij creatief om met de natuur. Verder is bekent dat als een groep een andere groep tegen kwam dat ze bepaalde kennis aan elkaar doorgaven.  

 

Aantekening 2. 

Feiten ontstaan in de landbouw:

Akkerbouw en veeteelt: Ze probeerde doormiddel van de landbouw grip te krijgen op de natuur of de landbouw is toevallig ontstaan door op een plaats te blijven. 

Oudste landbouw resten: Ongeveer 7000 v. Chr. werd landbouw voor heer eerst bedreven in Mesopotamië.

''Uitvinden'' van de landbouw:  Op meerdere plaatsen in de wereld heeft met de landbouw onafhankelijk van elkaar ''uitgevonden''. (Bijvoorbeeld in: Oud China en Egypte). 

 

Aantekening 3.

Ontstaan landbouw:   Geen voedsel te kort meer, niet meer rondtrekken en kleine                                          nederzettingen (dorpen).

Ingewikkeldere huizen: Doordat men niet meer rondtrok werden de huizen ingewikkelder. 

Verschillende ambachten: Doordat de er veel boeren waren was er na een tijd ook veel oogst. Niet iedereen hoefde meer het zelfde ambacht te drijven. Men kon zich gaan specialere tot een andere ambacht. 

Meer vrijheid: Bij het jagen en verzamelen was overleven het belangrijkst. Terwijl bij het ontstaan van de landbouw niet alleen overleven belangrijk was maar ook de beschaving. Ook was er meer vrijheid doordat de seksuele onthouding in mindere mate een rol speelde. 

Van dorp naar stad: Dorpen groeide uit tot steden doordat meer en meer mensen zich aansloten bij een dorp als ze aan het rondtrekken waren. 

Verschil dorp en stad: Bij een dorp ligt de focus op de landbouw. Men is in een dorp dan ook afhankelijk van de landbouw. Terwijl in steden de focus minder op de landbouw ligt. Dit komt doordat er veel meer ambachten (onder de mens) zijn ontwikkeld in een stad. 

 

Aantekening 4.  

Zelfstandig: een stad en het omliggend land zijn zelfstandig. 

Drie kenmerken van een stad:  

  • Eigen bestuur                                                                                       
  • Eigen rechtspraak                                                                                  
  • Eigen bescherming 

Samenwerking: Tussen dorpen en steden werd door de mens wel samengewerkt. Enkele leiders veroverde andere steden. 

Staat: Land met duidelijke grenzen waar een kleine groep mensen de bevolking bestuurt (politiek).

Gelaagde samenleving: In de Prehistorie kwam er op een gegevenmoment een ingewikkeldere samenleving 'Gelaagde samenleving'. De koning en de priesters hadden hierin de hoogste macht. De gewone mens had niets te zeggen.

Communicatiemiddelen: Bestuurders en handelaars verlangde naar communicatiemiddelen. De koning wilde namelijk wetten en belastingen invoeren. Handelaars wilde bij houden welke handelswaar verkocht was en welke afspraken hij met andere gemaakt had. 

 

Aantekening 5. 

Ontstaan schrift: Toen het schrift ontstond betekende dit het einde voor de Prehistorie. Het schrift ontstond doordat men zocht naar een middel om te kunnen communiceren. 

Schrijvers: Schrijver wordt van wereldbelang: Op deze manier hield met namelijk de 'beschaving' van steden en staten bij elkaar. 

 

Groene vragen hoofdstuk 1

  1. a) Als een volk in de prehistorie leefde betekent dat dat het volk zelf niet schreef en er ook            niet over het volk is geschreven, dus er zijn geen immateriële bronnen zoals geschrift.
    1. Omdat de aanvoerder zo vaak werd afgebeeld begon men er een soort naam bij te

        zetten zodat het duidelijk werd dat hij de aanvoerder was, en zo weten we dus hoe hij          genoemd werd, dit is nog geen schrift. 

  1. Dat een volk in de prehistorie geen schrift had en er ook niet over hen werd              geschreven door andere volkeren.
  2. Ik vind de definitie van het zelf schrijven het beste, er kan best over je geschreven 

        worden door andere volkeren maar daardoor ontwikkelt dat volk zichzelf niet, anders 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

        zou je ook kunnen stellen dat veel dieren niet meer in hun prehistorie leven terwijl dit          nog steeds dezelfde dieren zijn als hun ‘prehistorische’ voorouders.

 

  1. De tabel:

 

Kenmerken

Jagen  en verzamelen

Landbouw

 

 

 

Voedselproductie

 

Jagen en verzamelen 

 

Op één plek zelf produceren

 

Verblijfplaats

 

Nomaden

 

Op één plek voor langere tijd

 

Gelaagde samenleving?

 

Nee

 

In het begin niet, later wel

 

Economie?

 

Geen

 

(Ruil)handel

 

Geloof

 

Natuurgoden

 

Natuurgoden en meer

  1. Omdat je bij de landbouw op het juiste moment moet zaaien en je aan de natuur

niet      precies kunt zien wanneer dat is was het van levensbelang.

  1. In laag 2 was het een vaste verblijfsplaats want jagers en verzamelaars bleven niet lang op     één plek en boeren wel.

 

  1. Jagers en verzamelaars hadden simpelweg niet de tijd, de grondstoffen en de noodzaak       om zo’n monument op te richten, boeren hadden wel tijd, genoeg tijd om de       grondstoffen te zoeken en ook de wil om zo’n monument op te richten in de hoop op een       goede oogst.
  2. - Graven met verschillende hoeveelheden kostbaarheden, hoe meer, hoe hoger de         persoon in de rangorde stond.      - De vondst van overheidsgebouwen.
  3. Alleen in een stedelijke samenleving is het nodig om dingen en vooral kadastraal te 

    meten, in een landbouwsamenleving neemt iedereen gewoon een stuk land dat nog niet      geclaimd is.

  1. Hierdoor konden mensen met elkaar communiceren en zich onderscheiden van dieren.
  2. a) Omdat mensen problemen vanuit hun aard het liefst met geweld oplossen, en ook             omdat armere volken wilden profiteren van de welvaart van anderen.
    1. Ja, bijvoorbeeld rassenhaat, miscommunicatie en diplomatiek falen. Hitler haatte   

          Joden en wilde ze allemaal uitroeien, hij maakte gebruik van de haat die ontstond bij            de Duitsers tegen de geallieerden die volgens hen de Duitse economie hadden            vernietigd door Duitsland na de oorlog te laten betalen voor alle schade en boetes.

  1. Armoede, jaloezie.
  1. a) Nazi-Duitsland, Rusland (Sovjet-Unie).
    1. Palestijnen (overheerst door Israël) Oekraïners (deels overheerst door Rusland).
  2. Ze is dus gedood en daarna in het veen gegooid, waarschijnlijk omdat ze een misdaad        had gepleegd. 
  3. Dat als een ander volk over je schrijft je prehistorie eindigt, want het eerste antwoord         staat tussen haakjes.
  4. a) Op de foto zou diepte te zien zijn.
    1. Omdat dit volgens hen het eerlijkste mensbeeld gaf, en het was makkelijk te             schilderen.
    2. Dan is het duidelijk bij welke soort de dieren horen en hoe ze eruit zien.
  5. Daar leefden al eeuwen lang mensen en omdat het land langs de rijn erg vruchtbaar was         konden dorpen snel uitgroeien tot steden.

 

   

Kapstokvragen hoofdstuk 1

KA1 

Wat waren de kenmerken van de levenswijze van jagers en verzamelaars? Het grootste kenmerk van de jagers en verzamelaars was natuurlijk dat ze overleefden door te jagen op dieren of vruchten te verzamelen, maar een even belangrijk kenmerk  is dat ze geen schrift hadden en dus ook niets van hun ervaringen en conflicten opschreven. Zo’n volk dat geen geschrift heeft en waar ook niet over is geschreven door een ander volk leefde in de prehistorie, bij alle volkeren waarover wel geschreven is of die zelf schreven noemen we dat historie.

 

KA2            

Waar en wanneer ontstonden de eerste sporen van landbouw?

De eerste sporen van landbouw ontstonden in Mesopotamië (het huidige Irak) zo’n 7000 jaar voor Christus.

Op welke wijze ontdekte men de landbouw?

Men ontdekte de landbouw doordat ze erachter kwamen dat je zaden van vruchten en planten kunt zaaien en dan het volgende jaar kunt oogsten en consumeren, ook ontdekten ze dat sommige dieren getemd konden worden.

Als gevolg waarvan ontstonden dorpen?

Dorpen ontstonden doordat landbouwende mensen dicht bij elkaar gingen wonen, hierdoor leverde de oogst zoveel op dat niet iedereen in de landbouw hoefde te werken en dus hoefde de boer niet langer zijn eigen gereedschap te maken maar kon hij dit laten doen door een smid, in ruil voor voedsel.

 

KA3                    

Als gevolg waarvan ontstonden steden?

Als een dorp zo groot groeide dat meer dan de helft van de mensen niet meer aan landbouw deed noem je zo’n dorp voortaan een stad.

Welk gevolg had het ontstaan van dorpen en steden voor de sociale verhoudingen?

Het gevolg van deze verandering was dat er gelaagde samenlevingen ontstonden, deze samenlevingen hadden dus een hiërarchie.

Op welke manier ontstond een gelaagde samenleving?

Een gelaagde samenleving ontstond als een vaak al machtig dorpshoofd de macht greep in de steeds groter wordende stad.

 

KA1/2

Hoe oud zijn de oudste in ons land gevonden werktuigen? Die zijn 200.000-150.000 jaar oud.

Wat zijn de bekendste monumenten uit de Prehistorie? Hunebedden (dorpsgraven)

Wat is er van de cultuur in die tijd bekend?

Onderzoekers denken dat de mensen door de hunebedden hun voorouders een huis wilden geven en wilden vereren.

           

Tijdvak 2

 

 

2. Tijd van Grieken en Romeinen (ca 3000 voor Christus – 500 na Christus) Kenmerkende aspecten:

4a. de ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadsstaat

4b. de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken in de Griekse stadsstaat

  1. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
  2. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verbreidde
  3. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
  4. de ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

     

Aantekeningen hoofdstuk 2

 

Hoofdvraag, Grieks-Romeinse wereld

''In hoeverre was de Grieks-Romeinse beschaving de grondlegger van de West-

Europese beschaving?'' 

  • Politiek: Paleis, staatsvormen, strijdvoering K.a. 4a 
  • Cultuur: Wereld- en mensbeeld, wetenschap, opleiding, kunst K.a. 4b;
  • Cultuur: verspreiden en doorgeven Griekse cultuur, K.a. 5 (zie pag. 236)  Aantekening 1. 

Definitie Polis 1:

Polis: Politieke, exclusieve, autonome gemeenschap, gevormd of bestaande uit 'politai' oftwel haar burger die op grond van geboorte burgers waren. .Verder woonden er immigranten en slaven. De klemtoon ligt aldus op de burgers en nietburgers.  

Definitie 2:

(Stad)staat ontstaan in het oud Griekenland. 

Polis bestaat uit: 

Acropolis: tempel op een berg. Als men werd aangevallen had men op deze berg overzicht.

Agora: marktplaats, om bestuur afspraken te maken, economie, gehandeld, sociale plek.

Stad: om de acropolis en agora heen ontstonden steden.

Dorp: om deze stadstaten lag landbouw met kleine dorpjes.

 

Aantekening 2.

Oorlog l Trojanen vs. Grieken 13e 14e eeuw: 

  • Grieken gewonnen
  • Mythologische verhaal: wel kern van waarheid.  

Oorlog ll Grieken vs. Persen 6e eeuw: 

  • Griekenland wilde meer land ong. 740 v. Chr. en koloniseerde gebieden. De Grieken koloniseerde ook Persisch rijk. Dat ging eerst vrij lang goed maar uiteindelijk wilde Griekenland niet naar de koning van de Perzen luisteren.
  • Eerste Perzische oorlog 490 v. Chr. 
  • Griekenland ging ondanks verschillende poleis samenwerken door de gezamenlijke vijand. 
  • Slag bij Marathon: Atheners winnen. 
  • Griekenland wint. 'Simonides': 'De Atheners verdedigden de Grieken in Marathon en vernietigden de macht van de in goud geklede meden.'. 
  • Soldaat Philippides brengt nieuws in één ruk naar Athene: Marathonloop. 
  • Tweede Perzische oorlog (480 v. Chr.)  Slag bij Thermoplyae: 
  • Sparta zet reputatie neer, de strijd is namelijk minder ongelijk. 
  • Sparta's doel: sterkste leger van hun tijd zijn. -      300 Spartanen tegen 100 000 Perzen.

Slag bij Salamis: 

  • Athene toont kracht op zee. 
  • Persen verliezen zeeoorlog
  • 479 v. Chr. landmacht voorgoed verslagen en Perzië trekt zich terug. Grieken wonnen de oorlog. 

 

Aantekening 4. 

Oorlog lll: Burgeroorlog Grieken vs. Grieken

Vooral Atheners vs. Spartanen  

Athene 

Sparta 

  • Democratie
  • Zeemacht
  • Imperialistische politiek: ze vonden dat ze recht hadden op grootste macht
  • Aristocratie/oligarchie  
  • Landmacht  
  • Ook zij wilden grootmacht zijn

 

Peloponnesische oorlog  (431 - 404 v. Chr.): 

  • Wint Sparta na lange strijd en meerdere slagen
  • Athene geen grootmacht meer. De democratie in Athene blijft bestaan tot 4e eeuw  voor Chr.

           

Groene vragen hoofdstuk 2

1.  1: leiders van legers

 

8: grote groep, meer dan 500

     2: dagelijks bestuur

 

9: rechters

     3: areopagus      

 

10: volksvergadering, Atheense mannen

     4: raad van 500 

 

11: Atheense vrouwen

     5: ambtenaren 

 

12: buitenlanders

     6: toezicht           

     7: besluiten

 

          13: slaven, slavinnen

 

  1. Omdat het leger in die tijd het meest belangrijk was, dus de leiders daarvan ook. Het volk        moest dus stemmen, met wie ze, volgens hun, oorlogen konden winnen.

 

  1. Er waren heel veel kleine poleis, die elk anders werd geregeerd, waardor het moeilijk was        om overzicht en de macht in handen te houden.
  2. Verdediging: Het schervengericht was er om mensen die te veel macht hadden te      verbannen, dit zegt dus dat er in die tijd waren die te veel macht hadden en hier waren     de mensen het niet mee eens. 

     Aanval: Het schervengericht laat wel zien dat mensen inspraak hebben in de politiek en       deze is dus democratisch. 

  1. Omdat de Grieken al verder waren ontwikkeld qua filosofie, medicijnen etc. Dus konden

    ook beter nadenken over politiek. Er kwam een nieuwe groep op (handelaren) en die      wilden ook iets te zeggen hebben.

  1. Dat het gepraat in de volksvergadering geen verloren tijd is. Omdat er wel degelijk

iets       uitkomt, een oplossing, een nieuw voorstel etc.

  1. Je ziet het verschil tussen de rijkere en de armere mensen, de armen zitten ook in de      schaal letterlijk onder de rijkere. 
  2. - Anders zouden de slaven Sparta overnemen.
    • Omdat het over land moeilijk was om van de ene naar de andere kant te komen.
    • Sparta stichtte geen koloniën.
  3. Zodat ze later goede vechters zouden worden. En zo zouden ze geen eigen mening 

    vormen en dus onderdanig blijven aan Athene

  1. Omdat Griekenland nog niet bestond, het waren alleen stadsstaten. Maar we noemen 

       het wel zo, omdat Griekenland daar nu ligt. En ze hadden bijvoorbeeld dezelfde taal en         kunst.

  1. Wetenschap à Ze krijgen ander wereldbeeld omdat ze mythologische denkbeelden         loslaten, en vragen gaan stellen.

      Politiek à Alle burgers nemen deel aan het bestuur (volwassenen, vrije mannen)

Bijv. de        volksvergadering

  1. Men ging niet meer nadenken, maar vragen stellen.
  2. a)  Hoe wordt iemand ziek? Wat is geluk? Hoe is de wereld ontstaan? Hoe is de mensheid              ontstaan?
    1. De vragen die ze toen stelden, stellen ze nu nog steeds.
    2. Wat houdt de opwarming v.d. aarde tegen? Hoe houden we vrede? Hoe voorkomen              we een derde wereldoorlog?
  3. a) Het waren Griekse theaters, deze hadden als functie dat mensen na een toneelstuk             met elkaar gingen praten, dit was goed voor de eenheid van de bevolking.        b) Het rijk van de Romeinen was erg groot, zij namen dit verschijnsel van de Grieken over             en verspreidden het over het hele rijk. 
  4. a) Gedaan.

       c) 1: consul                5: kiest

            2: senaat               6: volksvergadering

            3: kiest                            7: slaven of vrouwen

            4: volkstribune

  1. Het is betrouwbaar, omdat Plinius een tijdgenoot was en zelf ook echt het Romeinse Rijk

       meegemaakt. Dan is er wel een grote kans dat het alleen vanaf zijn visie is bekeken en         niet van de armere mensen (hij was zelf bestuurder van een provincie). 

  1. Eens, de meeste mensen hadden niks te zeggen over de politiek. Dit hadden enkel de         mensen met de meeste macht en zo houd je geen echte democratie meer over. 
  2. Voordeel: mensen willen niet alleen voor het geld in de politiek, maar dus alleen als ze               ook echt iets met de politiek hebben. 

       Nadeel: de armere mensen kunnen dus niet in de politiek gaan werken, want zij moeten

                      geld verdienen om van te leven, de rijkere kunnen zich dit eerder permitteren. 

  1. - Er worden verschillende goden aanbeden.
    • Iedereen moet dezelfde goden aanbidden (staatsgodsdienst).        - Openbare tempels en plekken om heiligen te vereren. 
  2. - Jezus stond op uit zijn graf. 
    • Jezus is de zoon van god.
    • Door de dood van Jezus aan het kruis verloste hij de mensen van alle zonden en kwaad. 
  3. Het christendom ontstond uit het Jodendom. 
  4. a) Ze waren bang dat de christenen te veel invloed zouden krijgen en een bedreiging             zouden worden voor het Romeinse rijk.         b) Er waren toch nog erg veel christenen. 
  5. Het is weer vanaf een visie geschreven en je weet niet hoe anderen in die tijd er         tegen aan keken. 
  6. 1. Een christelijke kerk uit de 4e eeuw       2. Een Romeins huis uit de eerste eeuw.

      3. Een Mithras-heligdom

  

      

Opdracht Democratie in Athene (4VWO)

Door: Annemijn Bakker, Julia Verlaat & Veerle Haenen (7-9-2014)

 

In dit artikel analyseren we de democratie in het oude Athene. We hebben het dan over de tijd vanaf ongeveer 500 voor Christus. Om de democratie goed te kunnen analyseren hebben we ons zelf een aantal vragen gesteld. Het resultaat van deze vragen zullen we in dit artikel uitvoerig bespreken. 

 

''Wat waren de sterkte punten van de Atheense democratie?''  Rond 500 v. Chr. kwam de macht in handen van de volksvergadering. Alle Atheense mannen  ouder dan twintig jaar konden hier deel van uit maken. Sociale klasse speelde geen rol voor de deelnamen aan de volksvergadering. Men vond dat armoede voor niemand een belemmering moest zijn om toch mee te kunnen beslissen over het bestuur van zijn stad. Iedere gewone man kreeg op deze manier de kans op een beetje macht in het bestuur. Deze staatsvorm heet een democratie, de macht is namelijk in handen van velen en niet van enkele. Wanneer een meerderheid uit de volksvergadering vond dat iemand als een dictator probeerde macht uit te voeren dan kon die gene worden verbannen uit Athene voor 10 jaar. Op deze manier beschermde men de democratie. Verder bestond er naast de volksvergadering de Raad. In de Raad zaten 500 mannen, 50 uit elk van de 10 districten waaruit Athene bestond. Op deze manier hadden de verschillende districten macht binnen het bestuur. De taak van de Raad was om de agenda van de volksvergadering voor te bereiden en adviezen geven aan de volksvergadering. Verder bestond er de volksrechtbank. De taak van de volksrechtbank was om te bepalen wat voor een straf op bepaalde daden stond. Uit 6000 burgers werd voor elke zaak van de volksrechtbank een andere jury gekozen. 

 

''Wat waren de zwakke punten van de Atheense democratie?'' Vrouwen, slaven en vreemdelingen die ook in Athene woonden en werkte waren uitgesloten van de volksvergadering, de Raad en de volksrechtbank. Terwijl zij wel gewoon belasting moesten betalen en verplichtingen nakomen. Dat wil zeggen dat ruim tien procent van de bevolking (mannelijke vrije burgers) mochten meebeslissen over de politieke koers van de stadstaat. Het idee was namelijk dat mannen beter waarin in het stemmen volgens een bepaalde Griekse mythe. Een ander zwak punt aan de democratie was dat grote beslissingen werden genomen door mensen die 'onoordeelkundig' en niet ter zake gespecialiseerd waren. Vaak hadden deze mensen een beroep dat werkelijk niks met de politiek te maken had. Hierdoor werden er soms mensen veroordeeld door het recht van de meeste stemmen gelden. Terwijl er niet op een deskundige manier naar een bepaalde gebeurtenis gekeken werd.   

 

''Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de klassiek Griekse democratie en de Nederlandse democratie anno 2014?'' Een van de belangrijkste verschillen tussen de klassiek Griekse democratie en de Nederlandse democratie van nu is dat in de klassiek Griekse democratie alleen volwassen mannen mochten stemmen, in de hedendaagse democratie van Nederland mag iedereen boven de 18 meestemmen. In de klassiek Griekse democratie was het dus meer een voorrecht om mee te mogen regeren dan nu in Nederland, want alleen volwassen mannen mochten dit.

Een ander belangrijk verschil tussen deze twee democratieën is dat in de Nederlandse democratie anno 2014 door een geperfectioneerd stelsel van vertegenwoordiging de rechtstreekse invloed van de burger op het bestuur niet zo groot is. De afstand tussen de gewone burger en de politiek lijkt groot, veel mensen voelen dit als een probleem. Hierdoor interesseren deze mensen zich ook vaak minder voor de politiek, want ze hebben het gevoel dat ze er toch geen invloed op hebben. Dit probleem kenden ze in de oude Griekse democratie niet, want de gewone burgers regeerden zelf en moesten ook leren geregeerd te worden door andere burgers. Maar dit systeem van de Grieken is alleen mogelijk in een vrij kleine gemeenschap. 

 

 

 

''Niet alle Griekse schrijvers uit de Oudheid waren voorstanders van de democratie. Welke voor- en nadelen van de democratie zagen zij?'' De meningen van de schrijvers uit de Oudheid over de klassiek Griekse democratie zijn verdeeld. De filosoof Plato uit Athene is bijvoorbeeld een felle tegenstander van de democratie in Athene. Hij laat in zijn werken voortdurend merken hoe slecht hij dit politieke systeem vindt waarbij grote beslissingen kunnen worden genomen door mensen die niet in deze zaken gespecialiseerd zijn. Een ander nadeel van de democratie vond Plato dat de democratie de politici dwingt om de bevolking alles te geven waar het om vraagt, omdat de politici anders zijn macht kwijt zou raken. Ook vond hij politici een soort mislukkingen die slechts in de politiek iets van een carrière kunnen maken. Het jagen op eigen voordeel van de politici vond Plato ook niet bevorderlijk voor het functioneren van dit politieke systeem. Om deze redenen is volgens Plato een rationeel proces van besluitvorming onmogelijk in een democratie. De kritiek van Plato op de democratie was geen uitzondering in de Oudheid, vele anderen hadden ook uiteenlopende kritiek op deze staatsvorm.   

Maar er waren ook schrijvers uit de Oudheid die wel voorstanders waren van de democratie, zoals de schrijver Thucydides. Hij had als argumenten dat doordat de regering in handen was van velen en niet van enkelen, iedereen gelijke rechten heeft. Sociale klasse speelt geen rol in de democratie, alleen iemands werkelijke kwaliteiten tellen.

 

 

 

 

''Is de hedendaagse, Nederlandse vorm van democratie te verkiezen boven de Atheense vorm?'' Waarom wel? o Bij de Atheense vorm hadden alleen maar mannen het recht om te stemmen en zij mochten alleen maar in het dagelijks bestuur. In Nederland heeft iedereen hetzelfde recht om te stemmen en in het bestuur te komen. Dit is een reden om de Nederlandse vorm boven de Atheense vorm te kiezen,  dat heeft te maken met gelijkheid tussen man en vrouw.

  • Bij de Atheense vorm had je het ‘schervengericht’, zo mochten de burgers in de volksvergadering op iemand stemmen die ze voor 10 jaar wilden verbannen. Dit kan natuurlijk niet zomaar zonder reden! o In Nederland heeft iedereen vrijheid van meningsuiting en je kan d.m.v. protestactie of contact opnemen met een Kamerlid invloed (proberen) uitte oefenen op de Nederlandse politiek.

           

 

 

 

Waarom niet?

  • Mensen interesseren zich niet voor de democratie omdat ze denken dat ze er toch geen invloed op hebben. Bij de Grieken hadden de mensen juist wel interesse voor de democratie omdat ze zelf regeerden. o Burgers hadden gelijk recht van spreken als het om een publieke zaak ging. Hoewel vele burgers die de Volksvergadering bezochten dit recht nooit feitelijk uitoefenden, ging het van actief luisteren naar het beoordelen van soms ingewikkelde argumenten.  (Atheense vorm)

                    

Kapstokvragen hoofdstuk 2

 

KA4a+b

Op welke manier was Griekenland politiek georganiseerd? Griekenland was een vorm van een Democratie.

Waardoor ontstonden zoveel stadsstaten?

Dit gebeurde omdat er in Griekenland veel bergen en zeearmen zijn die stukken land van elkaar scheiden waardoor het besturen van een groter rijk bemoeilijkt werd.

Noem de belangrijkste kenmerken van de Griekse polis. 1) Democratie 2) Veel handel 

Welke soorten bestuur ontstonden in de stadsstaten?

  • Autocratie, bestuur door alleenheersers.
  • Oligarchie, bestuur waaraan alleen de aanzienlijkste burgers deelnamen. - Democratie, bestuur waaraan iedereen deel mocht nemen (boven de 18)

Op welke wijze was de macht in de polis aanvankelijk verdeeld?

In het begin van het ontstaan van de stadsstaten had de adel de macht.

Welke bevolkingsgroep werd belangrijker? Waardoor?

Door de handel werden handelaren steeds rijker en wilden ze ook invloed in de politiek.

Welke gevolgen had dit voor het bestuur van de stadstaten?

Dit had tot gevolg dat er in de meeste stadstaten democratieën ontstonden.

Welke regeringsvorm werd in Athene ingevoerd? (509 v. Chr.)

In Athene ontstond een volksvergadering waarbij burgers (alle mannen boven de 18) wetsvoorstellen mochten aannemen of afwijzen.

Noem de belangrijkste kenmerken daarvan.

  1. Werd voorbereid door een ‘Raad van Vijfhonderd’ (uit een grotere groep die werd gekozen door de volksvergadering geloot).
  2. Het dagelijks bestuur was in handen van vijftig leden van de Raad van Vijfhonderd.
  3. Volksvergadering koos tien leiders van  leger en vloot.

Welke bevolkingsgroepen hadden nog steeds geen politieke zeggenschap? Vrouwen, slaven en jongens onder de 18.  

Wat was er nieuw aan de manier van denken van Griekse onderzoekers? De Grieken waren het eerste volk dat natuurwetenschappelijke oorzaken zocht achter onverklaarbare natuurverschijnselen.

 

Geef een voorbeeld van dit wetenschappelijk denken op het terrein van:

  1. Geneeskunde:

Men vond ziektes niet meer een straf van god maar eerder een natuurverschijnsel

  1. Geschiedenis:

Men begon voor het eerst na te denken over hoe de natuur is gevormd door een samenloop van omstandigheden i.p.v. gevormd door goden.

  1. Filosofie:

Men begon logische redenen te verzinnen over de wereld.

 

KA5

Noem de belangrijkste grondregel van de Griekse kunst.

‘Niets te veel, maat houden.’ (canon)

Uit welke kenmerken van de Griekse beeldhouwkunst blijkt de toepassing van de regel?

De anatomie was zeer nauwkeurig

Wat waren de belangrijkste bouwwerken van de Grieken? Parthenon, tempels.

Op welke wijze werd de grondregel toegepast in de bouwkunst? Ook in de tempels werden de verhoudingen tussen breedte en hoogte erg nauwkeurig aangehouden.

Welke vernieuwingen brachten de Romeinen in de bouwkunst? Bogen.

Welke soorten bouwwerken zijn typisch voor de Romeinen? Aquaducten, riolering, goede wegen.

 

KA6

Op welke manier ontstond Rome?

Onder het bewind van de Etrusken nam de handel enorm toe waardoor Rome uitgroeide van een klein dorpje tot een stad. Rond 500 v.Chr. was Rome één van de steden die zich vrij vochten van de Etrusken. 

In welke periode veroverden de Romeinen Italië?

500-275 voor Christus.

 

In welke periode veroverden de Romeinen een imperium en wat was de omvang?

300 v.C. – 115  

Welke redenen hadden ze om een imperium tot stand te brengen?

Macht, land viel bondgenoot aan, bedreiging veiligheid Rome, meer grond nodig etc.

Waardoor verbreidde de Griekse cultuur zich onder de Romeinen? De Romeinen namen veel over van de Grieken omdat ze hen als een groot volk zagen. Ze namen de wetenschap, geneeskunde, godsdienst, bouwkunde allemaal over.

 

KA7

Wanneer en op welke wijze verliep het contact tussen Romeinen en Germanen?

Tijdens de laatste eeuwen van het Romeinse rijk trokken de Germaanse volkeren het rijk binnen, en ze namen een groot deel van West-Europa in.

 

KA8

Noem de belangrijkste kenmerken van de joodse godsdienst. Monotheïstisch, Tien Geboden (godsdienstregels)

Waarin de geschiedenis en opvattingen beschreven? Tenach 

Wat is het belangrijkste heiligdom? Jeruzalem.

Waardoor ontstond het geloof in een Verlosser of Messias?

Omdat de Joden eigenlijk altijd werden overheerst door een ander volk ontstond het idee dat er ooit een persoon of verschijning zou komen die hen zou verlossen van deze eeuwige overheersing.

Welke gevolgen had de verovering van Palestina door de Romeinen? De Joden kwamen 3 jaar na de verovering in opstand tegen de Romeinen, de opstand werd neergeslagen en de Romeinse keizer verwoestte met zijn leger Jeruzalem, hierna vluchtten veel Joden naar andere gebieden in het Midden-Oosten en Europa.

Welke reacties op het optreden van Jezus waren er?

Machthebbers waren niet blij met zijn roep om eerlijke verdeling van de macht, welvaart etc. dus veroordeelden ze hem tot kruisiging.

 

Noem de belangrijkste punten van de christelijke geloofsbelijdenis.

Jezus is de zoon van god, Jezus stond na zijn dood op uit het graf en steeg op naar de hemel, door zijn dood verloste hij de mensheid van alle zonden en kwaad. De mens die dit gelooft krijgt vergeving van zonden en een eeuwig leven. Het Christendom gaat ervan uit dat de mens onvolmaakt is maar dat een christen leeft naar het voorbeeld van Jezus, vanuit Christelijke waarden. Daartoe behoren menslievendheid en vergevingsgezindheid. En de deugden die daar voor de christenen uit voortvloeien zijn geweldloosheid, behulpzaamheid, eerlijkheid, vrijgevigheid en eenvoud.

Waardoor kon het zich snel verbreiden in het Romeinse rijk?

In de 4e eeuw aanvaardde de Romeinse keizer het christendom waardoor steeds meer mensen het christendom gingen aanhangen. Later werd het de staatsgodsdienst en dus verplicht.

Voor welke bevolkingsgroepen grote aantrekkingskracht en waarom? Het christendom had vooral aantrekkingskracht op armen en slaven omdat het hen hoop gaf.

Waarom werden Christenen vaak vervolgd?

Ze hadden niet het geloof van de staat en dat mocht niet.

Welke houding namen keizers Constantijn en Theodosius aan? Tolerant.

Naar welk voorbeeld werd de christelijke kerk georganiseerd? Naar het voorbeeld van het Romeinse Rijk.

Omschrijf de organisatie van de christelijke kerk?

De leider is de paus, onder hem zitten de aartsbisschoppen en daaronder de kardinalen, dan de bisschoppen en dan de pastoor.

Welke verschillen tussen het christendom in West-Romeinse en OostRomeinse rijk?

Het Oost-Romeinse Rijk bleef bijna 1000 jaar langer bestaan, vooral omdat er in het West-Romeinse rijk meer en sterkere volkeren waren die het rijk innamen.

           

 

Tijdvak 3 

 

 

 

3. Tijd van monniken en ridders (ca 500 – 1000) Kenmerkende aspecten:

  1. de verbreiding van het christendom in geheel Europa
  2. het ontstaan en de verbreiding van de islam
  3. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
  4. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

    

 

 

Aantekeningen hoofdstuk 3

 

Hoofdvraag Monniken en Ridders: 

''In hoeverre waren de middeleeuwen een breuk met de Grieks-Romeinse wereld?'' 

Aantekening 1. Wissel van de wacht: 

  • Romeinse rijk opgesplitst: Oost & West; o Volksverhuizing;
  • 410: Eerste Barbaarse aanval op Rome sinds eeuwen;
  • 476: West-Romeinse rijk (ver)valt. 

Aantekening 2. De Middeleeuwen: Tijden

Vroege Middeleeuwen

400/500-1000

              Tijdvak: Monniken en Ridders (Ka. 9-12)

 

 

Hoge middeleeuwen 

1000-1200

 

           

             Tijdvak: Steden en Staten (Ka.13-17 vanaf blz. 53)

 

           

Late middeleeuwen 

1200-1500

             Tijdvak: Steden en Staten 

 

 

Aantekening 3: Drie standen (Monniken en Ridders): 

Mannen: 

  • Zij die bidden (geestelijk)
  • Zij die vechten (edelen)  Zij die werken (boeren)  

o Een boer kon eventueel geestelijk worden maar geen edelman; o Geestelijken/edelen wilden over het algemeen geen boer worden; o Edelen kunnen ook geestelijk worden.

Vrouwen: 

  • Maagd
  • Echtgenote
  • Weduwe

 

Aantekening 4: Drie belangrijkste standen Steden en Staten: 

Mannen:  o Geestelijkheid

  • Edelen
  • Stedelijke burgerij

o  

Aantekening 5: Schema docent Hofstelsel, zie hiernaast

Aantekening 6: Hofstelsel: ''De feiten''          

Tijd: 

  • Vroege en hoge middeleeuwen (Karel de Grote)
  • Landbouwsamenleving 

 

Plaats: 

  • Noordwest-Europa  o Hoe bouwt een middeleeuwer zijn economisch bestaan op?

 

Aantekening 7: Het Hofstelsel: de sociale standen  o Zij die bidden (Geestelijkheid (bezaten privileges))  

 

Zij die vechten (Edelen)

 

Aantekening 8: Het hofstelsel: Definitie

  • Het hofstelsel: het domeinstelsel: Een edelman of kloosterabt bestuurde een gebied: ''Domein'' (Niet het hof maar de hof) o Het domein bestond uit drie delen: 
  1. Het vroon-/saalland (ten behoeve van de heer): hof, herenhuis, kerk, eigen akker, molen etc. 
  2. Hoeveland: verdeeld onder boeren 
  3. Gemene gronden: bos, open veld etc. 

 

Aantekening 9: Verschil dorp en Domein

''Domein kon door een of meer dorpen heen gaan.''

Aantekening 9: Het hofstelsel: De boeren o Landbouw: verzorgt door boeren. Boeren waren aan het land gebonden; o Sterkte gelaagdheid  o Twee soorten boeren: 

1. Vrije boeren: eigen boerderij

Verwachtingen heer t.o.v. de boeren:  o Belasting betalen in natura o Inkomsten heer en land  o Soldaat en leger

o Beschermen land en daarmee familie 

2. Halve/onvrije boer: horigen. Ze hadden geen alternatief, geen bezit, wel verplichtingen

Verwachtingen heer t.o.v. de boeren: 

  • Land niet verlaten zonder toestemming van de heer o Herendiensten verrichten 

Trouwen alleen toegestaan met toestemming van de heer

  • Arbeidskracht behouden om bevolking te onderhouden en verdere daling voorkomen
  • Heer druk met politiek, te goed om in de modder te staan?
  • Behouden goede naam boer (taak van de heer)

3. De heren:  

Verwachtingen van de boeren to.v. de heer:  o Bescherming vluchten naar verstevigde woning en privéleger

  • Heer afhankelijk van ondergeschikte betreffende land en soldaten Drie dingen kreeg een boer ervoor terug: 

Onderdak, rechtspraak, orde en veiligheid

 

Aantekening 10: Het hofstelsel: vooruitgang:  o Zelfvoorzienend (autarkie) o Bestaanszekerheid o Alle middelen voor handen o Voldoende land  o Bescherming

  • Horigen waren geen slaven (betere behandeling)

 

Aantekening 11: Feodale stelsel ''de feiten'' o Feodalisme: leenstelsel (Latijn feodum: leen) o Maatschappelijke orde (standen)

  • Afspraak tussen twee vrije mannen. Edelen: Hoge en lage adel
  • Politieke focus 

Feodale stelsel, de oorsprong: vazalliteit: 

  • Koningen, hoge edelen en de kerk namen dienaren of vazallen/vassi (= vrije mannen van bescheiden komaf) in dienst

Dienaren legden eed van trouw af en hadden dienstplicht in ruil voor bescherming

  • Dienaren werden opgenomen in de hofhouding, later kregen zij land te leen

 

Aantekening 12: Feodale stelsel wat is het?

  • In ruil voor leen/het land en bescherming van de leenheer (bv. de koning) moest de leenman altijd beschikbaar zijn voor diensten en trouw blijven (eed afleggen) aan de leenheer
  • Aangezien de koning een groot rijk had, had hij vertegenwoordigers nodig die in zijn naam een stuk land bestuurden

Heren hadden trouwe dienaren nodig: Ze hadden veel domeinen en veel eten 

   

Aantekening 13: Feodale stelsel de moeilijkheid 1.

Leenmannen oefenden bestuur en rechtspraak uit in het gebied(eN) dat zij te leen kregen van de leenheer

v Leen & Hofstelsel: 

  • Elite bestuurt en belooft bescherming 
  • Machtbasis, bescherming (afhankelijk van militaire basis: sterk leger nodig)

v Ontwikkelingen: 

Voor een nog sterkere cavalerie (ridders te paard): 

  • Maliënkolders (voordeel: meer bescherming, nadeel: het is zwaar) + lichtere maar stevigere zwaarden en lansen 
  • Stijgbeugels

v Ridderschap 

  • Voor 100 na Chr.: Heer zelf ridder en koos mannen aan zijn zijde die hij sterk genoeg acht (Konden ook boeren zijn!)
  • Na 1000 na Chr.: Lid van ridderschap (gesloten klasse) 

 

Ridderlijk gedrag hield moed, trouw en eerlijkheid in

v Leen- en domeinheren, heren met ridderleger... Casus: KDG 

 Romeinse rijk valt: Geen centrale macht, likale koningen nemen het over. 

Aantekening 14: Karel de Grote

  • Meerdere oorlogen, moord en verderf, grote verdeeldheid, armoede en dreiging invasies. Maar rijk valt nooit uiteen! 
  • 768: Karel de Grote op schild geven: breidt gebied verder uit. Belangrijk eenheid te behouden
  • 800: Kroning Karel tot keizer

Aantekening 15                                Leenstelsel

                                                   machtsbasis = sterk leger

Hofstelsel                                     

Vrije boer = soldaat                            ridderschap           Heer =ridder

Aantekening 16: Geestelijkheid 2. Groepen

  1. Seculiere geestelijkheid, leven 'in Saeculo', vb. paus, bisschoppen, priesters.

Deze zijn te verdelen in hoge en lage geestelijkheid

  1. Reguliere geestelijkheid, leven 'regulae', monniken en nonnen 

Parochie: Christelijke gemeenschap 

In vroege ME waren houten hutjes de kerk, later kwamen er stenen kerken. 

Paus, aartsbisschoppen, bisschoppen, priesters (van hoog naar lager). 

bv. aartsbisschop Willibrord , in 695 benoemd door Paus tot aartsbisschop van Friezen. Zijn zetel stond echter in Utrecht. 

Aantekening 17: Reguliere geestelijkheid Zij waren niet aangesteld door de bisschop: 

Vanaf 6e eeuw: 

De regels van Benedictus: 

  • leven in orden: Benedictijnen (Benedictus stichtte het klooster Monte Cassino, 529)
  • Dagindeling naar regels 'Ora et Labora' (8 uur bidden, 8 uur werken en 8 uur slapen).
  • Gelofte van armoede, kuisheid, gehoorzaamheid: geen eigen bezittingen, niet trouwen en altijd trouw aan abt/abdis. 
  • Proeftijd van een jaar doorlopen. Daarna monnik/non rest van je leven.
  • Klooster niet verlaten  Geestelijken zijn.....

-Media, juristen, raadgevers, leenmannen, rechters: Paus kon vors ter verantwoording roepen en hem zelfs in de ban doen, kunstenaars, wetenschappers, rijk, vanaf 1100 echter kwam een armoedebeweging. 

Dit alles aangezien ze konden lezen en schrijven. 

Aantekening 18: Eind 5e eeuw: Kerk belangrijkste macht West-Europa West Romeinse rijk vervalt, kerk blijft, vult gat in

 

Aantekening 19: Twee zwaardenleer: 

Paus Gelasius 494

  • Zwaard staat symbool voor macht
  • Macht wereld verdeeld in 2 soorten:                   

 Wereldlijke (heer/vorst) en Geestelijke (kerk), dit veroorzaakt strijd tussen vorst en paus: 'Wie is de baas over wie? 

  • 11 eeuw: Monniken klooster Cluny: in de Chr. wereld primaat bij geestelijke macht (paus en bisschoppen).
  • Paus Gregorius VII (voormalig monnik Cluny) vindt dat het benoemen (=investituur) van kerkelijke functionarissen de paus toebehoorde (tot dan toe door vorsten gedaan). Paus verbood het voor de vorst.
  • Condoraat van Worms (1122): einde Investituurstrijd. Erkenning gezag paus bij benoeming kerkelijke functionarissen door Hendrik V. 
  • Kat en muispel bleef. Paus te weinig macht vorst af te zetten of te dwingen tot anderen. 

 

K.a.9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa 

1.De kerstening Europa

  • Groot deel Europeanen waren christen: Staatsgodsdienst Romeinse rijk. Veel

Germaanse stammen werden bekeerd ('romanisering')

  • Enkele Barbaarse stammen, zoals de Franken en Friezen, waren heidens gebleven.
  • Vrouw Clovis christen, indien haar god Clovis de overwinning kan geven, zou hij het heidendom de rug toe. 

2.Frankische stammen werden christelijk

Karel de Grote zet dit voort bij uitbreiden rijk. o. a. Saksen werden gedwongen tot christendom:  Heidenen waren geen gewilligde onderdanen. 

Een groot deel van Europa was christen, doordat het christendom ten tijde van het Romeinse rijk was geïntroduceerd als staatsgodsdienst. Meerdere Germaanse stammen in of aan de grens van het rijk waren bekeerd (romanisering). Enkele barbaarse stammen waren heidens gebleven, zoals de Friezen en de Franken. Nadat het West-Romeinse rijk was vervallen (476), wilden zowel vanuit Ierland en Schotland alswel vanuit Frankrijk monniken het ideaal ‘peregrinatio’ vervullen en heidenen (vrijwillig) overtuigen van de liefde voor/van God en het christendom. Voorbeelden van zulke monniken waren Willibrord en Bonifatius. Een belangrijk keerpunt in dit kersteningproces was de doop van de Frankische koning Clovis (496). Door een machthebber te bekeren, volgde menig onderdaan. Daarbij werd de missionaris beschermd en kon hij steun verwachten van de vorst in de vorm van land voor het bouwen van een klooster. Voor een machthebber was het christendom vooral een stabiele factor, die zorgde voor rust in zijn rijk. 

Een van Clovis’ opvolgers, Karel de Grote, zette de trend voort door bij de uitbreiding van zijn rijk overwonnen volkeren (bv. Saksen) te dwingen tot het christendom. Het prestige en overwicht van dit geloof werden uiteindelijk zo groot dat menig vorst zich aansloot, waaronder de Slavische. Ondanks de stabiliserende factor ontstonden er binnen het christendom een aantal tegenstellingen tussen Oost en West, dat uiteindelijk leidde tot het Oosters schisma (1054).

K.a. 10: Het ontstaan en de verspreiding van de islam

In de zevende eeuw ontstond op het Arabische schiereiland een nieuwe monotheïstische godsdienst, het Islam, gesticht door de profeet Mohammed. Het islam betekent letterlijk ‘onderwerping aan Gods wil’. Nog tijdens Mohammeds leven krijgt het Islam een enorme aanhang onder de Arabieren. Na de dood van de profeet veroveren volgelingen het Schiereiland, gevolgd door delen in het Perzische en Byzantijnse rijk en Noord-Afrika. Uiteindelijk weten ze Spanje te bereiken en het gebied zover te veroveren dat ze tegen de grenzen van het Frankische rijk aan lopen. Daar worden de moslims echter verslagen (Poitiers, 732). Pogingen om Europa binnen te dringen via de Balkan mislukken ook. 

Bij de veroveringen is de bekering tot het Islam nooit afgedwongen (tot de 11e eeuw); de Arabieren waren meermaals in de minderheid. Ze lieten de inwoners van de gebieden hun eigen gang gaan, inclusief godsdienst naar keuze. Niet-Moslims werden echter wel als tweedehands burgers behandeld en moesten een speciale belasting betalen. Laatstgenoemde, tezamen met het gegeven dat de mensen vrij gemakkelijk konden overstappen tot het Islam en al dan niet zich aangetrokken voelden tot het geloof, zorgde ervoor dat het Islam meer aanhangers kreeg. 

 

KA. 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarischeurbane cultuur, door zelfvoorzienend agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid 

De mensen leefden in het Romeinse rijk in een agrarisch-urbane samenleving. Kenmerkend voor deze samenleving waren de handel in landbouwoverschotten en ambachtelijke producten, geldeconomie, steden naast het plattelandse leven en meermaals een groeiende bevolking. In de derde/vierde eeuw kwamen de Romeinen in een crisistijd terecht. De landbouwproductie was laag, waardoor er weinig bevoorrading was voor de legers. De keizer legde de boeren een verbod op het land te verlaten. Toen het West-Romeinse rijk uiteindelijk (ver)viel (476), werd de situatie in West-Europa onrustig en instabiel. Veiligheid kon niet meer worden gegarandeerd. Dit had als gevolg dat de handel (incl. de geldeconomie) en  steden verdwenen en het bevolkingsaantal daalde.                           De inwoners van West-Europa moesten op zoek naar een nieuwe manier van (over)leven. Economisch bouwde ze het volgende bestaan op: Landbouw werd wederom het belangrijkste bestaansmiddel. Grotendeels werden mensen autarkisch/zelfvoorzienend.                                        De landen/domeinen, onderverdeeld in vroon-, hoeveland en gemene gronden, waren in handen van grootgrondbezitters, die hun  domeinen lieten bewerken door vrije en onvrije boeren/horigen. De boeren boden hun diensten aan en trouw voor bescherming, onderdak en rechtspraak van de heer. Op deze manier ontstond het hofstelsel. 

 

KA.12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur 

Na de val het West-Romeinse rijk op politiek niveau was een centraal gezag niet meer mogelijk in West-Europa. De vorst en Kerk waren afhankelijk geworden van lokale machthebbers. De mensen moesten op zoek naar een nieuwe manier van politiek bedrijven. Koning en Kerk gingen dienaren om zich heen verzamelen die ze de eed van trouw lieten zweren en dienstplicht gaven in ruil voor bescherming en rechtspraak. Deze dienaren kregen een stuk land te leen van de heer; op deze manier konden zij de heer vertegenwoordigen waar nodig (de heer kon niet op alle plaatsen tegelijkertijd zijn). Deze vertegenwoordigers, leenmannen genoemd, werden heren over hun eigen gebied en mochten er bestuur en rechtspraak uitoefenen. Op deze manier werden zij zelf leenheer over hun geleende gebied en gingen ze tevens leenmannen om zich heen verzamelen. Ze blijven wel leenman van degene die hen het stuk land te leen gaf. 

    

 

           


     

Groene vragen hoofdstuk 3

 

  1. De strategie van de missionarissen was dat ze zich richtte op de regionale machthebber, 

    koning Ethelben. Die machthebbers konden er dan voor zorgen dat het volk zich ook      bekeerde en schonken ze vaak grond om nieuwe kloosters te bouwen.

  1. Doordat Karel de Grote iedereen in zijn rijk dwong om zich te bekeren tot het      christendom, was de cultuur helemaal veranderd, dit is een reden om het een 

    ‘renaissance’ te noemen. Maar omdat het onder dwang gebeurde, kun je ook zeggen dat 

     de cultuur niet echt veranderde omdat de mensen niet perse anders gingen denken, dan       is er geen sprake van een ‘renaissance’.

 

3.   

 

 

  • Bescherming                                                                 - Pacht betalen
  • Herendienst verrichten

 

  1. Koning

 Bescherming

 Militaire hulp

Spreekt recht

Eed van trouw

                                          Leenmannen                           Geven raad

                                                                                                            Geeft in leen

 

Eed van trouw 

                                                                        Spreken recht

Geven in leen

Achterleenmannen

           

 

  1. Men geloofde dat de wereld plat was en dat Jeruzalem het middelpunt was. Op de

kaart is 

    Jeruzalem ook in het midden geplaatst.

 

  1. a) Door het feodale stelstel was de bevolking veiliger voor de aanvallen van verschillende 

         volkeren. Iedereen was christelijk in die tijd dus als de Kerk werd benadeelt door die 

         landgoederen dacht iedereen dat God de mensen zou straffen en kwamen ze in 

         opstand tegen de mensen die ervoor hadden gezorgd dat die landgoederen er waren,           de vorst(en).

    b) In de Vroege Middeleeuwen werd het grote handelsnetwerk dat de Romeinen hadden           opgebouwd niet meer onderhouden, waardoor de handel (bijna) helemaal verdween. 

         De mensen moesten zichzelf onderhouden, wat erg lastig was op het platteland. Aan de 

         andere kant waren er de mensen van adel. Zij hadden niet te weinig aan voedsel maar           waren vooral bang voor plunderingen, er was namelijk geen ‘overheid’ die alle mensen 

         beschermde. Die mensen waren op zoek naar trouwe mensen die voor hem wilde 

         vechten. Zo ontstond het feodale stelsel. De boeren legden de eed van trouw af en 

         hielpen de mensen van adel in moeilijkheden. De boeren werden om hun beurt weer 

         beschermd tegen rovers en hadden geen voedselgebrek omdat alles binnen het kasteel           van de adel werd gedeeld met de boeren.

  1. In de Koran waren alle regels van de Islam te lezen. Als iedereen die wet las en zich er dan      aan hield was het veel makkelijker om het islamitische rijk te besturen.
  2. De bron is niet geschikt voor onderzoeksvraag A omdat:
    • Er word alleen verteld dat de christenen wonnen, maar niet hoe.
    • Er word niet gezegd dat die Franse miniatuur over de 1e kruistocht gaat.

    De bron is wél geschikt voor onderzoeksvraag B omdat:

  • De reden voor de kruistochten word verteld.
  • Het resultaat achteraf ook, waar die argumentatie ook op is gebaseerd.
  1. 1. Ze stichtten enkele kleine staten waar ze na 2 eeuwen door de Moslims uit werden           verjaagd.
    1. Er ontstonden bankiers in het Heilige Land zodat je niet de hele tijd geld hoefde mee te          nemen.
    2. De culturen van Europa en die van de Moslims mengden doordat producten uit het          midden oosten werden meegenomen naar Europa.
  2. a) Hoge edelen en vorsten zagen het belang van steden in en vernieuwde wegen en             bruggen en beschermden de kooplieden en stedelingen.

      b) De leenheren raakten hierdoor hun macht kwijt over de leenmannen. Die gingen naar             de steden.

      Wat wel positief was voor de leenheren was dat de munt terugkwam waardoor ze hun         geld konden gaan gebruiken.

  1. Omdat er zoveel handel kwam werden de kooplieden zo machtig dat ze

uiteindelijk het         bestuur van de stad in handen kregen.

  1. De vorsten hadden voortaan alleen maar macht in binnen de muren van hun kasteel en            waren ook afhankelijk van de boeren.
  2. De adel werd minder machtig omdat die stadsrechten moesten geven aan de steden 

        waardoor de burgers geen verplichtingen tegenover de edelman had, eigen bestuur had          en zelf mocht bepalen wie stadsburger was en wie niet.

  1. a) Over wie de macht had over de wereld.

       b) Op de tekening is te zien dat de paus keizer Karel de Grote kroont en dus boven hem            staat. De paus is dus de machtigste man omdat hij keizers mag benoemen.

  1. a) b) c)

Leegloop van de meeste Romeinse steden als gevolg van:

  • Soldaten en bestuurders trokken weg.
  • Wegennet werd niet meer onderhouden, daardoor viel de handel weg en ging iedereen boer worden op het platteland.
  • Minder handel dus handelswerklieden kregen minder werk en werden ook boer op het platteland.

Deels op eigen kracht door:

  • samenwerkingen: ‘gildes’.
  • Gewapende begeleiding tijdens handelsreizen.

Deels met steun van de landsheer en hoge edelen:

  • Bescherming tegen rovers en piraten.
  • Verbetering van wegen en bruggen.
  • Maakten een eind aan de tol en belastingen.

Steden groeien, nieuwe steden ontstaan doordat:

  • Er handel is, en daarom zijn er ook steden nodig.
  • Aantrekkelijk voor horigen; veel werkgelegenheid en mogelijke vrijheid.

Ambachten herleven in de steden omdat:

  • Stedelingen konden niet alles zelf vervaardigen.
  • Steeds meer mensen gingen in de steden wonen.
  1. a) Je interpretatie is een soort verhaal waarin om een vraagstelling/hypothese heen 

           bepaalde gegevens worden verzameld. Standplaatsgebondenheid zegt dat iedereen 

           een andere kijk op de wereld heeft en dat word veroorzaakt doordat iedereen een 

           andere achtergrond heeft, daardoor heeft iedereen een ander soort verhaal en een             andere interpretatie.

 

  1. De edelman was een soort opzichter bij DDR. De vrouw was onderdanig bij DDR en bij            de andere is de vrouw gelijk.
  2. Dat hij geen edelman was, misschien een boer.
  3. Dat hij een edelman was.
  1. Toen lieten de moslims de christenen nog met rust tijdens hun pelgrimstochten.
  2. a) De culturen mengden met elkaar.
    1. Alexander de Grote was succesvol, de kruistochten niet. Alexander de Grote versloeg             het midden oosten, de christenen niet.
  3. a) Het gewicht van de munt was toonaangevend voor zijn waarde.
    1. In onze tijd is het gewicht niet meer belangrijk, wat er op de munt staat wel. Vroeger 

            was metaal nog niet in grote maten aanwezig en dus was veel metaal veel waard en              weinig metaal weinig waard.

  1. Een gilde zorgde voor gewapende bescherming. Een vakvereniging zorgt voor goede         arbeidsvoorwaarden.
  2. De Kerk is veel minder machtig en heeft geen inspraak in het bestuur van de westerse         landen. Daarom heeft de paus ook veel minder macht dan de machthebbers van nu.
  3. Dat man en vrouw gelijk waren en dat ze een huwelijk aan gingen om kinderen te         verwekken.

   

           

Kapstokvragen hoofdstuk 3

 

KA9

Op welke wijze werden de Franken tot het christendom bekeerd?

Koning Clovis bekeerde de Franken tot het christendom, hij kreeg daarbij steun van de christelijke kerk. 

Op welke wijze bekeerde Karel de Grote de Saksen?

Karel de Grote dwong de Saksen, na een 33 jaar durende oorlog, het christendom aan te nemen. Hij bedreigde met de doodstraf als ze het niet aannamen. 

Door wie en waaruit werden de Slavische volken bekeerd?

De Slavische volken werden vanuit het Byzantijnse rijk bekeerd tot het christendom, onder anderen de Slovenen, Kroaten en Tsjechen werden bekeerd. Dit gebeurde toen Griekse missionarissen naar het noorden trokken rond de 8e eeuw. De vorsten speelden een grote rol bij de bekering. 

Welke strategie volgden de monniken bij hun bekering van Europa?

Monniken begonnen met het stichten van kloosters en trokken op die manier nieuwe monniken aan, daarnaast werden de kloosters ook gebruikt als centrum voor het bekeringswerk. De monniken begonnen altijd met het bekeren van de machthebbers, want zij hadden vaak genoeg macht om de mensen ook te laten bekeren.

Waarom steunden Frankische vorsten en machthebbers de monniken?

De machthebbers konden met drang ervoor zorgen dat de bevolking christen werd en vaak schonken machthebbers ook stukken land voor het stichten van kloosters. Veel machthebbers gaven grote stukken grond, ze dachten dat het christendom eenheid en rust onder de bevolking bracht. 

Noem drie monniken en hun land van oorsprong.

  1. Willibrord – Engeland
  2. Bonifatius – Engeland 
  3. Amandus – Ierland 

Geef twee voorbeelden van godsdienstige gebruiken van Germaanse stammen die bleven bestaan.

Germaanse gebruiken en tradities bleven nog lang bestaan. Soms bleven de Germaanse gewoontes voortleven in christelijke feesten, zoals Kerstmis en Pasen dat samenviel met de Germaanse midwinter- en lentefeesten. Germaanse goden werden verchristelijkt. 

 

Welke verschillen ontstonden er tussen het West-Romeinse rijk en het Byzantijnse rijk? Wanneer kwam de breuk?

Er ontstonden verschillen tussen de christelijke kerk in het Oosten van Europa (Byzantijnse rijk) en het Westen. Zo zag het Westen de paus in Rome als hoogste gezag en het Oosten zag de patriarch van Constantinopel als hoogste gezag en ook namen zij de landstaal als kerktaal aan (het Slavisch naast het Grieks). In 1054 verbraken de kerken de onderlinge verbanden definitief. 

 

KA11

Door welke oorzaken liepen Romeinse steden leeg?

  • Veel steden waren groot geworden door de legers die er gelegerd waren en doordat er bestuurders     woonden. Deze soldaten en bestuurders trokken na het vallen van het Romeinse rijk weg.
  • De wegen die de Romeinen hadden gemaakt werden na het vallen van het rijk niet meer 

  onderhouden en er werden geen wegen meer aangelegd. Zo konden handelaren niet goed     reizen en steeds meer stopten met hun werk en werden boer.

  • Handwerkslieden kregen minder werk, omdat alleen mensen uit de eigen omgeving de    producten kochten. Zo werden ook veel handwerkslieden boer.

Welke steden bleven wel bestaan? En hoe kwam dat?

Vanuit enkele steden bleven bisschoppen de bisdommen besturen en zo bleven die steden bestaan, ze werden wel kleiner. Vaak had een bisschop een aantal geestelijken om zich heen die moesten worden opgevoed, er waren vaak ook mensen nodig om de kerken en kloosters in de stad te onderhouden. Deze mensen moesten in herbergen logeren en zo bleef een aantal mensen toch nog in de steden dankzij de geestelijken. 

Als gevolg waarvan werd het leven gekenmerkt door schaarste?

Er was in de vroege middeleeuwen niet veel handel en boeren moesten voor hun eigen levensbehoeften zorgen, dat kostte vaak grote moeite. Er was bij slecht weer bijvoorbeeld vaak geen oogst en ‘s winters was er geen eten en voer voor de dieren, de hongersnood werd groter en soms stierven hele streken uit door misoogsten. Vele mensen waren in de vroege middeleeuwen dus de hele tijd bezig om voldoende voedsel te hebben. De meeste mensen waren erg arm en ziek, mensen werden niet oud. 

Noem twee kenmerken van het hofstelsel.

  • De kern van het hof/domein wordt door een versterkte boerderij, kasteel of het    klooster en bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter gevormd. 

  Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden.

  • Op de domein zorgden mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden. 
  • Iedere grootgrondbezitter bezat minstens één domein, rijkere machthebbers    hadden meer domeinen en vaak lagen ze zeer verspreid over het land. De andere    domeinen werden dan door rentmeesters bestuurd.

 

Wat houdt het begrip horige in? En welke verplichtingen hadden horigen? Horige boeren behoren tot de grond die ze bewerken. Horige boeren mochten niet verhuizen en niet trouwen met iemand van buiten het domein, het was erfelijk: als je horig werd geboren bleef je het je hele leven. Alle horigen woonden op domeinen en hadden verplichtingen aan hun grootgrondbezitter: een deel van de oogst aan de heer afstaan als pacht voor de boerderij en ze moesten een herendienst verrichten (vaak was dit het bewerken van de landerijen van de heer).

Waardoor waren er grote verschillen onder de horigen?

Binnen de horigen was een sterke gelaagdheid, deze kwam tot stand door drie verschillen:

  1. Hoeveelheid land: als je meer voedsel kan verbouwen heb je meer kans om te leven. 
  2. Hoeveelheid diensten: als je minder tijd voor de her moest werken had je meer tijd voor je      eigen bedrijfje.
  3. Hoeveelheid pacht: sommigen hoefden minder oogst af te staan en hadden dus meer voor      zichzelf.

Waardoor was er wel slavernij bij de Romeinen en niet in de Middeleeuwen? In de Romeinse tijd werd er op landgoederen vaak maar één product verbouwd en dit gebeurde in grote hoeveelheden, het was bestemd voor verkoop. Er werkten vaak slaven op deze landgoederen, omdat ze het goedkoopst waren. In de vroege middeleeuwen waren er geen steden, dus hoefden er ook geen grote hoeveelheden voor steden geproduceerd te worden. De inkomsten gingen achteruit en het werd goedkoper om slaven een eigen stuk grond te geven en zichzelf te laten onderhouden. Zo werden steeds meer slaven horigen. 

 

KA12

Welke taken hadden de edelen?

Ze beheerden een of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen, de hogere edelen hadden vaak meerdere domeinen en woonden op grote burchten en leefden in luxe.

Welke gelaagdheid bestond er onder de edelen?

Je kan de edel onderscheiden in hoge en lage adel, de meeste mensen waren van de lage adel: ze beheerden een of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen

(leek vaak meer op een boerderij die was ommuurd en van torens voorzien). Er was voor de lage edelen niet veel meer dan voor de boeren, ze verdienden wel meer, maar moesten ook meer uitgeven aan bijvoorbeeld paarden of wapenuitrusting. Er waren in Europa maar erg weinig hoge edelen, deze woonden in grote burchten en leefden in enige luxe (aten elke dag vlees en hadden kleren van bont en zijde). Deze edelen hadden vaak honderden domeinen, maar aan dat bezit hadden ze tamelijk weinig: ze konden de producten niet allemaal zelf opeten en er was bijna geen handel dus er was niks mee te verdienen. 

Op welke wijze ontstond het feodalisme (leenstelsel)?

Een deel van de domeinen van hoge edelen werd aan lagere edelen uitgeleend en in ruil moesten ze de hogere edelen helpen bij oorlogen als het nodig was. Degene die het leen geeft noem je de leenheer en degene die de leen krijgt noem je de leenman. Sommige leenmannen hadden zo veel domeinen te leen dat ze een aantal domeinen uitleenden aan achterleenmannen. Zo waren sommige mensen leenman en leerheer tegelijk. Leenmannen werden in de middeleeuwen vazallen genoemd, de letterlijke betekenis van ‘vazal’ is dienaar of helper. Deze vorm van bestuur werd leenstelsel genoemd, het is een vorm van bestuur waarbij een leenman een groot deel van zijn macht uitleent aan een leenman. 

Wat houdt het begrip feodalisme in?

Leenstelsel waarbij de leenheer gebieden gaf in leen aan zijn leenmannen en in ruil hiervoor trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten kreeg. Feodalisme is afgeleid van het woordje feodum (Latijn) dat 'leen' betekent.

Waardoor raakte het bestuur versnipperd?

De leenmannen gaven hun domeinen ook weer te leen aan andere leenmannen en zo ging dat alsmaar door. 

Waaraan hadden geestelijken hun grote invloed te danken?

Het is moeilijk te begrijpen hoe groot de invloed van het christelijke geloof in die tijd was, er was één kerk waar iedereen lid van was en mensen kenden geen andere culturen. De geestelijken waren de enigen die konden lezen en schrijven en konden dus zelf bepalen hoe ze de bijbel wilden laten interpreteren en welke wetten ze wilden opstellen. 

Noem vier omstandigheden die bijdroegen tot die grote invloed.

De geestelijken waren de enigen die konden lezen en mensen moesten het van mondelinge informatie hebben, de geestelijken konden mensen ook makkelijk beïnvloeden omdat zij als enige contact hadden met de wereld buiten het domein. De geestelijken waren dus onmisbaar bij het besturen van het land, doordat ze konden schrijven konden ze wetten en regels opstellen. Ook legde de geestelijken belastingen op aan mensen en ze waren de enigen die aan wetenschap deden.  

 

KA10

Waar en wanneer ontstond de islam?

De islam ontstond op het Arabisch schiereiland en werd vanaf 610 verspreid. 

Waarom wordt Mohammed ‘de profeet’ genoemd?

Rond 570 werd Mohammed in Mekka geboren, hij was een rijke koopman die erg geïnteresseerd was in godsdiensten, vooral in de monotheïstische godsdiensten. Volgens de islam kreeg Mohammed via een engel van Allah (god in het Arabisch) opdracht om diens bestaan en wil kenbaar te maken aan mensen, Mohammed wordt ook wel profeet (boodschapper) genoemd.

Welke gebieden werden door de Arabieren veroverd?

De volgelingen van Mohammed behaalden grote successen, grote delen van het

Perzische rijk, het Byzantijnse en de kuststrook van Noord-Afrika werden veroverd. In 711 staken de Arabieren de zeestraat tussen Afrika en Spanje over, onder leiding van Tarik. Hij landde bij de rotspunt die nu Gibraltar (rots van Tarik) wordt genoemd.

In 732 werd het Arabische leger door het Frankische leger verslagen bij Poitiers. De Arabieren probeerden Europa binnen te dringen via de Balkan, maar ook dit mislukte. Een eeuw na de dood van Mohammed hadden de Arabieren een groot rijk opgebouwd dat van de Atlantische oceaan tot de Indus strekte. 

 

Waardoor namen volken de islam geleidelijk over?

De Arabieren dwongen de mensen in de veroverde gebieden nooit om hun geloof aan te nemen, mensen mochten hun eigen godsdienst behouden, maar moslims die een andere godsdienst aannamen dan de islam, moesten worden gedood. 

 

Waardoor werd bijna iedereen in onderworpen gebieden moslim?

Veel volkeren namen toch de islamitische godsdienst over, hierbij kunnen de volgende factoren hebben bijgedragen:

  • Niet-moslims werden door de Arabieren als tweederangsburgers beschouwd, ze mochten

  geen wapens dragen en niet trouwen met moslimvrouwen (moslims mochten wel trouwen    met een vrouw die niet islamitisch was.

  • Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen.
  • Je kon erg makkelijk moslim worden, het uitspreken van de geloofsbelijdenis was genoeg. 

Wat was het mensbeeld in de Arabisch-islamitische cultuur en wat hield het wereldbeeld in?

Het islamitische wereld- en mensbeeld lijkt erg op het christelijke en joodse, Allah heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen. Hij laat voor de mens alles groeien in de natuur. Mohammed was volgens de islam niet de enige profeet die woorden van God openbaarde, ook Abraham, Mozes en Jezus hadden dit gedaan. Hun woorden waren door hun volgelingen wel verkeerd doorgegeven in de loop der jaren

 

KA16

Welke omstandigheden droegen bij aan het begin van de kruistochten?

De eerste kruistochten werden door de Paus georganiseerd om de christenen uit Palestina te bevrijden. De mensen werden slecht behandeld en de paus werd vanuit het christelijke Byzantijnse rijk gevraagd om militaire steun. Veel mensen gingen mee op de tocht om Palestina te bevrijden. 

Wat bewoog mensen om deel te nemen aan een Kruistocht?

De paus beloofde de deelnemers vergeving van zonden en misdadigers die meegingen hoefden hun straf niet te ondergaan.

Welke gevolgen hadden de Kruistochten?

Tussen 1096 en 1270 gingen verschillende legers naar Palestina, deze expedities noem je kruistochten, omdat de mensen een kruis op hun kleding hadden gemaakt (hiermee werd het christendom bedoeld). De eerste tocht in 1096 begon in Constantinopel en ze trokken door het  gebied van de Seldsjoeken naar Jeruzalem, na drie jaar namen ze Jeruzalem over en de moslims werden uitgemoord.

Welke andere activiteiten werden ondernomen vanuit West-Europa naar de buitenwereld?

In 1187 nam Saladin, de sultan van Egypte Jeruzalem over en hierna ondernamen de Duitse keizer, de koningen van Engeland en Frankrijk een kruistocht, het mislukte door gebrek aan samenwerking. Hierna volgden nog een heel aantal kruistochten, maar ze leverden niets op. 

 

KA13

Welke factoren droegen bij aan de herleving van de handel?

  • Kooplieden in steden gingen samenwerken, ze sloten gilden. Een gilde diende de belangen     van mensen die dezelfde beroepen uitoefenden.
  • De kooplieden en stedelingen kregen soms steun van de landsheer en hoge edelen, zo 

  beschermden ze hen tegen piraten, zorgden voor verbetering van wegen en bruggen en 

  hielpen een einde te maken aan de tol en belastingen die de lagere adel aan de kooplieden    oplegde.

Waarom herleefde de handel het eerst in Italië?

Het lag gunstig voor de handel tussen Europa en het Midden-Oosten. Handelssteden als Genua en Venetië bouwden een goede band op met het Byzantijnse rijk en de moslimgebieden. Kruisvaarders brachten tegen ruil voor voedsel specerijen en zijde mee. 

 

Vergelijk de Hanze met de Europese Unie: noem een overeenkomst en een verschil.

De Hanze en de EU helpen beiden elkaar onderling met handel en komen voor elkaar op, ook voerden ze dezelfde munt in en andere dingen zoals gewichtmaten. 

Waardoor herleefden de steden?

Toen de handel zo opkwam herleefden de oude steden en ontstonden er nieuwe, dit is natuurlijk ook nodig voor de handel, omdat er een plek moet zijn om spullen te kopen en verkopen. De steden groeiden doordat er meer werkgelegenheid kwam. Veel mensen van het platteland verhuisden naar de steden, zoals adellijke zonen die geen land kregen of horige boeren die vrijheid zochten. Als ze een jaar en een dag in de stad hadden geleefd konden ze niet meer door de heer worden opgeëist, er werd dus ook wel gezegd ‘Stadslucht maakt vrij’. In de steden werden de ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep, want in de steden kon je niet zelfvoorzienend zijn zoals op de boerderijen.

Welke soort samenleving ontstond hierdoor?

Door de herleving van de ambachten ontstond er weer een agrarisch-urbane samenleving, de meeste mensen woonden nog op het platteland, maar steeds meer mensen trokken naar de steden en leefden van handel en ambachten. 

Waardoor herleefden de ambachten?

In de steden werden de ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep, want in de steden kon je niet zelfvoorzienend zijn zoals op de boerderijen. Er kwamen steeds meer metselaars, timmerlieden, smeden, molenaar, bakkers, slagers, spinners, wevers, kleermakers, leerlooiers en schoenmakers. Ze verkochten spullen aan mensen in de stad en de boeren in de omgeving, de boeren verkochten ook weer spullen aan de stadsbewoners zoals levensmiddelen.

 

KA14

Waarom wilden stedelingen stadsrechten?

In het begin hadden mensen in de steden (stedelingen) even onvrij als boeren op een domein, ze hadden vaak allerlei verplichtingen tegenover de grondbezitter, vaak een edelman, waarvan de grond was waarop de stad lag. Handelaars konden deze plichten niet goed vervullen in combinatie met de handel en de stadsbewoners verzochten dan vaak de landsheer om de stad en stedelingen los te maken uit het feodale systeem en aparte rechten (stadsrechten) te schenken.

Waarom waren landsheren bereid stadsrechten te verlenen?

Veel hoge edelen waren bereid om deze stadsrechten te geven, maar in ruil hiervoor vroeger de hoge edelen erkenning als landsheer en belastingen. Zo konden ze rekenen op financiële en militaire hulp van de steden en konden zo de macht van hun leenmannen beperken. 

Op welke wijze probeerden steden meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur te krijgen?

De steden buitten erfopvolgingskwesties uit, ze deden dit door één kandidaatopvolger te steunen in ruil voor meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur.

Welke voordelen had de oprichting van gilden voor:

Leden van de gilde?

Er waren reglementen voor de gilden, deze stonden in de gildebrief en hierin stond precies opgeschreven hoeveel leerlingen en gezellen (knechten) een meester mocht hebben, hoe lang de werktijden waren, welke materialen en werktuigen wel of niet mochten worden gebruikt, welke kwaliteit producten moesten hebben, waar en wanneer de producten mochten worden verkocht en wat de prijs was. Zo was er geen concurrentie en hadden alle leden evenveel inkomen.

Overige inwoners van de stad?

Burgers konden zo ook rekenen op goede kwaliteit en niet te hoge prijzen.

Waarover ging de Investituurstrijd?

In de 11e eeuw begonnen Benedictijnse monniken van het klooster Cluny (Frankrijk) in opstand tegen de macht van de vorsten over de kerk. Ze vonden namelijk dat in de christelijke wereld het primaat (hoogste gezag) toekwam aan de geestelijke macht (de paus en de bisschoppen). Hildebrand was een monnik van Cluny en hij werd raadgever van de paus, hij pleitte ervoor dat de paus voortaan gekozen werd door de geestelijkheid van Rome (1059). Hildebrand werd zelf paus, maar er ontstond onenigheid over de benoeming van bisschoppen, abten en andere geestelijken (1073), dit noem je Investituurstrijd.

Wie won de strijd en op welke wijze?

Gregorius VII verbood het benoemen van kerkelijke functies door vorsten, dit was vooral tegen koning (later keizer) Hendrik IV van Duitsland bedoeld, want hij zorgde ervoor dat de bisschoppen in zijn rijk Gregorius VII niet meer als paus erkenden. Daarop deed Gregorius Hendrik in de kerkelijke ban en de Duitse koningen moesten nu kiezen tussen de koning of de paus. Ze kozen voor de paus, omdat ze bang waren dat de koning te machtig zou worden en daarna reisde Hendrik naar Rome om de paus om vergeving te vragen. In 1077 hief Gregorius de ban op en Gregorius bleek een overwinning gehaald te hebben, maar dit duurde niet lang, want Hendrik bleef abten en bisschoppen benoemen. Nu kreeg Hendrik zijn bisschoppen zover dat ze een ‘tegenpaus’ kozen en ze gingen met hem en een leger naar Rome, daar verdreven ze Gregorius en de tegenpaus kroonde Hendrik tot keizer in 1084.

Wat was uiteindelijk het resultaat van de machtsstrijd?

Hendrik V was de opvolger van Hendrik IV en hij erkende het gezag van de kerk bij het benoemen van bisschoppen, maar toch bleven vorsten invloed uitoefenen in de praktijk.

Waarom was er aan het eind van de Middeleeuwen geen volledige scheiding van Kerk en staat?

Aan het einde van de middeleeuwen was er een gedeeltelijke scheiding tussen macht en kerk, want de paus had niet genoeg macht om vorsten af te zetten en hij kon ze ook niet dwingen een andere politiek te volgen, maar de vorsten bleven toch rekening houden met de wensen van de kerk en ook kregen geestelijken vaak belangrijke taken voor het bestuur van het land. 

           

Tijdvak 4

 

 

4. Tijd van steden en staten (ca 1000 -1500) Kenmerkende aspecten:

  1. de opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
  2. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
  3. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
  4. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten
  5. het begin van staatsvorming en centralisatie

 

     

Aantekeningen hoofdstuk 3

 

Hoofdvraag Monniken en Ridders: 

''In hoeverre waren de middeleeuwen een breuk met de Grieks-Romeinse wereld?'' 

Aantekening 1. Wissel van de wacht: 

  • Romeinse rijk opgesplitst: Oost & West; o Volksverhuizing;
  • 410: Eerste Barbaarse aanval op Rome sinds eeuwen;
  • 476: West-Romeinse rijk (ver)valt. 

Aantekening 2. De Middeleeuwen: Tijden

Vroege Middeleeuwen

400/500-1000

              Tijdvak: Monniken en Ridders (Ka. 9-12)

 

 

Hoge middeleeuwen 

1000-1200

 

           

             Tijdvak: Steden en Staten (Ka.13-17 vanaf blz. 53)

 

           

Late middeleeuwen 

1200-1500

             Tijdvak: Steden en Staten 

 

 

Aantekening 3: Drie standen (Monniken en Ridders): 

Mannen: 

  • Zij die bidden (geestelijk)
  • Zij die vechten (edelen)  Zij die werken (boeren)  

o Een boer kon eventueel geestelijk worden maar geen edelman; o Geestelijken/edelen wilden over het algemeen geen boer worden;

 

Edelen kunnen ook geestelijk worden.

Vrouwen: 

  • Maagd
  • Echtgenote
  • Weduwe

 

Aantekening 4: Drie belangrijkste standen Steden en Staten: 

Mannen:  o Geestelijkheid

  • Edelen
  • Stedelijke burgerij

o  

Aantekening 5: Schema docent Hofstelsel, zie hiernaast

Aantekening 6: Hofstelsel: ''De feiten''          

Tijd: 

  • Vroege en hoge middeleeuwen (Karel de Grote)
  • Landbouwsamenleving 

 

Plaats: 

  • Noordwest-Europa  o Hoe bouwt een middeleeuwer zijn economisch bestaan op?

 

Aantekening 7: Het Hofstelsel: de sociale standen 

Zij die bidden (Geestelijkheid (bezaten privileges))  

  • Zij die vechten (Edelen)

 

Aantekening 8: Het hofstelsel: Definitie

  • Het hofstelsel: het domeinstelsel: Een edelman of kloosterabt bestuurde een gebied: ''Domein'' (Niet het hof maar de hof) o Het domein bestond uit drie delen: 
  1. Het vroon-/saalland (ten behoeve van de heer): hof, herenhuis, kerk, eigen akker, molen etc. 
  2. Hoeveland: verdeeld onder boeren 
  3. Gemene gronden: bos, open veld etc. 

 

Aantekening 9: Verschil dorp en Domein

''Domein kon door een of meer dorpen heen gaan.''

Aantekening 9: Het hofstelsel: De boeren o Landbouw: verzorgt door boeren. Boeren waren aan het land gebonden; o Sterkte gelaagdheid  o Twee soorten boeren: 

4. Vrije boeren: eigen boerderij

Verwachtingen heer t.o.v. de boeren:  o Belasting betalen in natura o Inkomsten heer en land  o Soldaat en leger

o Beschermen land en daarmee familie 

5. Halve/onvrije boer: horigen. Ze hadden geen alternatief, geen bezit, wel verplichtingen

Verwachtingen heer t.o.v. de boeren: 

  • Land niet verlaten zonder toestemming van de heer

Herendiensten verrichten  o Trouwen alleen toegestaan met toestemming van de heer

  • Arbeidskracht behouden om bevolking te onderhouden en verdere daling voorkomen
  • Heer druk met politiek, te goed om in de modder te staan?
  • Behouden goede naam boer (taak van de heer)

6. De heren:  

Verwachtingen van de boeren to.v. de heer:  o Bescherming vluchten naar verstevigde woning en privéleger o Heer afhankelijk van ondergeschikte betreffende land en soldaten Drie dingen kreeg een boer ervoor terug: 

Onderdak, rechtspraak, orde en veiligheid

 

Aantekening 10: Het hofstelsel: vooruitgang:  o Zelfvoorzienend (autarkie) o Bestaanszekerheid o Alle middelen voor handen o Voldoende land  o Bescherming

  • Horigen waren geen slaven (betere behandeling)

 

Aantekening 11: Feodale stelsel ''de feiten'' o Feodalisme: leenstelsel (Latijn feodum: leen) o Maatschappelijke orde (standen)

  • Afspraak tussen twee vrije mannen. Edelen: Hoge en lage adel
  • Politieke focus 

Feodale stelsel, de oorsprong: vazalliteit: 

Koningen, hoge edelen en de kerk namen dienaren of vazallen/vassi (= vrije mannen van bescheiden komaf) in dienst

  • Dienaren legden eed van trouw af en hadden dienstplicht in ruil voor bescherming
  • Dienaren werden opgenomen in de hofhouding, later kregen zij land te leen

 

Aantekening 12: Feodale stelsel wat is het?

  • In ruil voor leen/het land en bescherming van de leenheer (bv. de koning) moest de leenman altijd beschikbaar zijn voor diensten en trouw blijven (eed afleggen) aan de leenheer
  • Aangezien de koning een groot rijk had, had hij vertegenwoordigers nodig die in zijn naam een stuk land bestuurden

Heren hadden trouwe dienaren nodig: Ze hadden veel domeinen en veel eten 

   

Aantekening 13: Feodale stelsel de moeilijkheid 1.

Leenmannen oefenden bestuur en rechtspraak uit in het gebied(eN) dat zij te leen kregen van de leenheer

v Leen & Hofstelsel: 

  • Elite bestuurt en belooft bescherming 
  • Machtbasis, bescherming (afhankelijk van militaire basis: sterk leger nodig)

v Ontwikkelingen: 

Voor een nog sterkere cavalerie (ridders te paard): 

  • Maliënkolders (voordeel: meer bescherming, nadeel: het is zwaar) + lichtere maar stevigere zwaarden en lansen 
  • Stijgbeugels

v Ridderschap  

 

  • Voor 100 na Chr.: Heer zelf ridder en koos mannen aan zijn zijde die hij sterk genoeg acht (Konden ook boeren zijn!)
  • Na 1000 na Chr.: Lid van ridderschap (gesloten klasse) 

Ridderlijk gedrag hield moed, trouw en eerlijkheid in

v Leen- en domeinheren, heren met ridderleger... Casus: KDG 

 Romeinse rijk valt: Geen centrale macht, likale koningen nemen het over. 

Aantekening 14: Karel de Grote

  • Meerdere oorlogen, moord en verderf, grote verdeeldheid, armoede en dreiging invasies. Maar rijk valt nooit uiteen! 
  • 768: Karel de Grote op schild geven: breidt gebied verder uit. Belangrijk eenheid te behouden
  • 800: Kroning Karel tot keizer

Aantekening 15                                Leenstelsel

                                                   machtsbasis = sterk leger

Hofstelsel                                     

Vrije boer = soldaat                            ridderschap           Heer =ridder

Aantekening 16: Geestelijkheid 2. Groepen

  1. Seculiere geestelijkheid, leven 'in Saeculo', vb. paus, bisschoppen, priesters.

Deze zijn te verdelen in hoge en lage geestelijkheid

  1. Reguliere geestelijkheid, leven 'regulae', monniken en nonnen 

Parochie: Christelijke gemeenschap 

In vroege ME waren houten hutjes de kerk, later kwamen er stenen kerken. 

Paus, aartsbisschoppen, bisschoppen, priesters (van hoog naar lager). 

bv. aartsbisschop Willibrord , in 695 benoemd door Paus tot aartsbisschop van Friezen. Zijn zetel stond echter in Utrecht. 

Aantekening 17: Reguliere geestelijkheid Zij waren niet aangesteld door de bisschop: 

Vanaf 6e eeuw: 

De regels van Benedictus: 

  • leven in orden: Benedictijnen (Benedictus stichtte het klooster Monte Cassino, 529)
  • Dagindeling naar regels 'Ora et Labora' (8 uur bidden, 8 uur werken en 8 uur slapen).
  • Gelofte van armoede, kuisheid, gehoorzaamheid: geen eigen bezittingen, niet trouwen en altijd trouw aan abt/abdis. 
  • Proeftijd van een jaar doorlopen. Daarna monnik/non rest van je leven.
  • Klooster niet verlaten  Geestelijken zijn.....

-Media, juristen, raadgevers, leenmannen, rechters: Paus kon vors ter verantwoording roepen en hem zelfs in de ban doen, kunstenaars, wetenschappers, rijk, vanaf 1100 echter kwam een armoedebeweging. 

Dit alles aangezien ze konden lezen en schrijven. 

Aantekening 18: Eind 5e eeuw: Kerk belangrijkste macht West-Europa West Romeinse rijk vervalt, kerk blijft, vult gat in

 

Aantekening 19: Twee zwaardenleer: 

Paus Gelasius 494

  • Zwaard staat symbool voor macht
  • Macht wereld verdeeld in 2 soorten:                   

 Wereldlijke (heer/vorst) en Geestelijke (kerk), dit veroorzaakt strijd tussen vorst en paus: 'Wie is de baas over wie? 

  • 11 eeuw: Monniken klooster Cluny: in de Chr. wereld primaat bij geestelijke macht (paus en bisschoppen).
  • Paus Gregorius VII (voormalig monnik Cluny) vindt dat het benoemen (=investituur) van kerkelijke functionarissen de paus toebehoorde (tot dan toe door vorsten gedaan). Paus verbood het voor de vorst.
  • Condoraat van Worms (1122): einde Investituurstrijd. Erkenning gezag paus bij benoeming kerkelijke functionarissen door Hendrik V. 
  • Kat en muispel bleef. Paus te weinig macht vorst af te zetten of te dwingen tot anderen. 

 

K.a.9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa 

1.De kerstening Europa

  • Groot deel Europeanen waren christen: Staatsgodsdienst Romeinse rijk. Veel

Germaanse stammen werden bekeerd ('romanisering')

  • Enkele Barbaarse stammen, zoals de Franken en Friezen, waren heidens gebleven.
  • Vrouw Clovis christen, indien haar god Clovis de overwinning kan geven, zou hij het heidendom de rug toe. 

2.Frankische stammen werden christelijk

Karel de Grote zet dit voort bij uitbreiden rijk. o. a. Saksen werden gedwongen tot christendom:  Heidenen waren geen gewilligde onderdanen. 

Een groot deel van Europa was christen, doordat het christendom ten tijde van het Romeinse rijk was geïntroduceerd als staatsgodsdienst. Meerdere Germaanse stammen in of aan de grens van het rijk waren bekeerd (romanisering). Enkele barbaarse stammen waren heidens gebleven, zoals de Friezen en de Franken. Nadat het West-Romeinse rijk was vervallen (476), wilden zowel vanuit Ierland en Schotland alswel vanuit Frankrijk monniken het ideaal ‘peregrinatio’ vervullen en heidenen (vrijwillig) overtuigen van de liefde voor/van God en het christendom. Voorbeelden van zulke monniken waren Willibrord en Bonifatius. Een belangrijk keerpunt in dit kersteningproces was de doop van de Frankische koning Clovis (496). Door een machthebber te bekeren, volgde menig onderdaan. Daarbij werd de missionaris beschermd en kon hij steun verwachten van de vorst in de vorm van land voor het bouwen van een klooster. Voor een machthebber was het christendom vooral een stabiele factor, die zorgde voor rust in zijn rijk. 

Een van Clovis’ opvolgers, Karel de Grote, zette de trend voort door bij de uitbreiding van zijn rijk overwonnen volkeren (bv. Saksen) te dwingen tot het christendom. Het prestige en overwicht van dit geloof werden uiteindelijk zo groot dat menig vorst zich aansloot, waaronder de Slavische. Ondanks de stabiliserende factor ontstonden er binnen het christendom een aantal tegenstellingen tussen Oost en West, dat uiteindelijk leidde tot het Oosters schisma (1054).

K.a. 10: Het ontstaan en de verspreiding van de islam

In de zevende eeuw ontstond op het Arabische schiereiland een nieuwe monotheïstische godsdienst, het Islam, gesticht door de profeet Mohammed. Het islam betekent letterlijk ‘onderwerping aan Gods wil’. Nog tijdens Mohammeds leven krijgt het Islam een enorme aanhang onder de Arabieren. Na de dood van de profeet veroveren volgelingen het Schiereiland, gevolgd door delen in het Perzische en Byzantijnse rijk en Noord-Afrika. Uiteindelijk weten ze Spanje te bereiken en het gebied zover te veroveren dat ze tegen de grenzen van het Frankische rijk aan lopen. Daar worden de moslims echter verslagen (Poitiers, 732). Pogingen om Europa binnen te dringen via de Balkan mislukken ook. 

Bij de veroveringen is de bekering tot het Islam nooit afgedwongen (tot de 11e eeuw); de Arabieren waren meermaals in de minderheid. Ze lieten de inwoners van de gebieden hun eigen gang gaan, inclusief godsdienst naar keuze. Niet-Moslims werden echter wel als tweedehands burgers behandeld en moesten een speciale belasting betalen. Laatstgenoemde, tezamen met het gegeven dat de mensen vrij gemakkelijk konden overstappen tot het Islam en al dan niet zich aangetrokken voelden tot het geloof, zorgde ervoor dat het Islam meer aanhangers kreeg. 

 

KA. 11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarischeurbane cultuur, door zelfvoorzienend agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid 

De mensen leefden in het Romeinse rijk in een agrarisch-urbane samenleving. Kenmerkend voor deze samenleving waren de handel in landbouwoverschotten en ambachtelijke producten, geldeconomie, steden naast het plattelandse leven en meermaals een groeiende bevolking. In de derde/vierde eeuw kwamen de Romeinen in een crisistijd terecht. De landbouwproductie was laag, waardoor er weinig bevoorrading was voor de legers. De keizer legde de boeren een verbod op het land te verlaten. Toen het West-Romeinse rijk uiteindelijk (ver)viel (476), werd de situatie in West-Europa onrustig en instabiel. Veiligheid kon niet meer worden gegarandeerd. Dit had als gevolg dat de handel (incl. de geldeconomie) en  steden verdwenen en het bevolkingsaantal daalde.                           De inwoners van West-Europa moesten op zoek naar een nieuwe manier van (over)leven. Economisch bouwde ze het volgende bestaan op: Landbouw werd wederom het belangrijkste bestaansmiddel. Grotendeels werden mensen autarkisch/zelfvoorzienend.                                        De landen/domeinen, onderverdeeld in vroon-, hoeveland en gemene gronden, waren in handen van grootgrondbezitters, die hun  domeinen lieten bewerken door vrije en onvrije boeren/horigen. De boeren boden hun diensten aan en trouw voor bescherming, onderdak en rechtspraak van de heer. Op deze manier ontstond het hofstelsel. 

 

KA.12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur 

Na de val het West-Romeinse rijk op politiek niveau was een centraal gezag niet meer mogelijk in West-Europa. De vorst en Kerk waren afhankelijk geworden van lokale machthebbers. De mensen moesten op zoek naar een nieuwe manier van politiek bedrijven. Koning en Kerk gingen dienaren om zich heen verzamelen die ze de eed van trouw lieten zweren en dienstplicht gaven in ruil voor bescherming en rechtspraak. Deze dienaren kregen een stuk land te leen van de heer; op deze manier konden zij de heer vertegenwoordigen waar nodig (de heer kon niet op alle plaatsen tegelijkertijd zijn). Deze vertegenwoordigers, leenmannen genoemd, werden heren over hun eigen gebied en mochten er bestuur en rechtspraak uitoefenen. Op deze manier werden zij zelf leenheer over hun geleende gebied en gingen ze tevens leenmannen om zich heen verzamelen. Ze blijven wel leenman van degene die hen het stuk land te leen gaf. 

                  

Groene vragen hoofdstuk 3

 

  1. De strategie van de missionarissen was dat ze zich richtte op de regionale machthebber, 

    koning Ethelben. Die machthebbers konden er dan voor zorgen dat het volk zich ook      bekeerde en schonken ze vaak grond om nieuwe kloosters te bouwen.

  1. Doordat Karel de Grote iedereen in zijn rijk dwong om zich te bekeren tot het      christendom, was de cultuur helemaal veranderd, dit is een reden om het een 

    ‘renaissance’ te noemen. Maar omdat het onder dwang gebeurde, kun je ook zeggen dat 

     de cultuur niet echt veranderde omdat de mensen niet perse anders gingen denken, dan       is er geen sprake van een ‘renaissance’.

 

3.   

  • Bescherming                                                                 - Pacht betalen
  • Herendienst verrichten

 

  1. Koning

 Bescherming

 Militaire hulp

Spreekt recht

Eed van trouw

                                          Leenmannen                           Geven raad

                                                                                                            Geeft in leen

 

Eed van trouw 

                                                                        Spreken recht

Geven in leen

Achterleenmannen

           

 

  1. Men geloofde dat de wereld plat was en dat Jeruzalem het middelpunt was. Op de

kaart is 

    Jeruzalem ook in het midden geplaatst.

 

  1. a) Door het feodale stelstel was de bevolking veiliger voor de aanvallen van verschillende 

         volkeren. Iedereen was christelijk in die tijd dus als de Kerk werd benadeelt door die 

         landgoederen dacht iedereen dat God de mensen zou straffen en kwamen ze in 

         opstand tegen de mensen die ervoor hadden gezorgd dat die landgoederen er waren,           de vorst(en).

    b) In de Vroege Middeleeuwen werd het grote handelsnetwerk dat de Romeinen hadden           opgebouwd niet meer onderhouden, waardoor de handel (bijna) helemaal verdween. 

         De mensen moesten zichzelf onderhouden, wat erg lastig was op het platteland. Aan de 

         andere kant waren er de mensen van adel. Zij hadden niet te weinig aan voedsel maar           waren vooral bang voor plunderingen, er was namelijk geen ‘overheid’ die alle mensen 

         beschermde. Die mensen waren op zoek naar trouwe mensen die voor hem wilde 

         vechten. Zo ontstond het feodale stelsel. De boeren legden de eed van trouw af en 

         hielpen de mensen van adel in moeilijkheden. De boeren werden om hun beurt weer 

         beschermd tegen rovers en hadden geen voedselgebrek omdat alles binnen het kasteel           van de adel werd gedeeld met de boeren.

  1. In de Koran waren alle regels van de Islam te lezen. Als iedereen die wet las en zich er dan      aan hield was het veel makkelijker om het islamitische rijk te besturen.
  2. De bron is niet geschikt voor onderzoeksvraag A omdat:
    • Er word alleen verteld dat de christenen wonnen, maar niet hoe.
    • Er word niet gezegd dat die Franse miniatuur over de 1e kruistocht gaat.

    De bron is wél geschikt voor onderzoeksvraag B omdat:

  • De reden voor de kruistochten word verteld.
  • Het resultaat achteraf ook, waar die argumentatie ook op is gebaseerd.
  1. 1. Ze stichtten enkele kleine staten waar ze na 2 eeuwen door de Moslims uit werden           verjaagd.
    1. Er ontstonden bankiers in het Heilige Land zodat je niet de hele tijd geld hoefde mee te          nemen.
    2. De culturen van Europa en die van de Moslims mengden doordat producten uit het          midden oosten werden meegenomen naar Europa.
  2. a) Hoge edelen en vorsten zagen het belang van steden in en vernieuwde wegen en             bruggen en beschermden de kooplieden en stedelingen.

      b) De leenheren raakten hierdoor hun macht kwijt over de leenmannen. Die gingen naar             de steden.

      Wat wel positief was voor de leenheren was dat de munt terugkwam waardoor ze hun         geld konden gaan gebruiken.

  1. Omdat er zoveel handel kwam werden de kooplieden zo machtig dat ze

uiteindelijk het         bestuur van de stad in handen kregen.

  1. De vorsten hadden voortaan alleen maar macht in binnen de muren van hun kasteel en            waren ook afhankelijk van de boeren.
  2. De adel werd minder machtig omdat die stadsrechten moesten geven aan de steden 

        waardoor de burgers geen verplichtingen tegenover de edelman had, eigen bestuur had          en zelf mocht bepalen wie stadsburger was en wie niet.

  1. a) Over wie de macht had over de wereld.

       b) Op de tekening is te zien dat de paus keizer Karel de Grote kroont en dus boven hem            staat. De paus is dus de machtigste man omdat hij keizers mag benoemen.

  1. a) b) c)

Leegloop van de meeste Romeinse steden als gevolg van:

  • Soldaten en bestuurders trokken weg.
  • Wegennet werd niet meer onderhouden, daardoor viel de handel weg en ging iedereen boer worden op het platteland.
  • Minder handel dus handelswerklieden kregen minder werk en werden ook boer op het platteland.

Deels op eigen kracht door:

  • samenwerkingen: ‘gildes’.
  • Gewapende begeleiding tijdens handelsreizen.

Deels met steun van de landsheer en hoge edelen:

  • Bescherming tegen rovers en piraten.
  • Verbetering van wegen en bruggen.
  • Maakten een eind aan de tol en belastingen.

Steden groeien, nieuwe steden ontstaan doordat:

  • Er handel is, en daarom zijn er ook steden nodig.
  • Aantrekkelijk voor horigen; veel werkgelegenheid en mogelijke vrijheid.

Ambachten herleven in de steden omdat:

  • Stedelingen konden niet alles zelf vervaardigen.
  • Steeds meer mensen gingen in de steden wonen.
  1. a) Je interpretatie is een soort verhaal waarin om een vraagstelling/hypothese heen 

           bepaalde gegevens worden verzameld. Standplaatsgebondenheid zegt dat iedereen 

           een andere kijk op de wereld heeft en dat word veroorzaakt doordat iedereen een 

           andere achtergrond heeft, daardoor heeft iedereen een ander soort verhaal en een             andere interpretatie.

 

  1. De edelman was een soort opzichter bij DDR. De vrouw was onderdanig bij DDR en bij            de andere is de vrouw gelijk.
  2. Dat hij geen edelman was, misschien een boer.
  3. Dat hij een edelman was.
  1. Toen lieten de moslims de christenen nog met rust tijdens hun pelgrimstochten.
  2. a) De culturen mengden met elkaar.
    1. Alexander de Grote was succesvol, de kruistochten niet. Alexander de Grote versloeg             het midden oosten, de christenen niet.
  3. a) Het gewicht van de munt was toonaangevend voor zijn waarde.
    1. In onze tijd is het gewicht niet meer belangrijk, wat er op de munt staat wel. Vroeger 

            was metaal nog niet in grote maten aanwezig en dus was veel metaal veel waard en              weinig metaal weinig waard.

  1. Een gilde zorgde voor gewapende bescherming. Een vakvereniging zorgt voor goede         arbeidsvoorwaarden.
  2. De Kerk is veel minder machtig en heeft geen inspraak in het bestuur van de westerse         landen. Daarom heeft de paus ook veel minder macht dan de machthebbers van nu.
  3. Dat man en vrouw gelijk waren en dat ze een huwelijk aan gingen om kinderen te         verwekken.

 

 

           

Kapstokvragen hoofdstuk 3

 

KA9

Op welke wijze werden de Franken tot het christendom bekeerd?

Koning Clovis bekeerde de Franken tot het christendom, hij kreeg daarbij steun van de christelijke kerk. 

Op welke wijze bekeerde Karel de Grote de Saksen?

Karel de Grote dwong de Saksen, na een 33 jaar durende oorlog, het christendom aan te nemen. Hij bedreigde met de doodstraf als ze het niet aannamen. 

Door wie en waaruit werden de Slavische volken bekeerd?

De Slavische volken werden vanuit het Byzantijnse rijk bekeerd tot het christendom, onder anderen de Slovenen, Kroaten en Tsjechen werden bekeerd. Dit gebeurde toen Griekse missionarissen naar het noorden trokken rond de 8e eeuw. De vorsten speelden een grote rol bij de bekering. 

Welke strategie volgden de monniken bij hun bekering van Europa?

Monniken begonnen met het stichten van kloosters en trokken op die manier nieuwe monniken aan, daarnaast werden de kloosters ook gebruikt als centrum voor het bekeringswerk. De monniken begonnen altijd met het bekeren van de machthebbers, want zij hadden vaak genoeg macht om de mensen ook te laten bekeren.

Waarom steunden Frankische vorsten en machthebbers de monniken?

De machthebbers konden met drang ervoor zorgen dat de bevolking christen werd en vaak schonken machthebbers ook stukken land voor het stichten van kloosters. Veel machthebbers gaven grote stukken grond, ze dachten dat het christendom eenheid en rust onder de bevolking bracht. 

Noem drie monniken en hun land van oorsprong.

  1. Willibrord – Engeland
  2. Bonifatius – Engeland 
  3. Amandus – Ierland 

Geef twee voorbeelden van godsdienstige gebruiken van Germaanse stammen die bleven bestaan.

Germaanse gebruiken en tradities bleven nog lang bestaan. Soms bleven de Germaanse gewoontes voortleven in christelijke feesten, zoals Kerstmis en Pasen dat samenviel met de Germaanse midwinter- en lentefeesten. Germaanse goden werden verchristelijkt. 

 

Welke verschillen ontstonden er tussen het West-Romeinse rijk en het Byzantijnse rijk? Wanneer kwam de breuk?

Er ontstonden verschillen tussen de christelijke kerk in het Oosten van Europa (Byzantijnse rijk) en het Westen. Zo zag het Westen de paus in Rome als hoogste gezag en het Oosten zag de patriarch van Constantinopel als hoogste gezag en ook namen zij de landstaal als kerktaal aan (het Slavisch naast het Grieks). In 1054 verbraken de kerken de onderlinge verbanden definitief. 

 

KA11

Door welke oorzaken liepen Romeinse steden leeg?

  • Veel steden waren groot geworden door de legers die er gelegerd waren en doordat er bestuurders     woonden. Deze soldaten en bestuurders trokken na het vallen van het Romeinse rijk weg.
  • De wegen die de Romeinen hadden gemaakt werden na het vallen van het rijk niet meer 

  onderhouden en er werden geen wegen meer aangelegd. Zo konden handelaren niet goed     reizen en steeds meer stopten met hun werk en werden boer.

  • Handwerkslieden kregen minder werk, omdat alleen mensen uit de eigen omgeving de    producten kochten. Zo werden ook veel handwerkslieden boer.

Welke steden bleven wel bestaan? En hoe kwam dat?

Vanuit enkele steden bleven bisschoppen de bisdommen besturen en zo bleven die steden bestaan, ze werden wel kleiner. Vaak had een bisschop een aantal geestelijken om zich heen die moesten worden opgevoed, er waren vaak ook mensen nodig om de kerken en kloosters in de stad te onderhouden. Deze mensen moesten in herbergen logeren en zo bleef een aantal mensen toch nog in de steden dankzij de geestelijken. 

Als gevolg waarvan werd het leven gekenmerkt door schaarste?

Er was in de vroege middeleeuwen niet veel handel en boeren moesten voor hun eigen levensbehoeften zorgen, dat kostte vaak grote moeite. Er was bij slecht weer bijvoorbeeld vaak geen oogst en ‘s winters was er geen eten en voer voor de dieren, de hongersnood werd groter en soms stierven hele streken uit door misoogsten. Vele mensen waren in de vroege middeleeuwen dus de hele tijd bezig om voldoende voedsel te hebben. De meeste mensen waren erg arm en ziek, mensen werden niet oud. 

Noem twee kenmerken van het hofstelsel.

  • De kern van het hof/domein wordt door een versterkte boerderij, kasteel of het    klooster en bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter gevormd. 

  Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden.

  • Op de domein zorgden mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden. 
  • Iedere grootgrondbezitter bezat minstens één domein, rijkere machthebbers    hadden meer domeinen en vaak lagen ze zeer verspreid over het land. De andere    domeinen werden dan door rentmeesters bestuurd.

 

Wat houdt het begrip horige in? En welke verplichtingen hadden horigen? Horige boeren behoren tot de grond die ze bewerken. Horige boeren mochten niet verhuizen en niet trouwen met iemand van buiten het domein, het was erfelijk: als je horig werd geboren bleef je het je hele leven. Alle horigen woonden op domeinen en hadden verplichtingen aan hun grootgrondbezitter: een deel van de oogst aan de heer afstaan als pacht voor de boerderij en ze moesten een herendienst verrichten (vaak was dit het bewerken van de landerijen van de heer).

Waardoor waren er grote verschillen onder de horigen?

Binnen de horigen was een sterke gelaagdheid, deze kwam tot stand door drie verschillen:

  1. Hoeveelheid land: als je meer voedsel kan verbouwen heb je meer kans om te leven. 
  2. Hoeveelheid diensten: als je minder tijd voor de her moest werken had je meer tijd voor je      eigen bedrijfje.
  3. Hoeveelheid pacht: sommigen hoefden minder oogst af te staan en hadden dus meer voor      zichzelf.

Waardoor was er wel slavernij bij de Romeinen en niet in de Middeleeuwen? In de Romeinse tijd werd er op landgoederen vaak maar één product verbouwd en dit gebeurde in grote hoeveelheden, het was bestemd voor verkoop. Er werkten vaak slaven op deze landgoederen, omdat ze het goedkoopst waren. In de vroege middeleeuwen waren er geen steden, dus hoefden er ook geen grote hoeveelheden voor steden geproduceerd te worden. De inkomsten gingen achteruit en het werd goedkoper om slaven een eigen stuk grond te geven en zichzelf te laten onderhouden. Zo werden steeds meer slaven horigen. 

 

KA12

Welke taken hadden de edelen?

Ze beheerden een of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen, de hogere edelen hadden vaak meerdere domeinen en woonden op grote burchten en leefden in luxe.

Welke gelaagdheid bestond er onder de edelen?

Je kan de edel onderscheiden in hoge en lage adel, de meeste mensen waren van de lage adel: ze beheerden een of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen (leek vaak meer op een boerderij die was ommuurd en van torens voorzien). Er was voor de lage edelen niet veel meer dan voor de boeren, ze verdienden wel meer, maar moesten ook meer uitgeven aan bijvoorbeeld paarden of wapenuitrusting. Er waren in Europa maar erg weinig hoge edelen, deze woonden in grote burchten en leefden in enige luxe (aten elke dag vlees en hadden kleren van bont en zijde). Deze edelen hadden vaak honderden domeinen, maar aan dat bezit hadden ze tamelijk weinig: ze konden de producten niet allemaal zelf opeten en er was bijna geen handel dus er was niks mee te verdienen. 

Op welke wijze ontstond het feodalisme (leenstelsel)?

Een deel van de domeinen van hoge edelen werd aan lagere edelen uitgeleend en in ruil moesten ze de hogere edelen helpen bij oorlogen als het nodig was. Degene die het leen geeft noem je de leenheer en degene die de leen krijgt noem je de leenman. Sommige leenmannen hadden zo veel domeinen te leen dat ze een aantal domeinen uitleenden aan achterleenmannen. Zo waren sommige mensen leenman en leerheer tegelijk. Leenmannen werden in de middeleeuwen vazallen genoemd, de letterlijke betekenis van ‘vazal’ is dienaar of helper. Deze vorm van bestuur werd leenstelsel genoemd, het is een vorm van bestuur waarbij een leenman een groot deel van zijn macht uitleent aan een leenman. 

Wat houdt het begrip feodalisme in?

Leenstelsel waarbij de leenheer gebieden gaf in leen aan zijn leenmannen en in ruil hiervoor trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten kreeg. Feodalisme is afgeleid van het woordje feodum (Latijn) dat 'leen' betekent.

Waardoor raakte het bestuur versnipperd?

De leenmannen gaven hun domeinen ook weer te leen aan andere leenmannen en zo ging dat alsmaar door. 

Waaraan hadden geestelijken hun grote invloed te danken?

Het is moeilijk te begrijpen hoe groot de invloed van het christelijke geloof in die tijd was, er was één kerk waar iedereen lid van was en mensen kenden geen andere culturen. De geestelijken waren de enigen die konden lezen en schrijven en konden dus zelf bepalen hoe ze de bijbel wilden laten interpreteren en welke wetten ze wilden opstellen. 

Noem vier omstandigheden die bijdroegen tot die grote invloed.

De geestelijken waren de enigen die konden lezen en mensen moesten het van mondelinge informatie hebben, de geestelijken konden mensen ook makkelijk beïnvloeden omdat zij als enige contact hadden met de wereld buiten het domein. De geestelijken waren dus onmisbaar bij het besturen van het land, doordat ze konden schrijven konden ze wetten en regels opstellen. Ook legde de geestelijken belastingen op aan mensen en ze waren de enigen die aan wetenschap deden.  

 

KA10

Waar en wanneer ontstond de islam?

De islam ontstond op het Arabisch schiereiland en werd vanaf 610 verspreid. 

Waarom wordt Mohammed ‘de profeet’ genoemd?

Rond 570 werd Mohammed in Mekka geboren, hij was een rijke koopman die erg geïnteresseerd was in godsdiensten, vooral in de monotheïstische godsdiensten. Volgens de islam kreeg Mohammed via een engel van Allah (god in het Arabisch) opdracht om diens bestaan en wil kenbaar te maken aan mensen, Mohammed wordt ook wel profeet (boodschapper) genoemd.

Welke gebieden werden door de Arabieren veroverd?

De volgelingen van Mohammed behaalden grote successen, grote delen van het

Perzische rijk, het Byzantijnse en de kuststrook van Noord-Afrika werden veroverd. In 711 staken de Arabieren de zeestraat tussen Afrika en Spanje over, onder leiding van Tarik. Hij landde bij de rotspunt die nu Gibraltar (rots van Tarik) wordt genoemd.

In 732 werd het Arabische leger door het Frankische leger verslagen bij Poitiers. De Arabieren probeerden Europa binnen te dringen via de Balkan, maar ook dit mislukte. Een eeuw na de dood van Mohammed hadden de Arabieren een groot rijk opgebouwd dat van de Atlantische oceaan tot de Indus strekte. 

 

Waardoor namen volken de islam geleidelijk over?

De Arabieren dwongen de mensen in de veroverde gebieden nooit om hun geloof aan te nemen, mensen mochten hun eigen godsdienst behouden, maar moslims die een andere godsdienst aannamen dan de islam, moesten worden gedood. 

 

Waardoor werd bijna iedereen in onderworpen gebieden moslim?

Veel volkeren namen toch de islamitische godsdienst over, hierbij kunnen de volgende factoren hebben bijgedragen:

  • Niet-moslims werden door de Arabieren als tweederangsburgers beschouwd, ze mochten

  geen wapens dragen en niet trouwen met moslimvrouwen (moslims mochten wel trouwen    met een vrouw die niet islamitisch was.

  • Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen.
  • Je kon erg makkelijk moslim worden, het uitspreken van de geloofsbelijdenis was genoeg. 

Wat was het mensbeeld in de Arabisch-islamitische cultuur en wat hield het wereldbeeld in?

Het islamitische wereld- en mensbeeld lijkt erg op het christelijke en joodse, Allah heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen. Hij laat voor de mens alles groeien in de natuur. Mohammed was volgens de islam niet de enige profeet die woorden van God openbaarde, ook Abraham, Mozes en Jezus hadden dit gedaan. Hun woorden waren door hun volgelingen wel verkeerd doorgegeven in de loop der jaren

 

KA16

Welke omstandigheden droegen bij aan het begin van de kruistochten?

De eerste kruistochten werden door de Paus georganiseerd om de christenen uit Palestina te bevrijden. De mensen werden slecht behandeld en de paus werd vanuit het christelijke Byzantijnse rijk gevraagd om militaire steun. Veel mensen gingen mee op de tocht om Palestina te bevrijden. 

Wat bewoog mensen om deel te nemen aan een Kruistocht?

De paus beloofde de deelnemers vergeving van zonden en misdadigers die meegingen hoefden hun straf niet te ondergaan.

Welke gevolgen hadden de Kruistochten?

Tussen 1096 en 1270 gingen verschillende legers naar Palestina, deze expedities noem je kruistochten, omdat de mensen een kruis op hun kleding hadden gemaakt (hiermee werd het christendom bedoeld). De eerste tocht in 1096 begon in Constantinopel en ze trokken door het  gebied van de Seldsjoeken naar Jeruzalem, na drie jaar namen ze Jeruzalem over en de moslims werden uitgemoord.

Welke andere activiteiten werden ondernomen vanuit West-Europa naar de buitenwereld?

In 1187 nam Saladin, de sultan van Egypte Jeruzalem over en hierna ondernamen de Duitse keizer, de koningen van Engeland en Frankrijk een kruistocht, het mislukte door gebrek aan samenwerking. Hierna volgden nog een heel aantal kruistochten, maar ze leverden niets op. 

 

KA13

Welke factoren droegen bij aan de herleving van de handel?

  • Kooplieden in steden gingen samenwerken, ze sloten gilden. Een gilde diende de belangen     van mensen die dezelfde beroepen uitoefenden.
  • De kooplieden en stedelingen kregen soms steun van de landsheer en hoge edelen, zo 

  beschermden ze hen tegen piraten, zorgden voor verbetering van wegen en bruggen en 

  hielpen een einde te maken aan de tol en belastingen die de lagere adel aan de kooplieden    oplegde.

Waarom herleefde de handel het eerst in Italië?

Het lag gunstig voor de handel tussen Europa en het Midden-Oosten. Handelssteden als Genua en Venetië bouwden een goede band op met het Byzantijnse rijk en de moslimgebieden. Kruisvaarders brachten tegen ruil voor voedsel specerijen en zijde mee. 

 

Vergelijk de Hanze met de Europese Unie: noem een overeenkomst en een verschil.

De Hanze en de EU helpen beiden elkaar onderling met handel en komen voor elkaar op, ook voerden ze dezelfde munt in en andere dingen zoals gewichtmaten. 

Waardoor herleefden de steden?

Toen de handel zo opkwam herleefden de oude steden en ontstonden er nieuwe, dit is natuurlijk ook nodig voor de handel, omdat er een plek moet zijn om spullen te kopen en verkopen. De steden groeiden doordat er meer werkgelegenheid kwam. Veel mensen van het platteland verhuisden naar de steden, zoals adellijke zonen die geen land kregen of horige boeren die vrijheid zochten. Als ze een jaar en een dag in de stad hadden geleefd konden ze niet meer door de heer worden opgeëist, er werd dus ook wel gezegd ‘Stadslucht maakt vrij’. In de steden werden de ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep, want in de steden kon je niet zelfvoorzienend zijn zoals op de boerderijen.

Welke soort samenleving ontstond hierdoor?

Door de herleving van de ambachten ontstond er weer een agrarisch-urbane samenleving, de meeste mensen woonden nog op het platteland, maar steeds meer mensen trokken naar de steden en leefden van handel en ambachten. 

Waardoor herleefden de ambachten?

In de steden werden de ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep, want in de steden kon je niet zelfvoorzienend zijn zoals op de boerderijen. Er kwamen steeds meer metselaars, timmerlieden, smeden, molenaar, bakkers, slagers, spinners, wevers, kleermakers, leerlooiers en schoenmakers. Ze verkochten spullen aan mensen in de stad en de boeren in de omgeving, de boeren verkochten ook weer spullen aan de stadsbewoners zoals levensmiddelen.

 

KA14

Waarom wilden stedelingen stadsrechten?

In het begin hadden mensen in de steden (stedelingen) even onvrij als boeren op een domein, ze hadden vaak allerlei verplichtingen tegenover de grondbezitter, vaak een edelman, waarvan de grond was waarop de stad lag. Handelaars konden deze plichten niet goed vervullen in combinatie met de handel en de stadsbewoners verzochten dan vaak de landsheer om de stad en stedelingen los te maken uit het feodale systeem en aparte rechten (stadsrechten) te schenken.

Waarom waren landsheren bereid stadsrechten te verlenen?

Veel hoge edelen waren bereid om deze stadsrechten te geven, maar in ruil hiervoor vroeger de hoge edelen erkenning als landsheer en belastingen. Zo konden ze rekenen op financiële en militaire hulp van de steden en konden zo de macht van hun leenmannen beperken. 

Op welke wijze probeerden steden meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur te krijgen?

De steden buitten erfopvolgingskwesties uit, ze deden dit door één kandidaatopvolger te steunen in ruil voor meer zelfstandigheid en invloed op het landsbestuur.

Welke voordelen had de oprichting van gilden voor:

Leden van de gilde?

Er waren reglementen voor de gilden, deze stonden in de gildebrief en hierin stond precies opgeschreven hoeveel leerlingen en gezellen (knechten) een meester mocht hebben, hoe lang de werktijden waren, welke materialen en werktuigen wel of niet mochten worden gebruikt, welke kwaliteit producten moesten hebben, waar en wanneer de producten mochten worden verkocht en wat de prijs was. Zo was er geen concurrentie en hadden alle leden evenveel inkomen.

Overige inwoners van de stad?

Burgers konden zo ook rekenen op goede kwaliteit en niet te hoge prijzen.

Waarover ging de Investituurstrijd?

In de 11e eeuw begonnen Benedictijnse monniken van het klooster Cluny (Frankrijk) in opstand tegen de macht van de vorsten over de kerk. Ze vonden namelijk dat in de christelijke wereld het primaat (hoogste gezag) toekwam aan de geestelijke macht (de paus en de bisschoppen). Hildebrand was een monnik van Cluny en hij werd raadgever van de paus, hij pleitte ervoor dat de paus voortaan gekozen werd door de geestelijkheid van Rome (1059). Hildebrand werd zelf paus, maar er ontstond onenigheid over de benoeming van bisschoppen, abten en andere geestelijken (1073), dit noem je Investituurstrijd.

Wie won de strijd en op welke wijze?

Gregorius VII verbood het benoemen van kerkelijke functies door vorsten, dit was vooral tegen koning (later keizer) Hendrik IV van Duitsland bedoeld, want hij zorgde ervoor dat de bisschoppen in zijn rijk Gregorius VII niet meer als paus erkenden. Daarop deed Gregorius Hendrik in de kerkelijke ban en de Duitse koningen moesten nu kiezen tussen de koning of de paus. Ze kozen voor de paus, omdat ze bang waren dat de koning te machtig zou worden en daarna reisde Hendrik naar Rome om de paus om vergeving te vragen. In 1077 hief Gregorius de ban op en Gregorius bleek een overwinning gehaald te hebben, maar dit duurde niet lang, want Hendrik bleef abten en bisschoppen benoemen. Nu kreeg Hendrik zijn bisschoppen zover dat ze een ‘tegenpaus’ kozen en ze gingen met hem en een leger naar Rome, daar verdreven ze Gregorius en de tegenpaus kroonde Hendrik tot keizer in 1084.

Wat was uiteindelijk het resultaat van de machtsstrijd?

Hendrik V was de opvolger van Hendrik IV en hij erkende het gezag van de kerk bij het benoemen van bisschoppen, maar toch bleven vorsten invloed uitoefenen in de praktijk.

Waarom was er aan het eind van de Middeleeuwen geen volledige scheiding van Kerk en staat?

Aan het einde van de middeleeuwen was er een gedeeltelijke scheiding tussen macht en kerk, want de paus had niet genoeg macht om vorsten af te zetten en hij kon ze ook niet dwingen een andere politiek te volgen, maar de vorsten bleven toch rekening houden met de wensen van de kerk en ook kregen geestelijken vaak belangrijke taken voor het bestuur van het land. 

 

           

Tijdvak 5

 

 

5. Tijd van ontdekkers en hervormers (ca 1500 – 1600) Kenmerkende aspecten:

  1. het begin van de Europese overzeese expansie
  2. het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
  3. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
  4. de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke Kerk in WestEuropa tot gevolg had
  5. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

      

Groene vragen hoofdstuk 4

 

  1. Het moest bij een zee liggen, want zo kon er makkelijk handel gedreven worden.
  2. Omdat er in Amerika nog geen andere mensen dan de inheemse bevolking woonden, kon       het makkelijk gekoloniseerd worden.                  
  3. a) Ze moet haar eer hoog houden en ervoor zorgen dat ze niks beschamends doet,
    1. Je zou de bron onbetrouwbaar kunnen noemen omdat een kunstenaar hem gemaakt          heeft en je niet weet of het er in werkelijkheid ook zo uit zag.
  4. Dit kun je zeggen omdat de bevolking nog makkelijk beïnvloed kon worden door mensen 

     zoals Luther. De aanhangers van Luther waren protestant en hadden een hele andere       mening over sommige dingen dan de katholieken.

  1. Ze wilden elk onderzoek van de natuur baseren op waarneming, ervaring en experiment.
  2. Er werd in het Latijn geschreven. Dit had als voordeel dat je één centrale taal hebt voor de 

    Kerk en het bestuur van de Kerk. Het nadeel is dat alleen hoog opgeleide en geestelijken      dit konden lezen.

  1. a) Door de wetenschappelijke belangstelling werden er nieuwe ontdekkingen gedaan en

         werden bijvoorbeeld boten veel mooier en beter gemaakt. Hierdoor was het           makkelijker om te handelen over zee en werd de Europese expansie mogelijk gemaakt.        

  1. Dankzij de Europese expansie zijn er veel dingen ontdekt die wetenschappers dan weer

        graag wilden onderzoeken waardoor de wetenschappelijke belangstelling bevorderd          werd.

  1. - De Republiek was grotendeels calvinistisch hier waren de protestanten dus veilig om          hun geloof uit te oefenen. Verder was er ook geen koning en de Republiek was          revolutionair in verlicht opzicht.

     - Dat Lodewijk XIV een staatsgodsdienst nam paste in het plaatje van die tijd. Er werd         gedacht dat één godsdienst voor rust en orde onder het volk zorgde.

  1. Het denkbeeld op de beeldbron is dat de geestelijkheid en de adel (1e en 2e Stand) het 

    veel beter hebben dan de Derde Stand en dat de welvaart oneerlijk is verdeelt. Dit wordt      in de bron uitgebeeld met een oude man die op de rug 2 edelen 'draagt'.

  1. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een redelijke manier dus met het        verstand woest worden onderzocht.
  2. Ze vonden dat er op het gebied van sociale verhoudingen veel verbeterd moest worden. 

      Vrijheid vonden zij daarbij het belangrijkste. Ze vonden ook dat iedereen gelijk was en        dat de voorrechten dus afgeschaft moesten worden.

  1. Ze moesten natuurlijk wel op de hoogte blijven van wat er allemaal gebeurde rondom de        regering en ze wilden ervoor zorgen dat hun naam bekender zou worden.
  2. Sommige vorsten vonden dus, ondanks dat ze wel verlichte ideeën hadden, dat niet 

      iedereen evenveel mocht zeggen en bepalen binnen de regering. Ze wilden nog steeds        absolute macht houden.

  1. De eerste fase klopt alleen willen de revolutionairen wel snel veranderingen doorvoeren. 

      Zo wordt al gelijk een eerste grondwet opgenomen en er kwam een Verklaring van de 

      Rechten van de mens en de burger.

      De tweede fase klopt met de Franse Revolutie, want Robespiere neemt namens de  

      Jacobijnen de macht over van de Girondijnen. Dit ging gepaard met veel Terreur.

      De derde fase klopt ook, want er ontstond chaos na de Terreur en één man,

Napoleon 

      Bonnaparte, greep de macht met behulp van het leger.

 

  1. a,b,c)

Wetgevende macht                      Uitvoerende macht                              Rechterlijke macht

Kan wetten zes jaar                           Koning tegenhouden.                           ↓  benoemt

Parlement        controleert   →      Ministers                                      

onafhankelijke  Rechters

  ↑  kiezen                                         ↓                                                 Zitten voor

↑                  ↑

Kiesmannen                                    ↓  besturen                                        

Jury's                    ↑ kiezen

             ↑ kiezen                                         ↓                                                        Loting ↑                 ↑

Alle mannen vanaf 25 jaar die een bepaald bedrag aan belasting betalen (kiesgerechtigden).

Alle Fransen zijn gelijk voor de wet.

  1. De politieke ideëen van de verlichters zie je grotendeels terug. Zo is er een scheiding van 

    de machten (Montesquieu) en een grondwet. Ook zijn er beperkingen voor de staat zoals      dat de regering zijn beleid op wetten moet baseren die voor iedereen gelijk zijn.

  1. De Derde Stand en verlichte geestelijkheid is tevreden met de grondwet, omdat deze 

     meer rechten krijgen of aansluiten bij hun idealen. De Eerste, Tweede Stand en radicalen       zijn ontevreden omdat ze hierdoor minder macht en rechten hebben of omdat de       veranderingen nog niet genoeg zijn.

  1. Deze opdracht moest klassikaal. 

 

  1. a) Er werd meer onderscheid gemaakt tussen een verdachte en een schuldige dan 

           daarvoor. Dit komt omdat er beter werd nagedacht of iemand het wel gedaan zou                        kunnen hebben en er werd meer bewijs gezocht.

  1. Hierdoor werd het makkelijker om je te verdedigen.
  1. a) Je ziet geestelijken opgehangen en onder de guillotine in de straten van Frankrijk. De 

           kathedraal staat in brand en op een muts staat libertas, wat vrijheid betekent.        b) De Terreur tijdens de Franse Revolutie. 

  1. De tekenaar wil met zijn prent duidelijk maken dat hij de Terreur te ver vindt gaan. Het 

           is volgens de tekenaar hypocriet om mensen te vervolgen omdat ze de verlichte 

           denkbeelden niet aannemen. Dan is er geen vrijheid, het ideaal waar ze nou juist voor             strijden.

19 a) Omdat je dat niet zomaar kan afleiden. Er kan ook iets totaal anders mee bedoeld            worden.

  1. Dat de koningin geen besef had wat er nou allemaal gebeurde in het land.
  2. Marie-Antoinette wist natuurlijk ook wel dat als de mensen geen brood hadden, ze ook  

         geen cake hadden om te eten. Dit is een beetje tegenstrijdig omdat ze zegt dat de           mensen dat wel moeten doen.

  1. a) In het schilderij van David kroont de paus Napoleon tot keizer en de keizer buigt voor 

           hem. In de beeldbron wordt de zittende Karel de Grote tot keizer gekroond door de            staande paus.

  1. Napoleon wilt hiermee duidelijk maken dat er niemand boven hem staat, zelfs de paus             niet.
  1. a) 1. Sommige verlichters keurden slavenhandel af omdat het volgends hen in strijd was                 met de rede en de menselijke cultuur.

           2. Het abolitionisme streefde dus naar afschaffing van de trans-Atlantische                slavenhandel.

  1. 1. Op de plaquette staat een slaaf met de tekst: ‘Ben ik geen mens en broeder?’ Dit is 

               een smeekbede tegen slavernij. Verlichtingideeën zoals vrijheid en broederschap                         staan hiermee in verband.

          2. Het verband is er met de trans-Atlantische slavenhandel omdat er een slaaf op de                plaquette staat.

  1. Na de Franse revolutie was er een scheiding tussen Kerk en staat in Frankrijk. Voor de        revolutie, evenals in de Middeleeuwen in het Duitse rijk was dit er niet.
  2. Bij de kolonisatie van de Grieken was er hoognodig voedsel nodig en de handel was 

       voornamelijk met Azië vanuit het land. Bij de kolonisatie en de Europese expansie ging 

       het vooral om luxe goederen en rijkdom. Er werd hier handel gedreven overzees en ook         met Afrika en Amerika.

  1. Op 14 Juli was de Bestorming van de Bastille wat de aanleiding was tot het aftreden van 

      de koning en het maken van en grondwet. De gebeurtenis is tot de dag van vandaag een        heel belangrijke voor Frankrijk, omdat het een nieuw tijdperk inleidde.

  1. a) Het abolitionisme is het meest kenmerkend voor de 19e eeuw, omdat er toen de             meeste successen werden gehaald met het afschaffen van slavernij. 
    1. Als je ook vraagt naar de ethische opvattingen kunnen e r verschillen van standpunten             zijn onder de leerlingen. Dit is niet goed te toetsen.

   

           

Kapstokvragen hoofdstuk 4

 

KA18

 

Waarom verkenden Portugezen de kust van Afrika?

Aan de zuidkust van Afrika zochten de Portugezen bondgenoten tegen de moslims en ze hoopten ook een zeeweg naar Azië te vinden, zodat ze geen specerijen en zijde meer hoefden te kopen van de moslims. 

 

Waaraan dankten de Europeanen hun overwicht?

De Europeanen hadden veel snellere schepen en betere vuurwapens dan de inheemse bevolking, deze waren dus niet erg gesteld op de komst van de Europeanen. 

 

Wat hield de expansie van de Spanjaarden in?

De Spanjaarden veroverden het Caraïbisch gebied en de rijken van de Azteken (Mexico) en de Inca’s (Peru, Bolivia, Chili).

 

Wat hield de expansie van de Portugezen in?

De Portugezen namen het tegenwoordige Brazilië in. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Amerika?

Veel Spanjaarden en Portugezen gingen naar Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen en exploiteerden daar het land door het aanleggen van zilvermijnen en plantages, ze stichtten dus geen factorijen en dreven geen handel met de inheemse bevolking. Veel Indianen werden gedood, verdreven of moesten gedwongen voor de Europeanen werken, anderen kwamen om door ziekten. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Afrika?

Voor het werk op de plantages in Amerika werden slaven uit Afrika gehaald, de meeste mensen werden dus per schip naar Amerika gebracht voor werk. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde het wereldbeeld (eind ME) en welke ontdekkingen van Portugezen veranderden het wereldbeeld?

Er werden door de vele reizen steeds betere wereldkaarten gemaakt en op het heelal kwam ook beter zicht. 

 

Welke ontdekking in naam van Spanje veranderde het wereldbeeld?

De Spaanse koning en koningin gaven de Italiaanse Columbus de opdracht om Azië, in westelijke richting, te bereiken in 1492. na drie maanden dacht Columbus India bereikt te hebben, de bewoners noemden zich Indianen, maar pas na de ontdekkingsreis van Magelhaen wisten ze dat Columbus een nieuw werelddeel had ontdekt.

 

 

Wat hield de theorie van Copernicus in?

  • De zon is een vaste ster;
  • Rond de hoofdplaneten draaien secundaire planeten en ze draaien samen om het middelpunt: de zon;
  • De aarde is een hoofdplaneet;
  • De ogenschijnlijke beweging van de sterren is slechts een optische illusie.

 

Waarom werd de theorie van Copernicus niet snel algemeen aanvaard? De beweringen van Copernicus waren revolutionair, het ging in tegen wat de mens kon voelen en zien en de beweringen waren ook in strijd met het scheppingsverhaal uit de bijbel. Daarbij zou het ook een aantasting op de waarde van de mens zijn, want zij leefden dus niet meer op het centrum van het heelal. De kerken verzetten zich tegen de theorie, maar geleerden zagen in dat het klopte. In 1616 werd het boek door de katholieke kerk verboden en het werd pas in 1835 weer opgeheven. 

 

 

 

KA21

 

Waardoor ontstond rond 1500 kritiek?

Er kwamen in de late middeleeuwen steeds meer mensen die konden lezen en schrijven en hierbij hielp de uitvinding van de boekdrukkunst in de 15e eeuw. Boeken werden betaalbaarder en mensen konden individueel de bijbel op eigen wijze de bijbel interpreteren. Sommige mensen kwamen er achter dat de bijbel door de kerk anders was verteld en enigen publiceerden hen kritiek.

 

Welke kritiek ontstond er op de aflaathandel?

De kerk wilde dat mensen de christelijke waarden en normen zou naleven en om dit te bevorderen leerde de kerk dat de mens in het hiernamaals gestraft zou worden voor het schenden ervan, maar de kerk ontwikkelde een manier van doen die de normen van de kerk en dus ook de waarden van het christendom ondermijnde. Zo kon je zonden dus eigenlijk afkopen en veel mensen waren het hier niet mee eens. 

 

Waartoe leidde die kritiek?

Sommigen wilden alleen misbruiken (zoals de aflaathandel, Erasmus) afschaffen binnen de kerk, anderen besloten zich van de kerk af te scheiden en een nieuwe kerk te stichten of een nieuwe aan te schaffen.

 

Wie waren de belangrijkste hervormers?

Luther en Calvijn waren stichters die veel aanhang kregen, zij werden hervormers genoemd en hun beweging de hervorming of reformatie. Die kerken werden protestants genoemd, omdat ze uit protest tegen de katholieke kerk werden gevormd. Ook Erasmus was een belangrijke hervormer.

 

Op welke punten week Luther af van de katholieke kerk?

Luther wilde het pausschap, het calibaat (dat priesters niet mochten trouwen),veel sacramenten, de heiligenverering en de kloosterorden afschaffen: daar stond niets over in de bijbel. Luther vertaalde de bijbel in het Duits, omdat hij vond dat iedereen het persoonlijk moest kunnen lezen en hij ijverde voor meer onderwijs, zodat meer mensen konden lezen. Ook vond Luther dat je alleen God moest vereren en geen andere geestelijken, zij zijn immers ook maar mensen. 

 

Waarom steunden veel Duitse vorsten Luther?

De losse vorstendommen stichtten in hun staten eigen kerken, die hervormd werden naar Luthers gedachten en zo ontstond het lutheranisme. De vorsten maakten zichzelf hoofd van die kerken en ook in Scandinavië volgden vorsten de Duitse vorsten. Luther kon het beter met de vorsten vinden dan met de andere bevolking, dit zag je in de boerenopstand: boeren wilden meer vrijheid, want dat stond voor meer vrijheid, maar Luther steunde de vorsten en vond dat alle opstandige boeren als dolle honden neergeschoten moesten worden. 

Omschrijf twee verschillen tussen calvinisme en lutheranisme.

  • Bij Luther is de vorst het hoofd van de kerk, bij het calvinisme bestuurt iedere gemeente zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen;
  • Calvinisten mogen tegen hun vorst in verzet komen als deze handelt tegen Gods gebod, lutheranen moeten altijd hun vorst gehoorzamen. 

 

Waardoor ontstond de Anglicaanse Kerk?

In Engeland ontstond een andere protestantse kerk, koning Hendrik de 8e kreeg een conflict met de paus, omdat hij niet van zijn vrouw mocht scheiden, want volgens de kerkelijke regels mocht niemand dat. Daarop stichtte Hendrik een gehele eigen kerk: de Anglicaanse Kerk (1532). Hij werd er zelf het hoofd van en zo was scheiden geen probleem meer.  veel dingen bleven hetzelfde als bij de katholieke kerk, maar in 1563 werden het celibaat, de katholieke mis en het Latijn als kerktaal officieel afgeschaft en ook kloosters werden opgeheven. De koning benoemde de aartsbisschop van Canterbury en andere bisschoppen en kreeg hierbij steun van de adel, zij kregen hiervoor een groot deel van het grootgrondbezit van de kerk. 

 

Waarom vervolgden regeringen in Europa lange tijd mensen met een ander geloof?

In de 18e eeuw vonden koningen in Europa dat hun onderdanen hetzelfde geloof moesten hebben en ze waren zelfs bang dat de onderdanen anders elkaars vijanden zouden worden en ze dachten dat ze anders nooit allemaal achter één man konden staan. De regeringen hebben daarom lang mensen van een ander geloof vervolgd. 

 

Welke invloed had de Franse Revolutie op de godsdienstvrijheid?

In veel Europese landen werden grondwetten ingevoerd als gevolg van de Franse revolutie en daarin werd de scheiding tussen kerk en staat vastgelegd: de kerk en staat hebben ieder een eigen taak. De kerk houdt zich bezig met godsdienstige taken, de staat met bestuur en rechtspraak. Iedereen mag zelf vrij geloven wat hij wil en je mag niet op grond van je geloof worden gediscrimineerd. Deze scheiding tussen kerk en staat kreeg in de 18e eeuw veel aanhang, in de tijd van de verlichting. 

 

 

 

 

 

 

 

KA20

 

Wat was (in navolging van de Grieks-Romeinse cultuur) kenmerkend voor het humanisme?

Het humanisme ging uit van het zelfstandig denken van de mens en niet van goddelijke voorschriften, in navolging van de Grieks-Romeinse wereld. 

 

Vergelijk de stijlen Barok en Classicisme:

Waardoor ontstonden ze en wat was van elk een belangrijk kenmerk?

Er ontstond een aparte kunststijl in de Contra-Reformatie: de barok. Inrichting van kerken werd veel uitbundiger om de grootheid en macht van de kerk te benadrukken dan in de renaissance. 

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond er een nieuwe kunststroming: het classicisme. De verbreiding werd gestimuleerd door opgravingen in Herculaneum in 1711 en in 1733 in Pompeji. Classicisten bewonderden de harmonie in kunstwerken en dit verkrijg je met verstand. Classicisten probeerden uit de Grieks-Romeinse kunst wetten en regels af te leiden om die harmonie te verkrijgen. 

 

 

 

KA19

 

Welk mensbeeld werd in de Renaissance overgenomen? Het mensbeeld uit de klassieke oudheid. 

 

Omschrijf de nieuwe ideale mens in de Renaissance. En geef een voorbeeld.

  • De mens hoeft zichzelf niet op de achtergrond te plaatsen;
  • Ieder mens is belangrijk en leeft voor zichzelf, niet voor een groep;
  • Het leven is geen voorbereiding op een leven na de dood, maar je moet geniete van het leven op aarde (carpe diem);
  • Talenten en mogelijkheden van individuen mogen niet foor dwang, dogma’s of ander gezag worden beperkt.

De nieuwe ideale mens werd de ‘uomo universale’ (de mens die zich ontplooide op een zo breed mogelijk vlak), hiervan is Leonardo da Vinci een voorbeeld: hij was schilder, beeldhouwer, anatomisch onderzoeker en tekenaar, architect, wiskundige en ontwerper van talloze mechanische werktuigen. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde de wetenschap in de Renaissance?

In de middeleeuwen waren het vooral de geestelijken die geleerden waren en ze deden onderzoek op gebieden die met godsdienst te maken hadden. Vanaf de renaissance kwamen er meer onderzoekers die geen geestelijken waren en die gingen andere onderwerpen bestuderen: ze wilden zich niet meer volledig aan de leiding van de kerk onderwerpen bij hun onderzoeken. Onderzoekers gingen proeven doen en kijken wat er gebeurde, voorbeelden waren Copernicus en Leonardo Da Vinci.

 

KA26

Noem drie kenmerken van de Wetenschappelijke Revolutie.

  • Nieuwe manieren van onderzoeken: observeren (waarnemen), experimenteren (proeven doen) en redeneren (nadenken over wat er is gebeurd en hier conclusies uit trekken); 
  • Uitvindingen brachten grote vooruitgang in de zorg en er werden nieuwe energiebronnen ontdekt en benut, zo veranderden de levens van veel mensen; 
  • Verzet van de kerk en aanvankelijk ook van de overheid en sommige bevolkingsgroepen. 

 

Waarin verschilt onderzoek in de Wetenschappelijke Revolutie met dat in de Oudheid?

De empirische methode werd gebruikt door de renaissance-onderzoekers, het houdt in dat ze elk onderzoek van de natuur wilden baseren op waarneming, ervaring en experiment. In de oudheid hield men zich ook al met deze empirische wetenschap bezig, Aristoteles had bijvoorbeeld veel belangrijke natuurobservaties verzameld.  In de renaissance was er wel iets nieuw bij de systematische experimenten. De Vlaamse arts Vesalius legde de basis voor de moderne geneeskunde, deze steunde erg veel op de anatomische ontleding van het lichaam. 

 

Waarom ondervonden onderzoekers tegenstand van de Kerk?

In de 16e eeuw was er veel tegenstand op de onderzoeken van de kerk, ze verloor haar greep op de wetenschap en sommige kerkelijke opvattingen werden door de resultaten van onderzoeken ondermijnd. 

 

Waardoor werd de situatie gunstiger voor onderzoekers?

Vanaf de 16e eeuw werd het klimaat voor onderzoekers beter en ze gingen in wetenschappelijke verenigingen samenwerken die steun kregen van regeringen. De wetenschap ging een belangrijke plaats in de samenleving innemen. 

 

Welke invloed had de Wetenschappelijke Revolutie op betrekkingen met de rest van de wereld?

Door deze uitvindingen kregen de Europeanen een voorsprong op de wereld, zonder de uitvindingen van bijvoorbeeld vuurwapens, stoomschepen en treinen hadden de Europeanen nooit zo lang de wereld kunnen overheersen. 

 

 

 

KA23

 

Waardoor onderwierpen vorsten edelen aan hun macht?

De steden hadden andere belangen dan de edelen op het domein waarvan ze deel uitmaakten, om zich van de macht te bevrijden sloten ze een overeenkomst met de vorst: deze kreeg de taak om met geld en militaire steun van de steden een leger uit te rusten. Zo onderwierpen de vorsten de edelen.

 

 

Welke nieuwe functies kreeg de adel?

Een deel bleef aan de militaire tradities trouw en trad als militair bevelhebber in dienst van de koning, een ander deel kreeg bestuurlijke taken als gouverneur of provinciaal gemachtigde.  In de loop van de 14e eeuw veranderde de losse feodale domeinen in grote bestuurlijke eenheden, zoals in Frankrijk, Engeland, Pruisen en Bourgondië (een gekroonde edelman aan het hoofd, die beschikte over belastingstromen vanuit de steden). 

 

Met welk argument verdedigden absolute vorsten hun macht?

De vorst heeft alle macht in handen en heeft de overtuiging dat hij door God in aangesteld om zijn onderdanen te besturen en is daarom aan niemand verantwoording schuldig. 

 

Met behulp waarvan bouwden absolute vorsten hun macht op?

Veel vorsten bouwden hun macht op met behulp van twee elkaar versterkende monopolies:

  • Het belastingmonopolie;
  • Het geweldsmonopolie (zeggenschap over politie en leger).

 

Welke rechten werden vastgelegd in de Bill of Rights (1689)?

Hij stemde in met een uitbreiding van de rechten van het parlement, in de Bill of Rights werd in 1689 vastgelegd dat het parlement de meeste macht kreeg. Zo moest het parlement wetten ook goedkeuren en er werden grondwetten vastgelegd, zoals geen arrestatie zonder dat je de kans kreeg je te vertegenwoordigen voor de rechtbank en vrije verkiezingen (voor een deel van de mannelijke bevolking). 

 

Welke bevoegdheid had het Engelse parlement in 1689 al? Belastingen goedkeuren. 

 

 

 

KA27

 

Leg uit wat bedoeld wordt met rationeel optimisme.

De 18e eeuw wordt ook wel de verlichting of de Eeuw van de Redelijkheid genoemd, de onderzoekers in die tijd werden verlichters genoemd. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een andere manier (met verstand) moest worden onderzocht. Dan zou de kennis van mensen toenemen en zo zouden problemen in de samenleving worden opgelost, deze visie noem je het rationeel optimisme. 

 

Wat waren de belangrijkste ideeën van verlichters op de volgende gebieden:

Sociale verhoudingen:

In de middeleeuwen zagen mensen het leven als een voorbereiding op het leven na de dood, het leven op aarde was minder belangrijk dan het hiernamaals. In de verlichting, en ook de renaissance, vonden mensen het belangrijker dat mensen ook tijdens hun leven op aarde gelukkig waren en daarom moesten de sociale verhoudingen verbeterd worden. Vrijheid was daarbij het belangrijkste begrip: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van geloof en vrijheid om handel te drijven met wie je wil. Verlichters treden tegen allerlei misstanden zoals: heksenverbranding, slavernij, oorlog, godsdienstvervolging en marteling van gevangenen. 

 

Godsdienst:

Veel verlichters zagen God als de schepper van de wereld, maar hij greep volgens hen niet in de wereld in, want de wereld wordt beheerst door natuurkrachten die in principe met het verstand aangetoond en verklaard  kunnen worden.  Sommigen waren agnosten (niet-wetenden), die niet wisten of ze in een God moesten geloven. Anderen vonden dat het dwaas was dat godsdiensten elkaar bestreden, omdat ze allemaal uit de natuur zouden voortkomen en ze vonden dat mensen verdraagzamer op godsdienstig gebied moesten zijn. 

Economie:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Politiek:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Natuur:

Volgens de verlichters moesten mensen een voorbeeld aan de natuur nemen, want de mens was volgens hen van nature goed en het kwaad was het gevolg van het slechte bestuur, de onverdraagzaamheid en van onwetendheid.

Andere culturen:

Europeanen dachten in de verlichting dat ze alles beter wisten, maar de Verlichters wezen de mensen erop dat er in het verleden culturen als de Grieks-Romeinse waren geweest waar de verlichting een voorbeeld aan kon nemen.

Ontdekkingsreizen gaven aan dat er nog veel meer culturen waren, en dit riep de vraag op of er wel een cultuur de beste was? Konden ze niet van elkaar leren? Justus van Effen (1684-1735) schreef in de Hollansche Spactator dat misschien ieder volk het recht heeft om hen cultuur als de beste te zien, want er moet een bewijs zijn om te kunnen zeggen dat het een beter is dan het ander. 

 

 

 

KA28

 

Waarom voelden de Verlichte despoten zich aangesproken tot ideeën van de Verlichting?

In de 18e eeuw waren vorsten al bereid een aantal verlichte ideeën uit te voeren, zij werden de verlichte despoten genoemd: ze hielden wel alle macht in handen, want ze vonden dat ze deze macht nodig hadden om de staat goed te kunnen besturen. Ze hielden wel meer rekening bij het besturen met de belangen van de bevolking dan andere koningen.

 

Noem twee voorbeelden van verlichte despoten.

Frederik de Grote, koning van Pruisen, was een tijdgenoot en bewonderaar van Voltaire en vond ook dat een vorst maar een mens is en dat hij iets goeds met zijn macht moet doen, omdat hij alleen maar de dienaar van de staat is. Hij schafte de pijnbank af, voerde persvrijheid in, gaf christelijke minderheden meer vrijheid en schafte de horigheid af op zijn grondbezit. Hij bleef wel een absoluut vorst.  In Rusland kwam Catharina de Grote in 1762 aan de macht en zij correspondeerde met Voltaire en Diderot, ze liet Europese architecten in Rusland paleizen en schouwburgen bouwen, er kwam een Academie van Wetenschappen en het onderwijs werd uitgebreid, maar ze bleef almachtig in het bestuur. 

 

Welke ideeën van de Verlichting wezen zij af?

Ze bleven wel absoluut vorst en moesten niks van de machtenscheiding van Montesquieu hebben. 

 

 

 

KA30

 

Noem drie oorzaken van de Franse revolutie.

  1. Geestelijkheid en adel hebben het veel beter: 

De kerk bezat 10% van het land in Frankrijk, maar 1% bestond maar uit geestelijken. De kerk hoefde geen belasting te betalen, maar de Fransen wel aan de kerk. De adel bezat 20% van het land, maar er was maar 1,5% adel in Frankrijk. Edelen betaalden bijna geen belasting en hoge edelen kregen de belangrijkste functies in de kerk, het leger en in het bestuur van het land. 

  1. Ontevredenheid onder andere bevolkingsgroepen:

80% van de bevolking bestond uit boeren, zij wilden meer grond en minder belastingen en ook wilden ze geen werk meer voor de heer hoeven te doen. Ongeveer 2% van de bevolking werkte in de nijverheid, zij vonden dat ze te lang en te hard moesten werken onder ongezonde en onveilige omstandigheden. Van het loon konden ze alleen eten en vaak geen woning en kleding betalen. Ze waren het er niet mee eens dat de edelen de hoge functies kregen in de regering, het leger en de kerk en ze vonden het oneerlijk dat zij als enigen belasting moesten betalen. Ook wilden ze vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. 

  1. Het land wordt slecht bestuurd:

De regering had grote schulden, dit kwam door de vele oorlogen die de Franse koningen voerden. Hoge functies konden worden gekocht, dus mensen met veel geld konden eerder hoge functies krijgen. Ook de rechtspraak was oneerlijk, mensen konden zomaa rin de gevangenis worden gezet en mensen uit hogere standen werden minder hard gestraft. Hier deed de koning niks aan. 

 

Waarom kwam de Derde Stand in verzet?

Ze wilden niet nog meer belasting betalen, als de edel en geestelijkheid bijna geen belasting hoefden te betalen. 

 

Door welk initiatief nam de Derde Stand het heft in handen?

De koning wilde dat de edelen meer belasting gingen betalen, maar zij wilden dat niet en zeiden dat er in de Staten-Generaal om toestemming moest worden gevraagd. De Staten-Generaal was een vergadering van de drie standen onder leiding van de koning. De koning riep toen, voor het eerst sinds 1614, in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Daar werd er per stand gestemd, niet per persoon en daarom dacht de adel met steun van de geestelijkheid te kunnen winnen. Maar er gebeurde iets onverwachts: de Derde Stand riep zich uit tot de Nationale Vergadering en ging apart vergaderen.

 

Welk belangrijk besluit nam de Nationale Vergadering?

De Nationale Vergadering besloot dat Frankrijk een grondwet moest krijgen en hier moest in komen te staan dat de koning minder macht moest hebben, Ook moesten er rechten en plichten van de bewoners in op worden genomen. De Derde Stand kreeg al snel steun van lage geestelijken en enkele edelen. 

 

Waardoor werd de koning gedwongen besluiten van de Nationale Vergadering goed te keuren?

In steden kozen de burgers de kant van de Nationale Vergadering en een menigte Parijse burgers trok naar Versailles om de koning en de Nationale Vergadering over te halen van Versailles naar Parijs te verhuizen, en dit gebeurde. De koning keurde alle besluiten van de Nationale vergadering goed, omdat hij bang was voor nieuwe problemen.

 

Welke besluiten van de Nationale Vergadering werden in de grondwet opgenomen?

  • Afschaffing van de voorrechten van edelen en geestelijken;
  • Openstelling van alle ambten in de regering, in de kerken en in het leger voor iedereen;
  • Toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de kerk was afgenomen;
  • Sterke beperking van de macht van de koning;
  • Invoering van een scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht;
  • Invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in handen van gegoede burgers legde.

 

Welke ideeën van de Verlichting kwamen in de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger?’

In 1789 had de Nationale Vergadering in een Verklaring voor de rechten van de mens en de burger de ideeën van de verlichters over grondrechten als vrijheid en gelijkheid vastgelegd. Deze verklaring ging nu fungeren als inleiding van de grondwet. 

 

Welke ideeën van de Verlichting werden dankzij de Code Napoleon in Europa verbreid?

  • Iedereen is gelijk voor de wet.
  • Niemand mag gevangen genomen worden zonder dat er een rechtspraak op volgt. 

 

 

 

 

 

 

KA25

 

Waardoor ontstond de wereldeconomie?

Europeanen gebruikten suiker uit Amerika in ruil voor West-Europese nijverheidsproducten. Voor Aziatische specerijen gebruikten ze Amerikaans zilver. De Europeanen vervoerden zelfs mensen (Afrikaanse slaven) van het ene naar het andere werelddeel. Zo ontstond er een begin van een wereldeconomie. 

 

Waardoor nam de handel toe?

Overal op de wereld leerde mensen nieuwe producten, grondstoffen en huisdieren kennen, want niet alle producten groeien overal op de wereld. Zo ontstond er handel tussen verschillende werelddelen

Waarom was de wereldeconomie van beperkte omvang in de 17e eeuw? In de 17e eeuw was er nog bijna geen handel op wereldniveau, er voeren maar weinig schepen heen en weer en bovendien waren het kleine scheen, daarbij gebruikte niet iedereen die producten. De meeste producten waren alleen voor de rijke bovenlaag betaalbaar.

 

Wie profiteerden het meest van de wereldeconomie?

De handel in de wereld had voor West-Europeanen veel voordelen: nieuwe producten, nieuwe banen, meer rijkdom voor de bovenlaag. Niet-Europese volken leerden ook nieuwe producten kennen, maar er waren vooral nadelen: ze werden gedwongen door Europeanen om dingen te verbouwen en als ze dat niet deden werd er geweld gebruikt.

 

Noem de vier belangrijkste kenmerken van het kapitalisme.

  • De arbeider werkt in opdracht van een werkgever. Deze is daarbij niet aanwezig. Dat wordt scheiding tussen kapitaal en arbeid genoemd;
  • De werkgever is een zakenman die het kapitaal heeft om grondstoffen, werktuigen, vervoermiddelen en lonen te kunnen betalen;          De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren;
  • De werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken.

 

 

 

KA29

 

Waarom vertrokken groepen uit Europa naar Amerika?

Er trokken veel mensen uit Europa naar Midden- en Zuid-Amerika om daar te gaan wonen.

 

Wat waren de gevolgen voor de oorspronkelijke bevolking?

De Indianen werden verdreven, gedood of gedwongen te werken. De Europeanen waren met hun paarden en vuurwapens sterker en de goede organisatie gaf de doorslag in Amerika. 

 

Welke landen stichtten in welke werelddelen koloniën?

Spanje: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië. 

Portugal: Zuid-Amerika, Afrika. 

Groot-Brittannië: Noord-Amerika, Midden-Amerika, Azië.

Nederlandse Republiek: Zuid-Amerika, Azië, Afrika.

Frankrijk: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Afrika. 

Denemarken: Noord-Amerika. 

 

Welke landen stichtten waar plantage-koloniën?

In de periode 1500-1800 verdeling plantages:

  • In het Caribisch gebied door Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Fransen, Hollanders en Denen;
  • In Suriname door Nederlanders;
  • In het zuid-oosten van Noord-Amerika door vooral Engelsen. 

 

 

 

 

       

      

   

Tijdvak 6

 

 

6. Tijd van regenten en vorsten (ca 1600 – 1700) Kenmerkende aspecten:

  1. het streven van vorsten naar absolute macht
  2. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
  3. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
  4. de Wetenschappelijke Revolutie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Groene vragen hoofdstuk 4

  1. Het moest bij een zee liggen, want zo kon er makkelijk handel gedreven worden.
  2. Omdat er in Amerika nog geen andere mensen dan de inheemse bevolking woonden, kon       het makkelijk gekoloniseerd worden.                  
  3. a) Ze moet haar eer hoog houden en ervoor zorgen dat ze niks beschamends doet,
    1. Je zou de bron onbetrouwbaar kunnen noemen omdat een kunstenaar hem gemaakt          heeft en je niet weet of het er in werkelijkheid ook zo uit zag.
  4. Dit kun je zeggen omdat de bevolking nog makkelijk beïnvloed kon worden door mensen 

     zoals Luther. De aanhangers van Luther waren protestant en hadden een hele andere       mening over sommige dingen dan de katholieken.

  1. Ze wilden elk onderzoek van de natuur baseren op waarneming, ervaring en experiment.
  2. Er werd in het Latijn geschreven. Dit had als voordeel dat je één centrale taal hebt voor de 

    Kerk en het bestuur van de Kerk. Het nadeel is dat alleen hoog opgeleide en geestelijken      dit konden lezen.

  1. a) Door de wetenschappelijke belangstelling werden er nieuwe ontdekkingen gedaan en

         werden bijvoorbeeld boten veel mooier en beter gemaakt. Hierdoor was het           makkelijker om te handelen over zee en werd de Europese expansie mogelijk gemaakt.        

  1. Dankzij de Europese expansie zijn er veel dingen ontdekt die wetenschappers dan weer

        graag wilden onderzoeken waardoor de wetenschappelijke belangstelling bevorderd          werd.

  1. - De Republiek was grotendeels calvinistisch hier waren de protestanten dus veilig om          hun geloof uit te oefenen. Verder was er ook geen koning en de Republiek was          revolutionair in verlicht opzicht.

     - Dat Lodewijk XIV een staatsgodsdienst nam paste in het plaatje van die tijd. Er werd         gedacht dat één godsdienst voor rust en orde onder het volk zorgde.

  1. Het denkbeeld op de beeldbron is dat de geestelijkheid en de adel (1e en 2e Stand) het 

    veel beter hebben dan de Derde Stand en dat de welvaart oneerlijk is verdeelt. Dit wordt      in de bron uitgebeeld met een oude man die op de rug 2 edelen 'draagt'.

  1. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een redelijke manier dus met het        verstand woest worden onderzocht.
  2. Ze vonden dat er op het gebied van sociale verhoudingen veel verbeterd moest worden. 

      Vrijheid vonden zij daarbij het belangrijkste. Ze vonden ook dat iedereen gelijk was en        dat de voorrechten dus afgeschaft moesten worden.

  1. Ze moesten natuurlijk wel op de hoogte blijven van wat er allemaal gebeurde rondom de        regering en ze wilden ervoor zorgen dat hun naam bekender zou worden.
  2. Sommige vorsten vonden dus, ondanks dat ze wel verlichte ideeën hadden, dat niet 

      iedereen evenveel mocht zeggen en bepalen binnen de regering. Ze wilden nog steeds        absolute macht houden.

  1. De eerste fase klopt alleen willen de revolutionairen wel snel veranderingen doorvoeren. 

      Zo wordt al gelijk een eerste grondwet opgenomen en er kwam een Verklaring van de 

      Rechten van de mens en de burger.

      De tweede fase klopt met de Franse Revolutie, want Robespiere neemt namens de  

      Jacobijnen de macht over van de Girondijnen. Dit ging gepaard met veel Terreur.

      De derde fase klopt ook, want er ontstond chaos na de Terreur en één man,

Napoleon 

      Bonnaparte, greep de macht met behulp van het leger.

 

  1. a,b,c)

Wetgevende macht                      Uitvoerende macht                              Rechterlijke macht

Kan wetten zes jaar                           Koning tegenhouden.                           ↓  benoemt

Parlement        controleert   →      Ministers                                       

onafhankelijke  Rechters

  ↑  kiezen                                         ↓                                                 Zitten voor

↑                  ↑

Kiesmannen                                    ↓  besturen                                        

Jury's                    ↑ kiezen

             ↑ kiezen                                         ↓                                                        Loting ↑                 ↑

Alle mannen vanaf 25 jaar die een bepaald bedrag aan belasting betalen (kiesgerechtigden).

Alle Fransen zijn gelijk voor de wet.

  1. De politieke ideëen van de verlichters zie je grotendeels terug. Zo is er een scheiding van 

    de machten (Montesquieu) en een grondwet. Ook zijn er beperkingen voor de staat zoals      dat de regering zijn beleid op wetten moet baseren die voor iedereen gelijk zijn.

  1. De Derde Stand en verlichte geestelijkheid is tevreden met de grondwet, omdat deze 

     meer rechten krijgen of aansluiten bij hun idealen. De Eerste, Tweede Stand en radicalen       zijn ontevreden omdat ze hierdoor minder macht en rechten hebben of omdat de       veranderingen nog niet genoeg zijn.

  1. Deze opdracht moest klassikaal. 

 

  1. a) Er werd meer onderscheid gemaakt tussen een verdachte en een schuldige dan 

           daarvoor. Dit komt omdat er beter werd nagedacht of iemand het wel gedaan zou                        kunnen hebben en er werd meer bewijs gezocht.

  1. Hierdoor werd het makkelijker om je te verdedigen.
  1. a) Je ziet geestelijken opgehangen en onder de guillotine in de straten van Frankrijk. De 

           kathedraal staat in brand en op een muts staat libertas, wat vrijheid betekent.        b) De Terreur tijdens de Franse Revolutie. 

  1. De tekenaar wil met zijn prent duidelijk maken dat hij de Terreur te ver vindt gaan. Het 

           is volgens de tekenaar hypocriet om mensen te vervolgen omdat ze de verlichte 

           denkbeelden niet aannemen. Dan is er geen vrijheid, het ideaal waar ze nou juist voor             strijden.

19 a) Omdat je dat niet zomaar kan afleiden. Er kan ook iets totaal anders mee bedoeld            worden.

  1. Dat de koningin geen besef had wat er nou allemaal gebeurde in het land.
  2. Marie-Antoinette wist natuurlijk ook wel dat als de mensen geen brood hadden, ze ook  

         geen cake hadden om te eten. Dit is een beetje tegenstrijdig omdat ze zegt dat de           mensen dat wel moeten doen.

  1. a) In het schilderij van David kroont de paus Napoleon tot keizer en de keizer buigt voor 

           hem. In de beeldbron wordt de zittende Karel de Grote tot keizer gekroond door de            staande paus.

  1. Napoleon wilt hiermee duidelijk maken dat er niemand boven hem staat, zelfs de paus             niet.
  1. a) 1. Sommige verlichters keurden slavenhandel af omdat het volgends hen in strijd was                 met de rede en de menselijke cultuur.

           2. Het abolitionisme streefde dus naar afschaffing van de trans-Atlantische                slavenhandel.

  1. 1. Op de plaquette staat een slaaf met de tekst: ‘Ben ik geen mens en broeder?’ Dit is 

               een smeekbede tegen slavernij. Verlichtingideeën zoals vrijheid en broederschap                         staan hiermee in verband.

          2. Het verband is er met de trans-Atlantische slavenhandel omdat er een slaaf op de                plaquette staat.

  1. Na de Franse revolutie was er een scheiding tussen Kerk en staat in Frankrijk. Voor de        revolutie, evenals in de Middeleeuwen in het Duitse rijk was dit er niet.
  2. Bij de kolonisatie van de Grieken was er hoognodig voedsel nodig en de handel was 

       voornamelijk met Azië vanuit het land. Bij de kolonisatie en de Europese expansie ging 

       het vooral om luxe goederen en rijkdom. Er werd hier handel gedreven overzees en ook         met Afrika en Amerika.

  1. Op 14 Juli was de Bestorming van de Bastille wat de aanleiding was tot het aftreden van 

      de koning en het maken van en grondwet. De gebeurtenis is tot de dag van vandaag een        heel belangrijke voor Frankrijk, omdat het een nieuw tijdperk inleidde.

  1. a) Het abolitionisme is het meest kenmerkend voor de 19e eeuw, omdat er toen de             meeste successen werden gehaald met het afschaffen van slavernij. 
    1. Als je ook vraagt naar de ethische opvattingen kunnen e r verschillen van standpunten             zijn onder de leerlingen. Dit is niet goed te toetsen.

   

           

Kapstokvragen hoofdstuk 4

KA18

 

Waarom verkenden Portugezen de kust van Afrika?

Aan de zuidkust van Afrika zochten de Portugezen bondgenoten tegen de moslims en ze hoopten ook een zeeweg naar Azië te vinden, zodat ze geen specerijen en zijde meer hoefden te kopen van de moslims. 

 

Waaraan dankten de Europeanen hun overwicht?

De Europeanen hadden veel snellere schepen en betere vuurwapens dan de inheemse bevolking, deze waren dus niet erg gesteld op de komst van de Europeanen. 

 

Wat hield de expansie van de Spanjaarden in?

De Spanjaarden veroverden het Caraïbisch gebied en de rijken van de Azteken (Mexico) en de Inca’s (Peru, Bolivia, Chili).

 

Wat hield de expansie van de Portugezen in?

De Portugezen namen het tegenwoordige Brazilië in. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Amerika?

Veel Spanjaarden en Portugezen gingen naar Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen en exploiteerden daar het land door het aanleggen van zilvermijnen en plantages, ze stichtten dus geen factorijen en dreven geen handel met de inheemse bevolking. Veel Indianen werden gedood, verdreven of moesten gedwongen voor de Europeanen werken, anderen kwamen om door ziekten. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Afrika?

Voor het werk op de plantages in Amerika werden slaven uit Afrika gehaald, de meeste mensen werden dus per schip naar Amerika gebracht voor werk. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde het wereldbeeld (eind ME) en welke ontdekkingen van Portugezen veranderden het wereldbeeld?

Er werden door de vele reizen steeds betere wereldkaarten gemaakt en op het heelal kwam ook beter zicht. 

 

Welke ontdekking in naam van Spanje veranderde het wereldbeeld?

De Spaanse koning en koningin gaven de Italiaanse Columbus de opdracht om Azië, in westelijke richting, te bereiken in 1492. na drie maanden dacht Columbus India bereikt te hebben, de bewoners noemden zich Indianen, maar pas na de ontdekkingsreis van Magelhaen wisten ze dat Columbus een nieuw werelddeel had ontdekt.

 

 

Wat hield de theorie van Copernicus in?

  • De zon is een vaste ster;
  • Rond de hoofdplaneten draaien secundaire planeten en ze draaien samen om het middelpunt: de zon;
  • De aarde is een hoofdplaneet;
  • De ogenschijnlijke beweging van de sterren is slechts een optische illusie.

 

Waarom werd de theorie van Copernicus niet snel algemeen aanvaard? De beweringen van Copernicus waren revolutionair, het ging in tegen wat de mens kon voelen en zien en de beweringen waren ook in strijd met het scheppingsverhaal uit de bijbel. Daarbij zou het ook een aantasting op de waarde van de mens zijn, want zij leefden dus niet meer op het centrum van het heelal. De kerken verzetten zich tegen de theorie, maar geleerden zagen in dat het klopte. In 1616 werd het boek door de katholieke kerk verboden en het werd pas in 1835 weer opgeheven. 

 

 

 

KA21

 

Waardoor ontstond rond 1500 kritiek?

Er kwamen in de late middeleeuwen steeds meer mensen die konden lezen en schrijven en hierbij hielp de uitvinding van de boekdrukkunst in de 15e eeuw. Boeken werden betaalbaarder en mensen konden individueel de bijbel op eigen wijze de bijbel interpreteren. Sommige mensen kwamen er achter dat de bijbel door de kerk anders was verteld en enigen publiceerden hen kritiek.

 

Welke kritiek ontstond er op de aflaathandel?

De kerk wilde dat mensen de christelijke waarden en normen zou naleven en om dit te bevorderen leerde de kerk dat de mens in het hiernamaals gestraft zou worden voor het schenden ervan, maar de kerk ontwikkelde een manier van doen die de normen van de kerk en dus ook de waarden van het christendom ondermijnde. Zo kon je zonden dus eigenlijk afkopen en veel mensen waren het hier niet mee eens. 

 

Waartoe leidde die kritiek?

Sommigen wilden alleen misbruiken (zoals de aflaathandel, Erasmus) afschaffen binnen de kerk, anderen besloten zich van de kerk af te scheiden en een nieuwe kerk te stichten of een nieuwe aan te schaffen.

 

Wie waren de belangrijkste hervormers?

Luther en Calvijn waren stichters die veel aanhang kregen, zij werden hervormers genoemd en hun beweging de hervorming of reformatie. Die kerken werden protestants genoemd, omdat ze uit protest tegen de katholieke kerk werden gevormd. Ook Erasmus was een belangrijke hervormer.

 

Op welke punten week Luther af van de katholieke kerk?

Luther wilde het pausschap, het calibaat (dat priesters niet mochten trouwen),veel sacramenten, de heiligenverering en de kloosterorden afschaffen: daar stond niets over in de bijbel. Luther vertaalde de bijbel in het Duits, omdat hij vond dat iedereen het persoonlijk moest kunnen lezen en hij ijverde voor meer onderwijs, zodat meer mensen konden lezen. Ook vond Luther dat je alleen God moest vereren en geen andere geestelijken, zij zijn immers ook maar mensen. 

 

Waarom steunden veel Duitse vorsten Luther?

De losse vorstendommen stichtten in hun staten eigen kerken, die hervormd werden naar Luthers gedachten en zo ontstond het lutheranisme. De vorsten maakten zichzelf hoofd van die kerken en ook in Scandinavië volgden vorsten de Duitse vorsten. Luther kon het beter met de vorsten vinden dan met de andere bevolking, dit zag je in de boerenopstand: boeren wilden meer vrijheid, want dat stond voor meer vrijheid, maar Luther steunde de vorsten en vond dat alle opstandige boeren als dolle honden neergeschoten moesten worden. 

Omschrijf twee verschillen tussen calvinisme en lutheranisme.

  • Bij Luther is de vorst het hoofd van de kerk, bij het calvinisme bestuurt iedere gemeente zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen;
  • Calvinisten mogen tegen hun vorst in verzet komen als deze handelt tegen Gods gebod, lutheranen moeten altijd hun vorst gehoorzamen. 

 

Waardoor ontstond de Anglicaanse Kerk?

In Engeland ontstond een andere protestantse kerk, koning Hendrik de 8e kreeg een conflict met de paus, omdat hij niet van zijn vrouw mocht scheiden, want volgens de kerkelijke regels mocht niemand dat. Daarop stichtte Hendrik een gehele eigen kerk: de Anglicaanse Kerk (1532). Hij werd er zelf het hoofd van en zo was scheiden geen probleem meer.  veel dingen bleven hetzelfde als bij de katholieke kerk, maar in 1563 werden het celibaat, de katholieke mis en het Latijn als kerktaal officieel afgeschaft en ook kloosters werden opgeheven. De koning benoemde de aartsbisschop van Canterbury en andere bisschoppen en kreeg hierbij steun van de adel, zij kregen hiervoor een groot deel van het grootgrondbezit van de kerk. 

 

Waarom vervolgden regeringen in Europa lange tijd mensen met een ander geloof?

In de 18e eeuw vonden koningen in Europa dat hun onderdanen hetzelfde geloof moesten hebben en ze waren zelfs bang dat de onderdanen anders elkaars vijanden zouden worden en ze dachten dat ze anders nooit allemaal achter één man konden staan. De regeringen hebben daarom lang mensen van een ander geloof vervolgd. 

 

Welke invloed had de Franse Revolutie op de godsdienstvrijheid?

In veel Europese landen werden grondwetten ingevoerd als gevolg van de Franse revolutie en daarin werd de scheiding tussen kerk en staat vastgelegd: de kerk en staat hebben ieder een eigen taak. De kerk houdt zich bezig met godsdienstige taken, de staat met bestuur en rechtspraak. Iedereen mag zelf vrij geloven wat hij wil en je mag niet op grond van je geloof worden gediscrimineerd. Deze scheiding tussen kerk en staat kreeg in de 18e eeuw veel aanhang, in de tijd van de verlichting.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

KA20

 

Wat was (in navolging van de Grieks-Romeinse cultuur) kenmerkend voor het humanisme?

Het humanisme ging uit van het zelfstandig denken van de mens en niet van goddelijke voorschriften, in navolging van de Grieks-Romeinse wereld. 

 

Vergelijk de stijlen Barok en Classicisme:

Waardoor ontstonden ze en wat was van elk een belangrijk kenmerk?

Er ontstond een aparte kunststijl in de Contra-Reformatie: de barok. Inrichting van kerken werd veel uitbundiger om de grootheid en macht van de kerk te benadrukken dan in de renaissance. 

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond er een nieuwe kunststroming: het classicisme. De verbreiding werd gestimuleerd door opgravingen in Herculaneum in 1711 en in 1733 in Pompeji. Classicisten bewonderden de harmonie in kunstwerken en dit verkrijg je met verstand. Classicisten probeerden uit de Grieks-Romeinse kunst wetten en regels af te leiden om die harmonie te verkrijgen. 

 

 

 

KA19

 

Welk mensbeeld werd in de Renaissance overgenomen? Het mensbeeld uit de klassieke oudheid. 

 

Omschrijf de nieuwe ideale mens in de Renaissance. En geef een voorbeeld.

  • De mens hoeft zichzelf niet op de achtergrond te plaatsen;
  • Ieder mens is belangrijk en leeft voor zichzelf, niet voor een groep;
  • Het leven is geen voorbereiding op een leven na de dood, maar je moet geniete van het leven op aarde (carpe diem);
  • Talenten en mogelijkheden van individuen mogen niet foor dwang, dogma’s of ander gezag worden beperkt.

De nieuwe ideale mens werd de ‘uomo universale’ (de mens die zich ontplooide op een zo breed mogelijk vlak), hiervan is Leonardo da Vinci een voorbeeld: hij was schilder, beeldhouwer, anatomisch onderzoeker en tekenaar, architect, wiskundige en ontwerper van talloze mechanische werktuigen. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde de wetenschap in de Renaissance?

In de middeleeuwen waren het vooral de geestelijken die geleerden waren en ze deden onderzoek op gebieden die met godsdienst te maken hadden. Vanaf de renaissance kwamen er meer onderzoekers die geen geestelijken waren en die gingen andere onderwerpen bestuderen: ze wilden zich niet meer volledig aan de leiding van de kerk onderwerpen bij hun onderzoeken. Onderzoekers gingen proeven doen en kijken wat er gebeurde, voorbeelden waren Copernicus en Leonardo Da Vinci.

 

KA26

Noem drie kenmerken van de Wetenschappelijke Revolutie.

  • Nieuwe manieren van onderzoeken: observeren (waarnemen), experimenteren (proeven doen) en redeneren (nadenken over wat er is gebeurd en hier conclusies uit trekken); 
  • Uitvindingen brachten grote vooruitgang in de zorg en er werden nieuwe energiebronnen ontdekt en benut, zo veranderden de levens van veel mensen; 
  • Verzet van de kerk en aanvankelijk ook van de overheid en sommige bevolkingsgroepen. 

 

Waarin verschilt onderzoek in de Wetenschappelijke Revolutie met dat in de Oudheid?

De empirische methode werd gebruikt door de renaissance-onderzoekers, het houdt in dat ze elk onderzoek van de natuur wilden baseren op waarneming, ervaring en experiment. In de oudheid hield men zich ook al met deze empirische wetenschap bezig, Aristoteles had bijvoorbeeld veel belangrijke natuurobservaties verzameld.  In de renaissance was er wel iets nieuw bij de systematische experimenten. De Vlaamse arts Vesalius legde de basis voor de moderne geneeskunde, deze steunde erg veel op de anatomische ontleding van het lichaam. 

 

Waarom ondervonden onderzoekers tegenstand van de Kerk?

In de 16e eeuw was er veel tegenstand op de onderzoeken van de kerk, ze verloor haar greep op de wetenschap en sommige kerkelijke opvattingen werden door de resultaten van onderzoeken ondermijnd. 

 

Waardoor werd de situatie gunstiger voor onderzoekers?

Vanaf de 16e eeuw werd het klimaat voor onderzoekers beter en ze gingen in wetenschappelijke verenigingen samenwerken die steun kregen van regeringen. De wetenschap ging een belangrijke plaats in de samenleving innemen. 

 

Welke invloed had de Wetenschappelijke Revolutie op betrekkingen met de rest van de wereld?

Door deze uitvindingen kregen de Europeanen een voorsprong op de wereld, zonder de uitvindingen van bijvoorbeeld vuurwapens, stoomschepen en treinen hadden de Europeanen nooit zo lang de wereld kunnen overheersen. 

 

 

 

KA23

 

Waardoor onderwierpen vorsten edelen aan hun macht?

De steden hadden andere belangen dan de edelen op het domein waarvan ze deel uitmaakten, om zich van de macht te bevrijden sloten ze een overeenkomst met de vorst: deze kreeg de taak om met geld en militaire steun van de steden een leger uit te rusten. Zo onderwierpen de vorsten de edelen.

 

 

Welke nieuwe functies kreeg de adel?

Een deel bleef aan de militaire tradities trouw en trad als militair bevelhebber in dienst van de koning, een ander deel kreeg bestuurlijke taken als gouverneur of provinciaal gemachtigde.  In de loop van de 14e eeuw veranderde de losse feodale domeinen in grote bestuurlijke eenheden, zoals in Frankrijk, Engeland, Pruisen en Bourgondië (een gekroonde edelman aan het hoofd, die beschikte over belastingstromen vanuit de steden). 

 

Met welk argument verdedigden absolute vorsten hun macht?

De vorst heeft alle macht in handen en heeft de overtuiging dat hij door God in aangesteld om zijn onderdanen te besturen en is daarom aan niemand verantwoording schuldig. 

 

Met behulp waarvan bouwden absolute vorsten hun macht op?

Veel vorsten bouwden hun macht op met behulp van twee elkaar versterkende monopolies:

  • Het belastingmonopolie;
  • Het geweldsmonopolie (zeggenschap over politie en leger).

 

Welke rechten werden vastgelegd in de Bill of Rights (1689)?

Hij stemde in met een uitbreiding van de rechten van het parlement, in de Bill of Rights werd in 1689 vastgelegd dat het parlement de meeste macht kreeg. Zo moest het parlement wetten ook goedkeuren en er werden grondwetten vastgelegd, zoals geen arrestatie zonder dat je de kans kreeg je te vertegenwoordigen voor de rechtbank en vrije verkiezingen (voor een deel van de mannelijke bevolking). 

 

Welke bevoegdheid had het Engelse parlement in 1689 al? Belastingen goedkeuren. 

 

 

 

KA27

 

Leg uit wat bedoeld wordt met rationeel optimisme.

De 18e eeuw wordt ook wel de verlichting of de Eeuw van de Redelijkheid genoemd, de onderzoekers in die tijd werden verlichters genoemd. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een andere manier (met verstand) moest worden onderzocht. Dan zou de kennis van mensen toenemen en zo zouden problemen in de samenleving worden opgelost, deze visie noem je het rationeel optimisme. 

 

Wat waren de belangrijkste ideeën van verlichters op de volgende gebieden:

Sociale verhoudingen:

In de middeleeuwen zagen mensen het leven als een voorbereiding op het leven na de dood, het leven op aarde was minder belangrijk dan het hiernamaals. In de verlichting, en ook de renaissance, vonden mensen het belangrijker dat mensen ook tijdens hun leven op aarde gelukkig waren en daarom moesten de sociale verhoudingen verbeterd worden. Vrijheid was daarbij het belangrijkste begrip: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van geloof en vrijheid om handel te drijven met wie je wil. Verlichters treden tegen allerlei misstanden zoals:

heksenverbranding, slavernij, oorlog, godsdienstvervolging en marteling van gevangenen. 

 

Godsdienst:

Veel verlichters zagen God als de schepper van de wereld, maar hij greep volgens hen niet in de wereld in, want de wereld wordt beheerst door natuurkrachten die in principe met het verstand aangetoond en verklaard  kunnen worden.  Sommigen waren agnosten (niet-wetenden), die niet wisten of ze in een God moesten geloven. Anderen vonden dat het dwaas was dat godsdiensten elkaar bestreden, omdat ze allemaal uit de natuur zouden voortkomen en ze vonden dat mensen verdraagzamer op godsdienstig gebied moesten zijn. 

Economie:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Politiek:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Natuur:

Volgens de verlichters moesten mensen een voorbeeld aan de natuur nemen, want de mens was volgens hen van nature goed en het kwaad was het gevolg van het slechte bestuur, de onverdraagzaamheid en van onwetendheid.

Andere culturen:

Europeanen dachten in de verlichting dat ze alles beter wisten, maar de Verlichters wezen de mensen erop dat er in het verleden culturen als de Grieks-Romeinse waren geweest waar de verlichting een voorbeeld aan kon nemen.

Ontdekkingsreizen gaven aan dat er nog veel meer culturen waren, en dit riep de vraag op of er wel een cultuur de beste was? Konden ze niet van elkaar leren? Justus van Effen (1684-1735) schreef in de Hollansche Spactator dat misschien ieder volk het recht heeft om hen cultuur als de beste te zien, want er moet een bewijs zijn om te kunnen zeggen dat het een beter is dan het ander. 

 

 

 

KA28

 

Waarom voelden de Verlichte despoten zich aangesproken tot ideeën van de Verlichting?

In de 18e eeuw waren vorsten al bereid een aantal verlichte ideeën uit te voeren, zij werden de verlichte despoten genoemd: ze hielden wel alle macht in handen, want ze vonden dat ze deze macht nodig hadden om de staat goed te kunnen besturen. Ze hielden wel meer rekening bij het besturen met de belangen van de bevolking dan andere koningen.

 

Noem twee voorbeelden van verlichte despoten.

Frederik de Grote, koning van Pruisen, was een tijdgenoot en bewonderaar van

Voltaire en vond ook dat een vorst maar een mens is en dat hij iets goeds met zijn macht moet doen, omdat hij alleen maar de dienaar van de staat is. Hij schafte de pijnbank af, voerde persvrijheid in, gaf christelijke minderheden meer vrijheid en schafte de horigheid af op zijn grondbezit. Hij bleef wel een absoluut vorst. 

 

In Rusland kwam Catharina de Grote in 1762 aan de macht en zij correspondeerde met Voltaire en Diderot, ze liet Europese architecten in Rusland paleizen en schouwburgen bouwen, er kwam een Academie van Wetenschappen en het onderwijs werd uitgebreid, maar ze bleef almachtig in het bestuur. 

 

Welke ideeën van de Verlichting wezen zij af?

Ze bleven wel absoluut vorst en moesten niks van de machtenscheiding van Montesquieu hebben. 

 

 

 

KA30

 

Noem drie oorzaken van de Franse revolutie.

  1. Geestelijkheid en adel hebben het veel beter: 

De kerk bezat 10% van het land in Frankrijk, maar 1% bestond maar uit geestelijken. De kerk hoefde geen belasting te betalen, maar de Fransen wel aan de kerk. De adel bezat 20% van het land, maar er was maar 1,5% adel in Frankrijk. Edelen betaalden bijna geen belasting en hoge edelen kregen de belangrijkste functies in de kerk, het leger en in het bestuur van het land. 

  1. Ontevredenheid onder andere bevolkingsgroepen:

80% van de bevolking bestond uit boeren, zij wilden meer grond en minder belastingen en ook wilden ze geen werk meer voor de heer hoeven te doen. Ongeveer 2% van de bevolking werkte in de nijverheid, zij vonden dat ze te lang en te hard moesten werken onder ongezonde en onveilige omstandigheden. Van het loon konden ze alleen eten en vaak geen woning en kleding betalen. Ze waren het er niet mee eens dat de edelen de hoge functies kregen in de regering, het leger en de kerk en ze vonden het oneerlijk dat zij als enigen belasting moesten betalen. Ook wilden ze vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. 

  1. Het land wordt slecht bestuurd:

De regering had grote schulden, dit kwam door de vele oorlogen die de Franse koningen voerden. Hoge functies konden worden gekocht, dus mensen met veel geld konden eerder hoge functies krijgen. Ook de rechtspraak was oneerlijk, mensen konden zomaa rin de gevangenis worden gezet en mensen uit hogere standen werden minder hard gestraft. Hier deed de koning niks aan. 

 

Waarom kwam de Derde Stand in verzet?

Ze wilden niet nog meer belasting betalen, als de edel en geestelijkheid bijna geen belasting hoefden te betalen. 

 

Door welk initiatief nam de Derde Stand het heft in handen?

De koning wilde dat de edelen meer belasting gingen betalen, maar zij wilden dat niet en zeiden dat er in de Staten-Generaal om toestemming moest worden gevraagd. De Staten-Generaal was een vergadering van de drie standen onder leiding van de koning. De koning riep toen, voor het eerst sinds 1614, in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Daar werd er per stand gestemd, niet per persoon en daarom dacht de adel met steun van de geestelijkheid te kunnen winnen. Maar er gebeurde iets onverwachts: de Derde Stand riep zich uit tot de Nationale Vergadering en ging apart vergaderen.

 

Welk belangrijk besluit nam de Nationale Vergadering?

De Nationale Vergadering besloot dat Frankrijk een grondwet moest krijgen en hier moest in komen te staan dat de koning minder macht moest hebben, Ook moesten er rechten en plichten van de bewoners in op worden genomen. De Derde Stand kreeg al snel steun van lage geestelijken en enkele edelen. 

 

Waardoor werd de koning gedwongen besluiten van de Nationale Vergadering goed te keuren?

In steden kozen de burgers de kant van de Nationale Vergadering en een menigte Parijse burgers trok naar Versailles om de koning en de Nationale Vergadering over te halen van Versailles naar Parijs te verhuizen, en dit gebeurde. De koning keurde alle besluiten van de Nationale vergadering goed, omdat hij bang was voor nieuwe problemen.

 

Welke besluiten van de Nationale Vergadering werden in de grondwet opgenomen?

  • Afschaffing van de voorrechten van edelen en geestelijken;
  • Openstelling van alle ambten in de regering, in de kerken en in het leger voor iedereen;
  • Toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de kerk was afgenomen;
  • Sterke beperking van de macht van de koning;
  • Invoering van een scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht;
  • Invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in handen van gegoede burgers legde.

 

Welke ideeën van de Verlichting kwamen in de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger?’

In 1789 had de Nationale Vergadering in een Verklaring voor de rechten van de mens en de burger de ideeën van de verlichters over grondrechten als vrijheid en gelijkheid vastgelegd. Deze verklaring ging nu fungeren als inleiding van de grondwet. 

 

Welke ideeën van de Verlichting werden dankzij de Code Napoleon in Europa verbreid?

  • Iedereen is gelijk voor de wet.
  • Niemand mag gevangen genomen worden zonder dat er een rechtspraak op volgt. 

 

 

 

KA25

 

Waardoor ontstond de wereldeconomie?

Europeanen gebruikten suiker uit Amerika in ruil voor West-Europese nijverheidsproducten. Voor Aziatische specerijen gebruikten ze Amerikaans zilver. De Europeanen vervoerden zelfs mensen (Afrikaanse slaven) van het ene naar het andere werelddeel. Zo ontstond er een begin van een wereldeconomie. 

 

Waardoor nam de handel toe?

Overal op de wereld leerde mensen nieuwe producten, grondstoffen en huisdieren kennen, want niet alle producten groeien overal op de wereld. Zo ontstond er handel tussen verschillende werelddelen

Waarom was de wereldeconomie van beperkte omvang in de 17e eeuw? In de 17e eeuw was er nog bijna geen handel op wereldniveau, er voeren maar weinig schepen heen en weer en bovendien waren het kleine scheen, daarbij gebruikte niet iedereen die producten. De meeste producten waren alleen voor de rijke bovenlaag betaalbaar.

 

Wie profiteerden het meest van de wereldeconomie?

De handel in de wereld had voor West-Europeanen veel voordelen: nieuwe producten, nieuwe banen, meer rijkdom voor de bovenlaag. Niet-Europese volken leerden ook nieuwe producten kennen, maar er waren vooral nadelen: ze werden gedwongen door Europeanen om dingen te verbouwen en als ze dat niet deden werd er geweld gebruikt.

 

Noem de vier belangrijkste kenmerken van het kapitalisme.

  • De arbeider werkt in opdracht van een werkgever. Deze is daarbij niet aanwezig. Dat wordt scheiding tussen kapitaal en arbeid genoemd;
  • De werkgever is een zakenman die het kapitaal heeft om grondstoffen, werktuigen, vervoermiddelen en lonen te kunnen betalen;          De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren;
  • De werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken.

 

 

 

KA29

 

Waarom vertrokken groepen uit Europa naar Amerika?

Er trokken veel mensen uit Europa naar Midden- en Zuid-Amerika om daar te gaan wonen.

 

Wat waren de gevolgen voor de oorspronkelijke bevolking?

De Indianen werden verdreven, gedood of gedwongen te werken. De Europeanen waren met hun paarden en vuurwapens sterker en de goede organisatie gaf de doorslag in Amerika. 

 

Welke landen stichtten in welke werelddelen koloniën?

Spanje: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië. 

Portugal: Zuid-Amerika, Afrika. 

Groot-Brittannië: Noord-Amerika, Midden-Amerika, Azië.

Nederlandse Republiek: Zuid-Amerika, Azië, Afrika.

Frankrijk: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Afrika. 

Denemarken: Noord-Amerika. 

 

Welke landen stichtten waar plantage-koloniën?

In de periode 1500-1800 verdeling plantages:

  • In het Caribisch gebied door Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Fransen, Hollanders en Denen;
  • In Suriname door Nederlanders;
  • In het zuid-oosten van Noord-Amerika door vooral Engelsen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tijdvak 7

 

 

7. Tijd van pruiken en revoluties (ca 1700 – 1800) Kenmerkende aspecten:

  1. rationeel optimisme en ‘verlicht’ denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
  2. voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
  3. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
  4. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Groene vragen hoofdstuk 4

  1. Het moest bij een zee liggen, want zo kon er makkelijk handel gedreven worden.
  2. Omdat er in Amerika nog geen andere mensen dan de inheemse bevolking woonden, kon       het makkelijk gekoloniseerd worden.                  
  3. a) Ze moet haar eer hoog houden en ervoor zorgen dat ze niks beschamends doet,
    1. Je zou de bron onbetrouwbaar kunnen noemen omdat een kunstenaar hem gemaakt          heeft en je niet weet of het er in werkelijkheid ook zo uit zag.
  4. Dit kun je zeggen omdat de bevolking nog makkelijk beïnvloed kon worden door mensen 

     zoals Luther. De aanhangers van Luther waren protestant en hadden een hele andere       mening over sommige dingen dan de katholieken.

  1. Ze wilden elk onderzoek van de natuur baseren op waarneming, ervaring en experiment.
  2. Er werd in het Latijn geschreven. Dit had als voordeel dat je één centrale taal hebt voor de 

    Kerk en het bestuur van de Kerk. Het nadeel is dat alleen hoog opgeleide en geestelijken      dit konden lezen.

  1. a) Door de wetenschappelijke belangstelling werden er nieuwe ontdekkingen gedaan en

         werden bijvoorbeeld boten veel mooier en beter gemaakt. Hierdoor was het           makkelijker om te handelen over zee en werd de Europese expansie mogelijk gemaakt.        

  1. Dankzij de Europese expansie zijn er veel dingen ontdekt die wetenschappers dan weer

        graag wilden onderzoeken waardoor de wetenschappelijke belangstelling bevorderd          werd.

  1. - De Republiek was grotendeels calvinistisch hier waren de protestanten dus veilig om          hun geloof uit te oefenen. Verder was er ook geen koning en de Republiek was          revolutionair in verlicht opzicht.

     - Dat Lodewijk XIV een staatsgodsdienst nam paste in het plaatje van die tijd. Er werd         gedacht dat één godsdienst voor rust en orde onder het volk zorgde.

  1. Het denkbeeld op de beeldbron is dat de geestelijkheid en de adel (1e en 2e Stand) het 

    veel beter hebben dan de Derde Stand en dat de welvaart oneerlijk is verdeelt. Dit wordt      in de bron uitgebeeld met een oude man die op de rug 2 edelen 'draagt'.

  1. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een redelijke manier dus met het        verstand woest worden onderzocht.
  2. Ze vonden dat er op het gebied van sociale verhoudingen veel verbeterd moest worden. 

      Vrijheid vonden zij daarbij het belangrijkste. Ze vonden ook dat iedereen gelijk was en        dat de voorrechten dus afgeschaft moesten worden.

  1. Ze moesten natuurlijk wel op de hoogte blijven van wat er allemaal gebeurde rondom de        regering en ze wilden ervoor zorgen dat hun naam bekender zou worden.
  2. Sommige vorsten vonden dus, ondanks dat ze wel verlichte ideeën hadden, dat niet 

      iedereen evenveel mocht zeggen en bepalen binnen de regering. Ze wilden nog steeds        absolute macht houden.

  1. De eerste fase klopt alleen willen de revolutionairen wel snel veranderingen doorvoeren. 

      Zo wordt al gelijk een eerste grondwet opgenomen en er kwam een Verklaring van de 

      Rechten van de mens en de burger.

      De tweede fase klopt met de Franse Revolutie, want Robespiere neemt namens de  

      Jacobijnen de macht over van de Girondijnen. Dit ging gepaard met veel Terreur.

      De derde fase klopt ook, want er ontstond chaos na de Terreur en één man,

Napoleon 

      Bonnaparte, greep de macht met behulp van het leger.

 

  1. a,b,c)

Wetgevende macht                      Uitvoerende macht                              Rechterlijke macht

Kan wetten zes jaar                           Koning tegenhouden.                           ↓  benoemt

Parlement        controleert   →      Ministers                                      

onafhankelijke  Rechters

  ↑  kiezen                                         ↓                                                 Zitten voor

↑                  ↑

Kiesmannen                                    ↓  besturen                                        

Jury's                    ↑ kiezen

             ↑ kiezen                                         ↓                                                        Loting ↑                 ↑

Alle mannen vanaf 25 jaar die een bepaald bedrag aan belasting betalen (kiesgerechtigden).

Alle Fransen zijn gelijk voor de wet.

  1. De politieke ideëen van de verlichters zie je grotendeels terug. Zo is er een scheiding van 

    de machten (Montesquieu) en een grondwet. Ook zijn er beperkingen voor de staat zoals      dat de regering zijn beleid op wetten moet baseren die voor iedereen gelijk zijn.

  1. De Derde Stand en verlichte geestelijkheid is tevreden met de grondwet, omdat deze 

     meer rechten krijgen of aansluiten bij hun idealen. De Eerste, Tweede Stand en radicalen       zijn ontevreden omdat ze hierdoor minder macht en rechten hebben of omdat de       veranderingen nog niet genoeg zijn.

  1. Deze opdracht moest klassikaal. 

 

  1. a) Er werd meer onderscheid gemaakt tussen een verdachte en een schuldige dan 

           daarvoor. Dit komt omdat er beter werd nagedacht of iemand het wel gedaan zou                        kunnen hebben en er werd meer bewijs gezocht.

  1. Hierdoor werd het makkelijker om je te verdedigen.
  1. a) Je ziet geestelijken opgehangen en onder de guillotine in de straten van Frankrijk. De 

           kathedraal staat in brand en op een muts staat libertas, wat vrijheid betekent.        b) De Terreur tijdens de Franse Revolutie. 

  1. De tekenaar wil met zijn prent duidelijk maken dat hij de Terreur te ver vindt gaan. Het 

           is volgens de tekenaar hypocriet om mensen te vervolgen omdat ze de verlichte 

           denkbeelden niet aannemen. Dan is er geen vrijheid, het ideaal waar ze nou juist voor             strijden.

19 a) Omdat je dat niet zomaar kan afleiden. Er kan ook iets totaal anders mee bedoeld            worden.

  1. Dat de koningin geen besef had wat er nou allemaal gebeurde in het land.
  2. Marie-Antoinette wist natuurlijk ook wel dat als de mensen geen brood hadden, ze ook  

         geen cake hadden om te eten. Dit is een beetje tegenstrijdig omdat ze zegt dat de           mensen dat wel moeten doen.

  1. a) In het schilderij van David kroont de paus Napoleon tot keizer en de keizer buigt voor 

           hem. In de beeldbron wordt de zittende Karel de Grote tot keizer gekroond door de            staande paus.

  1. Napoleon wilt hiermee duidelijk maken dat er niemand boven hem staat, zelfs de paus             niet.
  1. a) 1. Sommige verlichters keurden slavenhandel af omdat het volgends hen in strijd was                 met de rede en de menselijke cultuur.

           2. Het abolitionisme streefde dus naar afschaffing van de trans-Atlantische                slavenhandel.

  1. 1. Op de plaquette staat een slaaf met de tekst: ‘Ben ik geen mens en broeder?’ Dit is 

               een smeekbede tegen slavernij. Verlichtingideeën zoals vrijheid en broederschap                         staan hiermee in verband.

          2. Het verband is er met de trans-Atlantische slavenhandel omdat er een slaaf op de                plaquette staat.

  1. Na de Franse revolutie was er een scheiding tussen Kerk en staat in Frankrijk. Voor de        revolutie, evenals in de Middeleeuwen in het Duitse rijk was dit er niet.
  2. Bij de kolonisatie van de Grieken was er hoognodig voedsel nodig en de handel was 

       voornamelijk met Azië vanuit het land. Bij de kolonisatie en de Europese expansie ging 

       het vooral om luxe goederen en rijkdom. Er werd hier handel gedreven overzees en ook         met Afrika en Amerika.

  1. Op 14 Juli was de Bestorming van de Bastille wat de aanleiding was tot het aftreden van 

      de koning en het maken van en grondwet. De gebeurtenis is tot de dag van vandaag een        heel belangrijke voor Frankrijk, omdat het een nieuw tijdperk inleidde.

  1. a) Het abolitionisme is het meest kenmerkend voor de 19e eeuw, omdat er toen de             meeste successen werden gehaald met het afschaffen van slavernij. 
    1. Als je ook vraagt naar de ethische opvattingen kunnen e r verschillen van standpunten             zijn onder de leerlingen. Dit is niet goed te toetsen.

   

           

Kapstokvragen hoofdstuk 4

KA18

 

Waarom verkenden Portugezen de kust van Afrika?

Aan de zuidkust van Afrika zochten de Portugezen bondgenoten tegen de moslims en ze hoopten ook een zeeweg naar Azië te vinden, zodat ze geen specerijen en zijde meer hoefden te kopen van de moslims. 

 

Waaraan dankten de Europeanen hun overwicht?

De Europeanen hadden veel snellere schepen en betere vuurwapens dan de inheemse bevolking, deze waren dus niet erg gesteld op de komst van de Europeanen. 

 

Wat hield de expansie van de Spanjaarden in?

De Spanjaarden veroverden het Caraïbisch gebied en de rijken van de Azteken (Mexico) en de Inca’s (Peru, Bolivia, Chili).

 

Wat hield de expansie van de Portugezen in?

De Portugezen namen het tegenwoordige Brazilië in. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Amerika?

Veel Spanjaarden en Portugezen gingen naar Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen en exploiteerden daar het land door het aanleggen van zilvermijnen en plantages, ze stichtten dus geen factorijen en dreven geen handel met de inheemse bevolking. Veel Indianen werden gedood, verdreven of moesten gedwongen voor de Europeanen werken, anderen kwamen om door ziekten. 

 

Wat waren de gevolgen voor de bevolking van Afrika?

Voor het werk op de plantages in Amerika werden slaven uit Afrika gehaald, de meeste mensen werden dus per schip naar Amerika gebracht voor werk. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde het wereldbeeld (eind ME) en welke ontdekkingen van Portugezen veranderden het wereldbeeld?

Er werden door de vele reizen steeds betere wereldkaarten gemaakt en op het heelal kwam ook beter zicht. 

 

Welke ontdekking in naam van Spanje veranderde het wereldbeeld?

De Spaanse koning en koningin gaven de Italiaanse Columbus de opdracht om Azië, in westelijke richting, te bereiken in 1492. na drie maanden dacht Columbus India bereikt te hebben, de bewoners noemden zich Indianen, maar pas na de ontdekkingsreis van Magelhaen wisten ze dat Columbus een nieuw werelddeel had ontdekt.

 

 

Wat hield de theorie van Copernicus in?

  • De zon is een vaste ster;
  • Rond de hoofdplaneten draaien secundaire planeten en ze draaien samen om het middelpunt: de zon;
  • De aarde is een hoofdplaneet;
  • De ogenschijnlijke beweging van de sterren is slechts een optische illusie.

 

Waarom werd de theorie van Copernicus niet snel algemeen aanvaard? De beweringen van Copernicus waren revolutionair, het ging in tegen wat de mens kon voelen en zien en de beweringen waren ook in strijd met het scheppingsverhaal uit de bijbel. Daarbij zou het ook een aantasting op de waarde van de mens zijn, want zij leefden dus niet meer op het centrum van het heelal. De kerken verzetten zich tegen de theorie, maar geleerden zagen in dat het klopte. In 1616 werd het boek door de katholieke kerk verboden en het werd pas in 1835 weer opgeheven. 

 

 

 

KA21

 

Waardoor ontstond rond 1500 kritiek?

Er kwamen in de late middeleeuwen steeds meer mensen die konden lezen en schrijven en hierbij hielp de uitvinding van de boekdrukkunst in de 15e eeuw. Boeken werden betaalbaarder en mensen konden individueel de bijbel op eigen wijze de bijbel interpreteren. Sommige mensen kwamen er achter dat de bijbel door de kerk anders was verteld en enigen publiceerden hen kritiek.

 

Welke kritiek ontstond er op de aflaathandel?

De kerk wilde dat mensen de christelijke waarden en normen zou naleven en om dit te bevorderen leerde de kerk dat de mens in het hiernamaals gestraft zou worden voor het schenden ervan, maar de kerk ontwikkelde een manier van doen die de normen van de kerk en dus ook de waarden van het christendom ondermijnde. Zo kon je zonden dus eigenlijk afkopen en veel mensen waren het hier niet mee eens. 

 

Waartoe leidde die kritiek?

Sommigen wilden alleen misbruiken (zoals de aflaathandel, Erasmus) afschaffen binnen de kerk, anderen besloten zich van de kerk af te scheiden en een nieuwe kerk te stichten of een nieuwe aan te schaffen.

 

Wie waren de belangrijkste hervormers?

Luther en Calvijn waren stichters die veel aanhang kregen, zij werden hervormers genoemd en hun beweging de hervorming of reformatie. Die kerken werden protestants genoemd, omdat ze uit protest tegen de katholieke kerk werden gevormd. Ook Erasmus was een belangrijke hervormer.

 

Op welke punten week Luther af van de katholieke kerk?

Luther wilde het pausschap, het calibaat (dat priesters niet mochten trouwen),veel sacramenten, de heiligenverering en de kloosterorden afschaffen: daar stond niets over in de bijbel. Luther vertaalde de bijbel in het Duits, omdat hij vond dat iedereen het persoonlijk moest kunnen lezen en hij ijverde voor meer onderwijs, zodat meer mensen konden lezen. Ook vond Luther dat je alleen God moest vereren en geen andere geestelijken, zij zijn immers ook maar mensen. 

 

Waarom steunden veel Duitse vorsten Luther?

De losse vorstendommen stichtten in hun staten eigen kerken, die hervormd werden naar Luthers gedachten en zo ontstond het lutheranisme. De vorsten maakten zichzelf hoofd van die kerken en ook in Scandinavië volgden vorsten de Duitse vorsten. Luther kon het beter met de vorsten vinden dan met de andere bevolking, dit zag je in de boerenopstand: boeren wilden meer vrijheid, want dat stond voor meer vrijheid, maar Luther steunde de vorsten en vond dat alle opstandige boeren als dolle honden neergeschoten moesten worden. 

Omschrijf twee verschillen tussen calvinisme en lutheranisme.

  • Bij Luther is de vorst het hoofd van de kerk, bij het calvinisme bestuurt iedere gemeente zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen;
  • Calvinisten mogen tegen hun vorst in verzet komen als deze handelt tegen Gods gebod, lutheranen moeten altijd hun vorst gehoorzamen. 

 

Waardoor ontstond de Anglicaanse Kerk?

In Engeland ontstond een andere protestantse kerk, koning Hendrik de 8e kreeg een conflict met de paus, omdat hij niet van zijn vrouw mocht scheiden, want volgens de kerkelijke regels mocht niemand dat. Daarop stichtte Hendrik een gehele eigen kerk: de Anglicaanse Kerk (1532). Hij werd er zelf het hoofd van en zo was scheiden geen probleem meer.  veel dingen bleven hetzelfde als bij de katholieke kerk, maar in 1563 werden het celibaat, de katholieke mis en het Latijn als kerktaal officieel afgeschaft en ook kloosters werden opgeheven. De koning benoemde de aartsbisschop van Canterbury en andere bisschoppen en kreeg hierbij steun van de adel, zij kregen hiervoor een groot deel van het grootgrondbezit van de kerk. 

 

Waarom vervolgden regeringen in Europa lange tijd mensen met een ander geloof?

In de 18e eeuw vonden koningen in Europa dat hun onderdanen hetzelfde geloof moesten hebben en ze waren zelfs bang dat de onderdanen anders elkaars vijanden zouden worden en ze dachten dat ze anders nooit allemaal achter één man konden staan. De regeringen hebben daarom lang mensen van een ander geloof vervolgd. 

 

Welke invloed had de Franse Revolutie op de godsdienstvrijheid?

In veel Europese landen werden grondwetten ingevoerd als gevolg van de Franse revolutie en daarin werd de scheiding tussen kerk en staat vastgelegd: de kerk en staat hebben ieder een eigen taak. De kerk houdt zich bezig met godsdienstige taken, de staat met bestuur en rechtspraak. Iedereen mag zelf vrij geloven wat hij wil en je mag niet op grond van je geloof worden gediscrimineerd. Deze scheiding tussen kerk en staat kreeg in de 18e eeuw veel aanhang, in de tijd van de verlichting. 

 

 

 

 

 

 

 

KA20

 

Wat was (in navolging van de Grieks-Romeinse cultuur) kenmerkend voor het humanisme?

Het humanisme ging uit van het zelfstandig denken van de mens en niet van goddelijke voorschriften, in navolging van de Grieks-Romeinse wereld. 

 

Vergelijk de stijlen Barok en Classicisme:

Waardoor ontstonden ze en wat was van elk een belangrijk kenmerk?

Er ontstond een aparte kunststijl in de Contra-Reformatie: de barok. Inrichting van kerken werd veel uitbundiger om de grootheid en macht van de kerk te benadrukken dan in de renaissance. 

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond er een nieuwe kunststroming: het classicisme. De verbreiding werd gestimuleerd door opgravingen in Herculaneum in 1711 en in 1733 in Pompeji. Classicisten bewonderden de harmonie in kunstwerken en dit verkrijg je met verstand. Classicisten probeerden uit de Grieks-Romeinse kunst wetten en regels af te leiden om die harmonie te verkrijgen. 

 

 

 

KA19

 

Welk mensbeeld werd in de Renaissance overgenomen? Het mensbeeld uit de klassieke oudheid. 

 

Omschrijf de nieuwe ideale mens in de Renaissance. En geef een voorbeeld.

  • De mens hoeft zichzelf niet op de achtergrond te plaatsen;
  • Ieder mens is belangrijk en leeft voor zichzelf, niet voor een groep;
  • Het leven is geen voorbereiding op een leven na de dood, maar je moet geniete van het leven op aarde (carpe diem);
  • Talenten en mogelijkheden van individuen mogen niet foor dwang, dogma’s of ander gezag worden beperkt.

De nieuwe ideale mens werd de ‘uomo universale’ (de mens die zich ontplooide op een zo breed mogelijk vlak), hiervan is Leonardo da Vinci een voorbeeld: hij was schilder, beeldhouwer, anatomisch onderzoeker en tekenaar, architect, wiskundige en ontwerper van talloze mechanische werktuigen. 

 

 

 

KA19

 

Waardoor veranderde de wetenschap in de Renaissance?

In de middeleeuwen waren het vooral de geestelijken die geleerden waren en ze deden onderzoek op gebieden die met godsdienst te maken hadden. Vanaf de renaissance kwamen er meer onderzoekers die geen geestelijken waren en die gingen andere onderwerpen bestuderen: ze wilden zich niet meer volledig aan de leiding van de kerk onderwerpen bij hun onderzoeken. Onderzoekers gingen proeven doen en kijken wat er gebeurde, voorbeelden waren Copernicus en Leonardo Da Vinci.

 

KA26

Noem drie kenmerken van de Wetenschappelijke Revolutie.

  • Nieuwe manieren van onderzoeken: observeren (waarnemen), experimenteren (proeven doen) en redeneren (nadenken over wat er is gebeurd en hier conclusies uit trekken); 
  • Uitvindingen brachten grote vooruitgang in de zorg en er werden nieuwe energiebronnen ontdekt en benut, zo veranderden de levens van veel mensen; 
  • Verzet van de kerk en aanvankelijk ook van de overheid en sommige bevolkingsgroepen. 

 

Waarin verschilt onderzoek in de Wetenschappelijke Revolutie met dat in de Oudheid?

De empirische methode werd gebruikt door de renaissance-onderzoekers, het houdt in dat ze elk onderzoek van de natuur wilden baseren op waarneming, ervaring en experiment. In de oudheid hield men zich ook al met deze empirische wetenschap bezig, Aristoteles had bijvoorbeeld veel belangrijke natuurobservaties verzameld.  In de renaissance was er wel iets nieuw bij de systematische experimenten. De Vlaamse arts Vesalius legde de basis voor de moderne geneeskunde, deze steunde erg veel op de anatomische ontleding van het lichaam. 

 

Waarom ondervonden onderzoekers tegenstand van de Kerk?

In de 16e eeuw was er veel tegenstand op de onderzoeken van de kerk, ze verloor haar greep op de wetenschap en sommige kerkelijke opvattingen werden door de resultaten van onderzoeken ondermijnd. 

 

Waardoor werd de situatie gunstiger voor onderzoekers?

Vanaf de 16e eeuw werd het klimaat voor onderzoekers beter en ze gingen in wetenschappelijke verenigingen samenwerken die steun kregen van regeringen. De wetenschap ging een belangrijke plaats in de samenleving innemen. 

 

Welke invloed had de Wetenschappelijke Revolutie op betrekkingen met de rest van de wereld?

Door deze uitvindingen kregen de Europeanen een voorsprong op de wereld, zonder de uitvindingen van bijvoorbeeld vuurwapens, stoomschepen en treinen hadden de Europeanen nooit zo lang de wereld kunnen overheersen. 

 

 

 

KA23

 

Waardoor onderwierpen vorsten edelen aan hun macht?

De steden hadden andere belangen dan de edelen op het domein waarvan ze deel uitmaakten, om zich van de macht te bevrijden sloten ze een overeenkomst met de vorst: deze kreeg de taak om met geld en militaire steun van de steden een leger uit te rusten. Zo onderwierpen de vorsten de edelen.

 

 

Welke nieuwe functies kreeg de adel?

Een deel bleef aan de militaire tradities trouw en trad als militair bevelhebber in dienst van de koning, een ander deel kreeg bestuurlijke taken als gouverneur of provinciaal gemachtigde.  In de loop van de 14e eeuw veranderde de losse feodale domeinen in grote bestuurlijke eenheden, zoals in Frankrijk, Engeland, Pruisen en Bourgondië (een gekroonde edelman aan het hoofd, die beschikte over belastingstromen vanuit de steden). 

 

Met welk argument verdedigden absolute vorsten hun macht?

De vorst heeft alle macht in handen en heeft de overtuiging dat hij door God in aangesteld om zijn onderdanen te besturen en is daarom aan niemand verantwoording schuldig. 

 

Met behulp waarvan bouwden absolute vorsten hun macht op?

Veel vorsten bouwden hun macht op met behulp van twee elkaar versterkende monopolies:

  • Het belastingmonopolie;
  • Het geweldsmonopolie (zeggenschap over politie en leger).

 

Welke rechten werden vastgelegd in de Bill of Rights (1689)?

Hij stemde in met een uitbreiding van de rechten van het parlement, in de Bill of Rights werd in 1689 vastgelegd dat het parlement de meeste macht kreeg. Zo moest het parlement wetten ook goedkeuren en er werden grondwetten vastgelegd, zoals geen arrestatie zonder dat je de kans kreeg je te vertegenwoordigen voor de rechtbank en vrije verkiezingen (voor een deel van de mannelijke bevolking). 

 

Welke bevoegdheid had het Engelse parlement in 1689 al? Belastingen goedkeuren. 

 

 

 

KA27

 

Leg uit wat bedoeld wordt met rationeel optimisme.

De 18e eeuw wordt ook wel de verlichting of de Eeuw van de Redelijkheid genoemd, de onderzoekers in die tijd werden verlichters genoemd. Zij vonden dat de samenleving net zoals de natuur op een andere manier (met verstand) moest worden onderzocht. Dan zou de kennis van mensen toenemen en zo zouden problemen in de samenleving worden opgelost, deze visie noem je het rationeel optimisme. 

 

Wat waren de belangrijkste ideeën van verlichters op de volgende gebieden:

Sociale verhoudingen:

In de middeleeuwen zagen mensen het leven als een voorbereiding op het leven na de dood, het leven op aarde was minder belangrijk dan het hiernamaals. In de verlichting, en ook de renaissance, vonden mensen het belangrijker dat mensen ook tijdens hun leven op aarde gelukkig waren en daarom moesten de sociale verhoudingen verbeterd worden. Vrijheid was daarbij het belangrijkste begrip: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van geloof en vrijheid om handel te drijven met wie je wil. Verlichters treden tegen allerlei misstanden zoals:

heksenverbranding, slavernij, oorlog, godsdienstvervolging en marteling van gevangenen. 

 

Godsdienst:

Veel verlichters zagen God als de schepper van de wereld, maar hij greep volgens hen niet in de wereld in, want de wereld wordt beheerst door natuurkrachten die in principe met het verstand aangetoond en verklaard  kunnen worden.  Sommigen waren agnosten (niet-wetenden), die niet wisten of ze in een God moesten geloven. Anderen vonden dat het dwaas was dat godsdiensten elkaar bestreden, omdat ze allemaal uit de natuur zouden voortkomen en ze vonden dat mensen verdraagzamer op godsdienstig gebied moesten zijn. 

Economie:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Politiek:

Adam Smith was een econoom die vooral in de 19e eeuw invloedrijk was en hij schreef het boek An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations in 1776. Hij vond dat ieder individu de vrijheid moest hebben om zijn eigenbelang na te streven en als iedereen op zijn eigenbelang uit was zou dat vanzelf op welvaart uitlopen. 

Natuur:

Volgens de verlichters moesten mensen een voorbeeld aan de natuur nemen, want de mens was volgens hen van nature goed en het kwaad was het gevolg van het slechte bestuur, de onverdraagzaamheid en van onwetendheid.

Andere culturen:

Europeanen dachten in de verlichting dat ze alles beter wisten, maar de Verlichters wezen de mensen erop dat er in het verleden culturen als de Grieks-Romeinse waren geweest waar de verlichting een voorbeeld aan kon nemen.

Ontdekkingsreizen gaven aan dat er nog veel meer culturen waren, en dit riep de vraag op of er wel een cultuur de beste was? Konden ze niet van elkaar leren? Justus van Effen (1684-1735) schreef in de Hollansche Spactator dat misschien ieder volk het recht heeft om hen cultuur als de beste te zien, want er moet een bewijs zijn om te kunnen zeggen dat het een beter is dan het ander. 

 

 

 

KA28

 

Waarom voelden de Verlichte despoten zich aangesproken tot ideeën van de Verlichting?

In de 18e eeuw waren vorsten al bereid een aantal verlichte ideeën uit te voeren, zij werden de verlichte despoten genoemd: ze hielden wel alle macht in handen, want ze vonden dat ze deze macht nodig hadden om de staat goed te kunnen besturen. Ze hielden wel meer rekening bij het besturen met de belangen van de bevolking dan andere koningen.

 

Noem twee voorbeelden van verlichte despoten.

Frederik de Grote, koning van Pruisen, was een tijdgenoot en bewonderaar van Voltaire en vond ook dat een vorst maar een mens is en dat hij iets goeds met zijn macht moet doen, omdat hij alleen maar de dienaar van de staat is. Hij schafte de pijnbank af, voerde persvrijheid in, gaf christelijke minderheden meer vrijheid en schafte de horigheid af op zijn grondbezit. Hij bleef wel een absoluut vorst.  In Rusland kwam Catharina de Grote in 1762 aan de macht en zij correspondeerde met Voltaire en Diderot, ze liet Europese architecten in Rusland paleizen en schouwburgen bouwen, er kwam een Academie van Wetenschappen en het onderwijs werd uitgebreid, maar ze bleef almachtig in het bestuur. 

 

Welke ideeën van de Verlichting wezen zij af?

Ze bleven wel absoluut vorst en moesten niks van de machtenscheiding van Montesquieu hebben. 

 

 

 

KA30

 

Noem drie oorzaken van de Franse revolutie.

  1. Geestelijkheid en adel hebben het veel beter: 

De kerk bezat 10% van het land in Frankrijk, maar 1% bestond maar uit geestelijken. De kerk hoefde geen belasting te betalen, maar de Fransen wel aan de kerk. De adel bezat 20% van het land, maar er was maar 1,5% adel in Frankrijk. Edelen betaalden bijna geen belasting en hoge edelen kregen de belangrijkste functies in de kerk, het leger en in het bestuur van het land. 

  1. Ontevredenheid onder andere bevolkingsgroepen:

80% van de bevolking bestond uit boeren, zij wilden meer grond en minder belastingen en ook wilden ze geen werk meer voor de heer hoeven te doen. Ongeveer 2% van de bevolking werkte in de nijverheid, zij vonden dat ze te lang en te hard moesten werken onder ongezonde en onveilige omstandigheden. Van het loon konden ze alleen eten en vaak geen woning en kleding betalen. Ze waren het er niet mee eens dat de edelen de hoge functies kregen in de regering, het leger en de kerk en ze vonden het oneerlijk dat zij als enigen belasting moesten betalen. Ook wilden ze vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. 

  1. Het land wordt slecht bestuurd:

De regering had grote schulden, dit kwam door de vele oorlogen die de Franse koningen voerden. Hoge functies konden worden gekocht, dus mensen met veel geld konden eerder hoge functies krijgen. Ook de rechtspraak was oneerlijk, mensen konden zomaa rin de gevangenis worden gezet en mensen uit hogere standen werden minder hard gestraft. Hier deed de koning niks aan. 

 

Waarom kwam de Derde Stand in verzet?

Ze wilden niet nog meer belasting betalen, als de edel en geestelijkheid bijna geen belasting hoefden te betalen. 

 

Door welk initiatief nam de Derde Stand het heft in handen?

De koning wilde dat de edelen meer belasting gingen betalen, maar zij wilden dat niet en zeiden dat er in de Staten-Generaal om toestemming moest worden gevraagd. De Staten-Generaal was een vergadering van de drie standen onder leiding van de koning. De koning riep toen, voor het eerst sinds 1614, in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Daar werd er per stand gestemd, niet per persoon en daarom dacht de adel met steun van de geestelijkheid te kunnen winnen. Maar er gebeurde iets onverwachts: de Derde Stand riep zich uit tot de Nationale Vergadering en ging apart vergaderen.

 

Welk belangrijk besluit nam de Nationale Vergadering?

De Nationale Vergadering besloot dat Frankrijk een grondwet moest krijgen en hier moest in komen te staan dat de koning minder macht moest hebben, Ook moesten er rechten en plichten van de bewoners in op worden genomen. De Derde Stand kreeg al snel steun van lage geestelijken en enkele edelen. 

 

Waardoor werd de koning gedwongen besluiten van de Nationale Vergadering goed te keuren?

In steden kozen de burgers de kant van de Nationale Vergadering en een menigte Parijse burgers trok naar Versailles om de koning en de Nationale Vergadering over te halen van Versailles naar Parijs te verhuizen, en dit gebeurde. De koning keurde alle besluiten van de Nationale vergadering goed, omdat hij bang was voor nieuwe problemen.

 

Welke besluiten van de Nationale Vergadering werden in de grondwet opgenomen?

  • Afschaffing van de voorrechten van edelen en geestelijken;
  • Openstelling van alle ambten in de regering, in de kerken en in het leger voor iedereen;
  • Toestemming aan rijke burgers en rijke boeren om grond te kopen die van de kerk was afgenomen;
  • Sterke beperking van de macht van de koning;
  • Invoering van een scheiding van de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht;
  • Invoering van een beperkt kiesrecht dat de macht vooral in handen van gegoede burgers legde.

 

Welke ideeën van de Verlichting kwamen in de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger?’

In 1789 had de Nationale Vergadering in een Verklaring voor de rechten van de mens en de burger de ideeën van de verlichters over grondrechten als vrijheid en gelijkheid vastgelegd. Deze verklaring ging nu fungeren als inleiding van de grondwet. 

 

Welke ideeën van de Verlichting werden dankzij de Code Napoleon in Europa verbreid?

  • Iedereen is gelijk voor de wet.
  • Niemand mag gevangen genomen worden zonder dat er een rechtspraak op volgt. 

 

 

 

KA25

 

Waardoor ontstond de wereldeconomie?

Europeanen gebruikten suiker uit Amerika in ruil voor West-Europese nijverheidsproducten. Voor Aziatische specerijen gebruikten ze Amerikaans zilver.

De Europeanen vervoerden zelfs mensen (Afrikaanse slaven) van het ene naar het andere werelddeel. Zo ontstond er een begin van een wereldeconomie. 

 

Waardoor nam de handel toe?

Overal op de wereld leerde mensen nieuwe producten, grondstoffen en huisdieren kennen, want niet alle producten groeien overal op de wereld. Zo ontstond er handel tussen verschillende werelddelen

Waarom was de wereldeconomie van beperkte omvang in de 17e eeuw? In de 17e eeuw was er nog bijna geen handel op wereldniveau, er voeren maar weinig schepen heen en weer en bovendien waren het kleine scheen, daarbij gebruikte niet iedereen die producten. De meeste producten waren alleen voor de rijke bovenlaag betaalbaar.

 

Wie profiteerden het meest van de wereldeconomie?

De handel in de wereld had voor West-Europeanen veel voordelen: nieuwe producten, nieuwe banen, meer rijkdom voor de bovenlaag. Niet-Europese volken leerden ook nieuwe producten kennen, maar er waren vooral nadelen: ze werden gedwongen door Europeanen om dingen te verbouwen en als ze dat niet deden werd er geweld gebruikt.

 

Noem de vier belangrijkste kenmerken van het kapitalisme.

  • De arbeider werkt in opdracht van een werkgever. Deze is daarbij niet aanwezig. Dat wordt scheiding tussen kapitaal en arbeid genoemd;
  • De werkgever is een zakenman die het kapitaal heeft om grondstoffen, werktuigen, vervoermiddelen en lonen te kunnen betalen;          De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren;
  • De werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken.

 

 

 

KA29

 

Waarom vertrokken groepen uit Europa naar Amerika?

Er trokken veel mensen uit Europa naar Midden- en Zuid-Amerika om daar te gaan wonen.

 

Wat waren de gevolgen voor de oorspronkelijke bevolking?

De Indianen werden verdreven, gedood of gedwongen te werken. De Europeanen waren met hun paarden en vuurwapens sterker en de goede organisatie gaf de doorslag in Amerika. 

 

Welke landen stichtten in welke werelddelen koloniën?

Spanje: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië. 

Portugal: Zuid-Amerika, Afrika. 

Groot-Brittannië: Noord-Amerika, Midden-Amerika, Azië.

Nederlandse Republiek: Zuid-Amerika, Azië, Afrika.

Frankrijk: Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Afrika. 

Denemarken: Noord-Amerika. 

 

Welke landen stichtten waar plantage-koloniën?

In de periode 1500-1800 verdeling plantages:

  • In het Caribisch gebied door Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Fransen, Hollanders en Denen;
  • In Suriname door Nederlanders;
  • In het zuid-oosten van Noord-Amerika door vooral Engelsen. 

 

 

 

 

 

                    

 

Tijdvak 8

 

 

8. Tijd van burgers en stoommachines (ca 1800 – 1900) Kenmerkende aspecten:

  1. de Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor en industriële samenleving
  2. discussies over de ‘sociale kwestie’
  3. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
  4. de opkomst van de emancipatiebewegingen
  5. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
  6. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aantekeningen hoofdstuk 5

 

Aantekening 1

  • Tijdvak 8: Stoommachines en burgers (1800-1900)

 

 

  • Thomas Malthus: De geschiedenis wordt bepaald door de spanning tussen bevolkingsgroei en landbouwopbrengst à crisis leidt tot oorlogen, revoluties, ziekten, sterfte. 
  • David Ricardo: De geschiedenis wordt bepaald door technologische verbeteringen, waardoor er meer mensen in een gebied kunnen wonen. à Malthuaanse spanningen komen daardoor niet meer voor.
  • Karl Marx: De geschiedenis wordt bepaald door klassenstrijd en die eindigt via de stappen feodale samenleving en kapitalistische samenleving zonder enige twijfel bij een klasseloze samenleving. (=communistische klasseloze samenleving). 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Marx: Klassenstrijd is motor geschiedenis

 

Twee hoofdvragen:

  1. ‘’Welke noodzakelijke oorzaken lagen ten grondslag aan de industriële revolutie in de westerse wereld in de 19e eeuw?’’
  2. ‘’Welke gevolgen hadden de industriële revolutie voor arbeiders en de rijkere bovenlagen?’’

 

Casus 1: Groot-Brittannië

  • Deelvraag 1: ‘’Welke veranderingen deden zich voor in de Britse maatschappij waardoor in de 18e/19e eeuw een Industriële Revolutie kon ontstaan?’’

 

Casus 2: Industriële Revolutie in Nederland

  • Deelvraag 2: Was Nederland eerder of later dan Groot-Brittannië met de Industriële Revolutie?
    • Volgde Nederland het Europese patroon?
    • Wat waren de gevolgen voor de Nederlandse koloniën?

‘’Was Nederland een voorloper of juist een achterblijver in de Industriële Revolutie?” 

Geef antwoord op deze vraag en formuleer 3 argumenten

1. Arbeid: 

- Komst van veel migranten in 17e en 18e eeuw uit Oostelijke gewesten, Duitsland, Scandinavië en politieke vluchtelingen uit zuidelijke Nederlanden, Frankrijk. à Werk in handel, scheepvaart, nijverheid.

  1. Gebruik van de natuur: wind, water, turf, steenkool.
  2. Techologie/Toepassen van kennis: - Met de wind meedraaiende molens. 
  • Vervoersmiddelen: Trekschuit, houten zeilschepen. 
  • Uitvinding zaagmolen
  • Grootste handels- en oorlogsvloot van Europa 4. Kapitaal, grondstoffen en afzetmarkten: 
  • Grondstoffen via Oostzeehandel (graan, hout), specerijhandel (VOC) of via plantages: koffie en suiker (WIC) à afzetmartk: Noord en Zuid Europa. 
  • Aandelenhandel
  • Verzekeringen
  • Amsterdam belangrijk financieel centrum  Financiële innovaties:
  • Wisselbank
  • Beurs
  • Parten rederij
  • Verzeringen

5. Sociale mobiliteit:

  • Afwezigheid van een standenmaatschappij
  • Handelaren
  • Verdiend fortuin kon snel weer verloren worden

6. Macht in de Republiek ligt bij de Staten-Generaal. 

  • Holland, Zeeland en Utrecht hebben veel ruimte voor nastreven eigen belang à oprichting VOC en WIC. 
  • Regenten streven vanwege eigenbelang lage belastingen na.
  • Gewetensvrijheid

-Commerciële landbouw

 

Eigen antwoord op: ‘’Was Nederland een voorloper of juist een achterblijver in de

Industriële Revolutie?”

  • Voorloper, omdat Nederland al vroeg gebruik maakte van de natuur als energiebron. Later werd dit wel vervangen door de stoommachines, maar Nederland liep met deze energiebronnen wel voor bij de Industriële Revolutie.  
  • Voorloper, Nederland was er al vroeg bij met de urbanisatie. Dit zie je aan de urbanisatie van Amsterdam, die al begon in 1275! De stad werd hierna steeds weer vergroot. 
  • Voorloper, dit kan je afleiden uit de bron van William Temple en Boswell. Dit zijn beide Engelsmannen, William Temple is erg positief over Nederland, hij vindt dat Nederland echt een voorloper is van de I.R. Een paar jaren later schrijft Boswell zeer negatief over Nederland, hij vindt juist dat NL erg achterloopt op het gebied van transport. Hieruit kun je afleiden dat NL wel een voorloper van de I.R. was.  

 

Aantekening 2

De vier dimensies van samenlevingen

  • Economie: Produceren en consumeren à Wie produceert en wie consumeert?
  • Politiek: Machtsrelaties à Wie heeft de macht, wie een beetje en wie helemaal niet?
  • Cultuur: Waarden, normen, rituelen en helden/voorbeelden à Wat is belangrijk voor mensen? Welke verschillen zijn zichtbaar? Welke taalverschillen zijn zichtbaar? Wat zegt dat?
  • Sociaal: Maatschappelijke omstandigheden à Hoe leven mensen? Welke verschillen zijn zichtbaar?

 

De industriële revolutie is een economisch-technische verandering met verstrekkende gevolgen voor:

  • De mate van verstedelijking van de wereld.
  • Groei van de wereldbevolking. 
  • Verdeling van rijkdom. 
  • Europeanisering van culturen over de hele wereld.

 

In de 20ste eeuw blijken de schaduwkanten van de 19de eeuwse vooruitgang: twee wereldoorlogen, waterrampen, klimaatverandering. 

 

Aantekening 3

Noodzakelijke voorwaarden voor de Industriële Revolutie is afhankelijk van beschikbaarheid van:

  1. Investeringskapitaal (Ontstaan door koloniale handel en rijke landadel)
  2. Goedkope grondstoffen (Verkregen via kolonie)
  3. Voldoende voedsel en voldoende goedkope arbeidskrachten (door enclosure beweging)
  4. Kennis (aanwezig door wetenschappelijke revolutie).
  5. Wetten, die ruimte geven aan ondernemerschap (beschikbaarheid door vroege Engelse verlichting en macht bij het Parlement).
  6. Afzetmarkt (in de koloniën)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tijdvak 9

 

 

9. Tijd van de wereldoorlogen ( ca 1900 – 1950) Kenmerkende aspecten:

  1. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
  2. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën: a. communisme; b. fascisme/nationaal-socialisme
  3. de crisis van het wereldkapitalisme
  4. het voeren van twee wereldoorlogen: a. de Eerste Wereldoorlog; b. de Tweede Wereldoorlog
  5. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de Joden
  6. de Duitse bezetting van Nederland
  7. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
  8. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme

 

 

 

 

 

 

 

Gele vragen Hoofdstuk 7: 

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918): oorzaken, verloop, gevolgen

Oorzaken van de Eerste Wereldoorlog

1.Welke waren de belangrijkste landen die tegenover elkaar stonden in de Eerste Wereldoorlog? 

Otomaanserijk, Frankrijk, Groot Brittannië en Ierland tegenover Duitsland, OostenrijkHongarije.

2.Wat waren de dieper liggende oorzaken van de Eerste Wereldoorlog? Formuleer elke oorzaak in één of twee zinnen. 

  1. Nationalisme: Sommige bevolkingsgroepen wilden zich losmaken van de staat waarin ze leefden. Sommige staten maakten aanspraak op gebieden in andere staten, waarin aan hen verwante minderheden leefden. Sommige staten wilden hun  macht vergroten ten koste van andere staten.  
  2. Imperialisme: Toenemend imperialisme leidde tot spanningen en conflicten tussen Engeland, Frankrijk en Duitsland. Frankrijk en Duitsland wilden zich niet neerleggen bij het Engelse overwicht in de niet-westerse wereld.  
  3. Militarisme: (Verheerlijking van militair bedrijven). Toenemende militarisme vergrootte de kans op oorlog. Oorlog werd gezien als een middel om macht en invloed veilig te stellen.  
  4. Bewapeningswedloop: Voor zowel het nationalisme, het imperialisme als het militarisme was een sterk leger vereist. Regeringen gingen dan ook steeds meer geld uitgeven voor versterking van hun leger à toenemende concurrentie.  
  5. Bondgenootschappen vergroten de kans op conflicten: Door nationalisme, imperialisme, militarisme en bewapeningswedloop nam onder de Europese staten de angst voor elkaar toe. Regeringen gingen daarom op zoek naar bondgenoten.  
  6. Vergissingen van politieke leiders: Europese leiders dachten net zoals hun voorgangers elk conflict in hand te kunnen houden. Ze zagen niet hoe sterk politieke en economische situatie in Europa was veranderd vergeleken met de Napoleontische periode.  

3.a.Wat was de directe oorzaak van de Eerste Wereldoorlog? 

De moordaanslag in Sarajewo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije. 

b.Welke dieper liggende oorzaken speelden een grote rol bij de directe oorzaak? Verklaar je antwoord. 

  1. Oostenrijk-Hongarije wilde dat Servië zich niet meer zou bemoeien met de Slavische nationalisten. De kans was groot dat Rusland Servië dan te hulp zou gaan staan, daarom zochten ze en kregen ze steun bij Duitsland.  
  2. Hierop volgde een ultimatum met harde eisen aan Servië. OostenrijkHongarije verklaarde de oorlog aan Servië nadat zij het ultimatum gedeeltelijk hadden verworpen.  

Het voeren van de Eerste Wereldoorlog

4.Hoe is het enthousiasme voor de oorlog in 1914 te verklaren?

In de eerste plaats hadden nationalisme en militarisme de vaderlandsliefde en de strijdlust aangewakkerd. Men was overtuigd van het eigen gelijk en bereid ervoor te vechten. In de tweede plaats was men overtuigd van de eigen superioriteit. Men was overtuigd van hun kans op de winst.

5.Waarom trad het Duitse leger in België hard op tegen de burgerbevolking? 

Wegens de onverwacht sterke tegenstand van de Belgen. 

6.In welke opzichten kan de Eerste Wereldoorlog een echte wereldoorlog worden genoemd? 

Niet de hele wereld deed mee aan deze oorlog. De meeste strijd vond in West- en Oost-Europa plaats. Maar veel Europese landen – waaronder Nederland- deden niet mee. Toch werd er door meer soldaten, meer volken en op meer plaatsen in de wereld gevochten dan ooit tevoren. 

7.a.In Europa werd op twee fronten gevochten. In welk opzicht week het Westfront af van het Oostfront? 

Aan het Oostfront ontstond een bewegingsoorlog met veel troepenverplaatsingen. Het Westfront liep al snel uit op een loopgravenoorlog. 

b.Wat waren de belangrijkste kenmerken van de oorlog aan het Westfront?

  1. Oorlog werd gevoerd over een breedte van 500 km in loopgraven in NoordFrankrijk en België;
  2. De vijandelijke legers stonden in loopgraven tegenover elkaar met een

‘niemandsland’ ertussen van 50 tot enkele honderden meters;

  1. Terreinwinst beperkte zich na een dagenlang offensief vaak tot hooguit een kilometer;
  2. Steeds weer een nieuwe lichtingen soldaten werden er door de generaals op uitgestuurd om de vijandelijke linies te bestormen.

8.Waarom hielden de politieke en militaire leiders zo lang vast aan een loopgravenoorlog met zo enorm veel slachtoffers?

De generaals en politieke leiders zagen de enorme verliezen aan mensenlevens als onvermijdelijk en gingen er vanuit dat de vijand eerder dan zijzelf de strijd zou opgeven bij gebrek aan voldoende mankracht.  

9.a.Eind 1917-begin 1918 kwam Duitsland er in de strijd gunstig voor te staan: als gevolg waarvan?

Het Russische leger viel uiteen. Er volgde een wapenstilstand. In 1918 werd er een einde aan de oorlog aan het Oostfront gemaakt. De bolsjewieken accepteerden de strenge vredesbepalingen om hun revolutie veilig te stellen. 

b.Waardoor mislukte het nieuwe Duitse offensief na een succesvol begin?

Omdat Rusland nu was uitgeschakeld hadden de Duitsers in het Westen meer kans van slagen. Maar de deelname van de VS aan de oorlog gaf uiteindelijk de doorslag voor de Geallieerden. Daar konden de Duitsers geen nieuwe troepen tegenover stellen. 

c.Beschrijf kort in vier stappen hoe het keizerrijk ten val kwam en een wapenstilstand werd gesloten. 

  1. Wilhelm II benoemde een nieuwe regering, die de steun had van de Rijksdag, om vredesonderhandelingen te beginnen;
  2. Duitse soldaten en arbeiders wilden nu onmiddellijk vrede. Er braken opstanden onder hen uit;
  3. De regering droeg zijn macht over aan een socialistische regering die de opstandige soldaten en arbeiders in toom konden houden;
  4. Regering-Ebert riep de republiek uit en tekende de wapenstilstand.  

 

Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door

massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering

10.Waardoor waren de verwoestingen in de Eerste wereldoorlog groter dan in voorgaande oorlogen?

  1. Meer aanvallen op steden en dorpen          De schade aan huizen, gebouwen en fabrieken waren enorm. 
  2. Legers kregen veel meer vuurkracht           Onder invloed van industrialisatie en technologie.

11.Er waren grote verschillen in de betrokkenheid van burgers bij de oorlog als gevolg van verschillende factoren. Welke factoren waren dat en wat was hun invloed?

  1. De plaats waar men wonen: Woonde men op een plek waar de oproepen van de regering snel gehoord werken, des te meer het volk bij de oorlog betrokken was.
  2. Sekse en leeftijd: Mannen werden vaak als soldaat of in andere diensten in gezet vooral boven de 18 jaar. 
  3. Sociaaleconomische positie: Des te rijker des te meer geld aan de overheid uitgeleend kon worden. 

De rol van moderne propaganda-  en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisaties

12.a. Van welke media maakte de overheid gebruik om de burgers enthousiast te houden voor de oorlog?

Via affiches, stomme films en de pers.

b.Op welke manier hielden de regering controle over de nieuwsvoorziening?

Door het meeste nieuws over de oorlog vanuit de nationale persbureaus naar buiten te brengen          Ze stelde vaak de eigen zaak zo gunstig mogelijk en die van de tegenstander zo ongunstig mogelijk. Bepaalde soorten berichten, zoals over de opstelling van troepen werden zelfs verboden.  

c.Waarom steunden de meeste journalisten en filmmakers de overheid?

  1. Vaderlandsliefde
  2. Zij hoefde niet in dienst: ze moest de regering te vriend houden v Journalisten en filmmakers hebben publiek nodig

d.Waarom werden aan beide zijden met opzet de grootste leugens als waarheid over de vrijand verteld? 

De vijand moest 'onmenselijk' gemaakt worden om de eigen bevolking voldoende voor de oorlog te kunnen motiveren. 

Gevolgen van de Eerste Wereldoorlog 

13.a.Wat waren de drie belangrijkste van de Veertien Punten van president Wilson bij de vredesonderhandelingen?

  1. Het oprichten van een Volkenbond
  2. Grenzen trekken op basis van het zelfbeschikkingsrecht van alle volken
  3. De belangen van de gekoloniseerde volken gelijkstellen aan die van de koloniale mogendheden

b.Waardoor kwam van de Veertien Punten van president Wilson weinig terecht?

Wilson had het algemeen belang en de lange termijn voor ogen. Zijn medeonderhandelaars ging het bovenal om het belang van de eigen staat en om de korte termijn. 

14.Wat werd bij de Vrede van Versailles ten aanzien van Duitsland besloten?

Duitsland kreeg de schuld van de oorlog:

  1. Duitsland moest een enorme schadevergoeding aan de overwinnaars betalen
  2. Duitsland moest gebied aan Polen en België afstaan
  3. Frankrijk kreeg Lotharingen terug
  4. De Duitse koloniën werden verdeeld onder de Geallieerde landen
  5. Duitsland moest ontwapenen

15.Welke andere gevolgen had de Eerste Wereldoorlog?

  1. Er ontstonden nieuwe staten, waarbij veel grenzen werden verlegd. Zoals: Estland, Polen etc.
  2. Er ontstaan minderhedenprobleem: niet alle mensen hadden vrede met de grenzen die de geallieerde trokken
  3. Internationale organen ingesteld om de wereldvrede te handhaven. De Volkenbond moest voortaan de internationale vrede en veiligheid bewaren
  4. Er komen totalitaire bewegingen op: zoals het communisme
  5. Nationalistische bewegingen in koloniën worden aangewakkerd: O.a. doordat koloniën tijdens de oorlog onder een minder strak koloniaal bestuur hadden gestaan

              

 

 

Gele vragen hoofdstuk 8:

 Duitsland 1870 – nu 

Gele vragen

Het Duitse keizerrijk

  1. a.Op welke wijze kwam het keizerrijk tot stand? Tijdens de Frands-Duitse Oorlog. 

b.Waar werd het keizerrijk uitgeroepen? En waarom juist daar? In Versailles, omdat Duitsland voorheen een verbrokkelde eenheid was werd het juist in Versailles uitgeroepen zodat niet een stad (bijvoorbeeld Berlijn) machtiger leek dan de andere. Verder wilde ze hiermee ook de Fransen vernederen.

  1. a.Welke bevoegdheden hadden de keizer, de Rijkskanselier en het parlement (de Rijksdag)? De Rijksdag keurde de begroting, belastingmaatregelen en wetten goed- of af. De keizer benoemde de Rijkskanselier (de leider van de regering). De Rijkskanselier benoemde de ministers. 

b.In het keizerrijk was wel een parlement. Maar er was in het keizerrijk geen sprake van een parlementaire democratie. Waarom niet? De Rijksdag mocht bovengenoemde functies niet ter verantwoording roepen of hen, bijvoorbeeld door een motie van afkeuring, tot aftreden dwingen.

3.Welke bevolkingsgroepen hadden het vooral voor het zeggen? De regering van de 25 deelstaten hadden veel bevoegdheden voor zichzelf gehouden, zoals: op het gebied van onderwijs. Ook hadden ze invloed op het bestuur van het rijk:

afgevaardigden van de deelstaten vormden in Berlijn samen de Bondsraad. Deze had het recht de begroting, wetten en verdragen met andere landen goed of af te keuren. 

Zwakke plekken van de Republiek van Weimar

4.Door welke factoren stond de Republiek van Weimar zwak?

Voor het goed functioneren van een parlementaire democratie is het nodig, dat minstens het merendeel van de bevolking in de parlementaire democratie gelooft en bereid is eraan mee te werken. Dat was in de Republiek van Weimar niet het geval. 

De crisis van het wereldkapitalisme; De economische crisis van 1929

5.Leg het begrip ‘economische crisis van 1929’ uit.

Economische crisis als gevolg van de plotseling sterk dalende prijzen van de aandelen op de beurs van New York. Met talloze faillissementen van banken en bedrijven, sterke daling van productie en van de handel, grote werkloosheid als gevolg. De crisis sloeg over naar landen in Europa en de rest van de wereld die nauwe economische banden met de VS hadden. 

  1. a.Met welke maatregelen bestreed Roosevelt, de president van de VS, de crisis?

Met zijn New Deal: Afspraken maken met banken en bedrijven en grote werkgelegenheidsprojecten opzetten. 

b.Welke maatregelen trof de Nederlandse overheid?

In Nederland greep de overheid sterk in, in het economisch leven. Vrijhandel werd losgelaten. Om de Nederlandse producten tegen buitenlandse concurrentie te beschermen werden op steeds meer producten invoerrechten geheven of werd de invoer geheel verboden. De landbouw werd financieel ondersteund, maar de teelt van gesubsidieerde producten werd beperkt. En er werden werkgelegenheidsprojecten opgezet.  

  1. a.Waardoor trof de economische crisis van 1929 de Republiek van Weimar zwaarder dan de andere Europese staten? 

Als gevolg van de economische crisis ging de regering van de VS Amerikaanse leningen aan Europese landen terugvragen. Duitse bedrijven hadden deze leningen nog steeds erg nodig, vele bedrijven gingen dan ook failliet nadat ze de leningen moesten terug betalen. Het aantal werklozen groeide tot grote hoogte. 

b.Waarom nam rijkskanselier Brüning zijn toevlucht tot regeren met noodverordeningen die alleen door de president hoefden te worden ondertekend? 

Hij slaagde er niet in om in de Rijksdag een meerderheid voor een nieuwe regering te vinden. Hij beroept zich op het artikel 48 van de grondwet: het kabinet mag in een noodtoestand regeren met noodverordeningen, getekend door de rijkspresident. De macht lag in handen van Rijkskanselier en president samen. 

8.Waardoor profiteerde vooral de NSDAP van de economische crisis?

De staat bleek niet in staat voor de werklozen te zorgen. Dat bleek vooral gunstig voor de NSDAP. Die partij, waarvan de aanhangers ook wel nazi’s werden genoemd, bood een duidelijk alternatief voor de parlementaire democratie.  

   

Tijdvak 10

 

 

10. Tijd van televisie en computer (ca 1950 – heden) Kenmerkende aspecten:

  1. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
  2. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
  3. de eenwording van Europa
  4. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren ’60 van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen 49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

Kapstokvragen hoofdstuk 10

Geschiedenis: H10 – Van hunebed tot heden, geschiedenis van Nederland

K.A. 1: De levenswijze van jagers-verzamelaars

K.A. 2: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen

De oudste bewoners van ons grondgebied waren rondtrekkende jagers en verzamelaars (zo’n 200000 – 150000 jaar geleden). Daarna kwamen de landbouwers (ongeveer 3500 v.Chr.), zij bouwden hunebedden waar later trechterbekers in gevonden zijn.

 

K.A. 7: De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

Voor Romeinen was ons grondgebied een grensgebied, waar hun beschaving overging in ‘onbeschaafdheid’ van Germaanse en Keltische stammen. De Rijn werd de limes/grens van het Romeinse rijk.

Bataven hielpen als bondgenoot om de grens te bewaken. Eenmaal kwamen zij o.l.v. Julius Civilis in opstand, maar dat werd een mislukking. Germaanse schrijvers waren er niet. Romeinen schreven wel veel over hun oorlogen tegen de Germanen, maar slechts weinig over de Germaanse cultuur. 

Aan de limes lagen legerplaatsen, soms met een stad (Nijmegen, Noviomagus). In Zuid-Limburg had je landgoederen, daar trokken Germaanse bewoners uit de omgeving heen.

Geromaniseerde Germanen deden niet volledig afstand van hun eigen cultuur. Ze hielden hun eigen goden, maar meestal wel geromaniseerd (Germaanse God Donar à Mercurius). 

 

K.A. 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

K.A. 14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

De Nederlanden ontstonden in de Late Middeleeuwen als politieke eenheid door stedengroei sinds de 12e eeuw en het streven van hertogen van Bourgondië om de ‘Lage Landen’ te bezitten. 

De steden groeiden door het steeds drukkere handelsverkeer, dat bescherming, havens, opslagruimte en schepen zocht. Ook ontstond er groei door het onderling handelsverbond tussen de steden, de Hanze.

Het bezit van de Lage Landen betekende dat je het meest verstedelijkte deel van Europa in handen had, het kruispunt van de handelsroutes en een belastingopbrengst waarvan vloten en legers te bekostigen waren.

 

K.A. 17: Het begin van staatsvorming en centralisatie

Filips de 2e werd heer in een groot aantal gewesten door erfenissen en oorlogen. De gewesten waren echter in hoge mate zelfstandig ten opzichte van hun heer. De adel, geestelijkheid en stedelijke burgerij bezaten rechten waaraan de heer zich moest houden. Vooral steden waren door stadsrechten zeer zelfstandig.

Filips de 2e wilde van zijn gewesten een eenheid maken en daardoor zelf meer macht krijgen. Hij deed dit door zijn hof uit Dijon te verplaatsen naar het centraal gelegen Brussel, in alle hertogdommen en graafschappen stelde hij stadhouders als zijn vertegenwoordigers aan en hij stelde de Staten-Generaal in.

Gewestelijke staten kenden de heer dan al niet belasting toe. Filips centraliseerde dat in een vergadering: de Staten-Generaal (sinds 1464).

Karel V kreeg in langdurige oorlogen het gezag in bisdom Utrecht, Friesland, de Ommelanden en hertogdom Gelre.

 

K.A. 22: Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat

Factoren die bijdroegen aan de opstand:

  • Streven van Karel 5e en Filips 2e naar centralisatie. Landvoogd(es) en drie Raden vormden samen in Brussel een centrale regering voor alle gewesten. Dit botste met opkomst van burgerij in zelfstandiger wordende steden. Burgerij wilde vrijheidsrechten en politieke rechten behouden en vastleggen.
  • Splitsing van de christelijke Kerk door Hervorming/Reformatie. Karel en Filips handhaafden de katholieke Kerk, omdat ze een godsdienstige eenheid in hun rijk wilden. Daarom vervolgden ze protestanten (vooral calvinisten) met steeds strengere plakkaten. Plaatselijke bestuurders voerden die niet of met weerzin uit: zij waren verdraagzaam en tegen vervolging wegens hun godsdienst. Plakkaten zagen zij ook als inbreuk op hun rechten.

 

De aanleiding van de opstand was de Beeldenstorm in 1566. Onder aanvoering van calvinisten werden veel kerken ‘gezuiverd’ van katholieke zaken als heiligenbeelden, schilderingen en godsdienstige voorwerpen. Landvoogdes Margaretha van Parma deed enkele concessies aan de calvinisten en wist zo de orde te herstellen. 

Filips de 2e zond de hertog van Alva met een leger naar de Nederlanden als reactie op de Beeldenstorm. Margaretha nam ontslag en Alva werd landvoogd. Alva stelde een centrale rechtbank in, de Raad van Beroerten à veel mensen vluchten hierdoor naar het buitenland. 

Willem van Oranje en zijn broers vielen de Nederlanden vanuit het Duitse rijk binnen met huurlegers, om de bevolking tegen Alva in opstand te laten komen. Dit gebeurde niet, maar de aanhangers van Willem van Oranje (de Geuzen) zetten de strijd voort. 

Na de verovering van Den Briel door de Watergeuzen (1572) maakten de calvinisten zich meester van de macht in Hollandse en Zeeuwse steden. Zij stelden zich o.l.v. Willem van Oranje.

Pacificatie van Gent (1576): overige gewesten met overlast van muitende en plunderende Spaanse troepen sloten vrede met Holland en Zeeland. Die mislukte door godsdienstige verdeeldheid. In veel gewesten minderheden aan de macht: katholieke adel in zuiden, calvinistische burgers in noorden. Daar geen godsdienstvrijheid.

 

Bepalend voor het uiteenvallen van de Nederlanden:

  • Unie van Atrecht (1579): bondgenootschap van drie zuidelijke gewesten; zij onderwierpen zich aan Filips 2e en nieuwe Spaanse landvoogd Parma.
  • Unie van Utrecht (1579): bondgenootschap noordelijke gewesten en zuidelijke steden tegen troepen Parma/Spanje.
  • Onderwerping zuidelijke gewesten (bij geen van beide Unies aangesloten) door Parma.
  • Plakkaat van Verlating (1581): Unie van Utrecht zegde trouw aan Filips op en gaf Staten-Generaal recht andere vorst te kiezen.

Hierdoor definitieve deling van de Nederlanden in het gebied dat Filips 2e erkende en een gebied dat zich afgescheiden had.

  

Factoren die een rol speelden bij het behoud en uitbreiding van grondgebied:

  • Filips 2e voerde ook andere oorlogen met o.a. Frankrijk en Engeland, die hadden vaak zijn prioriteit. Zo stuurde hij bijv. De grote Spaanse vloot, de Armada, naar Engeland (1588).
  • Het vele water en de drassige grond waren in het voordeel van de verdedigers. Spaanse acties werden gehinderd door land onder water te zetten.
  • Vijanden van Spanje in Frankrijk, Engeland en het Duitse rijk boden de Nederlanden af en toe hulp.

 

Na een lange wapenstand, het Twaalfjarig bestand (1609 – 1621), duurde de oorlog nog tot 1648. Toen werd de Vrede van Munster gesloten, waarbij Spanje de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden officieel erkende.

Reden voor Spanje en Republiek om vrede te sluiten:

  • Spanje streed op twee fronten: tegen opstandige gewesten en Fransen en Spanje/Filips 2e wilde zich op Frankrijk gaan concentreren.
  • Holland wilde ook vrede, want het was minder bereid om oorlogskosten te dragen en vrede was gunstig voor de Hollandse handel.

 

Gevolgen van de Opstand:

  • De Nederlanden raakten verdeeld. De noordelijke gewesten werden de Republiek der Verenigde Nederlanden, de zuidelijke gewesten (nu België) bleven tot het Spaanse rijk behoren.
  • Opstand was ontstaan als verzet tegen de grote macht van de vorst. De nieuwe staat werd daarom een republiek.
  • Gewesten (provincies) kregen grote zelfstandigheid; rijke burgers hadden de meeste macht.
  • Calvinisme werd de officiële godsdienst in de Republiek. Katholieken mochten godsdienst onopvallend en tegen betaling beoefenen. Hoge ambten waren alleen voor calvinisten.

 

K.A. 18: Het begin van de Europese overzeese expansie

K.A. 24: De bijzondere plaats in staatkundig opzicht over de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek 

K.A. 25: Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

K.A. 26: De Wetenschappelijke Revolutie

De 17de eeuw staat bekend als de Gouden Eeuw van de republiek, omdat scheepvaart, handel en nijverheid, kunst en wetenschap in korte tijd tot grote bloei kwamen. Hollanders werden de vrachtvaarders en Amsterdam werd de stapelmarkt van Europa. Overal in de wereld vestigden Hollanders handelsposten. Van daaruit werden goederen naar de Republiek gevoerd.

 

Bloei van scheepvaart, handel en nijverheid:

In de 16de eeuw was Antwerpen de grootste haven- en handelsstad van Europa.

Maar na de herovering van Antwerpen door de Spaanse landvoogd Parma sloten de

Hollanders en Zeeuwen de Schelde af, waardoor geen zeeschip meer naar Antwerpen kon varen. Veel rijke Antwerpse kooplieden trokken naar Amsterdam, zo kon Amsterdam de rol van Antwerpen overnemen. 

Voor handel met andere werelddelen werden twee handelsondernemingen opgericht: de VOC (1602) en de WIC (1621). Deze kregen van de Staten-Generaal het monopolie van de handel op Azië (VOC) en Amerika (WIC). De VOC verdreef Portugese en Engelse kooplieden uit delen van Azië. Voor de VOC werd de handel op Oost-Indië het belangrijkst. De VOC beheerste de handel in winstgevende specerijen (peper, kruidnagel en nootmuskaat). Ze sloten ook handelsverdragen met de inheemse bevolking, waarin vaak werd bepaald dat specerijen alleen aan de VOC mochten worden verkocht. 

De WIC stichtte in Amerika koloniën die deels na verloop van tijd weer verloren gingen:

  • In Noord-Amerika de handelskolonie Nieuw-Nederland, met het plaatsje NieuwAmsterdam.
  • In het tegenwoordige Brazilië de plantagekolonie Pernambuco.
  • Suriname en delen van het naburige Guyana.

De WIC haalde daar bont, suiker, koffie, cacao en tabak. Ook had de WIC een aandeel in de slavenhandel van West-Afrika naar Amerika.

Door de scheepvaart en handel kwam ook nijverheid tot ontwikkeling:

-Voor de scheepvaart waren scheepwerven en zeilmakerijen nodig

-Veel per schip aangevoerde handelsproducten werden eerst bewerkt en dan pas doorverkocht à koffiebranderijen, suikerraffinaderijen etc.

Bloei van kunsten en wetenschappen:

De schilderkunst bloeide doordat rijke burgers schilderijen bestelden om hun huis te versieren en hun geld te beleggen. Ook bloeide de schilderkunst doordat schilders zichzelf niet als kunstenaars beschouwden, maar als vakmensen met ambacht om te verdienen.

Vijf bekende schrijvers uit die tijd: Hooft, Bredero, Constantijn Huygens, Vondel en Jacob Cats. 

Ook de wetenschap kwam tot bloei:

-Hugo de Groot: boeken geschreven over internationaal recht

-Christiaan Huygens: Wiskunde, natuurkunde en sterrenkunde (Slingeruurwerk, lenzen voor telescopen en microscopen uitgevonden, ringen om Saturnus ontdekt).

-Boerhaave: medische wetenschap. Eerste die patiënten als ‘demonstratiemateriaal’ aan de studenten toonde à geneeskunde niet alleen meer uit boeken.

-Spinoza: filosoof

-Eise Eisinga: amateurastronoom

 

In de Republiek leefde 40% van de mensen in de steden. De verschillen waren in de Republiek zeer zichtbaar, omdat de kustgewesten (Holland en Zeeland) veel welvarender waren dan de landgewesten (Het oosten en het zuiden). Holland en Friesland hadden veeteelt, Groningen en Zeeland hadden graan. De kustgewesten hadden namelijk zeer vruchtbare grond (veengrond en zeeklei) tot hun beschikking. De landboeren hadden zandgrond, wat veel minder vruchtbaar was. Zij kwamen bijna niet tot specialisatie toe.

 

De regenten hadden bijna alle macht in de Republiek in handen. Zij waren calvinistisch en hoorden tot twee bevolkingsgroepen: de edelen en de rijke burgers. Na de regenten kwam de laag van de gegoede burgerij: eigenaars van grote bedrijven in de stad en grote boeren, zij hadden geen bestuursfunctie. Daaronder kwam de laag van de kleine burgerij: ambachtslieden, kleine handelaren, winkeliers etc. Onderaan was de laag van de armen, het ‘gemeen’. Wie toen zonder werk raakte, ziek werd of te oud was om te werken had geen recht op een uitkering à wel hulp van het stadsbestuur of de Kerk. 

Veel armen zwierven rond, als ze geen werk konden vinden gingen ze bedelen.

Stadsbesturen wilden een einde maken aan deze ‘landloperij’.

K.A. 30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

Patriotten zijn aanhangers van de Verlichting in de Republiek. Zij waren vooral te vinden onder de kleine burgerij en gegoede burgers die economische problemen hadden. Ook enkele regenten en edelen sloten zich bij hen aan. Op politiek gebied wilden de patriotten een staat waarin de burgers meer invloed zouden krijgen in het bestuur, zij vonden dat de gewesten te zelfstandig waren en dat de regenten te veel macht hadden. Ze wilden ook dat de Republiek, door economische vooruitgang, weer het aanzien zou krijgen wat deze in de Gouden Eeuw had gehad. Willem 5e vond dat de patriotten te veel macht hadden, en liet de koning van Pruisen in 1787 de Republiek binnen vallen à duizenden patriotten vluchtten naar Frankrijk. Daar brak twee jaar later de Franse revolutie uit. In 1795 veroverde een Frans leger de Republiek. Stadhouder Willem 5e vlucht naar Engeland. Patriotten keerden terug naar de Republiek, zij kregen nu overal de macht in handen en stichtten de Bataafse Republiek. In 1806 benoemde Napoleon zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van het Koninkrijk Holland. In 1810 lijfde hij Holland in bij het Franse keizerrijk. Drie jaar later werd Napoleon verslagen en trokken de Fransen zich terug. De Franse tijd (1806 – 1813) is de tijd van de Franse bezetting.

 

In 1798 werd in de Bataafse Republiek een Nationale Vergadering (Parlement) gekozen. Kiesrecht hadden alle mannen >20 die zich voor volkssoevereiniteit verklaarden en in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Na een staatsgreep door unitarissen (voorstanders van een eenheidsstaat) kwam in 1798 de eerste grondwet tot stand. 

Belangrijkste bepalingen van de grondwet in 1798:

Staatsinrichting:

  • De wetgevende macht is in handen van een gekozen parlement
  • De uitvoerende macht is in handen van een door het parlement gekozen centrale regering
  • De autonomie van gewesten en steden wordt opgeheven, de stadsrechten worden afgeschaft

Politiek recht:

  • Kiesrecht krijgen alle mannen boven de twintig jaar, die kunnen lezen en schrijven en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien Vrijheidsrechten:

 

De burgers krijgen gelijke rechten

  • Vrijheid van godsdienst, vergadering en drukpers
  • Scheiding van Kerk en staat
  • Niemand mag zonder proces gevangen worden gehouden
  • De pijnbank wordt afgeschaft
  • Iedere burger is onschendbaar in zijn woning

De grondwet van 1798 kwam tot stand onder invloed van gebeurtenissen in het buitenland:

  • In 1787 was in de VS een grondwet ingevoerd die de burgers veel rechten gaf
  • Na de Franse Revolutie was in Frankrijk in 1791 een grondwet aangenomen, waarin de Verklaring van de rechten van de mens en de burger voorop stond.

In 1801 werd de grondwet aangepast:

  • Staatsinrichting: De regering kreeg meer en het parlement minder macht
  • Politiek recht: Het kiesrecht werd beperkt, het bezit ging een rol spelen à kiesgerechtigden daalde van 416000 naar 350000. 
  • Vrijheidsrechten: De vrijheden van drukpers en vergadering verdwenen.

 

In 1805 eiste Napoleon opnieuw een grondwetsherziening. De macht kwam nu bijna volledig in handen van één persoon: Schimmelpenninck, die de oude titel raadpensionaris kreeg. Napoleon voerde ook een nieuwe grondwet in, waarbij de koning de uitvoerende macht geheel en de wetgevende macht grotendeels in handen had. Nadat het Koninkrijk Holland in 1810 bij Frankrijk was ingelijfd, gold de Franse grondwet.

 

Na de nederlaag van Napoleon sloten de grote mogendheden een verdrag over de Nederlanden. Noord en Zuid vormden samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem 1e. Het nieuwe koninkrijk zou moeten dienen als bufferstaat tegen Frankrijk, want Frankrijk zou nooit meer de gelegenheid mogen krijgen om grote delen van Europa te veroveren.

 

De grondwet van 1815:

Staatsinrichting:

Het land is een monarchie

  • De wetgevende macht is in handen van de koning en het parlement
  • De leden van de 1e kamer worden door de koning benoemd, de leden van de 2e kamer worden via een getrapt kiesstelsel gekozen door de Provinciale Staten.
  • De uitvoerende macht is in handen van de koning, bijgestaan door zijn ministers
  • Provincies en steden krijgen weer bestuursfuncties Politiek recht:
  • Burgers kiezen alleen de leden van de Provinciale staten, adel en stedelijke burgerij en platteland moeten vertegenwoordigd zijn.

Vrijheidsrechten:

  • Rechtspraak is openbaar
  • Iedereen heeft recht op openbaar lager onderwijs
  • Vrijheid van drukpers en godsdienst
  • De burgers hebben gelijke rechten
  • Scheiding van Kerk en staat
  • Niemand mag zonder proces gevangen worden gehouden
  • Iedere burger is onschendbaar in zijn woning

 

Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden viel al in 1830 uiteen. De zuidelijke Nederlanden kwamen in opstand en stichtten na een korte strijd het koninkrijk België.

Oorzaken voor de afscheiding:

  • In het Zuiden had het liberalisme veel aanhang
  • Het Zuiden voelde zich benadeeld omdat de meeste belangrijke posten in de regering door mensen uit het Noorden ingenomen waren
  • Het Zuiden vond het onrechtvaardig dat het moest meebetalen aan de staatsschuld
  • In het Zuiden was de bevolking grotendeels katholiek, in het Noorden merendeels protestant
  • In het Zuiden sprak een deel van de bevolking en de hele bovenlaag Frans i.p.v.

Nederlands

In het Zuiden was de industrie belangrijk, in het Noorden de handel 

De grondwet van 1848:

Staatsinrichting:

  • De leden van de 2e kamer worden via een districtenstelsel gekozen
  • De leden van de 1e kamer worden gekozen door de Provinciale Staten
  • Beide kamers krijgen meer bevoegdheden: het recht van interpellatie en om schriftelijke vragen te stellen
  • De uitvoerende macht is in handen van de koning en de ministers - De bestuurlijke ongelijkheid tussen stad en platteland wordt opgeheven Politiek recht:
  • Mannen van >25 en ouder die voor een bepaald minimum aan belasting betalen, hebben kiesrecht Vrijheidsrechten:
  • Vrijheid van onderwijs wordt ingevoerd
  • Vrijheid van vereniging en vergadering worden ingevoerd

 

De grondwet van 1848 werd ingevoerd onder invloed van de opkomst van het liberalisme en de liberale revoluties van 1848 in een aantal landen. Na 1830 kreeg ook in Nederland het liberalisme aanhang. Thorbecke was de belangrijkste liberaal. Hij hoorde tot 1848 geen gehoor voor zijn plannen bij de koning, maar na een demonstratie in Den Haag kreeg Thorbecke de opdracht om de grondwet te herzien.

 

K.A. 35: Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces Steeds meer mensen kregen kiesrecht:

  • In 1887 werd het kiesrecht gekoppeld aan ‘kenmerken van geschiktheid en welstand’
  • In 1896 werd het kiesrecht weer verruimd, ongeveer de helft van de mannen
  • In 1917 werd het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd en in 1919 ook voor vrouwen

De kiesgerechtigde leeftijd werd in 1887 verlaagd naar 23 jaar, in 1972 naar 18 jaar

Leden van de 2e kamer werden vanaf 1917 niet meer d.m.v. het districtenstelsel gekozen, maar door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Daarin is het percentage behaalde zetels evenredig met het percentage behaalde stemmen. 

Samenstelling van de volksvertegenwoordiging veranderde:

  • Politieke partijen kregen meer invloed
  • Kleine partijen konden nu in de Kamer vertegenwoordigd zijn
  • Sommige delen van het land (bv. De randstad) waren oververtegenwoordigd

 

K.A. 32: Discussies over de ‘sociale kwestie’

K.A. 36: De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Drie stromingen droegen in de 19de eeuw bij aan de partijvorming in Nederland:

  1. Het liberalisme, wilde vrijheid voor het individu op alle gebieden
  2. Het confessionalisme, wilde een politiek volgens christelijke beginselen
  3. Het socialisme, wilde door een revolutie de maatschappij volledig hervormen volgens het principe van gelijkheid voor allen.

 

Drie kwesties hebben de partijvorming in Nederland sterk beïnvloed:

1)De schoolstrijd ging tussen voorstanders van openbaar onderwijs en voorstanders van bijzonder onderwijs à confessionele partijen

  1. De sociale kwestie betrof de vraag hoe een einde moest worden gemaakt aan de armoede van een groot deel van de Nederlandse bevolking à socialistische partijen
  2. De kiesrechtkwestie ging om de uitbreiding van het kiesrecht à liberale partijen

 

Volgens confessionelen kwam alle gezag van God. De overheid ontleende haar macht dus niet aan het volk, maar aan God.

Anti-Revolutionaire Partij (ARP):

  • Sterke nadruk op gehoorzaamheid aan het overheidsgezag

De maatschappij bestond uit allerlei kringen die hun gezag rechtstreeks van God hadden ‘Soevereiniteit in eigen kring’ Christelijk-Historische Unie (CHU):

-Niet alleen de bijbel was van invloed op het partijprogramma, ook de geschiedenis van Nederland

  • Veel macht voor de koning en minder voor de volksvertegenwoordiging Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP):
  • De paus had als leider van de katholieke Kerk een beslissende stem in de uitleg van Gods woord, ook in politieke zaken
  • De katholieken verwierpen het socialisme, want dat zaaide slechts verdeeldheid tussen werkgevers en werknemers
  • De katholieken erkenden wel dat de zwakkeren beschermd moesten worden door de overheid ‘solidariteitsbeginsel’
  • Het solidariteitsbeginsel werd ingeperkt door het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel: wat door een lager orgaan kan worden uitgevoerd, moet niet worden gedaan door een hoger orgaan.

 

De liberalen waren ervan overtuigd dat de overheid zo weinig mogelijk invloed moest hebben, maar daarin kwam verandering:

  • Als gevolg van de slechte arbeidsomstandigheden vonden radicale liberalen dat de overheid een actievere rol moest gaan spelen om de situatie te verbeteren
  • Door de economische crisis van 1929 werd het alle liberalen duidelijk dat zonder bemoeienis van de overheid een dergelijke crisis weer kon optreden

 

In de Sociaal-Democratische Bond (SDB) van Domela Nieuwenhuis kwam het tot een splitsing:

  • Een deel verloor het geloof in de parlementaire weg: de anti-parlementairen à trouw aan SDB
  • Een groep scheidde zich aan het einde af en wilde via algemeen kiesrecht de meerderheid in het parlement halen à eigen partij ‘Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP)’. Hun doel was een socialistische staat waarin alle goederen eerlijk onder de mensen verdeeld waren en alle bedrijven waren genationaliseerd.

In de jaren 30 liet de SDAP het ideaal van een volledig socialistische staat vallen. Ze gingen pleiten voor een gemengde economie waarin de belangrijkste bedrijven in handen moesten zijn van de overheid.

 

Verklaring voor de veranderingen in het denken van de socialisten:

  • Ze gingen ervan uit dat de armen steeds armer zouden worden en de rijken steeds rijker
  • Ze waren er lange tijd van overtuigd dat de overheid de meeste taken op zich kon nemen

 

K.A. 34: De opkomst van emancipatiebewegingen

De zuilen bestonden uit de katholieken, protestanten, liberalen (‘neutralen’) en socialisten. De confessionelen (katholieken en protestanten) waren het felste. Zij vonden dat een gemengd huwelijk niet mogelijk was en ze richtten hun eigen ziekenhuizen en scholen op.

 

Nieuwe partijen vanaf 1945:

De confessionele partijen:

  • RKSP à Katholieke Volkspartij (KVP)
  • Politieke Partij Radicalen (PPR) ontstond uit onvrede met de KVP
  • ARP à Reformatorisch Politieke Federatie (RPF)
  • CDA ontstond uit het KVP + ARP + CHU vanwege de ontkerkelijking à aanhang nam af
  • CU ontstond uit RPF + Gereformeerd Politiek Verbond (GPV)

 

De liberale partijen:

  • Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) werd opgericht in 1948 - D66 werd opgericht in 1966 à radicaal-liberale partij

 

De socialistische partijen:

Communistische Partij Nederland (CPN) à liet zich leiden door Rusland

  • PvdA opgericht in 1946
  • Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) à vredesdemonstraties tegen NAVO en de VS
  • SP opgericht in 1972 à communistische partij gericht op China
  • GroenLinks in 1989 door samengaan van CPN + PSP + PPR + EVP

 

K.A. 48: De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren ’60 van de 20ste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen Ontzuiling ontstond door:

  • Gedeeltelijke ontkerkelijking van de Nederlandse bevolking
  • De doelen waren bereikt
  • Vrees voor elkaar verdween à komst van tv grote rol

 

K.A. 49: De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen

Het harmoniemodel is dat de protestantse en katholieke vakbonden de positie van de arbeiders probeerden te verbeteren.

Het conflictmodel is dat de socialistische vakbonden de ‘klassenstrijd’ voerden tegen de werkgevers door te staken.

De Sociaal-Economische Raad werd het voornaamste adviesorgaan van de regering op sociaal-economisch gebied. Er zaten 15 vertegenwoordigers van de verzuilde organisaties van werkgevers, 15 van de werknemers en 15 door de regering benoemde leden. 

Het poldermodel houdt in dat overeenstemmingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties werd bereikt en behouden door vaak te overleggen. Zo konden de lonen en prijzen het best worden beheerst. 

   

 

Gele vragen Hoofdstuk 11

Antwoorden gele vragen

KA 01: De levenswijze van jagers en verzamelaars 

KA 02: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen 

 

De komst van Indianen, Europeanen en Afrikanen

1a. Welke verschillen waren er tussen de Indiaanse volken?

In Noord-Amerika zijn de volken die van de jacht leefden en geen vaste verblijfplaats hadden. Er waren ook volken die van landbouw leefden en een vaste verblijfplaats hadden. 

1b. Hoe werden de meeste volken bestuurd?

De meeste volken werden bestuurd door een raad van oudere en dapperste mannen. 

1c. Welke overeenkomsten waren er tussen de volken?

  • De Indianen geloofden dat alles in de natuur door Goden en geesten werd geregeld. Zij geloofden dat dieren een grote macht bezaten.
  • De Indianen kenden geen particulier bezit van het land. De aarde zagen zij als een goddelijke moeder die voor planten en vruchten als voedsel zorgde. 
  • Alle volken wisten goed gebruik te maken van de natuur. 

 

KA 18. Het begin van de Europese overzeese expansie 

2a. Vanaf wanneer vestigden zich definitief Europeanen in Amerika? En waardoor bleken de Indianen niet tegen hen opgewassen?

Na de komst van Columbus in 1492 bleken de Indianen niet meer tegen de Europeanen opgewassen:

  • De Indianen hadden geen paarden, honden en metalen wapens zoals zwaarden, pieken en musketten (geweren). De Europeanen wel. 
  • De Europeanen maakten handig gebruik van de verdeeldheid onder de Indianen. 

2b. Welke drie Europese volken vestigden zich vooral in Noord-Amerika? En waar?

In Noord-Amerika vestigden zich vooral Spanjaarden, Engelsen en Fransen. De Fransen namen het huidige Canada als kolonie in bezit. Zij breidden hun gebied langs de Mississippi naar het zuiden uit. In de 18e eeuw verloor Frankrijk Canada aan de Engelsen en Louisiana aan de Spanjaarden. De Engelsen stichtten vanaf de 16de eeuw aan de oostkust 13 koloniën. 

LD 25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

3. Wanneer en waardoor vooral werd de komst van enige miljoenen Afrikanen naar Noord-Amerika veroorzaakt?

Toen de eerste Afrikanen in de Engelse kolonie Virginia landden (1619), leek het erop, dat zij evenals de blanke contractarbeiders na een bepaalde periode de vrijheid en een stuk land zouden krijgen. Maar al spoedig veranderden de koloniale bestuurders de regels voor blanke en zwarte contractarbeiders. Contractarbeid werd vervangen door slavernij. Aan het einde van de 18e eeuw werd door George Washington en Thomas Jefferson gepleit voor de afschaffing van de slavernij. Maar door de uitvinding van de cotton-gin (een machine waarmee men de katoenpluis machinaal kon ontzaden) maakt hun voorstel geen schijn van kans. Door de cottongin steeg de vraag naar katoen in de 19e eeuw snel. Daardoor nam het aantal plantages en dus de vraag naar nieuwe slaven toe. 

27. Rationeel optimisme en verlicht denken dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen 

30. De democratische revoluties in Westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.  

Ontstaan van de Verenigde Staten

Waardoor ontstond de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog?

De regering van Londen was vastbesloten de koloniën te laten meebetalen aan het delgen van de oorlogsschuld. Zij stelden nieuwe belastingen in. De kolonisten waren woedend. Afgevaardigden uit alle koloniën kwamen voor het eerst bijeen om gezamenlijk tegen de Engelse maatregelen te protesteren. ‘’No taxition without representation’’ (Geen belasting zonder vertegenwoordiging) was hun leuze. Zij wilden vertegenwoordigers in het Engelse parlement kunnen kiezen, omdat dat het recht had het heffen van belastingen goed of af te keuren. Toen de Engelsen in 1773 bepaalden, dat alleen de Engelse Oost-Indische Compagnie thee mocht verkopen in de koloniën, volgde de Boston Teaparty en daarna een aaneenschakeling van gebeurtenissen die in 1775 leidden tot de Onafhankelijkheidsoorlog. 

  1. In welke opzichten was de Onafhankelijkheidsverklaring een bijzonder document voor die tijd?

Voor het eerst in de geschiedenis maakte een kolonie zich onafhankelijk van de koning. Bijzonder is ook dat het gebaseerd is op het Verlichtingsdenken: Er werd namelijk verklaard, dat alle mensen gelijk geschapen zijn en bepaalde andere onvervreemdbare rechten bezitten zoals leven, vrijheid en het recht op het nastreven van geluk. Ieder volk had het recht om in opstand te komen. 

  1. In de grondwet van de VS werd de scheiding van de macht vastgelegd. Geef bij elk van de drie volgende instellingen met enkele voorbeelden aan hoe die instelling zowel controleert als gecontroleerd wordt: het presidentschap, het Congres en het Hooggerechtshof. 

Het presidentschap (uitvoerende macht)

  • Controlerend: De president heeft het recht om wetten voor te stellen en om wetten die door het Congres worden aangenomen, te verbieden (vetorecht).
  • Gecontroleerd: Dit vetorecht van de president kan door een tweederde van het Congres ongedaan worden gemaakt (opschortend vetorecht).

 

Het Congres (wetgevende macht)

  • Controlerend: Het Congres keurt de wetten goed of af. Daarnaast kan het Congres de president in staat van beschuldiging stellen en afzetten. Alle benoemingen van de president moeten door de Senaat worden goedgekeurd.
  • Gecontroleerd: De president heeft het vetorecht om wetten die door het Congres worden aangenomen, te verbieden.  

 

Het Hooggerechtshof 

  • Controlerend: Als de rechters van het Hooggerechtshof vinden dat een wet in strijd is met de grondwet, kunnen zij de wet buiten werking stellen.
  • Gecontroleerd: De wetten worden getoetst aan de grontdwet.  

 

  1. Welke bevoegdheden hebben de regering van de Unie en de regeringen van de afzonderlijke staten?

De regering van de Unie is slechts bevoegd op het gebied van de buitenlandse en de economische politiek. De regeringen van de afzonderlijke staten regelen zelf onderwijs, politie, rechtspraak en verkeer. 

  1. Waarom waren de VS met hun grondwet in het begin nog geen democratie?

Omdat het stemrecht erg beperkt was, namelijk alleen mannen mochten stemmen. 

 

  1. In hoeverre mocht de grondwet worden gewijzigd?

De grondwet mocht worden aangevuld dmv amendementen. Deze aanvullingen moesten door het Congres worden goedgekeurd. 

 

De verovering van het Westen

  1. Op welke wijze organiseerden de VS de toetreding van nieuwe staten tot de Unie?

Het gebied ten westen van de oorspronkelijke 13 staten werd verdeeld in territoria, die onder het bestuur van de Unie bleven. Nam de bevolking van een territorium toe tot 60.000 vrije inwoners, dan mocht zij een grondwet opstellen. Na goedkeuring van het Congres werd het territorium als nieuwe staat toegelaten. 

 

11a. Welke politiek voerde de Amerikaanse regering in tegen de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw tegenover de Indianen?

Na veel kleine botsingen met Indianen brak er een oorlog uit in het noordwesten van de VS (1789-1794). De Indianen werden hierin verslagen. De regering besloot tot een politiek van verdragen sluiten en ‘’beschaven’’. Al spoedig bleek de praktijk anders. De blanken hielden zich niet aan de verdragen. Telkens weer werden de Indianen van hun grond verdreven, al dan niet na een zware strijd. 

11b. Wat was vanaf de tweede helft van de 19de eeuw het lot van de Indianen? In de tweede helft van de 19de eeuw kwamen veel nieuwe immigranten binnen. Boeren trokken steeds verder naar het westen op zoek naar nieuwe landbouwgronden, hierdoor werden grote Indiaanse volken in hun bestaan bedreigd. De Indianen begonnen opnieuw een oorlog. Voor de Indianen bleef weinig anders over dan zich door de blanke regering in reservaten te laten plaatsen. Hier werden ze ook vaak weer uit verdreven. 

 

LD 29. De opkomst van het abolitionisme 

De Amerikaanse Burgeroorlog

  1. Welke tegenstellingen waren er tussen de noordelijke en de zuidelijke staten?

 

 

 

Noord

 

Zuid

 

 

Industrie vs. Landbouw

Industrie nam toe. Deze staten wilden dat de VS hun industrie zou beschermen door bijv. invoerrechten op producten uit andere landen. 

In het zuiden was weinig industrie. Akkerbouw en veeteelt leverde hier de belangrijkste producten op. 

 

 

Vrije arbeid vs. Slavernij

In het Noorden was iedereen vrij. De

Noordelijke staten vonden dat uitbreiding van de slavernij in nieuwe staten moest worden verboden. 

Op de plantages in het Zuiden werkten slaven. Het Zuiden was fel tegen afschaffen en beperken van de slavernij.

 

Macht bij Centrale regering vs. bij de staten

De noordelijke staten waren voor een grote macht van de centrale regering in Washington

(president + ministers). 

De zuidelijke staten wilden de afzonderlijke staten veel macht laten behouden. 

  1. Wat werd de aanleiding tot de Burgeroorlog?

De meest zuidelijke staten besloten uit de Unie van de VS te stappen en een eigen staat te vormen, omdat ze het niet eens waren met Lincoln (Republikein) als president. Het noorden was daar fel tegen. Een Burgeroorlog (1861-1865) was het gevolg. 

Op 9 april gaf het zuiden zich over aan het noorden. Vijf dagen later werd Lincoln vermoord door een aanhanger van het zuiden. De moord was zowel voor het noorden, als voor het zuiden een grote ramp want Lincoln was altijd gematigd. En in de oorlog had hij groot aanzien verworven. Onder leiding van Lincoln had verzoening tussen het noorden en het zuiden veel meer kans gehad.

 

  1. Welke gevolgen had het verloop van de Burgeroorlog voor de slaven?

Voor de oorlog had Lincoln slechts uitbreiding van de slavernij bestreden. In de begin van de oorlog was hij ertegen, dat de slaven in de veroverde gebieden werden bevrijd. Hoewel hij tegenstander van de slavernij was, was zijn hoogste doel ‘’de Unie te redden en niet de slavernij te bewaren of te vernietigen’’. Pas in 1862 begon hij van gedachten te veranderen. Wat bracht hem hiertoe? De oorlog verliep voor het noorden niet erg gunstig. Veel ontvluchte slaven bleken een goede hulp voor de noordelijke troepen. Een algehele invrijheidsstelling zou de zuidelijken in het eigen kamp waarschijnlijk extra moeilijkheden bezorgen. Het afschaffen van de slavernij was dus puur een strategische maatregel. 

 

Industrialisatie en segregatie

  1. Noem twee belangrijke kenmerken van de economie van de VS na de Burgeroorlog. 

Economisch gezien kwamen de VS de gevolgen van de Burgeroorlog in korte tijd te boven:

  • Er ontstonden handelsbetrekkingen tussen noord en zuid.
  • Op industrieel gebied ontwikkelde de VS zich zeer snel tot een van de belangrijkste staten in de wereld.

LD 34. De opkomst van emancipatiebewegingen 

LD 36. De opkomst van politiek maatschappelijke stromingen: nationalisme en socialisme 

LD 49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen 

16. Welke omstandigheden hebben er vermoedelijk toe bijgedragen dat communisme en socialisme in de VS veel minder aanhang kregen dan in Europa?

  • In de VS was de verdeeldheid onder de arbeiders veel groter dan in Europa:
    • De blanke arbeiders wilden niet samenwerken met de zwarte.
    • Er kwamen tussen 1860 en 1920 bijna 30.000.000 immigranten binnen. Die immigranten wilden werk, hoe slecht betaald ook.  
  • In de VS hadden de arbeiders meer hoop op een betere toekomst dan in Europa. Een krantenjongen kon het tot miljonair brengen.
  • In de VS ijverden niet-socialistische organisaties en personen met succes voor hervorming en sociale wetgeving.  

 

17a. Op welke wijze voorkwamen blanken in het Zuiden dat zwarten gelijke rechten kregen?

Het Congres besloot het zuiden tot 1877 onder militaire controle te plaatsen. Aan de zwarten werden dezelfde rechten gegeven als aan de blanken. Maar in de praktijk kwam daar niets van terecht:

  • Veel blanken zuidelijken gingen met oneerlijke middelen de zwarten verhinderen te stemmen. Door bijv. zwarte stemmen niet te tellen.
  • Na enige jaren gingen de zuidelijke staten gebruik maken van de mogelijkheid aanvullende bepalingen op te stellen bij artikelen in de grondwet. Als aanvullende bepaling stelde ze de eis dat kiezer in staat moesten zijn te lezen, te schrijven en de grondwet te begrijpen. Zo wisten de blanken veel zwarten van de stembus te houden.
  • Een deel van de blanken richtte terreurorganisaties op om de zwarten schrik aan te jagen. Bijv. de Ku Klux Klan (1865). 
  • Ook ongelijkheid voor zwarten op economisch en sociaal gebied. Bijv. altijd werk in dienst van blanken.  
  • Na het einde van de militaire controle van het zuiden gingen zuidelijke staten nieuwe wetten invoeren om de zwarte bevolking van de blanke te scheiden. à Segregatie 

 

17b. Hoe reageerden zwarten daarop?

De bekendste zwarte leider aan het einde van de 19de eeuw werd Booker T. Washington. Vooral op het gebied van onderwijs voor zwarten wist hij veel te bereiken. Maar niet alle zwarten waardeerden hem. Hij vond namelijk dat de zwarten eerst economisch afhankelijk moesten worden. Pas daarna zouden zij om gelijke rechten en afschaffing van de segregatie moeten vragen. ‘

In 1908 werd de NAACP opgericht, zij gingen er vanuit dat een zwarte pas economisch onafhankelijk kon worden als hij gelijke rechten had. 

 

18. In hoeverre verbeterde de positie van de zwarten onder de volgende presidenten: Roosevelt, Eisenhower, Kennedy, Johnson en Nixon?

  • President Roosevelt (1933-1945) had te maken met enorme economische problemen. Hij zorgde ervoor dat de zwarte bevolking een aandeel kreeg in de steunprogramma’s voor werklozen. Ook benoemde hij zwarten op enkele belangrijke posten bij de overheid. Maar hij kwam niet met maatregelen om blank en zwart volledig gelijk te stellen. 
  • De Republikeinse president Eisenhower (1953-1961) meende dat het denken van mesen niet door wetgeving kon worden veranderd. Hij kreeg echter te maken met zwarte leiders die daar anders over dachten, zij wilden door actie snel gelijke rechten bereiken. De belangrijkste zwarte leider werd de jonge dominee Martin Luther King. King en zijn aanhangers wilden via geweldloze acties in het zuiden gelijke rechten voor de zwarte bevolking krijgen. Zuidelijke blanken reageerden woedend op deze acties. 
  • President Kennedy (1961-1963) dienden bij het Congres een wetsvoorstel in waarmee hij een einde wilde maken aan de segregatie in het zuiden. Ook beloofde hij dat het kiesrecht van de zwarten beter beschermd zou worden.

Kennedy werd vermoord. Maar onder zijn opvolgers president Johnson (19631969) werden zijn voorstellen door het Congres aangenomen.  

  • Onder president Nixon (1969-1974) werd een politiek van ‘’’heilzame verwaarlozing’’ begonnen. Volgens hem was het voor de zwarten het beste dat hun problemen naar de achtergrond werden geschoven. Want als hun problemen teveel aandacht zouden krijgen, zou dit achterdocht en jaloezie bij de blanken oproepen. Het streven naar integratie bleef belangrijk, maar in de slechte positie van de zwarten in de benedenlaag van de bevolking kwam nauwelijks verandering.  

 

19. Door welke twee oorzaken kwam er sinds de jaren ’70 nauwelijks verandering in de positie van de zwarten in de benedenlaag?

  • De zwarte bevolking miste een een inspirerend leider als Martin Luther King (vermoord in 1968). 
  • Ook bleek er verdeeldheid onder de zwarten te bestaan. Zwarten die zich hadden opgewerkt tot de midden- bovenlaag van de bevolking waren niet altijd bereid op te komen voor de belangen van de arme zwarten. 

De VS gaat optreden als een grote mogendheid

20. Welke verdeeldheid bestond er onder de bevolking van de VS over de buitenlandse politiek?

Sommigen vonden dat de Manifest destiny (=Het idee dat het westen ‘’beschaving’’ moest brengen in andere gebieden) ook gold voor gebieden buiten Noord-Amerika. Anderen vonden echter juist dat de Amerikanen, die zichzelf hadden vrijgevochten van de Engelse overheersers, nu niet zelf andere volken moesten gaan overheersen. Tegenover het internationalisme kwam het isolationisme te staan. Aanhangers van het isolationisme wilden de VS zo onafhankelijk mogelijk alleen voor hun eigen belangen laten opkomen. 

De economische crisis en de New Deal

Ka 39. De crisis van het wereldkapitalisme 

21a. Welke politiek voerde de Republikeinse regering in de jaren ’20?

De regeringspolitiek in de jaren ’20 wordt het best weergegeven door een uitspraak van president Coolidge (1923-1929): ‘’The business of America is business’’. Daarmee bedoelde hij dat de regering het bedrijfsleven zoveel mogelijk vrij moest laten. Bijv. geen of weinig belasting en geen beperkende wetten voor de industrie.  21b. Welke verwachtingen had de regering van die politiek?

De industrie zou groeien en voor meer werk en hogere lonen zorgen. Iedereen zou hiervan profiteren. 

22. Welke zwakke plekken van de economie in de VS hebben bijgedragen tot de economische crisis van 1929? Omschrijf elke zwakke plek in enkele zinnen. 

  • Slechte verdeling van inkomsten: In de jaren ’20 profiteerden slechts 25% van de bevolking van de welvaart. 
  • Overproductie in de industrie: Hoewel de markt verzadigd was, gingen de bedrijven door met produceren en bleven dus met grote voorraden zitten.

Daardoor raakten die bedrijven in financiële moeilijkheden. 

  • Overproductie in de landbouw: Na de oorlog viel de Europese markt weg, omdat de boeren in Europa zelf weer landbouwproducten konden verbouwen. à Overproductie in VS. Ook gingen veel boeren moderniseren, dit deden ze met geleend geld. Door die modernisering steeg de productie echter zodanig, dat er weer overproductie ontstond. De prijzen daalden hierdoor. à Boeren verdienden te weinig om hun schulden te kunnen terugbetalen. Ook fabrikanten kwamen in de problemen doordat ze geen landbouwmachines meer verkochten. 
  • Een te groot vertrouwen in de economische ontwikkeling: Door de hoge verwachtingen leenden steeds meer mensen geld om aandelen te kopen. De vraag naar aandelen steeg sterk en de prijzen van de aandelen gingen omhoog. 
  • Onvoldoende controle op banken: Een betere controle op banken had misschien kunnen voorkomen dat banken teveel geld uitleenden. 

 

23. Waarin verschilde Roosevelt van mening met Hoover over de taak van de overheid?

Anders dan Hoover vond Roosevelt (FDR) dat de regering verantwoordelijk was voor burgers die buiten hun schuld in moeilijkheden waren geraakt. 

 

24a. Welke maatregelen nam Roosevelt in het kader van de eerste New Deal?

Omschrijf elke maatregel in enkele zinnen. 

Roosevelt beloofde de kiezers een New Deal: de kaarten zouden opnieuw worden geschud en uitgedeeld. Met de New Deal bedoelde Roosevelt een groot aantal sociaal-economische maatregelen om de economie weer op gang te brengen en de nationale eenheid te stimuleren.

Maatregelen New Deal:

  • Herstel vertrouwen in banken: Roosevelt liet alle banken een week sluiten voor publiek. De regering zorgde er toen voor dat de geldvoorraad van de sterke banken werd aangevuld en dat de zwakke banken definitief dicht gingen. à Vertrouwen in banksysteem hersteld.
  • Steun aan de boeren: De boeren die hun productie wilden beperken, kregen subsidie. Zo hoopte de New Dealers de akkerbouw- en veeteeltprijzen omhoog te krijgen. Daardoor zou ook de koopkracht van de boeren toenemen.  
  • Het bedrijfsleven werd aangespoord afspraken te maken en na te leven: In een wet, de National Industrial Recovery Act (NIRA), werd het bedrijfsleven uitgenodigd met de overheid afspraken te maken (codes of fair competition). Het doel van deze afspraken was overproductie en slechte werkomstandigheden tegen te gaan.  
  • Met grote projecten worden werklozen aan werk geholpen: De federale regering gaf veel geld aan de deelstaten voor steun aan behoeftigen. De regering nam zelf daarnaast allerlei maatregelen om werklozen aan de slag te krijgen à Work Progress Administration (WPA) 1935. 

 

24b. In hoeverre waren die maatregelen effectief?

De meeste maatregelen brachten veel voordelen met zich mee, maar nog steeds waren niet alle problemen er mee opgelost. 

 

25a. Waarom wordt er gesproken van een ‘’eerste’’ en een ‘’tweede’’ New Deal? De periode waarin Roosevelt probeerde zijn plannen in harmonie met het bedrijfsleven door te voeren, wordt de eerste New Deal genoemd. De periode waarin hij zijn plannen tegen de oppositie van het bedrijfsleven in probeerde door te voeren, wordt de tweede New Deal genoemd. 

 

25b. Welke hervormingen voerde Roosevelt door in het kader van de tweede New Deal? 

  • Harmoniemodel wordt conflictmodel: (Zie 25a)
  • Geboorte van de verzorgingsstaat: Door de invoering van de Social Security Act (SSA) in 1935 werd een begin gemaakt met het verzekeren van werknemers tegen ziektekosten, werkloosheid en ouderdom. Hierbij was de opvatting losgelaten dat iedere ‘’echte’’ Amerikaan onder alle omstandigheden voor zichzelf moest zorgen. 
  • De positie van de vakbonden wordt versterkt: Kenmerkend voor de New Deal was ook dat de regering probeerde de positie van de vakbonden te versterken. De regering Roosevelt vond het voor de samenleving noodzakelijk dat tegenover de werkgevers sterke vakbonden zouden staan. De National Relations Act (NLRA) uit 1935 gaf de werknemers de garantie dat zij zich konden verenigen en konden onderhandelen met hun werkgevers via vertegenwoordigers die zij in vrijheid hadden gekozen. 

 

  1. Welke ‘’derde macht’’ ontstond er naast de machten van werkgevers en werknemers

In de jaren ’20 hadden de werkgevers, Big Business, het voor het zeggen gehad. Nu moesten zij op sociaal en economisch gebied hun macht delen met de georganiseerde werknemers, Big Labor. Naast deze twee ontstond als derde macht Big Government, het bureaucratisch apparaat dat door de New Deal was gevormd. De overheid kreeg door allerlei wetten een veel grotere invloed op de Amerikaanse economie dan tevoren. Voor de uitvoering van deze wetten waren veel ambtenaren nodig à ‘’Big’’ Government. 

 

  1. Waardoor kwam er een einde aan de New Deal?

Roosevelt wilde de VS zo ver krijgen dat zij de West-Europese democratieën zouden helpen tegen nazi-Duitsland. De zuidelijke Democraten maakten Roosevelt duidelijk dat zij hem alleen zouden steunen als hij de New Deal niet verder zou uitbreiden. In 1939 legde hij zich bij hun eis neer. Hij verklaarde dat hij voorlopig niet zou streven naar verdere veranderingen in de Amerikaanse samenleving. De New Deal was ten einde. De buitenlandse politiek kreeg de voorrang boven de binnenlandse. 

 

De macht van de presidenten sinds 1945

  1. In hoeverre slaagde Truman erin het beleid van Roosevelt voort te zetten? Op binnenlands gebied zette Truman de politiek van Roosevelt voort. Hij zou zijn programma de Fair Deal noemen. Het lukte Truman nog wel het meeste te behouden van wat de New Deal tot stand had gebracht. Ook wist hij de positie van de zwarte bevolking in de VS iets te verbeteren. Zo werd de scheiding tussen zwart en blank in de krijgsmacht van de VS opgeheven. Maar hij drong vergeeft aan op betere sociale voorzieningen voor zieken en bejaarden. 

 

29a. Waardoor kon Eisenhower in 1952 de verkiezingen winnen?

De Republikeinen waren door de nederlaag van de presidentsverkiezingen uiterst teleurgesteld. In de volgende jaren vielen zij daarom de regerende Democraten met alle middelen aan. Hun stormram werd de beruchte senator Joseph McCarthy. Deze zou de regering-Truman van slapheid tegen het communisme beschuldigen en een heksenjacht tegen zogenoemde verraders en spionnen ontketenen. Mede daardoor en door tegenslagen in de Koreaanse Oorlog lukte het de Republikeinen in 1952 met Eisenhower de verkiezingen te winnen. 

 

29b. Welke opvattingen had Eisenhower over de binnenlandse politiek?

Eisenhower (1953-1961) wilde als president in de binnenlanse politiek veel minder invloed uitoefenen op Truman. Eisenhower ging ervan uit dat een stijgende welvaart de bestaande problemen zou oplossen. Het bedrijfsleven kon volgens Eisenhower als enige voor die vooruitgang zorgen. Daarom moest het bedrijfsleven zo weinig mogelijk in de weg worden gelegd. 

 

29c. Welke belangrijke politieke rol speelde het Hooggerechtshof tijdens Eisenhower?

In de periode 1952-1968 deed het Hooggerechtshof een aantal belangrijke uitspraken over gelijke rechten van zwarten. Eisenhower verwachtte dat het Hooggerechtshof het afwachtende regeringsbeleid zou steunen. Maar dat gebeurde niet. In 1954 verklaarde het Hooggerechtshof dat blank en zwart op de scholen niet langer gescheiden mocht blijven. 

 

30a. Welke voorstellen deed Kennedy?

John F. Kennedy (1961-1963) wilde dat de VS de sterkste natie zou blijven à Raket op de maan. Ook in de binnenlandse politiek had Kennedy grote plannen: de Amerikanen moesten naar een New Frontier (Nieuwe Grens) trekkken. Daarmee wilde hij de politiek van de New Deal voortzetten. Armoede, werkloosheid en rassendiscriminatie moesten worden bestreden. Om dat te bereiken diende hij bij het

Congres veel voorstellen in. De overheid moest o.a. gaan zorgen voor betere voorzieningen voor ouderen, meer financiële steun aan het onderwijs en de ontwikkeling van nieuwe industrieën in gebieden met grote werkloosheid. 

 

30b. Wat is daarvan terecht gekomen?

Het economisch beleid van Kennedy kwam zowel de werkgevers als de werknemers ten goede. De meeste andere voorstellen werden echter door het Congres tegengehouden of sterk gewijzigd. 

 

31. Welk voorstel deed Johnson voor de binnenlandse politiek? En waarom kwam daar maar gedeeltelijk wat van terecht?

Kennedy werd in 1963 vermoord en opgevolgd door president Johnson (1963-1969). De voorstellen van Johnson in zijn programma ‘’The Great Society’’ een ‘’oorlog tegen de armoede’’ werden door het Congres enthousiast aangenomen. Vanaf 1965 stuurde Johnson steeds meer Amerikaanse soldaten naar Zuid-Vietnam. Daar was een oorlog aan de gang tussen het communistische Noord Vietnam en het nietcommunistische Zuid-Vietnam. De oorlog kostte zoveel dat er weinig geld overbleef voor zijn programma ‘’The Great Society’’. Toch is wel een deel van het programma uitgevoerd. 

 

32a. Welke veranderingen bracht Nixon daarom aan in de binnenlandse politiek? Onder het presidentschap van Nixon (1969-1974) kwam er een einde aan de vooruitstrevende rol van het Hooggerechtshof. 

32b. Welke successen behaalde Nixon in de buitenlandse politiek?

  • Een wapenstilstand en daarmee een einde aan de deelname van de VS aan de oorlog in Vietnam (jan. 1973).
  • Verbetering van de betrekkingen met China en Rusland 32c. Waardoor werd Nixons tweede ambtstermijn een fiasco?

Hij besloot Vietnam te bombarderen zonder dat hij het Congres daarover had ingelicht. De Democraten vonden dat het Congres maatregelen moest nemen om meer controle te krijgen op de buitenlandse politiek van de president. De belangrijkste oorzaak van de val van Nixon werden echter de corruptie in zijn regering en zijn eigen onbetrouwbaarheid. (Watergate-schandaal) 

 

33a. Welke veranderingen bracht Reagan daarom aan in de binnenlandse politiek? De Republikein Ronald Reagan (1981-1989) beloofde dat hij van de VS weer het belangrijkste land van de wereld zou maken. De Amerikanen zouden dan wel offers moeten brengen om dat doel te bereiken. Er werd minder geld uitgegeven voor de sociale voorzieningen. Het bedrijfsleven kreeg daarentegen meer vrijheid. 

33b. Wat was het gevolg van het beleid van Reagan voor de financiële positie van de VS?

Zijn plannen werden gefinancierd met geleend geld, waardoor het begrotingstekort enorm steeg. 

33c. Waardoor kon Reagan zijn beleid uitvoeren?

Doordat de Republikeinen in het Congres een meerderheid hadden. 

34. Vergelijk het beleid van de Republikeinse presidenten Bush sr en jr met het beleid van Democratische president Clinton op de volgende punten:  a. begrotingstekort: 

Tijdens het presidentschap van Bush sr. (1989-1993) nam het begrotingstekort verder toe. 

Onder Cinton’s bewind werd het begrotingstekort weggewerkt.  b. de werkloosheid: Aan het einde van 

c. de tegen- of medewerking van het Congres voor hun beleid. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Keuze- en themaopdrachten

 

                    

 

Keuzeopdracht 1

Wat is er gebeurd met de mensen in het veen?

(AB blz. 11)

  1. Hoe kwamen deze mensen om? Er zijn onder de onderzoekers verschillende veronderstellingen in omloop. Bedenk zelf zoveel mogelijk verklaringen. 

 

Uit meerdere bronnen blijkt dat de veenlijken omgekomen zijn door gewelddadige toetakeling. Vaak zijn er nog sporen te zien van de manier waarop zij aan een gruwelijk eind zijn gekomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een diepe snede in de nek, onthoofding, steken van een mes etc. Sommige onderzoekers veronderstellen dat men gedood werd om geofferd te worden aan de goden. Goden waren namelijk erg belangrijk in de Prehistorie. Men heeft bijvoorbeeld bij een veenlijk uit Denemarken een nekring aangetroffen. Een nekring staat symbool voor een offer aan de godin van het voorjaar. Dit zou dus een verklaring kunnen zijn voor de vraag: Waarom werden gezonde mensen dood gemaakt. Een andere verklaring voor de vraag: Waarom werden gezonde mensen vermoord? heeft te maken met een bepaalde status van de slachtoffers. In een Romeinse bron beweert Tacitus namelijk dat het bij de veenlijken ging om misdadigers die bijvoorbeeld niet wilde vechten of die niet juist gehandeld hadden. Ook in bepaalde Germaanse liederen word beweerd dat men geofferd werd als straf. Volgens deze liederen werd men geofferd wegens een bepaald Godsoordeel.        

                                         

  1. Geef daarna aan welke verklaring(en) je meer waarschijnlijk acht dan andere. 

 

Ik acht het zeer waarschijnlijk dat men gedood werd om geofferd te worden. Deze bewering onderbouw ik met het argument van de nekring die men in Denemarken heeft aangetroffen. Bij dit veenlijk gaat het duidelijk om een offer (sporen van gewelddadigheid zijn nog aanwezig) aan de goden (waarom zou de nekring anders meegegeven zijn aan het offer?). Ook sluit ik het nog niet uit dat men geofferd werd als straf dit blijkt namelijk uit de verschillende bronnen. Naarmate een bewering vaker naar voren komt in de verschillende bronnen wordt de gegeven informatie betrouwbaarder.  

 

  1. Op de site van het Drents Museum staat over de veenlijken zonder verdere toelichting de volgende zin: 'Veel van de veenlijken zijn na hun ontdekking weer herbegraven weggegooid of tot geneesmiddel vermalen.' Ben je van Lotje getikt als je hier iets van Lotje getikt vindt? Als je iets van Lotje getikt vindt, wat vind je dan van Lotje getikt? 

 

Ik vind het van Lotje getikt dat er zo ruw met de gevonden veenlijken is omgegaan. Ik vind dat wanneer men een veenlijk ontdekt heeft secuur te werk moet gaan. Het veenlijk kan namelijk interessante nieuwe of weerlegende informatie opleveren ten aanzien van de verschillende vragen die tot op heden onbeantwoord zijn rondom de veenlijken.  

Format opdrachten keuze lesuur

                                  Groepsnummer: -

Uitvoerders: Lucca Hesp, Janneke Gerrits, Julia Verlaat, Annemijn Bakker en Veerle Haenen

Europese periodisering: Prehistorie                                      165

                                                Nederlandse periodisering: Prehistorie

Kenmerkende aspecten: 01.De levenswijze van jagers-verzamelaars.

Keuzeopdracht 2

Hammoerabi’s oog om oog, tand om tand

(AB blz. 14-15)  

  1. A: B

    B: A

    C: C     D: C

  1. Je kunt niet met zekerheid zeggen dat het slechter ging voordat deze regels er kwamen. Mensen kunnen deze regels wel zo interpreteren alsof die regels er waren om de wanorde die ervoor was ontstaan te verbeteren.
  2. a) De man was duidelijk de baas en de vrouw onderdanig aan hem. Vrouwen hadden zelf geen rechten en konden zonder bewijs worden veroordeeld (wet 3). Verder was het ook geen schande als man om een andere vrouw te nemen en de andere ‘uit te kopen’ (wet 1). Ook het feit dat vrouwen kinderen konden krijgen en mannen niet werd niet zo geïnterpreteerd alsof vrouwen ‘heilig’ zijn. Gebaseerd op de straffen voor een zwangere vrouw slaan waardoor de ongeboren baby overleed, die niet erg zwaar waren (wet 2).

 

  1. De slaven werden niet echt als mensen behandeld in die tijd. De straffen waren erg zwaar en de straffen voor het helpen van slaven misschien nog strenger (wet 13). Als je een slavin sloeg terwijl deze zwanger was en de ongeboren baby stierf, dan was de straf veel minder zwaar als wanneer hetzelfde gebeurde met een vrije vrouw (wet 10).

 

  1. Je kunt ook duidelijk zien dat er verschillende lagen waren in die tijd. Dit kun je zien aan verschillende straffen voor vergelijkbare misdrijven. Als een man uit een lagere ‘rang’ iemand uit een hogere ‘rang’ sloeg, was de straf erg zwaar (60 ossenzweepslagen, wet 31). Als dit gebeurde tussen 2 mensen uit dezelfde rang, moest diegene die sloeg 1 gouden mina betalen (wet 32) en dit was waarschijnlijk (ook al weet ik niet hoeveel dat was) veel minder erg dan 60 ossenzweepslagen. De rangen waren dus erg bepalend voor de mate van de straf.
  1. Ik vind dat de opvatting van vroeger eigenlijk wel redelijk is. Tegenwoordig gebeurt er weleens dat een jongen (bijv.) zuur op een meisje gooit waardoor haar gezicht verminkt is voor de rest van haar leven, soms word hetzelfde gedaan bij hem, maar soms krijgt hij een gevangenisstraf van 10 jaar. Terwijl het leven van het meisje totaal verwoest is. Bij zo’n geval vind ik de oude regels van Hammoerabi rechtvaardiger dan een gevangenisstraf van een paar jaar.
  2. a) Je kunt de regels gebruiken om een beter idee te krijgen van de waarden van die tijd, dus wat men belangrijk vond. Die regels zijn normen, en normen worden afgeleid van waarden. Dus de bron is best betrouwbaar om een idee te krijgen over de samenleving in die tijd.

 

b) Erg representatief, de regels vertellen ons hoe ze toen naar de wereld keken, met hun rangen, vrouwen en slaven. Dit kun je zien doordat de regels erg nadelig zijn voor de vrouwen en slaven en juist voordelig voor de mannen.

           

Keuzeopdracht 3

Waarom Willibrord wel en Amandus niet? En Bonifatius dan?  (AB blz. 40) 

 

Lees de gegevens over Amandus, Willibrord en Bonifatius op deze en de volgende bladzijde.  

 

1. Geef argumenten voor en tegen het op de eerste plaats zetten van:  a) Amandus,      Voor: 

  • Amandus was de eerste van de drie. Hij begon met zijn bekeringswerk ongeveer 70 jaar vóór Willibrord en ongeveer 100 jaar vóór Bonifatius. 
  • Hij was waarschijnlijk gedurende een langere periode werkzaam in de Nederlanden dan de andere twee. 
  • Hij stichtte in de Nederlanden meer kloosters dan Willibrord (Bonifatius stichtte er in de Nederlanden geen). 
  • Hij kocht slaven vrij.  Tegen: 
  • Hij was alleen in de zuidelijke Nederlanden werkzaam. In het midden of noorden van de Nederlanden is hij nooit geweest.  
  • Hij was geen goed Kerkbestuurder. Als bisschop van Maastricht mislukte hij.  b) Willibrord,  Voor: 
  • Hij was de enige van de drie die in de Nederlanden een bisschopszetel bekleedde die nog steeds bestaat: hij was bisschop van Utrecht. 
  • Hij was meer dan Amandus en Bonifatius werkzaam in het tegenwoordige Nederland (Amandus nauwelijks in het tegenwoordige Nederland: alleen in Maastricht).  Tegen: 
  • Hij verbleef vaak buiten de Nederlanden. Hij reisde in Duitsland en Luxemburg en naar Denemarken. 

c) Bonifatius.  Voor: 

  • Van de drie had hij het grootste werkterrein: van Friesland tot Thuringen, Saksen, Hessen en Beieren. 
  • Van de drie bereikte hij in de Kerk de hoogste post: aartsbisschop van Mainz. 
  • Van de drie was hij de enige die omkwam bij de verbreiding van het christendom. 
  • Hij bleef vasthouden aan zijn eerste doel: de Friezen bekeren. 
  • Hij was de enige van de drie die in de Nederlanden overleed.  Tegen: 
  • Hij was slechts korte tijd in de Nederlanden werkzaam. Zijn activiteiten lagen vooral in Duitsland. 
  • Hij is in de Nederlanden nooit bisschop geweest; de andere twee wel.  -        Van zijn eerste doel (de Friezen bekeren) kwam weinig terecht. 

 

2.  Welke volgorde van de drie heeft jouw voorkeur? Geef redenen voor je keuze. 

      Door de leerlingen

Keuzeopdracht 4  

De democratie van Pericles getoetst.

1. Zoek per kenmerk naar voorbeelden in het verhaal die het kenmerk bevestigen en/of tegenspreken. 

Kenmerk 1: De macht is in handen van de meerderheid van de bevolking. Dit kenmerk wordt bevestigd in de tekst. Echter bedoelde Pericles met de ‘meerderheid’ niet een meerderheid van het volk, maar een meerderheid van de mensen die stemrecht hadden (dus geen vrouwen, slaven, buitenlanders etc.) Het wordt in de tekst bevestigt omdat: er in de tekst wordt gesproken over volksvergaderingen, waar ze dingen bespraken, stemden, en uiteindelijk besluiten maakten. Denk bijvoorbeeld aan Pericles die het voorstel doet om de Spartanen via zee aan te vallen, waarmee de Atheners vervolgens instemden (na stemming). Het is dus niet zo dat er één machtig iemand is of een groepje machtige mensen, maar meerdere burgers die meebeslissen over dingen. Nog meer belangrijke besluiten die werden genomen

d.m.v. de volksvergaderingen: De straf die Mytilene kreeg, de expeditie van Kleon om Sfakteria te veroveren, voorstel van Kleon zich in een veldslag met de Spartanen te meten, de expeditie naar Sicilië. En zo waren er nog meer.

Kenmerk 2: Er heerst vrede en verdraagzaamheid zodat iedereen kan doen en laten wat hij wil. Dit kenmerk wordt tegengesproken in de tekst. Omdat er toch wel veen onrust heerst, mensen zijn het niet eens met elkaar, hebben geen vertrouwen in dingen. Ook kon niet iedereen doen en laten wat hij wil, omdat het altijd eerst door de volksvergadering moest worden goedgekeurd. Neem hierbij weer de voorbeelden bij kenmerk 1. Als mensen, zoals Pericles, iets deden wat de rest v.d. volks vergadering tegenstond, werden ze gestraft. Zo werd er bijvoorbeeld een speciaal gerechtshof opgesteld dat over zijn daden moest oordelen. Hieruit kun je zien, dat je dus ook niet alles kon doen en laten wat je wilde.

Kenmerk 3: Voor het verkrijgen van belangrijke functies telt niet je afkomst, maar de vraag of je in staat bent die functies te vervullen. Dit kenmerk wordt in de tekst bevestigt. In de tekst gaat het dan wel alleen om de functies van leiders van het leger, maar ik neem aan dat het dan ook voor andere belangrijke functies geldt. Voorbeelden:

  • Pericles werd als generaal herkozen, hiervoor was hij legeraanvoerder maar ze hadden hem naar het gerechtshof gestuurd. Hieruit kun je zien dat ze hem dus weer herkozen door zijn capaciteiten, anders hadden ze hem niet weer gekozen. Blijkbaar was hij dus wel goed in zijn vak.
  • Kleon kreeg ook een belangrijke militaire positie, terwijl zijn voormalige beroep leerlooier. Hieruit kun je weer afleiden dat afkomst niet belangrijk was, maar de vraag of je in staat was functies te vervullen. Kleon kon dit blijkbaar goed, hij had vooral veel overtuigingskracht in de volksvergaderingen. Waaraan hij denkik, waarschijnlijk zijn macht heeft te danken.
  • Echter, Alkibades kreeg ook grote militaire invloed én was van adel. Maar waarschijnlijk had hij zijn invloed te danken aan zijn intelligentie en groot politiek talent.

Kenmerk 4: als burgers onderling een conflict hebben, is iedereen gelijk voor de wet.

Dit wordt bevestigd in de tekst, al staat er niet veel over geschreven. Belangrijke figuren zoals Pericles, Alkibiades en kleon werden als zij iets fout deden er toch voor gestraft. Ookal hadden ze dus veel aanzien, en een hoge functie. Voorbeeld: Alkibiades wilde graag zijn expeditie uitvoeren, maar hij werd beschuldigd van het vernielen van vele Hermen (beelden), en hij werd vervolgens teruggeroepen. Ik denk wel, dat als vrouwen of slaven een onderling conflict hadden, of iets verkeerd deden, zij strenger werden behandeld.

Kenmerk 5: De burgers hebben belangstelling voor de politiek en vertrouwen in de democratie als regeringsvorm. Dit kenmerk wordt bevestigd in de tekst. In de tekst gaat het vaak over volksvergaderingen, hieruit kun je afleiden dat het volk dus geïnteresseerd was in de politiek en de beslissingen die er werden genomen, anders zouden ze niet naar de vergadering toekomen. Ook hebben ze vertrouwen in de democratie als regeringsvorm omdat ze, zelfs toen Athene zijn toonaangevende positie verloor, de democratie als regeringsvorm doorvoerden. Ondanks de nederlaag, hadden ze dus toch nog vertrouwen in de democratie als regeringsvorm.

 

2: Zoek daarna in het Handboek blz 24-26 en Activiteitenboek blz 18-19 naar andere voorbeelden.

Kenmerk 1:  AB blz 18: in het schema van groene vraag 1 en de tekst eronder, lees je dat de rechtspraak via loting in handen was van alle kiesgerechtigde burgers, een bron uit die tijd meldde dat dat jaarlijks ongeveer 6000 Atheners waren.

Kenmerk 2: Hier heb ik geen voorbeeld bij kunnen vinden

Kenmerk 3: AB blz 19, groene vraag 2. Hier staat dat legerleiders herkiesbaar zijn, ze kunnen dus gekozen worden en daarbij gaat het dan om hun capaciteiten en niet om hun afkomst.

Kenmerk 4: Iedereen kon onderworpen worden aan het schervengericht.

Kenmerk 5: AB blz 24, kijk naar het plaatje. Hier zie je dat er een

discusssie/toespraak bezig is en er veel mensen aan meedoen/geboeid luisteren, hieruit kun je afleiden dat ze de democratie en de politiek dus belangrijk vonden en er vertrouwen in hadden.

 

 

  

3: Maak daarna de balans op: wat kwam er van de idealen terecht?

Aan de hand van de voorbeelden en de teksten, denk ik dat er veel terecht kwam van de idealen. Veel dingen werden uitgevoerd, burgers hadden medezeggenschap, mensen hadden vertrouwen in de democratie en politiek en werden gelijk behandeld. Ik denk dat dit vooral te danken is aan mensen zoals Pericles, die die kenmerken ook nastreefden.

 

Format opdrachten keuze lesuur

 

Groepsnummer: -

Uitvoerders: Lucca Hesp, Janneke Gerrits, Julia Verlaat, Annemijn Bakker en Veerle Haenen

Europese periodisering: De oudheid

Nederlandse periodisering: De oudheid

Kenmerkende aspecten: 04a, de ontwikkeling van het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadsstaat.

Uitwerking van de opdracht: Lucca hesp

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Keuzeopdracht 5

 

Wat is het leenstelsel?

(AB blz. 42) 

 

Lees de beschrijving van het leenstelsel in het Handboek (blz. 48).

  

1. In welke opzichten bevestigen de bronnen de beschrijving van het leenstelsel in het Handboek?

1: De leenheer leende de leenman land. 

    Bron 2: keizer Koenraad en de Kerk lenen land uit aan leenmannen 

    Bron 5: de bisschop van Durham beheert een groot leen van de koning 

 

2: De leenheer gaf de leenman bescherming. 

    Bron 2: keizer Koenraad belooft achterleenmannen te beschermen      Bron 7: koning Hendrik belooft graaf Robert te beschermen 

 

3: De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn.  

    Afbeelding blz. 42: een graaf belooft trouw aan Karel de Grote 

 

4: De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest     oorlogvoeren. 

    Bron 7: graaf Robert zal koning Hendrik te hulp komen met 1000 ridders en koning

Filip   

    met 20 ridders

    Afbeelding blz. 43 boven: misschien gaat deze edelman zijn koning bijstaan met ridders en        gewapende boeren

 

5: De leenman gaf zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van      besluiten. 

    Bron 5: leenmannen van de koning helpen bij het verhoor van de bisschop van Durham 

    Bron 6: vijftien mannen vormen een Raad van de koning 

 

6: De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer. 

 

7: De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn      afspraken hield. 

    Bron 1: Karel ontneemt Adelard en zijn verwanten hun graafschappen, omdat zij niet 

    hebben gedaan wat hij heeft opgedragen 

    Bron 2: als een leenman fouten maakt, kan hij zijn leen kwijtraken 

    Bron 5: de koning neemt de bisschop van Durham zijn leen af 

 

8: Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of 

    leenman werd een nieuw verdrag gesloten.

 

9: In het leenstelsel kwamen behalve leenheer en leenmannen ook achterleenmannen voor. 

      Bron 3: gaat over een achterleenman van de graaf van Poitou 

 

10: Hoge geestelijken konden ook leenman zijn. 

Bron 5: de bisschop van Durham is leenman van de koning 

 

2.  In welke opzichten spreken de bronnen de beschrijving tegen?  1: De leenheer leende de leenman land. 

Bron 7: koning Hendrik betaalt graaf Robert geld (in plaats van hem land te lenen) in ruil voor steun 

 

2: De leenheer gaf de leenman bescherming. 

Bron 1: Karel slaagt er niet in Acfrid te beschermen tegen graaf Gerard

 

3: De leenman beloofde de leenheer trouw te zijn. 

Bron 4: bisschop Hincmar is van mening dat hij geen eed van trouw aan een leenheer hoeft af te leggen 

Bron 5: de bisschop van Durham vindt dat hij niet hoeft te gehoorzamen aan de koning / de andere vazallen van de koning 

Bron 6: de vazallen van Hendrik III gehoorzamen hem niet meer en zijn hem de baas 

Bron 7: graaf Robert is tegelijkertijd trouw aan twee leenheren / koningen 

 

4: De leenman kwam zijn leenheer met gewapende mannen te hulp als deze moest oorlogvoeren. 

Bron 5: de koning beschuldigt de bisschop ervan geen hulp te hebben geboden 

 

5: De leenman gaf zijn leenheer raad als deze erom vroeg en hielp bij de uitvoering van besluiten. 

 

6: De leenman sprak recht op zijn leen volgens de richtlijnen van de leenheer.  Bron 3: er is een conflict tussen ondergeschikten van een achterleenman en monniken over wie er recht mag spreken; de leenheer kan nauwelijks meer zicht hebben op de rechtspraak; het is twijfelachtig of het gebeurt volgens zijn richtlijnen. 

 

7: De leenheer kon een leenman zijn leen afnemen als de leenman zich niet aan zijn afspraken hield. 

Bron 1: Karel slaagt er niet in Gerard uit zijn graafschap te verdrijven 

 

8: Als de leenheer of leenman stierf, was het verdrag beëindigd. Met een nieuwe leenheer of leenman werd een nieuw verdrag gesloten. 

Bron 2: als een leenman sterft in het Duitse rijk, dan erft een familielid het leen; het wordt blijkbaar beschouwd als familiebezit

           

Keuzeopdracht 6

Hoe middeleeuws was Frederik II?  

(AB blz. 46) 

 

Toets de bronnen op deze en de volgende bladzijde aan de volgende drie stellingen:  

 

1 Frederik II was een bijzonder mens, maar toch bovenal een echte middeleeuwer. 

  • Hij gehoorzaamde uiteindelijk de paus en ging op Kruistocht. 
  • Hij liet zich (in Rome/door de paus) kronen tot keizer. 
  • Hij maakte belangrijke steden als Bethlehem, Nazareth en Jeruzalem voor pelgrims vrij toegankelijk. 
  • Hij zag zichzelf als opvolger van Karel de Grote en de Romeinse keizers. 
  • Hij was en bleef (ondanks alles) katholiek. 
  • Hij hield van jagen met vogels. 

2 Frederik II was geen middeleeuwer maar de eerste moderne mens. 

  • Hij was ongehoorzaam tegenover de paus. 
  • Hij zag de paus niet als plaatsbekleder van God op aarde. 
  • Hij sprak Arabisch en was nieuwsgierig naar die cultuur. 
  • Hij bestuurde liever via bekwame ambtenaren dan via de adel (het leenstelsel). 
  • Hij verbood het godsoordeel, omdat hij niet geloofde in de bewijsvoering (de sterkste is onschuldig). 
  • Hij stichtte een universiteit die niet het christendom als uitgangspunt hanteerde. 
  • Hij hechtte waarde aan Arabische geleerden en boeken. 
  • Hij ging op Kruistocht maar wilde strijd vermijden. 
  • Hij ging op Kruistocht om te genieten van de Arabische cultuur. 
  • Hij viel de paus aan en joeg hem op de vlucht. 
  • Hij bouwde een kasteel, niet op basis van krijgskundige, maar wiskundige uitgangspunten. 
  • Hij bestreed de islam niet, maar was beleefd, geïnteresseerd en tolerant. 

3 Frederik II was in sommige opzichten een echte middeleeuwer en in andere opzichten was hij zijn tijd vooruit. 

Hij was enerzijds een echter middeleeuwer, met typisch middeleeuwse kenmerken: 

  • als vorst zag hij zich als opvolger van Karel de Grote en de Romeinse keizers; 
  • als vorst ging hij op Kruistocht en beschermde de Heilige plaatsen en de pelgrims; 
  • als katholiek bleef hij die godsdienst trouw, ondanks zijn conflicten met de paus. 
  • Anderzijds was hij zijn tijd vooruit in de volgende opzichten:        
  • hij had moderne opvattingen over het besturen van zijn koninkrijk: een (centraliserend) ambtenarenapparaat in plaats van het leenstelsel; zonder een middeleeuws rechtsmiddel als het godsoordeel; 
  • hij twijfelde aan de manier waarop de Kruistochten waren gevoerd en ging onderhandelen met moslims in plaats van vechten; 
  • hij was geïnteresseerd in de Arabisch-islamitische cultuur en stond er tolerant tegenover; 
  • hij had interesse in nieuwe opvattingen en leverde zelf een bijdrage aan nieuwe kennis en de verbreiding ervan. 

Voor welke van de drie stellingen vind je het meeste bewijsmateriaal? Geef aan de hand daarvan een beargumenteerd antwoord op de hoofdvraag.  

 

Hoe middeleeuws was Frederik II?  

Afhankelijk van wat leerlingen hebben gevonden, zullen zij (hopelijk) verschillende antwoorden op de bovenstaande hoofdvraag geven. 

Wanneer in de klas verschillende standpunten zijn uitgewisseld, zullen vermoedelijk veel leerlingen concluderen dat Frederik II in sommige opzichten een echte middeleeuwer was (als vorst, op godsdienstig gebied), maar dat hij toch in heel wat opzichten zijn tijd vooruit was en een bijzonder mens was. We ho-pen dat (in een afsluitend gesprek) de leerlingen in ieder geval de volgende punten zullen noemen: 

Hij was bijzonder / modern, omdat: 

  • hij Jeruzalem en andere Heilige plaatsen verwierf zonder geweld te gebruiken; 
  • hij erg veelzijdig was (keizer, schrijver, architect); 
  • hij op godsdienstig en cultureel gebied heel verdraagzaam was (voor zijn tijd heel ongewoon).

           

Keuzeopdracht 7

De kruistochten verschillend beschreven

(AB blz. 44-45)

1. a) Ze wilden met die kruistochten proberen om de turken te verdrijven, die de heilige steden: Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth in hun bezit hadden. Die turken hadden ook maatregelen genomen tegen pelgrims die naar het Heilige land waren gegaan. Ook wilde de paus de breuk met de Grieks-christelijke Kerk (Oost-Romeinse Rijk) ongedaan maken door hen te steunen tegen de oprukkende turken. De paus wilde ook zijn aanspraak op de het hoogste gezag in de hele Latijns-christelijke wereld versterken door de oproep tot een kruistocht. De koningen die de kruistochten leidden wilde maar al te graag dit doen omdat ze dan hun geloofsplicht konden vervullen, snakten naar avontuur of om bezittingen te verwerven. Door het adellijke erfrecht in Europa waren er veel landloze ridders die deze tochten ook goed konden gebruiken en dus graag wilden.

 

  1. Kruistochten waren militaire expedities naar het Heilige land (Israël). Ze probeerden steden in het Heilige land te heroveren van de moslims. De kruistocht werd geleid door een koning, in opdracht van de paus. Vele ridders gingen mee.

 

  1. Na de 7e kruistocht waren alle steden in het Heilige land veroverd door de christelijken. Het contact tussen het Westen en het Midden-Oosten was erg goed voor de beeldvorming van elkaar. Ook konden bijv. Italianen zich voortaan vestigen in de Zwarte Zee waardoor ze nieuwe producten konden introduceren in Europa. We waren weer iets meer te weten gekomen over de Islam en zijn aanhangers.

 

  1. De eerste auteur zegt dat het vooral kwam doordat de christelijken de steden in het Heilige land terug wilden veroveren. De tweede acteur zegt dat het kwam doordat de paus de Grieks-christelijke Kerk in het oosten wilde herenigen met de Latijnschristelijke Kerk. Zodat hij de baas was over het hele Christendom.

 

  1. Dat de culturen met elkaar in contact kwamen en dat Europese mensen ‘mooie en vreemde dingen leerden kennen’.

 

  1. De handel nam toe na de kruistochten en de steden groeiden.

2. a) Aan de Nederlandse en Friese deelname aan de kruistochten.

  1. De redenen en gevolgen van de kruistochten.
  2. Dat er minder kennis over dit onderwerp was in de tijd dat ‘Rood, wit en blauw’ werd geschreven. Tijdens het schrijven van ‘Europa en de buitenwereld’ was er veel meer bekend over de kruistochten dus kon er meer over de algemene feiten worden geschreven omdat ze alles wisten. Daarvoor wisten ze alleen nog maar details, waardoor er een detail als hoofdonderwerp werd gepromoveerd, in dit geval was dat de Friese en Nederlandse deelname in de kruistochten.

3.De kruistochten begonnen omstreeks 1100 en duurden bijna 200 jaar. Met die kruistochten probeerde de paus de opkomende Turken en Arabieren te stoppen, omdat die een bedreiging waren voor het Christendom. De paus vroeg hierbij hulp aan bijna alle koningen in Europa. Met al deze hulp lukte het de paus de moslims te verdrijven uit het Heilige land. De moslims waren dus op 1 front verslagen, maar hadden nog steeds het grootste en machtigste rijk ter wereld. Het beeld dat beiden kanten van elkaar hadden was wel flink veranderd, ook de handel had er profijt van. 

           

Keuzeopdracht 8

 

De Franse Revolutie: bronnen plaatsen in de tijd 

 

Ga per bron na:  

  1. Wie (persoon of bevolkingsgroep) heeft de bron waarschijnlijk geschreven / gemaakt?  
  2. Wanneer is de bron geschreven / gemaakt? Geef het zo nauwkeurig mogelijk aan. 

 

Bron 1  

  1. De brief is geschreven door iemand uit Bordeaux die in Parijs de revolutie meemaakt. Vermoedelijk is hij uit de bourgeoisie afkomstig (reizen naar andere steden en het kunnen schrijven zullen meer onder de bourgeoisie dan onder de lagere bevolkingsgroepen zijn voorgekomen). Hij hoort waarschijnlijk niet tot de adel of de geestelijkheid, want die waren tegen de revolutie. 
  2. Uit het neerhalen van standbeelden van koningen blijkt, dat Lodewijk XVI waarschijnlijk pas 

ten val is gekomen: na de inval van Oostenrijk en Pruisen. Dus is de brief kort na april 1792 geschreven. 

 De woede tegen de koningen kan ook rond de terechtstelling van Lodewijk XVI tot uitbarsting zijn gekomen. Dan is de brief rond januari 1793 geschreven. 

 

Bron 2  

  1. Getekend door iemand van de Derde Stand: de eerste twee standen worden bespot. 
  2. Geestelijken en adel onderweg; spottend getekend. Toen de boeren na de val van de Bastille landgoederen gingen plunderen, vluchtten veel edelen. Dus getekend in de tweede helft van 1789. 

 

Bron 3  

  1. De boer / Derde Stand gaat gebukt onder de last van de geestelijkheid / Eerste Stand en de adel / Tweede Stand. De tekenaar benadrukt de grote ongelijk tussen de twee hoogste standen en de rest van de bevolking. De tekenaar zal dus behoren tot de Derde Stand. 
  2. De tekening zal waarschijnlijk gemaakt zijn in het begin van de revolutie, want de ongelijkheid tussen de drie standen bestaat nog: vóór de afschaffing van de voorrechten van de adel en de geestelijkheid in de grondwet van 1791. 

 

Bron 4   

  1. De toespraak is gehouden door een Jacobijn: zij wilden de positie van de armen (in Parijs) verbeteren en probeerden hun steun te krijgen. 
  2. De spreker heeft het over ‘de revolutie die de laatste drie jaar heeft plaatsgevonden’. Uit zijn woorden blijkt ook dat tot dan toe niets voor de armen is gedaan. Dat wilden de radicalen / Jacobijnen. De toespraak zal dus kort voor of na de machtsovername door de Jacobijnen (juni 1793) zijn gehouden: de tweede helft van 1792 - de eerste helft van 1793. 

 

Bron 5  

  1. De artikelen wijzen op een (grond)wet. De bron is dus gemaakt door een van de regeringen. De inhoud toont aan dat de vrouw ondergeschikt is aan de man. De bron is dus geen fragment uit de grondwet van 1791 en de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, want die legden juist de gelijk-heid van de Franse burgers vast. De bron kan afkomstig zijn van Napoleon, die geen voorstander was van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. 
  2. De artikelen zijn wellicht een onderdeel van de Code Napoléon uit 1804.

 

 Bron 6  

  1. De spreker is de koning: hij spreekt de hoop uit dat alle Standen met hem willen samenwerken. Hij spreekt tot de Staten-Generaal en kon die vergadering als enige bij elkaar roepen. 
  2. De toespraak zal zijn gehouden tijdens de opening van de Staten-Generaal in 1789: ‘Daarom heb ik u bij elkaar geroepen’ en ‘Samen zullen we ons inzetten ...’. Het vergaderen moest dus nog gaan beginnen. 

 

Bron 7  

  1. De leerlingen kunnen uit de inhoud van de artikelen afleiden dat het hier eerder om beginselen dan om een grondwet gaat. Als de leerlingen dit onderscheid niet zien, biedt deze bron de gelegenheid het onderscheid te bepraten. Het betreft dus de

‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’. 

De tekst is waarschijnlijk geschreven door vertegenwoordigers van de bourgeoisie. Zij profiteerden het meest van deze rechten (bijvoorbeeld artikel 17: de bescherming van eigendommen). 

  1. In 1789: in het historisch overzicht staat, dat de Verklaring in 1789 was vastgelegd.

 

Bron 8  

  1. Op de afbeelding wordt iemand (koning Lodewijk XVI) gedeeltelijk ontdaan van zijn kleding (vermomming); kledingstukken liggen op de grond. Hij krijgt een Phrygische muts (AB blz. 65). Er staan ook vrouwen en kinderen bij. Ze zijn vermoedelijk uit de koetsen gehaald. Dit is de arrestatie van Lodewijk XVI en zijn gezin, toen zij probeerden naar het buitenland te vluchten (20 juni 1791). De tekening zal door een revolutionair zijn gemaakt: de arrestatie is een vernedering voor de koning. 
  2. De tekening zal kort na de arrestatie zijn gemaakt (kort na 20 juni 1791). 

 

Bron 9  

(Gravure uit de tijd van de Franse Revolutie)  

1 De titel, de toelichting en de afbeelding tonen aan dat op deze gravure het ‘ontwaken van de Derde Stand’ is afgebeeld: de liggende persoon (de Derde Stand) is bezig zijn ketens te verbreken; de edelman en de geestelijke kijken verschrikt toe. De gravure zal dus gemaakt zijn door een lid van de Derde Stand.  2 De tekening zal gemaakt zijn kort na de val van de Bastille (14 juli 1789) die wordt op de achtergrond afgebroken. 

 

Bron 10  

1 De leerlingen kunnen uit de bron afleiden dat de schrijver zeer radicale ideeën heeft (kinderen moeten vanaf hun 5de de republiek dienen, ze hoeven niet te spelen); dit geschrift is dus vermoedelijk door een radicaal / Jacobijn geschreven.  2 De Jacobijnen hadden idealen over een nieuwe samenleving ten tijde van de Terreur. Vermoedelijk is deze bron dus geschreven in de tijd van de Terreur: kort na juni 1793, toen de radicalen de macht veroverden.

 

Bron 11  

  1. De schrijver is met een leger Frankrijk binnengevallen; zelf is hij een Fransman (dat blijkt onder andere uit de melding dat zijn ouders in Parijs leven), waarschijnlijk een geëmigreerde edelman. 
  2. De koning leeft nog. De koning van Pruisen is Frankrijk binnengevallen. De brief zal dus kort na april 1792 zijn geschreven en in ieder geval vóór januari 1793 (HB blz. 83).

           

      

   

Keuzeopdracht 9

Grieks-Romeins verleden in politieke prenten in de 20ste eeuw (AB blz. 35)

De eerste prent: Rome=de Rijksdag in Berlijn staat in de rand.

  1. De tekenaar behandelt de machtsgroep van Hitler die bij het noodgeval van vuur een noodverordening uitvaardigde.
  2. Het wordt vergeleken met keizer Nero die bij een brand in Rome hetzelfde deed. Hierbij kreeg hij raad van een consul.
  3. Ja, want beide machthebbers misbruikten eigenlijk een wet bij dezelfde gebeurtenis: een brand.

 

De tweede prent: het paard van Troje.

  1. De tekenaar doelt op de oprichting van de VN en het Oosten dat het paard van Troje, het hoofdkantoor cadeau doet aan het Westen. Vanuit daar kon het Oosten het Westen bespioneren.
  2. Het trekt een vergelijking met de Grieken die het paard van Troje als een geschenk van de goden deden voorkomen, maar toen het binnen de stadsmuren van de stad was, bleken er soldaten in te zitten. Deze deden de stadsmuren open en veroveren vervolgens Troje, het was een list.
  3. Niet helemaal, want de spotprent gaat ervan uit dat de VN alleen was opgericht met het doel van spioneren, dat was niet zo. de VN had ook andere doelen.

 

Keuzeopdracht 10

 

De Franse Revolutie bezongen: ‘Ça ira’ en ‘Carmagnole’  (AB blz. 64-65) 

1. Vat de inhoud van elk lied kort samen (voor La Marseillaise zie linksonder): 

  1. Noem personen en groepen die tegenover elkaar staan zo nauwkeurig mogelijk (het is niet altijd even duidelijk wie met bepaalde woorden worden bedoeld).  Ça ira: Aristocraten, de koningen en de geestelijkheid tegenover de armen / ‘wij’ /

‘het volk’ 

Carmagnole: de koning en de koningin (gesteund door ‘de aristocraat’ en royalisten) tegenover de troepen uit Marseille (gesteund door ‘onze vrienden’, de Zwitserse Garde, ‘de patriot’, de politie, de Sansculotten, de burgers van Marseille en de Bretonnen). 

La Marseillaise: Aan de ene kant staan de buitenlandse vorsten met hun huurlegers die Frankrijk aanval-len, en Fransen die met hen meedoen (Franse royalisten / koningsgezinden / antirevolutionairen, die ‘verraders’ en

‘medeplichtigen van Bouillé’ worden genoemd). Aan de andere kant staan ‘wij’ , de burgers, het volk. 

 

  1. Ça ira: 1-2 samen, en daarna coupletten 3-4.  

Coupletten 1-2: de adel heeft de armen / de bevolking van Frankrijk drie eeuwen lang onderdrukt en uitgebuit. 

Coupletten 3-4: de rollen worden nu omgedraaid; binnenkort zal het volk de macht grijpen en de wetten bepalen. 

 

  1. Carmagnole: vat coupletten 1-2 samen, daarna coupletten 3-4, couplet 5, coupletten 6-7, couplet-ten 8-11, en coupletten 12-13.  

Coupletten 1-2: de koning en de koningin hebben gefaald, dankzij de troepen uit Marseille, die geen genade kennen. 

Coupletten 3-4: de koning en de koningin hebben zich vergist in de kracht van de troepen uit Marseille; ze zijn verslagen en in de gevangenis gestopt.  

Couplet 5: de lijfwacht van de koning is overgelopen naar de troepen uit Marseille.  Coupletten 6-7: de koning en de koningin hebben hun nederlaag ingezien en zien hun einde naderen. 

Coupletten 8-11: de revolutionairen worden gesteund door alle ‘goede’ Fransen en zijn eensgezind; de koning en de koningin door een stelletjes lafaards die verslagen zullen worden. 

Coupletten 12-13: de troepen juichen de inwoners van Marseille en de Bretonnen toe en noemen zichzelf Sansculotten en zullen die helden van de revolutie herdenken.

 

d) La Marseillaise: vat coupletten 1, 2 en 3 samen, couplet 4, couplet 5, couplet 6, couplet 7.  

Coupletten 1, 2 en 3: Frankrijk zal een afschuwelijk lot tegemoet gaan, als de buitenlandse indringers en de Franse verraders de overwinning zouden behalen.  Couplet 4: Alle goede Fransen zullen soldaat worden en zullen de buitenlandse indringers en de Franse verraders verslaan. 

Couplet 5: De grootmoedige Fransen zullen de huursoldaten die tegen hun zin gedwongen meedoen, sparen. Maar ze zullen onverbiddelijk zijn tegenover de echte wrede vijanden en verraders. 

Couplet 6: Uit liefde voor het vaderland en voor de vrijheid zullen wij strijden en de overwinning behalen. 

Couplet 7: Wij zullen onze soldaten die gesneuveld zijn, gedenken, wreken en hun voorbeeld navolgen. 

 

2. Bedenk per lied zoveel mogelijk verklaringen waarom het lied zo populair werd. 

Ça ira: 

  • het lied bekritiseerde de vijanden van het volk (adel en geestelijken) en kwam op voor het onderdrukte volk; 
  • door het zingen van het lied en de tekst had de onderste laag van de samenleving een uitlaatklep voor hun ontevredenheid: driehonderd jaar onderdrukking; 
  • de melodie was al bekend en de tekst werd steeds gewijzigd / aan de actualiteit aangepast en was dus steeds ‘nieuw’.

 

Carmagnole: 

  • het lied bespotte het koninklijk paar dat verantwoordelijk werd gehouden voor de klachten (over het slechte bestuur) in Frankrijk; 
  • het lied beschrijft de ondergang van de monarchie, een revolutionair hoogtepunt;  -     er kon op dit lied worden gedanst. 

 

La Marseillaise: 

  • in het lied wordt een scherpe tegenstelling getekend tussen enerzijds de wrede vijanden en verraders en anderzijds de grootmoedige Fransen, die het vaderland en de vrijheid liefhebben; 
  • het lied speelt in op het Franse nationalisme; 
  • het lied versterkt het gevoel van eigenwaarde: onze tegenstanders zijn slecht, wij zijn goed; 
  • het lied belooft wat voor velen aantrekkelijk zal zijn: overwinning en roem. 

 

 

3 Geef per lied aan welke bevolkingsgroep(en) zich er vermoedelijk het meest toe aangetrokken voelde(n): rijke burgers, sansculotten* en/of de benedenlaag van de bevolking. 

Ça ira:  

De benedenlaag van de bevolking (op het platteland en in de steden): de boeren waren eeuwenlang onderdrukt door de adel; de armen in de steden hadden honger geleden. 

Carmagnole:  

De sansculotten want zij worden in het lied als helden geëerd; en zij waren de revolutionairen in Parijs die een belangrijk aandeel hadden in de revolutionaire gebeurtenissen die bezongen worden.  Als van SV-Digitaal gebruik wordt gemaakt: 

La Marseillaise: In het lied worden de Fransen ‘burgers’ (‘citoyens’) genoemd. De adel en de geestelijkheid zullen er zich niet door aangetrokken hebben gevoeld. De rijke burgers worden niet buitengesloten, maar de term ‘burger’ zal voor hen niet aantrekkelijk zijn geweest, want daarmee worden zij gelijkgesteld aan de sansculotten en de benedenlaag van de bevolking. Voor de sansculotten en de benedenlaag van de bevolking zal de term ‘burger’ een eretitel zijn geweest. Zij zullen zich er vermoedelijk het meest toe aan-getrokken hebben gevoeld.

           

Keuzeopdracht 11

 

Jeanne d’Arc en het Franse nationalisme  

(AB blz. 48) 

 

Lees eerst wat er in het Handboek over Jeanne d’Arc staat (HB blz. 60-61). 

 

Vragen 

2. Welk antwoord geven de geschiedschrijver A en B over de vraag welke invloed Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme heeft gehad?

  • Geschiedschrijver A: Geschiedschrijver A zegt dat Jeanne’s invloed op het Franse nationalisme niet erg groot was. De meeste Fransen zagen Frankrijk namelijk nog steeds als het land dat bestuurd werd door de Franse koning, en niet als een echte eenheid van het Franse volk. Jeanne zorgde wel voor meer vertrouwen onder de soldaten dat de Fransen de Engelsen misschien konden verslaan. 
  • Geschiedschrijver B: Geschiedschrijver B zegt juist dat de invloed van Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme erg groot is geweest. Dit kan je afleiden uit de zin: ‘’Levend was ze niet onoverwinnelijk gebleken, dood inspireerde ze tot vaderlandsliefde’’. De dood van Jeanne d’Arc heeft dus volgens deze geschiedschrijver gezorgd voor nationalisme onder het Franse volk.

3. Uit de visies van de twee geschiedschrijvers wordt duidelijk, dat het laatste woord over de vraag naar de invloed van Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme nog niet is gesproken. Ga er van uit dat je zelf nader onderzoek wilt doen naar de invloed van

Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme tijdens de Honderdjarige Oorlog. Daarbij komen vragen aan de orde als: Bij hoeveel mensen wist Jeanne d’Arc tijdens haar leven een nationaal gevoel op te wekken? Bij hoevelen na en door haar dood tijdens de Honderdjarige Oorlog? Welke van de primaire en secundaire bronnen in de lijst hiernaast zou je dan willen raadplegen? En welke niet? Geef bij zoveel mogelijk bronnen aan waarom. Doe dit in ieder geval bij de bronnen met de zwarte nummers. Bronnen:

  1. Een speelfilm over het leven van Jeanne d’Arc.

Deze bron zou ik niet willen raadplegen, omdat deze bron niet van een tijdgenoot is van Jeanne d’Arc maar een interpretatie van een filmmaker. Hier kunnen veel dingen inzitten die niet overeenkomen met de werkelijkheid. 

  1. Een verslag van Bedfort, Engels aanvoerder tijdens het optreden van

Jeanne d’Arc.  

Deze bron zou ik wel willen raadplegen, omdat dit afkomstig is van een tijdgenoot en iemand die Jeanne ook van dichtbij heeft meegemaakt. Om deze redenen is dit een betrouwbare bron.

  1. Een boek over het leven van Jeanne d’Arc voor de jeugd geschreven. Deze bron zou ik niet willen raadplegen, omdat dit ook een interpretatie is van een schrijver over Jeanne’s leven. Dit hoeft niet allemaal precies over een te komen met de werkelijkheid. Ook omdat het een boek is voor de jeugd kan het ook versimpeld zijn, waardoor er misschien onderdelen zijn weggelaten.
  2. Een (nagespeeld) televisie-interview met Jeanne d’Arc.

Deze bron zou ik niet willen gebruiken, omdat het namelijk nagespeeld is en dus kan afwijken van de werkelijkheid.

  1. Een boek van een historicus uit onze tijd.

Deze bron zou ik willen raadplegen, omdat het geschreven is door iemand die er echt verstand van heeft en zich er waarschijnlijk goed in heeft verdiept. Een bron van een historicus is daarom betrouwbaarder dan die van bijvoorbeeld een filmmaker.

 

  1. Een geschiedenis van de Honderdjarige Oorlog geschreven door een Franse monnik in 1453.

Deze bron zou ik niet willen raadplegen, omdat het waarschijnlijk een bron is die vaak is overgeschreven door monniken en er daarom waarschijnlijk langzamerhand fouten in zijn gekomen.

  1. De getuigenis van Jeanne d’Arc voor de kerkelijke rechtbank die haar in 1431 veroordeelde.

Deze bron zou ik willen raadplegen, omdat dit een primaire bron is over Jeanne d’Arc die veel informatie kan bevatten over hoe Jeanne’s leven eruit zag en dus ook over de invloed die zij had op het Franse nationalisme.

  1. Een uit verschillende delen bestaande geschiedenis van de wereld. Deze bron zou ik niet willen raadplegen, omdat een boek over de geschiedenis van de wereld waarschijnlijk niet zal ingaan op de specifieke vraag als de invloed van Jeanne d’Arc op het nationalisme in Frankrijk. De inhoud van zo’n boek is meestal veel algemener. 
  2. Een televisiedocumentaire over het Franse nationalisme, waarin historici met verschillende opvattingen worden geïnterviewd.  

Dit kan een zeer waardevolle bron zijn, omdat de kans groot is dat Jeanne in dit programma aan de orde komt en dat historici met argumenten komen voor en tegen de invloed van Jeanne op het Franse nationalisme. Hier worden het onderwerp waarschijnlijk dus van twee kanten belicht, dit maakt de bron ook betrouwbaarder.

  1. Een boek met een grote verzameling prenten uit de Honderdjarige Oorlog.

Als Jeanne d’Arc op deze prenten voorkomt, zou dit boek de moeite waard zijn om te bekijken. Deze prenten kunnen namelijk een indruk geven van de invloed van Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme.

  1. De website www.jeanne-darc.com van het museum Jeanne d’Arc in Rouen.

Deze bron is afkomstig van een museum, dus je mag aannemen dat dit een betrouwbare bron is. Dus als hier informatie staat over de invloed van Jeanne d’Arc op het Franse nationalisme is dit een zeer bruikbare bron.

  1. Een bibliografisch overzicht van alle boeken die in de loop der tijd in

Frankrijk over Jeanne d’Arc zijn verschenen.

De bron op zichzelf geeft niet zo veel informatie, maar uit het feit dat er zo veel boeken over Jeanne d’Arc zijn geschreven kan je wel afleiden dat Jeanne waarschijnlijk wel invloed heeft gehad op het Franse nationalisme en nog steeds als een heldin wordt gezien.

  1. Het toneelstuk Saint Joan (1924) van de Ier Bernard Shaw.

Dit lijkt mij geen hele waardevolle bron, omdat dit toneelstuk niet volledig over een hoeft te komen met de werkelijkheid.

  1. Een artikel over films over Jeanne d’Arc in Fresh verdicts on Joan of Arc.  

Deze bron zou ik niet gebruiken, omdat de verhalen in speelfilms vaak veel verschillen van de historische werkelijkheid. 

 

 

 

Kenmerkend aspect, periode & tijdvak

Deze opdrachten over Jeanne d’Arc hebben betrekking op kenmerkend aspect 17: Het begin van staatvorming en centralisatie. Jeanne d’Arc heeft er namelijk voor gezorgd dat het vertrouwen onder de Fransen terugkwam dat ze de oorlog van de Engelsen konden winnen. Ook heeft ze zelf meegevochten in deze oorlog. Dit heeft weer meer nationale gevoelens onder het Franse volk gebracht. Dit nationalisme leidt uiteindelijk tot centralisatie.                                                               Dit onderwerp past in de periode de Middeleeuwen en in het vierde tijdvak: De tijd van steden en staten.  

Uitvoeder opdracht: Julia Verlaat

 

 

  

     

Tijd van de wereldoorlogen

    

Keuzeopdracht 12 

 ‘’Oorzaken van WO I in prenten’’

De inhoud van de prent centraal

  1. Geef per prent aan welke mogelijke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog door de tekenaar wordt uitgebeeld. Noteer daarbij waarom je dat denkt. 
    • Prent 1: Het volk van Frankrijk wilde revanche nemen op Duitsland voor de gebeurtenissen in 1870-1871. De socialistische leider Jean Jaurès gaf geen gehoor aan deze oproep en bleef rekenen op de internationale solidariteit onder de arbeiders. In juli 1914 wilde Jaurès de oorlog voorkomen door onderhandelen en door de arbeiders op te roepen tot een protest en tot boycot van een eventuele mobilisatie. Maar er werd nauwelijks gestaakt. Op 13 juli werd Jean Jaurès in Parijs doodgeschoten door een jonge Franse nationalist. Een dag later begon in Frankrijk de mobilisatie. De mogelijke reden voor de Eerste Wereldoorlog is hier dus dat Jaurès niet in zag dat het volk het erg zwaar had en graag een revanche op Duitsland zouden willen hebben. Hierdoor kwam het volk alleen maar meer in opstand, dit mondde uiteindelijk uit in de oorlog. 
    • Prent 2: De mogelijke oorzaken van de oorlog in deze prent, zijn de vergissingen van politieke leiders. Dit kun je opmaken uit het feit dat de zoon van Wilhelm II zegt dat ze zover gevorderd zijn als dat er doden te zien zijn. Hieruit kun je een grote zelfoverschatting afleiden. Doordat het beeld van de oorlog van de politieke leiders niet overeenkomt met de werkelijkheid, kan dit leiden tot verkeerde keuzes en grotere conflicten. 
    • Prent 3: De mogelijke oorzaak van de oorlog die in deze prent wordt behandeld is het imperialisme. Toenemend imperialisme leidde namelijk tot spanningen tussen Engeland, Frankrijk en Duitsland. Dit zie je aan de prent doordat je deze landen en de sultan van Marokko ziet ‘’vechten’’ om Marokko. 
    • Prent 4: De bewapeningswedloop wordt in deze prent beschouwd als een mogelijke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog. Overheden gingen steeds meer geld uitgeven voor de versterking van hun leger, zo ontstond er een bewapeningswedloop. Deze wedloop versterkte de vrees voor elkaar. In de prent staat het grote kanon hier voor de bewapeningswedloop. 
    • Prent 5: In deze prent is de reden voor de oorlog dat legers van landen de regels aan hun laars lappen en vinden dat alles geoorloofd is, omdat ze denken dat de vijand nog veel erger is dan zij. Dit denken zij omdat er aan beide zijden grote leugens over de vijand werden verteld, hiermee werd verteld wat voor een gruwelijke daden de vijand wel niet op zijn geweten had. De vijand moest eigenlijk ‘’onmenselijk’’ worden gemaakt om de eigen bevolking voldoende voor de oorlog te kunnen motiveren.
    • Prent 6: In deze prent wordt de moordaanslag in Sarajewo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije uitgebeeld. In het rechteroog van de keizer van Oostenrijk-Hongarije staat namelijk Franz-Ferdinand geschreven. Deze moord leidde ertoe dat Oostenrijk-Hongarije de oorlog verklaarde aan Servië.
    • Prent 7: ?
    • Prent 8: In deze prent wordt waarschijnlijk weer verwezen naar vergissingen die politieke leiders van Europa maakte voor en tijdens de oorlog. Ze beseften bijvoorbeeld onvoldoende dat nieuwe en verbeterde wapens een veel vernietigender effect hadden dan de vroegere wapens. De politieke leiders zagen het voeren van oorlog meer als een (biljart)spel, dan als een zeer vernietigende gebeurtenis.

 

  1. Deel de prenten in drie rubrieken in:

a. De meest directe oorzaak

  • Prent 6, de moordaanslag in Sarajewo op de troonopvolger van OostenrijkHongarije. Deze oorzaak leidt namelijk direct tot oorlogsverklaringen en mobilisaties. 

b. Andere directe oorzaken

  • Prent 2, vergissingen van politieke leiders. Doordat het beeld van de oorlog van de politieke leiders niet overeenkomt met de werkelijkheid, heeft dit geleid tot verkeerde keuzes en een bijdrage geleverd aan de oorlog.
  • Prent 3, imperialisme. Toenemend imperialisme leidde namelijk tot spanningen tussen Engeland, Frankrijk en Duitsland.
  • Prent 4, de bewapeningswedloop. Overheden gingen steeds meer geld uitgeven voor de versterking van hun leger, zo ontstond er een bewapeningswedloop. Deze wedloop versterkte de vrees voor elkaar. Meer wapens versterken de kans op oorlog.
  • Prent 8, vergissingen van politieke leiders. Politieke leiders besefte te weinig wat voor een vernietigend effect de wapens hadden. Hierdoor maakte zij vaak verkeerde keuzes, die de oorlog versterkte.

 

c. Mogelijke andere indirecte oorzaken (omstandigheden die op de achtergrond mogelijk een rol hebben gespeeld).

  • Prent 1, de vergissing van Jean Jaurès. Dat hij niet naar het volk luisterde, heeft er denk ik wel voor gezorgd dat het volk meer in opstand kwam. Maar uiteindelijk is hij toch vermoord, dus ik denk niet dat dit echt een directe oorzaak voor de oorlog is.  
  • Prent 5, beeldvorming van de vijand. Ik denk dat het ‘’onmenselijk’’ maken van de vijand zeker invloed heeft gehad om het volk te stimuleren om mee te vechten voor de oorlog. Maar ik denk niet dat een directe oorzaak is omdat dit naar mijn mening meer tijdens de oorlog gebeurd, dan ervoor.
  1. Geef ten slotte met argumenten aan wat naar jouw mening de belangrijkste oorzaak van de oorlog is geweest. Discussieer (eventueel eerst groepsgewijs en dan) klassikaal over elkaars standpunten.

Naar mijn mening is de belangrijkste oorzaak van de oorlog het militarisme. Na de Frans-Duitse Oorlog werden namelijk al oorlogsplannen uitgewerkt door de generaals van de legers. Oorlog werd gezien als een middel om macht en invloed veilig te stellen, en dit was toch hetgeen waar de meeste landen naar streefde. 

 

De tekenaar centraal

  1. Op sommige prenten is min of meer duidelijk de standplaatsgebondenheid van de tekenaar te zien. Geef dat voor minstens twee prenten aan.   Prent 1: Waarschijnlijk is deze prent gemaakt door een burger uit Frankrijk. Deze prent laat namelijk zien hoe het volk van Frankrijk lijdt. Het zou kunnen zijn dat deze prent gemaakt is door een Franse socialist, om de socialistische leider duidelijk te maken dat het volk wel duidelijk revanche wilt nemen op Duitsland, maar het zou ook om een niet-socialist kunnen gaan die dit wilt duidelijk maken.
    • Prent 2: De tekenaar van deze prent is in ieder geval niet-Duits, maar waarschijnlijk een geallieerde. De Duitse keizer en zijn zoon worden namelijk een beetje belachelijk gemaakt in deze prent. 

 

Bronnenlijst 

  • Kenmerkend aspect: Ka 40: Het voeren van twee wereldoorlogen.
  • Periode: Nieuwste Tijd
  • Tijdvak: Tijd van Wereldoorlogen
  • Bronnen: Boek ‘’Sprekend Verleden 4/5/6’’
  • Uitvoerder: Julia Verlaat

         

Themaopdracht 1 slavernij

  1. A: Hier zit een groot verschil. In visie A heeft men het namelijk over omstandigheden behandeling en gedrag van de slaven destijds. Over de afschaffing van de slavernij komt hier echter niks in voor. Dit is juist wel bij visie B. Daar gaat het voornamelijk over de reactie van de mensen op slavernij en de afschaffing ervan. Dit komt totaal niet aan bod in visie A en dit is dus het verschil.

B: In de beide visies wordt gesproken over hoe men de slaven behandelde destijds, dit wordt echter wel heel verschillend gedaan. In visie A gaat het namelijk erover dat de slaven heel slecht behandelt worden en wordt vooral hier op ingegaan. Terwijl in visie B juist meer de positieve kanten naar voren worden getrokken zodat je het gevoel krijgt dat ze in visie B beter behandelt worden.

  1. In visie A zal de vraag waarschijnlijk zijn: Waarom worden de slaven zo slecht behandelt zoals ze dat werden in die tijd?

In visie B zal de vraag waarschijnlijk zijn: Als men dacht dat de enige manier was om slaven onder controle te houden geweld was en we wisten dat dit fout was, waarom begonnen we dan ooit aan slavernij.

  1. Visie A: De huidige generatie van de zwarte mensen (de zwarte mensen voelen zich allen aangesproken als het over slavernij gaat) kan het nog steeds niet begrijpen waarom hun voorouders zo behandelt zijn zoals ze werden. Het vertrouwen is bij velen van hen niet aanwezig in de ‘witte’ gemeenschap. Velen van hen vinden nog steeds dat de zwarte mensen worden uitgebuit, gediscrimineerd en worden benadeeld. Dit geeft op zijn tijd confrontaties, niet zozeer met de ‘witte’ gemeenschap maar met de regering. Door de slavernij zijn er deze confrontaties, en zijn deze sporen duidelijk te merken.

Visie B: Door slavernij reageert men heel emotioneel op dingen die nu in verband worden gebracht met slavernij of discriminatie. Men is erg gevoelig geworden voor de behandeling van voornamelijk zwarte mensen. Een voorbeeld hiervan is de zwarte pieten discussie. Hierin is het echt verdeeld of het op slavernij lijkt of dat het gewoon een kinderfeest is. Door reacties van overheid en de mensen die het hiermee oneens zijn, dus die vinden dat het een kinderfeest is, voelt de zwarte gemeenschap zich erg te niet gedaan. Men verliest hierdoor vertrouwen in overheid en de medemens. Dit door reacties op slavernij en bijvoorbeeld de zwarte pieten discussie. Duidelijk is dus dat door reacties, ontwikkelingen en omstandigheden deze sporen te merken zijn.

           

tijdvak overschrijdende thema opdracht 2

Hoofdstuk 7: De Eerste Wereldoorlog

Aspect- en/of tijdvak-overschrijdende en vergelijkende opdrachten

De vergissing van Jean Jaurès

  1. Jean Jaurès, leider van de Franse socialisten vóór de Eerste Wereldoorlog, wilde de oorlog voorkomen door verzet van de arbeiders in alle landen. Jaurès werd vermoord. Lees over de moordenaar, zijn vrijspraak en de motivering ervoor (HB blz. 123).

Welke feiten of veronderstellingen kun je daaruit afleiden?

Een groot deel van de bevolking van Frankrijk was van mening dat Frankrijk revanche moest nemen op Duitsland voor de gebeurtenissen in 1870-1871. Jaurès gaf geen gehoor aan deze oproep en bleef rekenen op de internationale solidariteit onder de arbeiders. Hij veronderstelde dus dat de socialisten geen oorlog wilde. In juli 1914 wilde hij de oorlog voorkomen door onderhandelen en door de arbeiders op te roepen tot een protest en tot boycot van een eventuele mobilisatie. Maar er werd nauwelijks gestaakt. Op 13 juli werd Jean Jaurès in Parijs doodgeschoten door een jonge Franse nationalist. Een dag later begon in Frankrijk de mobilisatie. De Franse socialisten trokken mee ten strijde, zij wilde dus wel degelijk oorlog. De moordenaar zat vijf jaar in voorarrest en werd in 1919 vrijgesproken omdat ‘’Frankrijk de oorlog niet had kunnen winnen als de tegenstander van de oorlog, Jaurès, de overhand had gekregen. 

De belangrijke gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog

  1. Maak een schema waarin je de belangrijke politieke en militaire gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog onderbrengt. Vermeld kort de gebeurtenis in de juiste kolom en bij het juiste jaartal, zo mogelijk met de maand erbij. 

 

Westfront

Oostfront

1914

-    Liep uit op een loopgravenoorlog.

- Ontstond bewegingsoorlog met veel troepenverplaatsingen.

1915

-      Mei: Deelname Italië

 

1916

  • Feb. – Nov: Slag bij Verdun.
  • Juli – Nov: Slag bij de Somme.

 

1917

 

-    December: Wapenstilstand.

 

 

 

-

Maart: Vrede van Brest-Litovks à Einde aan oorlog Oostfront.

1918

-

Maart: Duits voorjaarsoffensief, de ‘’Kaiserschlacht’’.

 

 

 

-

Juli: Deelname VS. 

 

 

 

-

Oktober: Wilhelm II benoemde een nieuwe

regering voor Duitsland, om vredesonderhandelingen te beginnen.

 

 

 

-

November: De regering droeg de macht over aan een socialistische regering met als

Rijkskanselier Friedrich Ebert.

 

 

 

-

November: RegeringEbert tekende de wapenstilstand. 

 

 

 

Oorlogvoering en vrouwenkiesrecht

  1. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bood de Britse regering de vrouwenbeweging het vrouwenkiesrecht aan, omdat door het karakter van de moderne oorlog steun van de vrouwen noodzakelijk was geworden. 
  1. Leg uit welke invloed het karakter van de moderne oorlogvoering had op de noodzaak van de steun van vrouwen.

Veel mannen vochtte als soldaat aan het front, waardoor er in de oorlogvoerende landen al gauw een tekort aan arbeiders ontstond. Voor de moderne oorlogvoering waren wapens nodig, die gemaakt werden door arbeiders in de fabrieken. Door een tekort aan mannelijke arbeiders, was er dus een noodzaak om vrouwen ook in de fabrieken te laten werken zodat zij voor wapens konden zorgen.

  1. Leg uit welke invloed het beleid van de generaals had op de noodzaak van steun van vrouwen. 

Generaals wilde een ‘’snelle’’ oorlog voeren met veel wapens en soldaten. Deze wapens werden zoals hierboven genoemd in de fabrieken geproduceerd door vrouwen. Ook de andere banen van de mannen die als soldaten moesten dienen werden overgenomen door vrouwen. 

  1. Noem vier economische sectoren in de samenleving waarvoor tijdens de oorlog massale inschakeling van vrouwen als gevolg van a en b noodzakelijk werd.
  • De zorgsector: Veel vrouwen werkten in hun thuisland of bij het front als verpleegster van gewonde en zieke soldaten.
  • Spionagewerk: Enkele vrouwen leverden als spionne een bijdrage aan de oorlog.
  • Overheidstaken: Door de afwezigheid van mannen namen vrouwen bij de overheid belangrijke taken over.
  • Taken in het bedrijfsleven: Ook namen ze belangrijke taken in het bedrijfsleven over.

Politieke machtsverschuivingen

11. Geef een voorbeeld van een grote verandering in de politieke kaart van Europa: a. tijdens de oorlog

In 1918 viel Oostenrijk-Hongarije uiteen in Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk, Hongarije, (gedeelte van) Joegoslavië en een (gedeelte van) Roemenië. 

b. na afloop van de oorlog

In 1922 kwam het Turkse Ottomaanse rijk ten val. 

12. De Eerste Wereldoorlog tastte het Eurocentrisch wereldbeeld aan. Geef daarvan twee voorbeelden.

  • De Europese koloniën hadden tijdens de oorlog onder een minder strak koloniaal bestuur gestaan dan daarvoor, omdat de koloniale overheersers meer aandacht en meer troepen voor Europa nodig hadden dan tevoren. De iets grotere vrijheid van de Aziatische en Afrikaanse koloniën deed ze naar meer verlangen. Toen het zelfbeschikkingsrecht niet bleek te gelden voor Aziaten en Afrikanen, verloren vooral in Azië en Noord-Afrika velen het vertrouwen in de koloniale overheersers en sloten zich aan bij nationalistische bewegingen. Doordat deze landen nationalistischer werden, werd het Eurocentrische wereldbeeld aangetast, omdat Europa niet meer de enige waren die streefden naar meer macht in de wereld. 
  • De deelname van de Verenigde Staten aan de oorlog gaf uiteindelijk de doorslag voor de Geallieerden. De VS ging tot de ‘’Grote Drie’’ overwinnaars van de oorlog behoren. Naarmate de tijd vorderde, gingen de Verenigde Staten een steeds belangrijkere rol spelen in de wereld ten opzichte van Europa. Dit tastte ook het Eurocentrische wereldbeeld aan, het wereldbeeld was namelijk steeds meer gericht op de Verenigde Staten. 

Uitvoerder: Julia Verlaat

   

Tijdvak overschrijdende thema opdracht 3

Aspect- en/of tijdvak-overschrijdende en vergelijkende opdrachten: De vorming van een regering in de VS en in Nederland

Hoofdstuk 11

20. Deze opdracht was een schema en dit was te klein om te lezen en het schema was niet te vinden op internet. 

21. 

  1. Verschil: De Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring was niet nationalistisch van inhoud, dit was bij de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens meer het geval.

Overeenkomst: Beide verklaringen gaven de burgers meer en gelijke rechten. 

  1. – De trias politica van de Franse filosoof Montesquieu.      -  De verklaring van de rechten van de mens. 
  1. De VS wilde haar macht vooral in het werelddeel Amerika verder uitbreiden, terwijl de West-Europeanen dit in andere werelddelen wilden doen. Waar de VS verdragen sloot met de overwonnen volken, deden de West-Europeanen dit veel minder en gingen zij vooral de macht overnemen. 
  2. De eenheid werd veel meer gestimuleerd in de VS en dit was minder in Europa. Wel werden er in beide gebieden maatregelen getroffen om de economie weer op gang te brengen. 

24. 

  1. De zuidelijke staten, omdat zij juist voor de slavernij waren en dit niet wilden afschaffen. 
  2. Er is sympathie voor de winnaars omdat zij zorgden dat de slavernij werd afgeschaft.

 

   

Tijdvak overschrijdende thema opdracht 4

Aspect- en/ of tijdvak-overschrijdende en vergelijkende opdrachten 

Hoofdstuk 8: Duitsland 1870-nu  

25 jaar na de bevrijding

14.  

  1. Bekijk de driedelige beeldbron 5. Wat wil de tekenaar met deze driedelige tekening vertellen?

De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat lang niet alle mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog meegewerkt hebben met de nazi’s bestraft zijn, dus dat je maar nooit weet of je naast een voormalige nazi in de tram staat. Dit geldt zowel voor Duitsland, als voor Nederland. 

  1. Verwerk deze driedelige beeldbron in een interpretatie van ongeveer tien zinnen over de Duitse geschiedenis tussen 1940 en 1970.

 

De denazificatie vergeleken

15. 

  1. Vergelijk de denazificatie in Duitsland en Nederland door het schema hieronder in te vullen.

 

Vergelijk de beide landen op de volgende punten:

Duitsland

Nederland

De rol van het land in de Tweede Wereldoorlog

Bezetter

Bezet

De omvang van de aanhang van het nationaal-socialisme tijdens de Tweede

Wereldoorlog

Groot, in juli 1932

behaalde de NSDAP

37% van de zetels en werd daarmee de

grootste partij in de Rijksdag.

De aanhang van de fascistische partij NSB steeg wel aan het begin van de oorlog, maar de meeste Nederlanders voelden er niets voor lid te worden van de proDuitse NSB.

Het aantal personen dat werd berecht

±750.000

±150.000

De nationaliteit van de rechters

?

?

Soorten straffen

?

?

Problemen bij berechting

De berechting van collaborateurs.

De berechting van

Nederlanders die met de Duitse bezetter hadden meegewerkt of daarvan werden verdacht.

 

 

  1. In hoeverre vind je de denazificatie in beide landen vergelijkbaar? In hoeverre niet?  

De denazificatie in Nederland en Duitsland is vergelijkbaar in de zin dat in beiden landen de oorlogsmisdadigers moesten worden berecht en er weer een democratisch politiek systeem in moest worden gevoerd. In Duitsland moest dit alleen wel op veel grotere schaal gebeuren, omdat hier de nazi’s een nog veel grotere invloed hadden gehad.

 

De geesten van Gromyko

16. Bekijk beeldbron 6, een prent uit 1970 over een ontmoeting tussen de Russische en de Duitse minister van buitenlandse zaken. 

a. Welke vier ‘’geesten’’ ziet Gromyko achter Scheel?

  • Hitler
  • Wilhelm II
  • Bismarck

 

  1. Scheel zocht toenadering tot Oost-Europa. Wat wilde de BRD daarmee bereiken?

Om te voorkomen dat de DDR te veel macht kreeg in Oost-Europa.

  1. Noem één historische en één ideologische reden die Gromyko had voor wantrouwen tegenover de BRD. 

 Ideologische reden: In de DDR werd het communisme ingevoerd. De DDR moest een socialistische modelstaat worden met verzorging ‘’van wieg tot het graf’’. Hier stond gelijkheid dus erg centraal. In de BRD was dit niet het geval, hier stonden namelijk de democratie en de economische bloei centraal. De BRD stond dus meer voor vrijheid. 

Vergelijken met de Republiek van Weimar

  1. Besproken in ons groepje. 
  2. Vergelijk de Republiek van Weimar met de BRD na WO II: in welke opzichten verschilden ze van elkaar?
  • In de Republiek van Weimar geloofde het merendeel van de bevolking niet in de parlementaire democratie. In de BRD hadden de burgers geen reden om ontevreden te zijn over het politieke systeem. De bloei van de economie bevorderde namelijk de politieke stabiliteit en de opbouw van de democratie. 
  • De BDR was een federatie die bestond uit een aantal deelstaten. De Republiek van Weimar was één staat.

Duitsland 1870-nu: waar lag de macht? 

19. met behulp van deze opdracht krijg je in een schema een overzicht van twee belangrijke aspecten van de staatsinrichting in respectievelijk het Duitse keizerrijk, de Republiek van Weimar, het Derde Rijk en de Bondsrepubliek.

  1. Neem het schema op deze bladzijde vergroot over in je schrift of download het (svd).
  2. Vul de antwoorden op de vragen in de linker kolom in voor de vier perioden in de geschiedenis van Duitsland vanaf 1870. Maak hierbij gebruik van het historisch overzicht van hoofdstuk 8.

 

 

20a. Veel nazi’s hadden een grote bewondering voor de muziek van de componist Richard Wagner (beeldbron 7). Zijn muziek behoort tot de Romantiek (HB blz. 118). Noem een gemeenschappelijk kenmerk van de Romantiek en van de muziek van Wagner dat goed aansluit bij het nationaalsocialisme. Licht je antwoord toe.

 

Binnen het nationaalsocialisme was er veel invloed van de romantiek, die tot uiting kwam in een 'terug naar de natuur' ideologie. Duitse kinderen moesten doormiddel van tijd in de natuur door te brengen worden 'gehard'; in de natuur konden de kinderen zijn ware wasdom bereiken. Dit noemde men de Hitlerjugend, waarvan de leden veel tijd in de natuur doorbrachten en vaak aan lichamelijke oefening en sport deden. De natuur was belangrijk, ook omdat het typisch Duitse landschap met middelgebergten en eikenbossen goed paste in de Duits-Germaanse nationalistische en mystieke denkbeelden.

 

b. Zoek minstens drie andere kenmerken van de Romantiek die goed aansluiten bij het nationaalsocialisme. 

 

Kenmerken van de Romantiek zijn: verheerlijking van de Middeleeuwen, van de geschiedenis van het eigen volk, van het landelijke leven, van de vrije natuur, vlucht naar andere culturen in de eigen tijd en meer nadruk op het gevoel en de fantasie. Deze kenmerken sluiten ook goed aan bij het nationaalsocialisme, omdat Hitler veel verband hiel met de natuur en de verheerlijking van de Middeleeuwen. 

 

Bronnenlijst:

  • Bronnen: Boek “Sprekend Verleden 4/5/6’’
  • Uitvoerders: Annemijn Bakker en Julia Verlaat

                     

Tijdvak overschrijdende thema opdracht 5

Aspect- en/of tijdvakoverschrijdende en vergelijkende opdrachten

Hoofdstuk 10: Van Hunebed tot heden, geschiedenis van Nederland

26.In de Nederlanden ontstond in de tweede helft van de 16de eeuw een conflict tussen de steden en hun landsheer, de koning van Spanje. Dit conflict, de

Nederlandse Opstand, leidde uiteindelijk tot de vorming van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Leg uit:

-Dat de Nederlandse Opstand gezien kon worden als een voorloper van de democratische revoluties van de 18deeeuw en 

De opstand werd mede veroorzaakt door het verlangen naar vrijheidsrechten van de burgerij (bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst) en politieke rechten (bijvoorbeeld het bestuur van de stad) behouden en vastleggen. De steeds zelfstandiger wordende steden verlangde juist naar zelfbeschikkingsrecht en niet naar de centralisatiepolitiek van Karel V en Filips II. In de 18de eeuw volgde hierop democratische revoluties die als voornaamste doel hadden: Meer invloed van burgers in het bestuur van de staat. Dit verlangen kwam dus al eerder naar voren in de Nederlandse Opstand. 

-Welke bijzondere plaats in staatkundig opzicht de Republiek in die tijd innam.

Nederland was staatkundig erg gunstig gelegen doordat het makkelijk per schip bereikbaar was vanwege zijn relatief grote kust. Hierdoor kon handel en nijverheid langzaam tot bloei komen. 

27.Gebruik van het Handboek blz. 167 - 169, 176 - 177 en de tekst 'België en Nederland: samen, apart, samen en weer apart' op blz. 176.

a.Van wanneer tot wanneer duurden de periode waarin België (de zuidelijke Nederlanden) en Nederland (de noordelijke Nederlanden) 'samen' en waarin ze 'apart' waren? 

  1. Tot 1648 samen & van 1648 tot 1813 apart
  2. 1813-1830 samen & vanaf 1830 weer appart. 

b.Door wie werd het besluit tot samengaan of uiteengaan genomen? En waarom?

  1. In de Late Middeleeuwen maakte hertog Filips de Goede van Bourgondië een groot deel van het huidige België en Nederland tot een eenheid. Filips de goede probeert de Nederlanden te centraliseren;
  2. Na de Opstand tegen het Spaanse bestuur in de 16e eeuw bleven de zuidelijke Nederlanden onder het bestuur van de Spanjaarden vallen. Terwijl andere gewesten zich hadden los gemaakt van hun gezag;
  3. Bij de vrede van Utrecht kwamen de zuidelijke Nederlanden onder bestuur van

Oostenrijk te staan. Dit viel weer uiteen in 1790 toen het Oostenrijkse bestuur

werd verdreven en de republiek van de Verenigde Belgische Staten werd uitgeroepen. 

  1. Datzelfde jaar in 1790 herstelde Oostenrijk de macht in België. Toen er tijdens de Franse Revolutie een oorlog uitbrak tussen Frankrijk en Oostenrijk, veroverde Frankrijk de Oostenrijkse Nederlanden echter. 
  2. Na de 'Franse' periode tot 1814 behoorde het huidige België weer bij de Nederlanden. 
  3. In 1830 viel Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden alweer uiteen.

c. Waardoor werden de grenzen tussen de Republiek en de zuidelijke Nederlanden en tussen de zuidelijke Nederlanden en Frankrijk uiteindelijk bepaald?

Vrede van Utrecht in 1713.

d.Welke verschillen ontstonden er tussen de Republiek en de zuidelijke Nederlanden op godsdienstig, economisch en bestuurlijk gebied?

  1. Godsdienstig: De republiek was merendeels protestant terwijl men in het Zuiden grotendeels katholiek was.
  2. Economisch: In de zuidelijke Nederlanden kreeg het liberalisme veel aanhang. De liberalen zorgde ervoor dat het parlement meer macht kreeg.  v Bestuurlijk: In de Republiek blijft deze vrijwel constant. In de zuidelijke Nederlanden voelde men zich benadeeld omdat de meeste belangrijke posten in de regering, de ambtenarij, het leger en de magistratuur door mensen uit het Noorden waren ingenomen.

28.De volgende historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben te maken met het liberalisme in Nederland en staan in willekeurige  volgorde:

  1. De liberalen zijn in de tijd dat er een atoomoorlog dreigde trouwe aanhangers van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten
  2. Het liberale Kamerlid Samuel van Houten zet met zijn Kinderwetje een eerste stap naar de oplossing van de sociale kwestie
  3. De nationaalsocialistische beweging (NSB) keert zich fel tegen het individualisme van de liberalen
  4. Bij de verkiezing van Mark Rutte tot partijleider van de liberale VVD stemde bijna de helft van de leden via internet
  5. De grondwetherziening van Rudolf Thorbecke vormt een onderdeel van de emancipatie van de burgerij
  6. Het liberale kabinet van Cort van der Linden brengt een grondwetherziening tot stand waardoor algemeen mannenkiesrecht mogelijk wordt. 

Zet deze zes historische gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alle nummers:

5 - 2 - 6 - 3 - 1 - 4

29.Vergelijk Nederland vóór WO II met Nederland na WO II:

a.Wat bleef min of meer hetzelfde? 

De grenzen. 

b.Wat veranderde aanzienlijk? 

Nederland werd een multiculturele samenleving, er was sprake van economische groei en Nederland werd een verzorgingsstaat. 

c.In hoeverre was WO II van invloed op wat veranderde?

Na de WO II was er ernstige schade aan Nederland aangericht, daarom volgde de wederopbouw. Deze had grote invloed op de veranderingen. 

d.In hoeverre waren daarop andere omstandigheden van invloed? De groeiende welvaart droeg ook bij aan de verandering na de II WO. 

e.Beantwoord samenvattend de vraag: Was WO II een keerpunt of niet? Of deels? 

De WO II was zeker een keerpunt, vanaf dit moment trok de economie weer sterk aan en ging de overheid een ander beleid voeren. 

Maak bij het antwoorden gebruik van het Handboek, blz. 190 - 191. 

 

30.Vergelijk de oorzaken van de Opstand in de Nederlanden (HB blz. 168) met de oorzaken van de Franse Revolutie (HB blz. 81-82). Welke factor was bij de Nederlandse Opstand van groot belang, maar speelde bij het uitbreken van de Franse Revolutie geen belangrijke rol?

Godsdienstvrijheid.

31.a.Gebruik tekstbron 7 en blz. 134-135 van het Handboek. Noem twee grote verschillen tussen de politieke situatie in de Republiek van Weimar en in Duitsland nu.

  1. Destijds geloofde minder dan het merendeel van de bevolking in de parlementaire democratie van Weimar, hij kende velen tegenstanders. Tegenwoordig steunen de meeste Duitsers hun politieke Bondsrepubliek wel degelijk;
  2. Destijds bleef de KPD een grote partij, terwijl men hedendaags veel minder communistische aanhangers kent in de Duits republiek. 

b.Gebruik tekstbronnen 8 en 9, Handboek blz. 134 - 136, 138 en 145 ('Duitsland en Nederland nu vergelijken met toen'); AB blz. 113: 'Wie kozen Hitler?'.

De Nederlandse politicus Ed van Thijn zag in 2007 belangrijke overeenkomsten tussen de politieke situatie in de Republiek van Weimar en die in Nederland in zijn tijd. Bestudeer de punten die van Thijn naar voren brengt. In welke opzichten komen die punten overeen met de politieke situatie in de Republiek van Weimar?

  1. De aanhang van extreme partijen op de flanken groeit. Democratie is geen kwestie meer van meerderheden en minderheden. De Nederlandse politiek wordt zo vleugellam. Het beest komt dan simpelweg niet meer van de grond.

Zo ook in Duitsland toen de staat er niet uitkwam hoe werklozen te helpen.

Het bleek gunstige uitwerking te hebben voor de fascistische

Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) en haar Führer Adolf Hitler. Die partij bood een duidelijk alternatief voor de parlementaire democratie.

  1. Het gaat om stressbestendigheid van een democratie. Hoe kun je negatieve energie omzetten in positieve energie? Met deze vraag kampte Weimar ook toen bleek dat het merendeel van de bevolking niet achter zijn republiek stond.  
  2. Politieke leiders maakten elkaar de afgelopen campagne uit voor rotte vis. Zo wordt ons politieke stelsel in Nederland ongeloofwaardig. Ook in de Weimar regering was het vertrouwen onder de partijen niet erg groot. De socialisten wantrouwden de macht van geestelijkheid. En de katholieken bleven de socialisten nog altijd zien als 'rode atheïsten', die het christendom bedreigden. 

 

32.Gebruik tekstbron 9. Uit de gegevens van deze tabel valt veel af te leiden:

a.Noem een belangrijke ontwikkelingen in de periode 1918 - heden die continuïteit aantonen.

  1. De stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme blijven stand houden.  

b.Noem een belangrijke ontwikkelingen in de periode 1918- heden die een belangrijke verandering aantonen.

  1. Er komen nieuwe partijen in de tweede kamer zoals: d66, PPR, PvdD etc. 

c.Geef aan welke van de volgende conclusies over de periode 1948 - 1977 je uit de tabel kunt trekken en welke niet. Geef telkens argumenten voor je standpunt.

  1. Kenmerkend voor de politieke cultuur van de jaren '50 was dat het grootste deel van de bevolking trouw stemde op de zuilgebonden partij.

Klopt: zetel ongeveer hetzelfde van de confessionelen en socialisten.

  1. De verkiezingsuitslagen van 1971 en 1972 weerspiegelden de ontzuiling van de Nederlandse samenleving.

Klopt: Door groei van de nieuwe politieke partijen. 

  1. De politieke machtsverdeling is tussen 1948 - 1977 niet wezenlijk veranderd.

Klopt: Wel toename aantal zetels VVD.

d.In hoeverre schiet een tabel als deze tekort om de partijpolitieke verhoudingen te onderzoeken? 

De tabel geeft slechts de zetelverdeling in 1918-2012 weer, en geen programmapunten.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Filmverslagen

 

      

Filmverslag 1

Titel              

War horse

Jaar              

2011

Gebaseerd op

           De gelijknamige roman van Michael Morpurgo uit 1982

Regie            

Steven Spielberg

Speelduur 

146 minuten

Taal              

Engels, Duits

Genre           

Oorlog

Verhaal

Het begint in een paardenbeurs waar Joey (het paard) van zijn moeder wordt gescheiden, opeens wordt hij de ring in getrokken waar zijn moeder net de ring weer uit gaat. Hij moet een paar rondjes lopen en meer dan normaal. Niemand heeft interesse in Joey tot hij opeens een hamer hoort vallen en de ring uit wordt getrokken en in een donkere stal wordt gezet. Hij hoort zijn moeder roepen en roept terug. Opeens hoort hij een boze stem en probeert de staldeur door te trappen maar dat heeft geen zin. Er wordt een touw om zijn nek geslagen en hij stribbelt tegen en het touw maakt grote schrammen in zijn nek. 

 

Na een hobbelig ritje in de paardenaanhangwagen wordt hij in een stal naast de stal van een ander paard gezet die nog net met zijn hoofd om het hoekje kan kijken. De volgende dag komt er een jongen binnen waar Joey meteen wat voor voelt als hij naar Joey kijkt. De jongen begint zachtjes te praten. Joey krijgt het naar zijn zin in de stal en met de jongen. Even later loopt Joey met Albert (die jongen) op zijn rug door de bossen en Alberts vader heeft nogal ruzie met de buurman en heeft gewed dat Joey binnen een week kan ploegen en ja hoor na een week zijn de velden mooi geploegd door Joey en Albert en Alberts vader heeft de weddenschap gewonnen. Na een paar jaar op de boerderij is Joey echt een boerenpaard geworden en zijn Joey en Albert heel gelukkig en hebben veel plezier. Elk wondje dat Joey heeft wordt meteen behandeld. Een paar weken later haalt Alberts vader Joey op terwijl Albert de klokken aan het luiden is in het dorp en neemt hem mee naar het dorpsplein en vraagt naar ene kapitein Nichols en praat dus even later met Nichols en Nichols vindt het een mooi paard terwijl hij naar Joey’s tanden kijkt en alles inspecteert. Vader vraagt voor hoeveel en loopt even later met wat briefjes in zijn hand weg. Een paar weken later zit het leger met Joey en kapitein Nichols op de boot naar Frankrijk. Later als ze aankomen loopt het leger uit de boot en loopt langs rijen met gewonde soldaten. Een paar dagen loopt dat leger zo door terwijl een vriend van Nichols zich interesseert in het paard Joey en de vriend heeft ook een paard Topthorn en daar bouwt Joey een hele goeie band mee op. Voor de eerste aanval maakt kapitein Nichols een tekening van Joey en stuurt die op naar Albert met een verhaaltje dat het goed gaat met Joey en met de kapitein Nichols. Bij de eerste aanval verliest Joey Nichols en krijgt een nieuwe ruiter soldaat Warren die veel verstand heeft van paarden en na een tijdje is het voedsel bijna op en worden alle paarden zwakker. Bij de volgende aanval lopen Joey en Topthorn voorop en komen samen met de ruiters op hun rug in prikkeldraad vast te zitten en worden gevangen genomen en worden mee genomen naar paardenstallen op een boerderij waar een hospitaal is opgebouwd. Daar loopt telkens een meisje rond en de grootvader van dat meisje zorgt ook voorJoey en Topthorn die speciale aandacht krijgen omdat ze er zo aardig uitzien en mooi zijn. Joey en Topthorn zijn ondertussen erg gewend aan het meisje Emilie en haar grootvader, Emilie en haar grootvader ook aan hun en ze zijn ook al haar lievelingspaarden geworden. En van het hospitaal zijn zij de sterkste paarden en moeten dus de ziekenwagen trekken naar het front. Dat is een pittig tochtje maar ze worden telkens aangemoedigd door het leger waar ze telkens langlopen en er komt in de weg telkens een kuiltje bij van de granaten die de hele nacht door blijven vliegen. Na een tijdje de ziekenwagen trekken is het hospitaal iets te ver weg van het front en gaat dus weg maar de paarden mogen blijven. Zo wordt Joey weer een boerenpaard. Maar na een paar maanden komt het volgende leger op de boerderij met enorm veel kanonnen waar voor elk kanon zes paarden nodig zijn. Ze blijven er een paar dagen en gaan weer weg maar dit leger is niet zo aardig want zij hebben die twee paarden weer nodig. Ze zeggen dat er net weer twee dood zijn, en met protest van Emilie gaan zij mee met dat leger voor de zware kanonnen, en daar worden ze zeer slecht verzorgd, er gaan nog een paar paarden dood en Joey en Topthorn krijgen het nog zwaarder omdat zij moeten trekken wat de dode paarden niet meer kunnen trekken. Maar in dat leger is er ook een paarden liefhebber die alle paarden moest verzorgen en dus ook Joey en Topthorn en hij heette Friedrich. Hij werd ook wel gekke Friedrich genoemd omdat hij het altijd over de gedachtes van het paard had maar dat vond iedereen onzin, maar Friedrich had erg de kijk op Topthorn met zijn mooie zwarte glanzende vacht. Maar na een tijdje zijn Joey en Topthorn erg verzwakt en na een tijdje gaat Topthorn dood en staan ze (Friedrich en Joey en Topthorn op de grond) daar onder een boom waar het hele leger achter de heuvel is gerend voor de kanonschoten. Na een tijdje rent Friedrich ook weg en komt er opeens een ijzeren iets (tank) over de heuvel rijden en daar is Joey heel bang voor. Hij rent door een beekje heen maar daar rijdt dat ijzeren ding ook doorheen. Joey blijft doorrennen totdat hij na dagen lang tussen twee loopgraven loopt waar aan een kant een oude man met een witte vlag opstaat en naar Joey toe loopt en aan de andere kant komt ook een jonge jongen aan gelopen die ook naar Joey toe komen lopen. Ze staan even later tegenover elkaar en beginnen een gesprek. Het gaat over wie er Joey mee mag nemen op een gegeven moment geeft de oude man het touw aan de jongen die een gat in het prikkeldraad maakt en Joey er doorheen leidt en hem mee neemt naar een paarden hospitaal en daar wordt overgelaten aan een andere jongen die Joey moet schoonmaken. Joey komt erachter dat de jongen die hem schoonmaakt Albert blijkt te zijn maar Albert heeft dat nog niet door omdat Joey helemaal onder het modder zit en na een tijdje is Joey schoon en komt Albert er achter dat het Joey is en zo zijn ze weer bij elkaar. Na een jaar daar in het paardenhospitaal krijgt het hospitaal te horen dat de oorlog voorbij is en dat was het leuke nieuws maar er was ook nog slecht nieuws want de paarden moesten verkocht worden en dat werd overmorgen gedaan met een veiling. De volgende dag bij de veiling werden enorm veel paarden verkocht en als laatste Joey. Eerst zevenentwintig (27) aan een slager maar opeens hoorde Albert iemand roepen “Achtentwintig!!!” iedereen keek om en daar stond de grootvader van Emilie. Even later na de veiling komt de grootvader van Emillie naar Albert toe en zegt dat hij heeft gehoord dat hij (Albert) veel van Joey houdt, en na een tijdje komt de grootvader op een idee dat Albert Joey kan overkopen voor een Engelse penny en natuurlijk doet

Albert dat maar op een voorwaarde: dat Albert voor zorgt tot Joey’s dood en ook dat neemt Albert aan. En zo gaan Albert en Joey gelukkig naar huis. En als ze op de oprit thuis komen het hele dorp kijken en worden ze beschouwd als een held maar Joey en Albert vinden dat de echte helden nog in Frankrijk op de grond liggen dood!

En een paar maanden later trouwt Albert met een meisje die hij heeft ontmoet toen Joey het leger in was en dat meisje kan hele lekkere taarten bakken en Joey heeft wel een stuk cake gehad maar nog geen stuk taart, en zo leefde iedereen die nog leeft lang en gelukkig.

Acteurs

Als hoofd persoon Joey en Albert en dan nog Topthorn, Friedrich, kapitein Nichols , soldaat Warren en natuurlijk Emilie en haar grootvader. En de vijanden zijn de Duitsers. Alleen Joey en Topthorn zijn goed beschreven en verder eigenlijk niemand.

Joey is als het ware een rood paard en met een groot wit kruis op zijn voorhoofd en Albert is een jongen van 14 en is best groot voor zijn leeftijd en heeft een zacht gezicht en is altijd vrolijk. Topthorn is helemaal glinsterend zwart. Friedrich heeft een groot hoofd en heeft altijd een groot plat petje op.

Emilie is 13 jaar en is heel aardig en heeft altijd een blij gezicht en is best wel dik en als ze geen blij gezicht heeft, heeft ze een erg verdrietig gezicht. Kapitein Nichols een lange man die altijd overal tevreden over is en heeft altijd een hele grote kapiteins pet op. De grootvader van Emilie is een oude man en heeft een heel rimpelig gezicht en heeft meestal een lange jas aan. Soldaat Warren is een jongen van 16 jaar en is klein en spits en kan heel hard rennen.

Locatie/Tijd

De plek waar het zich afspeelt is Frankrijk en dat is natuurlijk wel belangrijk want daar gebeurt het nou eenmaal. Daar gebeurde de oorlog waar Joey in meespeelt en verder het dorpje waar Joey in het begin is en hij aan het eind ook nog is en verder zijn er geen plaatsen of dorpjes waar het zich afspeelt. Het verhaal speelt zich dus af in de tijd van de eerste wereldoorlog, dus aan het begin van de 20e eeuw. 

Mening

Ik vond het een leuke film en ook goed gemaakt want de film legt alles heel erg duidelijk uit en ik kreeg er ook een duidelijk beeld van, van hoe alles er aan toe ging in de oorlog. Ik vind het gewoon heel goed gemaakt, goed in elkaar gezet.  

Kenmerkend aspect

“Het voeren van twee wereldoorlogen: de eerste wereldoorlog.”

 

Filmverslag 2

Titel  

The Imitation Game

Jaar 

2014

Première

29 augustus 2014

Regie 

Morten Tyldum

Speelduur

113 minuten

Taal 

Engels

Genre

Drama, biografie

Verhaal

De Imitation Game vertelt het waargebeurde verhaal van Alan Turing, een briljante wiskundige die tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Britse geheime dienst belandt en de opdracht krijgt een sleutel te vinden tot de geheimtaal van de nazi’s. In een race tegen de klok ontwerpt hij met hulp van een club wetenschappers, technici, taalkundigen en schaakkampioenen zijn eigen vertaalcomputer. In het begin krijgt Turing zijn draai niet gevonden omdat hij communicatief gestoord is maar later nadat hij getrouwd is met Joan Clarke wordt, zorgt zij ervoor dat Turing geholpen wordt door zijn collega's ipv. tegengewerkt en heeft hij uiteindelijk zijn vertaalmachine ontworpen.

Echter kunnen ze niet alle aanvallen tegenhouden die ontdekt worden door zijn vertaalmachines want dan zouden de nazi's erachter kunnen komen dat de onkraakbare Enigma gekraakt is. Via statistieken wordt per aanval berekent of hij wel of niet tegengehouden mag worden. Dankzij de uitvinding van Alan Turing heeft de Tweedewereldoorlog twee jaar korter geduurd en heeft hij daarom het leven van 14 miljoen mensen gered. Nadat de oorlog werd gewonnen moest de vertaalmachine worden vernietigd en alle document worden verbrand. Iedereen die aan het project werkte moest doen alsof er nooit iets was gebeurd zodat bij een volgende oorlog weer op de zelfde manier alles afgeluisterd kon worden. Turing werd veroordeeld voor homoseksualiteit en kon kiezen uit gevangenschap of hormoontherapie, hij koos voor het laatste want hij wou zijn geliefde machine niet in de steek laten. Later werd hij dood gevonden en werd vastgesteld dat hij zelfmoord heeft gepleegd door een appel met cyanide te eten anderen beweren dat de geheime dienst hem heeft vermoord omdat hij te veel zou weten. Na de dood van Turing heeft de Koningin van Engeland gezegd dat zijn veroordeling niet klopte en hem geprijsd voor zijn daden.

 Acteurs

In de film spelen veel bekende acteurs en actrices. De hoofdrolspelers Knighltey en Cumberbatch hebben in heel veel films gespeeld, met name Hollywoodfilms.

Aangezien ik bijna nooit naar de bios ga en ik voordat ik naar de Imitation Game ging nog nooit van ze had gehoord kan ik moeilijk omschrijven hoe ze in vergelijking waren met eerdere films. Daarentegen kan ik wel zeggen dat ik vooral Cumberbatch de geschikte persoon vond voor de rol. Hij speelde de autistische, spastische, gestoorde maar voor de geniale trekjes van de uiterst boeiende Turing enorm goed en tijdens het kijken van de film had je nooit het idee dat het een film was, hij was enorm overtuigend. Ook zijn vrouwelijke collega Knightley speelde een hele goeie rol als vrouw van Turing en wist ook heel goed te spelen hoe zij Turing begreep. Maar uiteindelijk overschaduwde Cumberbatch zo enorm dankzij geweldig acteerwerk.

Locatie/Tijd

De film speelt zich af in drie tijdsperioden. In de eerste periode wordt de jeugd van Turing op een kostschool laten zien. De tweede periode is de belangrijkste periode en neemt ook de meeste tijd van de film in beslag en is van 1940-1945. En de laatste periode van de film is de afhandeling van oorlog. Alle scènes spelen zich in de buurt van Londen af, de middelste periode speelt zich af in Bletchey Park. De kleding en de set pas precies bij de tijd en welk verhaal zich afspeelt, bijvoorbeeld bij de kostschool heeft iedereen dezelfde kleren aan en speelt het zich af in een klooster. Of een scene in de kroeg waar alle leden samenkomen die werken aan de vertaalmachine speelt zich af in een Engelse pub met ook de kledij van vroeger. En als derde voorbeeld kan je geven dat de oorlog is gewonnen en Enigma is gekraakt en ze rennen allemaal naar de hut onder begeleiding van soldaten en oud-Engelse voertuigen dat er heel vet uitziet allemaal, de kleding dat was echte soldatenkleding en de auto's waren echte klassiekers. Ik vond eigenlijk dat er niks mis was met de film qua setting of kleding. 

Mening

Ik vond de Imitation Game een geweldige, interessante film. Waarin ik me heb verbaasd dat weinig mensen kennis hebben van Turing en biografie totaal niet saai was, iedere minuut was spannend en enorm interessant omdat je in veel oorlogsfilms er al veel vanaf wist maar bij deze film niet.

Kenmerkend aspect

“Het voeren van twee wereldoorlogen: de tweede wereldoorlog.”

    

  Filmverslag 3 

Door Veerle Haenen

-Welke film heb je bekeken en leg uit waarom je voor deze film gekozen hebt.

In vier VWO hebben we klassikaal de film Daens bekeken. Dit vond ik een erg boeiende film omdat de ongelijkheid rond 1900 in het stadje Aalst (te België) duidelijk wordt weergegeven. Erg interessant vond ik hoe de pastoor Adolf Daens zich in deze tijd sterk maakt voor de arme mensen en daarmee het conflict aangaat met rijke fabrieksdirecteuren en de Katholieke Kerk. De film is mij tot op heden bij gebleven en daarom vond ik het een goed idee om hierover een filmverslag te schrijven. 

 

-Waar gaat de film over? (korte beschrijving)

In de Vlaamse industriestad Aalst gaat Adolf Daens de functie als pastoor innemen. Hier komt hij in aanraking met de erbarmelijke omstandigheden waaronder de fabrieksarbeiders leven. Hij treft vele arbeidersgezinnen aan die met armoede en honger kampen, ze worden door de rijke fabrieksdirecteuren uitgebuit. De

directeuren geven slechts om de winst van hun fabriek. Daens is ervan overtuigd dat God dit niet zo bedoelt had. Hij uit zijn kritiek via het drukken en verspreiden van kranten. Zijn broer Pieter Daens tevens uitgever met een drukkerij aan huis, helpt

hem hierbij.                                                                                                                Al snel werd Daens onder de fabrieksdirecteuren en parlementsleden als socialistische onruststoker gezien, hij wordt er door hen van beschuldigd dat hij de gevestigde orde onderuit probeert te halen. Bovendien vinden zij dat Daens enige rol als pastoor is om Gods woord te verspreiden. Hij komt lijn recht tegenover Charles Woeste te staan. Een bedrijfseigenaar en politicus die van mening is dat de arbeiders meer respect moeten tonen en hij wilt de lonen van de arbeiders verlagen. Omdat Daens nog al wat onrust zaait onder de katholieke stemgerechtigde wordt hij door de paus, in opdracht van Woeste, ontslagen als priester. Daens blijft hier niet lang om treuren en weet dankzij zijn verkiezingen als kamerlid als nog door te dringen in de Volksvertegenwoordiging om zijn kritiek voort te zetten. Daens wordt uiteindelijk breed gesteund door de liberalen, socialisten en arbeiders die met hem een vrijheidsstrijd voeren.   

 

-Welk KA (of KA's) kun je aan de inhoud van de film koppelen en waarom?

  1. KA31: De industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving          In Aalst ziet men duidelijk de kenmerken van een industriële samenleving terug als gevolg van de industriële Revolutie. De meeste goederen worden immers in fabrieken gemaakt en de meeste mensen wonen in steden.
  2. KA32: Discussies over de 'sociale kwestie'            In de film is goed terug te zien dat de industrialisatie lange tijd gepaard ging met grote armoede onder een deel van de bevolking in de steden. Hier ontstond kritiek op van de liberalen en socialisten en daarmee ontstond de sociale kwestie. Hoe moet er een eind gemaakt worden aan de armoede van een groot deel van de bevolking? Met deze sociale kwestie wordt in de film ook duidelijk geworsteld.  
  3. KA36: De opkomst van politiek- maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme            De fabrieksdirecteuren en parlementsleden proberen het opkomend socialisme tegen te gaan. Ze zagen deze nieuwe stroming als gevaar voor hun eigen positie.  

-Voeg een illustratie van de film toe (foto/krantenartikel).

 

   

 

     

Filmverslag 4 

Filmverslag Odysseus

Door Lieke Oolthuis

-Welke film heb je bekeken en leg uit waarom je voor deze film gekozen hebt.

Ik heb de film Odysseus bekeken en hier dit verslag van gemaakt. Deze film heb ik een aantal keer bekeken bij de Latijn lessen in de onderbouw. Hierdoor kwam het in me op om de film opnieuw te kijken en er een verslag van te maken. Ook vind ik de tijd waarin de film zich afspeelt erg leuk. 

 

-Waar gaat de film over? (korte beschrijving)

Odysseus, koning van Ithaca is getrouwd met Penelope. Zij is zwanger en krijgt een zoon die ze Telemachus noemt. Daarna moet Odysseus een belofte nakomen, die hij gedaan heeft aan twee koningen, om met hen naar Troje te gaan. Bij zijn vertrek laat hij zijn vrouw beloven dat, wanneer zijn zoon baardgroei krijgt, zij trouwen zal. Dat belooft ze. Door in een houten paard te kruipen winnen Odysseus en zijn mannen deze, al vijf jaar durende, strijd om Troje. Odysseus maakt dan de fout te zeggen dat ze gewonnen hebben zonder hulp van de goden. Dat maakt de god van de zee, Poseidon, boos en hij zegt dat Odysseus en zijn mannen hun vaderland Ithaca nooit meer zullen bereiken. Ze komen bij een eiland waar ze van boord gaan. Op het strand zien ze reuze voetstappen wat betekent dat er reuzen op dat eiland wonen. Ze verkennen het eiland en komen bij een grot waar ze naar binnen gaan. Ze eten en drinken daar van de kaas en wijn die daar ligt. Op de grond ligt een enorm groot schapenvel. Dan komen er schapen de grot binnen gevolgd door een grote reus. Deze reus gaat zitten nadat hij de grot verzegeld heeft met een grote steen en zegt dat hij mensenvlees ruikt. Odysseus en zijn mannen proberen hem te vriend te houden door hem kaas te eten te geven en wijn te drinken. Hij eet drie van zijn mannen op en vraagt ondertussen hoe Odysseus heet. Odysseus antwoordt dat hij ‘niemand’ heet, terwijl zijn mannen hem willen verraden door te zeggen dat hij heer van Ithaca is. Terwijl de reus slaapt verzinnen de mannen een plan om levend uit de grot te komen. Met een paal prikken ze de reus in zijn enige oog en de reus wil naar het daglicht om de schade te bekijken. Hij rolt de steen aan de kant en gaat naar buiten. De mannen verlaten de grot door onder schapen naar buiten te kruipen. De reus roept ondertussen naar zijn broers ‘niemand heeft in mijn oog gestoken!’. Odysseus schelt Polyphemos ondertussen uit en zij verlaten het eiland. Vervolgens komen ze op het eiland van Aeolus, de god van de wind. Hij toont medelijden met Odysseus en zijn mannen en geeft hen een zak mee. Wanneer ze in de buurt van Ithaca zijn mogen ze deze zak openmaken. Ze mogen niet eerder kijken wat erin zit. Wanneer Odysseus eindelijk slaapt maakt één van zijn mannen toch de zak open. Uit deze zak komt een enorme windvlaag die ervoor zorgt dat ze alleen maar verder van Ithaca afdrijven. Odysseus is woedend. Zo komen ze aan bij het eiland van Circe. Zij is een tovenares die beweert dat Odysseus en zijn mannen het eiland niet kunnen verlaten nu ze een voet aan land hebben gezet. Voordat Odysseus hieraan land kwam heeft hij van een boodschapper een drankje gekregen dat ervoor zorgt dat hij niet bedwelmd wordt door Circe. Hij slaapt met haar en blijft er een paar dagen (zo lijkt het, het blijken jaren te zijn). Zij veranderd zijn mannen in dieren als hij hen wil verlossen zal hij eerst in de onderwereld moeten en de profeet Hades opzoeken. Dat doet hij, hij volgt de weg door het vuur. Hij vindt Hades en mag het eiland samen met zijn mannen verlaten. Vervolgens komen ze bij Scylla en Charabdis. Daar is een bloederig zevenkoppig monster in een grot die een aantal van zijn mannen opeet. Odysseus overleeft het. Dan volgt er een draaikolk waarin weer een aantal van zijn mannen verdwijnt, Odysseus weet te ontsnappen. Het schip verdwijnt in de kolk en Odysseus drijft verder op wat drijfhout. Zo komt hij, alleen overgebleven, aan op het eiland van Calypso (zeenimf). Op dit eiland wonen alleen maar vrouwen. Daar hebben ze nog nooit een man gezien. Het is een land van ijsterrassen. Op dit eiland is elke dag een jaar. Odysseus blijft hier vijf dagen en laat zich verwennen door Calypso. Op dit eiland heeft hij ook nog een nachtmerrie over Penelope, maar hij wordt getroost door Calypso. Zij bied hem goddelijkheid aan. De boodschapper komt en zegt dat Calypso Odysseus moet laten gaan, dat heeft Poseidon haar bevolen. Odysseus bouwt dan zelf een schip en vertrekt. Poseidon spreekt nog één maal met Odysseus in een storm. Odysseus zegt dat hij nu wel weet dat hij niet zonder goden kan leven, dat hij tot inzicht gekomen is. En Poseidon zorgt ervoor dat Odysseus in Ithaca aankomt. Wanneer Odysseus in Ithaca aankomt gaat hij niet meteen naar het paleis maar blijft bij de schaapherder. Daar ontmoet hij zijn zoon Telemachus, deze schaapherder geeft zijn zoon les. Telemachus vertelt Odysseus hoe het er nu in het paleis aan toe gaat. Dat allerlei koningen wachten op de keuze van zijn moeder Penelope als echtgenoot. Zijn moeder heeft een truc bedacht, dat zij een kleed zal weven voor haar overleden echtgenoot en wanneer deze klaar is zal ze kiezen. Maar iedere nacht haalt ze het touw los. Zelf geloofd ze niet dat Odysseus dood is. Een dienstmaagd is een verhouding begonnen met één van de mannen die om Penelopes hand komen vragen. Zij verraad het geheim van haar meesteres.

Vermomd als zwerver (door de godin Athene) kan Odysseus zijn paleis bezoeken. Hij zit van een afstand toe te kijken hoe Telemachus met een vrijgezel vecht en verliest. Hij wijst Telemachus erop dat hij nooit een gevecht moet aangaan wanneer hij weet dat hij verliest. Dan komt er een dienstmaagd van Penelope hem eten brengen aangezien hij de zoon van Penelope geholpen heeft. Zij herkent hem als Odysseus. Ze spreken af dat degene die met een pijl door alle neergezette speren met ogen kan schieten, nadat hij de boog goed gespannen had. Het lukt niemand maar dan staat de zwerver (Odysseus) op en spant de boog en schiet… door alle ogen! Opeens is dan zijn vermomming weg en hij en zijn zoon schieten alle vrijers dood of spietsen zij ze aan de muur. Dan hebben Penelope en Odysseus elkaar weer terug…                                         

 

-Welk KA (of KA's) kun je aan de inhoud van de film koppelen en waarom?

  1. KA3: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.     Door het ontstaan van stedelijke gemeenschappen ontstonden de oorlogen en onenigheden tussen de verschillende Griekse stadsstaten. Zo dus ook de oorlog tussen Ithaca en Troje, wat natuurlijk het onderwerp van deze film is.  
  2. KA 4: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat 

 

  1. Deze ontwikkeling speelde tijdens de film ook en soms zag je dit ook terug.

 

 

-Voeg een illustratie van de film toe (foto/krantenartikel).

      

 

 

 

 

Museumrecensie ’s 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Museumrecensie 1

Museum: Paleis op de Dam, Amsterdam

Datum van bezoek: 26-02-2016

Op vrijdag 26 februari hebben we het Paleis op de Dam in Amsterdam bezocht met school. Het gebouw valt eigenlijk helemaal niet zo op en als je over de Dam loopt zal het ook niet gelijk je aandacht trekken. Als je er echter wel op gaat letten is het een enorm gebouw dat er van de voorkant erg immens uitziet. Het valt niet heel erg op door de vrij neutrale kleuren. Eenmaal binnen is het een prachtig gebouw en zijn er enorm veel dingen te zien. Overal is over nagedacht en in elk klein detail zit een aanwijzing (naar vaak iets uit de oudheid). Je bent binnen de hele tijd druk met alles in je op te nemen en na te denken over de mooie verhalen die er achter zitten. 

Expositie: In het paleis hebben we geen expositie bekeken, maar het paleis zelf. In het paleis is geen wisselende expositie, zoals in de meeste musea. We kwamen binnen in de burgerzaal, een enorme zaal van ongeveer 25 meter hoog. In de burgerzaal zijn overal dingen afgebeeld, ook op de vloeren zijn grote wereldbollen afgebeeld. In de galerijen rond de burgerzaal zijn veel beelden te vinden van klassieke goden. Ook zijn we in de vierschaar geweest, de plek waar vroeger recht gesproken werd. 

Kenmerkend aspect: “De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid.”

Dit kenmerkend aspect kan je aan paleis op de Dam koppelen, want in het paleis zijn overal verwijzingen te zien naar de klassieke oudheid. Het paleis is in de tijd van de renaissance gebouwd, toen er weer meer belangstelling kwam voor de klassieke oudheid. Vooral in de burgerzaal zijn veel verwijzingen te vinden en er staan ook veel beelden in de burgerzaal van goden en andere figuren uit de oudheid.   

 Beeldverslag:

De enorme burgerzaal, met het mooi beschilderde plafond en de grote kroonluchters. 

Bron: www.amsterdam.nl

 

 

Hier is de vierschaar afgebeeld. Hier werd vroeger recht gesproken, men kon vanaf de Dam meekijken. Ook zie je aan de linkerkant verschillende reliëfs die weer verwijzen naar de klassieke oudheid. 

Bron: www.ad.nl

Hier is de gevel aan de voorkant van het gebouw te zien met ook verschillende verwijzingen naar de oudheid. Ook is de Amsterdamse stedenmaagd duidelijk te zien, zij is ook binnen in het paleis vaker afgebeeld. 

Bron: www.amsterdam.nl

 

           

Museumrecensie 2 

Museum:  Rijksmuseum

Datum van bezoek: 26-02-2016

 

Op 26 februari hebben wij met school, met de sectie klassieke talen het rijksmuseum bezocht. Ik was nog nooit eerder in het rijksmuseum geweest en daardoor kwam het museum ook over alsof het super groot is. Wat het natuurlijk ook zo is. Omdat het zo groot is en er zoveel te zien is, hebben wij maar een klein deel van het museum gezien. We kregen een rondleiding door en over de gouden eeuw. Bij deze rondleiding hebben we vooral schilderijen gezien, bijna geen beelden etc. Ik vond de schilderijen niet heel erg speciaal, maar wel heel erg mooi. Er was genoeg te zien, met als hoogtepunt de nachtwacht. Je zag dat er heel erg veel werk was gestoken in de schilderijen maar ook in de manier waarop ze tentoongesteld werden.

 

Wat het meeste indruk op mij heeft gemaakt is natuurlijk de nachtwacht, je ziet hem zo vaak op foto’s en nu zag ik hem eindelijk in het echt. Ik vond dat erg indrukwekkend! Een negatief punt van mijn bezoek aan het rijksmuseum vond ik dat alle schilderijen als het ware een beetje hetzelfde waren, omdat het allemaal over de gouden eeuw ging. Iets meer variatie was voor mij wat leuker geweest. Maar dit kun je natuurlijk als je een keer zelf het rijksmuseum bezoekt wel doen, want dan kun je verschillende eeuwen bekijken en dan heb je vanzelf meer variatie. 

Het kenmerkend aspect wat ik het meest bij ons bezoek vind passen is kenmerkend aspect 24: “de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in de economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek”.

Omdat je in bijna elk schilderij wel de bloei terug kon vinden. Alle schilderijen waren op een positieve manier geschilderd, je kon eruit afleiden dat het in die tijd goed ging.

Er zat een positief verhaal achter. 

Wereldgeschiedenis 

Werkwijze:

  1. Oriëntatie op het onderwerp. Lees de websites http://www.historien.nl/vannederlands-indie-tot-indonesie/ en

bekijk  https://nl.wikipedia.org/wiki/Emilie_van_Kerckhoff ;  

  1. Zoek vervolgens vier andere websites en/of boeken (kast in lokaal A.01.15) over Nederlands-Indië. Noteer deze websites in je verslag. Welke begrippen worden in al deze websites vaak gebruikt? Noteer 30 van dergelijke begrippen. Let daarbij op de volgende zaken: macht/machteloos, rijkdom/armoede, aanzien/neerkijken, traditie/modern, politiek, economisch, taal, religie.

https://www.defensie.nl/onderwerpen/tijdlijn-militaire-geschiedenis/inhoud/1945-1949van-nederlands-indie-naar-indonesie https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands-Indië

http://www.geschiedenis.nl/index.php?bericht_id=184&go=home.showBericht http://www.entoen.nu/indonesie

  1. Abstract
  2. Concreet
  3. Niet belangrijk
    1. Japanse capitulatie 3
    2. Onafhankelijke republiek 2
    3. Nationalisme 1
    4. Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) 3
    5. Oorlogsvrijwilligers (OVW’ers) 3
    6. Malino conferentie 2
    7. Nederlandse kolonie 2
    8. (Regionale) handel 1
    9. Moederland 1
    10. Mengcultuur 1
    11. Zelfvoorziening 1
    12. Indonesië 2
    13. Godsdienstvrijheid 1
    14. Soevereiniteit 1
    15. Eenheidsstaat 1
    16. President Soekarno 2
    17. Nederland 2
    18. Specerijen 1
    19. Kolonisatie 1
    20. Verenigd Oost-Indische Compagnie (VOC) 2
    21. Bataafse Republiek 2
    22. Kaap de Goede Hoop 3
    23. Monopolies 1
    24. Tweede Wereldoorlog 2
    25. Onafhankelijkheidsstrijd 1
    26. Dekolonisatie 1
    27. Zelfbeschikkingsrecht 1
    28. Etnische diversiteit 1
    29. Corruptie 1
    30. Moderne imperialisme 1

 

  1. Geef de begrippen een nummering. De begrippen die meer abstract zijn geef je nummer 1, begrippen die meer concreet zijn nummers 2 en achter de minst belangrijke begrippen plaats je nummer 3. Bepaal ten slotte welke begrippen bij elkaar horen. Hiernaast staat een voorbeeld hoe de begrippen: plantage, plantageeigenaar, slaaf, koffiebonen, plantage sorghoven bij elkaar horen en in een boomstructuur zijn ondergebracht. 

 

Zie de nummers achter de begrippen bij opdracht 2.

 

  1. Maak aan de hand van de indeling van de begrippen in 1, 2 en 3 een mindmap;

 

  1. Formuleer een kleine onderzoeksvraag (= hoofdvraag) met daarbij vier deelvragen;

Hoofdvraag: Wat voor invloed heeft Emilie van Kerckhoff gehad op de Nederlandse cultuur?

Deelvragen:

1) Wie was Emilie van Kerckhoff? http://collectie.tropenmuseum.nl/default.aspx?ccid=P21009 Standplaatsgebondenheid: Het is een website van verschillende musea. Betrouwbaarheid: Betrouwbaar, dit komt doordat de website er ook hun bronnen bij heeft vermeld en er zitten ook veel details bij.

Bruikbaarheid: Zeer bruikbaar, het gaat in op haar achtergrond en het is erg uitgebreid. https://nl.wikipedia.org/wiki/Emilie_van_Kerckhoff  

Standplaatsgebondenheid: Het is een open platvorm waar iedereen iets op kan schrijven/plaatsen.

Betrouwbaarheid: Niet erg betrouwbaar, dit komt omdat het van de website Wikipedia afkomt en iedereen kan daar wat op zetten. De auteur is dus onbekend.

Bruikbaarheid: Erg bruikbaar, zo kom je alvast haar beroep te weten en wat achtergrondinformatie.

https://rkd.nl/nl/explore/artists/88597  

Standplaatsgebondenheid: Het is een website van het Rijksbureau van Kunsthistorische Documentatie.

Betrouwbaarheid: Zeer betrouwbaar, dit komt omdat het een website van het Rijk is en er zitten veel details in.

Bruikbaarheid: Best wel bruikbaar, er zitten namelijk veel verschillende links in naar andere websites. http://www.biografischportaal.nl/persoon/66429571  

Standplaatsgebondenheid: Het is het biografisch portaal van Nederland. Betrouwbaarheid: Betrouwbaar, de informatie komt overeen met de andere websites.

Bruikbaarheid: Niet bruikbaar, er staat alleen maar korte informatie en niets nieuws.

2) Wie was Saar de Swart?

https://rkd.nl/nl/explore/artists/90608  

Standplaatsgebondenheid: Het is een website van het Rijksbureau van Kunsthistorische Documentatie.

Betrouwbaarheid: Zeer betrouwbaar, dit komt omdat het een website van het Rijk is en er zitten veel details in.

Bruikbaarheid: Wel bruikbaar, er zitten namelijk veel verschillende links in naar andere websites. https://nl.wikipedia.org/wiki/Saar_de_Swart  

Standplaatsgebondenheid: Het is een open platvorm waar iedereen iets op kan schrijven/plaatsen.

Betrouwbaarheid: Niet erg betrouwbaar, dit komt omdat het van de website Wikipedia afkomt en iedereen kan daar wat op zetten. De auteur is dus onbekend.

Bruikbaarheid: Bruikbaar, zo kom je het verband tussen Emilie van Kerckhoff en Saar de Swart te weten. https://rkd.nl/en/explore/images/186699  

Standplaatsgebondenheid: Het is een website van het Rijksbureau van Kunsthistorische Documentatie.

Betrouwbaarheid: Zeer betrouwbaar, dit komt omdat het een website van het Rijk is en er zitten veel details in.

Bruikbaarheid: Niet bruikbaar, er valt nauwelijks informatie uit de afbeelding te halen.

http://www.europeana.eu/portal/record/90402/RP_T_1962_369.html  Standplaatsgebondenheid: Het is een portret van de Europese collecties. Betrouwbaarheid: Betrouwbaar, het komt van het Rijksmuseum Bruikbaarheid: Niet bruikbaar, het is alleen maar het portret van haar.

3) Waardoor is Emilie van Kerckhoff bekend geworden?

http://collectie.tropenmuseum.nl/default.aspx?idx=COL&field=*&search=P210 09  

Standplaatsgebondenheid: Het is een website van verschillende musea. Betrouwbaarheid: Erg betrouwbaar, dit komt doordat het allemaal schilderijen zijn die zij heeft gemaakt.

Bruikbaarheid: Niet bruikbaar, het zijn alleen maar kunstwerken waar je verder geen informatie uit kunt halen. http://veiling.catawiki.nl/kavels/2102653-ge-llustreerd-emilie-van-kerckhoffjava-beelden-van-volksleven-en-bedryf-geteekend-en-toegelicht-1912  Standplaatsgebondenheid: Het is een veilingsite. 

Betrouwbaarheid: Betrouwbaar, haar naam staat op de schilderijen die ze hoogstwaarschijnlijk zelf heeft geschilderd.

Bruikbaarheid: Niet erg bruikbaar, je hebt wel bewijs dat mensen nog steeds interesse hebben in haar schilderijen. http://www.inoudeansichten.nl/ansichten/g4760-emilie-van-kerckhoff.html  Standplaatsgebondenheid: Het is een website van verzamelaars die hun schilderijen tentoonstellen.

-Betrouwbaarheid: Erg betrouwbaar,  

Bruikbaarheid: Niet bruikbaar, er staat geen informatie bij de schilderijen.

4) Wat is het verband tussen Emilie van Kerckhoff en Nederlands-Indië? 

http://www.vindingrijkbreda.nl/webshop/boeken_platen/java-door-emilie-vankerckhoff-1912/  

Standplaatsgebondenheid: Het is een kringloopwinkel van Breda op internet.  Betrouwbaarheid: Erg betrouwbaar, als de mensen het niet in bezit hebben kunnen ze er ook geen foto’s van maken.

Bruikbaarheid: Best bruikbaar, je kan namelijk duidelijk zien dat ze boekjes heeft gemaakt over Java en die ook heeft uitgegeven. http://lizzieandrewborden.com/LBForum/viewtopic.php?t=5751  Standplaatsgebondenheid: Het is een forum op het internet.

Betrouwbaarheid: Niet betrouwbaar, je weet niet wie de mensen zijn die iets op het forum zetten.

Bruikbaarheid: Bruikbaar, ze vertelt veel informatie over Emilie van Kerckhoff en haar verleden in Nederlands-Indië. http://auction.catawiki.com/kavels/503293-indonesi-emilie-van-kerckhoff-javabeelden-van-volksleven-en-bedrijf-1912  Standplaatsgebondenheid: Het is een veilingsite.

Betrouwbaarheid: Betrouwbaar, het zijn veel verschillende foto’s en de schilderijen/tekeningen zijn goed zichtbaar.

Bruikbaarheid: Niet echt bruikbaar, we hebben dit boek al meerdere malen voorbij zien komen en er staat geen nieuwe informatie meer bij.

 

https://volkenkunde.nl/nl/collectie/uitgelicht/emilievankerckhoff  Standplaatsgebondenheid: Het is een website van verschillende musea. Betrouwbaarheid: Zeer betrouwbaar, je kan zelfs een kijkje in het boekje nemen om alles goed te bekijken. 

Bruikbaarheid: Bruikbaar, dit komt doordat er jaartallen bijstaan en verschillende plaatsen waar ze is geweest.

  1. Formuleer een hypothese (= voorlopig antwoord op de hoofdvraag);

Onze hypothese op de hoofdvraag ‘Wat voor invloed heeft Emilie van Kerckhoff gehad op de Nederlandse cultuur?’: Wij denken dat Emilie van Kerckhoff niet veel invloed heeft gehad. Dit komt doordat ze een aquarellist en tekenares was en daarmee heb je geen invloed op een bevolkingsgroep. Ze schilderde vooral dingen uit Java (Nederlands-Indië) en die verkocht ze dan o.a. in Nederland.

  1. Zoek bij de deelvragen vier bronnen (bij elkaar 16 bronnen). Beoordeel deze bronnen op standplaatsgebondenheid, betrouwbaarheid en bruikbaarheid voor jullie onderzoeksvragen.

Zie opdracht 5

  1. Beantwoorden van de hoofdvraag d.m.v. een conclusie.

Onze conclusie is dat Emilie van Kerckhoff geen invloed heeft gehad op de Nederlandse cultuur. Haar kunstwerken zijn wel nog steeds te koop (geveild) maar dit kopen mensen meer omdat ze het mooi vinden en niet omdat Emilie een hele invloedrijke vrouw is geweest. Het is wel bijzonder dat ze allemaal schilderijen heeft van Java, wat vroeger een kolonie is geweest van Nederland, waar mensen vandaag de dag nog steeds interesse voor hebben.

 

  1. Schrijf bovenaan de mindmap tot welk tijdvak jullie onderwerp behoort en welke

Kenmerkende Aspecten van toepassing  

 

Zie opdracht 4.

Lokale geschiedenis

Lokale Geschiedenis, Opdracht 1.

                  Door Veerle Haenen 

Zie bron onder aan de bladzijde

  1. Onderwerp/titel van de bron: Romeinse Godenpijler 
  2. Tijdvak: Tijdvak 2. Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. tot 500 na Chr.) / oudheid
  3. Kenmerkende aspect/aspecten: 
    1. '05. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur'

In de bron is een Romeinse godenpijler te zien. Je kunt de beelden herkennen als typisch Romeinse beelden, aan de hand van de kleding, houding lauwerkrans en overige attributen. 

  1. '06. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verbreidde'

 De aanwezigheid van dit soort beeldhouwwerk toont aan dat de GrieksRomeinse cultuur tot in onze omgeving is doorgedrongen. 

  1. '07. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa'

Dit volgt uit het volgende gedeelte van de bijschrift van de bron: 'De aanleiding voor het plaatsen van het beeld was waarschijnlijk het tijdelijke einde van vijandelijkheden in het begin van onze jaartelling tussen de Germanen en de Romeinen en de triomftocht die door de Romeinse leider Germanicus gemaakt werd in Rome.'

 

  1. Voeg vier à vijf trefwoorden toe aan de bron:  
    1. Romeins
    2. Godenpijler
    3. Lauwerkrans 
    4. Einde vijandelijkheden
    5. Kelfkensbos

 

  1. Bedenk een SE vraag bij deze bron. Deze SE vraag bestaat uit: 1.Een reproductievraag; 2.Een toepassing/vaardigheidsvraag; 3.Een verbanden/inzichtsvraag; 4.Een toepassingsvraag op een andere, maar vergelijkbare gebeurtenis. 
  1. Koppel aan de hand van onder staande bron minstens twee kenmerkende aspecten 
  2. Bekijk de Godenpijler en benoem concrete zaken waardoor jij kunt zien dat het uit de Romeinse tijd stamt 3.Probeer aan de hand van deze bron het begrip Romaniseren duidelijk te maken

4.N.v.t. 

Bijschrift bron Z.O.Z.

De Romeinse godenpijler was een groot, kalkstenen blok met een hoogste van ongeveer 90 bij 73 centimeter. De aanleiding voor het plaatsen van het beeld was waarschijnlijk het tijdelijke einde van vijandelijkheden in het begin van onze jaartelling tussen de Germanen en de Romeinen en de triomftocht die door de Romeinse leider Germanicus gemaakt werd in Rome. 

Sinds 2005 staat de godenpijler weer op het Kelfkensbos. Het is een schuinstaande naald waarvan de basis wordt gevormd door afgietsels van de 2 oorspronkelijke brokstukken. De oorspronkelijke stukken zijn te bezichtigen in Museum het Valkhof.

  1. Maak een analyse van de bron aan de hand van 2 schema's volgende dia's. Neem je SE vraag als uitgangspunt: 
    • Doel: Bron is gemaakt met als doel men te informeren over de 2 oorspronkelijke brokstukken van de Romeinse godenpijler die te zien is in Museum het Valkhof;
    • Bruikbaarheid: Zowel de bron als het onderschift van de bron heb je nodig bij het beantwoorden van de geformuleerde SE vragen onder onderdeel e. 
    • Betrouwbaarheid: Het gaat om een primaire bron             vergroot betrouwbaarheid. Wel kun je twijfelen over het onderschrift van de bron. Wat was bijvoorbeeld uiteindelijk de precieze aanleiding voor het plaatsen van het beeld? Dat is erg moeilijk te achterhalen. 
    • Is de informatie representatief voor de groep waarop de bron betrekking heeft: Ja want vergelijkbare beelden/vormen zijn in Nijmegen en omstreken van de Romeinen gevonden. 
    • Auteur: -Bijschrift van bron is waarschijnlijk toegevoegd door een archeoloog die onderzoek heeft gedaan naar de godenpijler. 
    • Bron gemaakt in de omgeving van gebeurtenis?: N.v.t.
    • Soort bron: Primaire bron              godenpijler
  2. Voeg het eindresultaat toe aan je tijdvakkendossier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SE reflecties periode 2 en 3

       

Reflectie SE1

 

Naam leerling:_______________________ klas: ____    Datum: _______

Toetsonderdeel :_________________________________Cijfer: ____                 

 

@ Ik ben –wel/niet- verrast door het toetscijfer, omdat   ..........................................................................

..................................................................................................................................................................

VOORBEREIDING Leerwerk

0           aantal uren besteed aan leren van het SE: ..……………..

0            ik heb alleen de leertekst /opdrachten / aantekeningen*  geleerd

0            ik heb -wel/geen- gebruik gemaakt van de PPT’s op Moodle

0            ik heb  -wel/niet-  tussentijds geleerd

0            ik heb het leren van de begrippen, jaartallen -wel/niet- onderschat

0            ik ben –op tijd/te laat- begonnen met leren

0             ik heb –wel/geen- eigen bewerking van de toetsstof gemaakt

0          anders, namelijk:___________________________________________________

 

TIJDENS DE TOETS             Denkwerk

0            de toetsvragen pasten -wel/niet- goed bij de lessen en de leerstof

0            ik heb de afbeelding -wel/niet- goed geanalyseerd/begrepen

0            ik heb de tekstbronnen –wel/niet- niet goed geanalyseerd/begrepen

0            ik heb de vragen te oppervlakkig gelezen

0             ik heb –wel/niet- genoeg tijd genomen om na te denken en ben te snel gaan               antwoorden

0          anders, namelijk:___________________________________________________

 

TIJDENS DE TOETS             Toets-techniek

0            ik heb de kerngegevens van de vraag –wel/niet- onderstreept

0            mijn antwoord begon –wel/niet- met de vraag

0            ik heb de tijd –wel/niet- in de gaten gehouden en kwam –wel/niet-in tijdnood

0            mijn antwoord is –wel/niet- gestructureerd genoeg,  

0            ik geef -volledige/onvolledige- antwoorden 

0            ik ben –wel/niet- vergeten een antwoord toe te lichten of te verklaren

0            bij een ‘leg-uit’-vraag heb ik –wel/niet- te weinig informatie opgeschreven

0       ik ben –wel/niet- vergeten brongegevens te vermelden als hier om gevraagd werd   

            (“…met behulp van gegevens uit de bron / met behulp van twee beeldelementen..”)

0         ik snap de vragen wel, maar krijg de antwoorden niet duidelijk op papier, omdat 

            _________________________________________________________________

  1. anders, namelijk: ___________________________________________________

 

NA DE TOETS                      Wat vind je?                                                                                 .                 

 

  1. Met welke instelling heb ik de afgelopen periode gestudeerd? 

 

_________________________________________________________________

  1. Hoe keek ik vooraf gaande aan de toets tegen deze onderwerpen aan?

 

_________________________________________________________________

  1. Hoe keek ik vooraf gaande aan de toets aan tegen het vak geschiedenis?                 

 

_________________________________________________________________

 

  1. Hoe kijk ik nu tegen deze onderwerpen aan?              

 

_________________________________________________________________

 

  1. Hoe kijk ik nu tegen het vak geschiedenis aan?           

_________________________________________________________________

 

  1. Wat zijn mijn sterke punten? (bijv. kennisvragen, inzichtvragen, ….)

               

_________________________________________________________________

.               

_________________________________________________________________

.               

_________________________________________________________________

  1. Wat wil ik bereiken in de volgende SE-periode?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

  1. Hoe ga ik dat deze keer aanpakken? Wat doe ik anders?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

 

  1. Welken leervaardigheden ga ik  verbeteren? Hoe?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

 

 

 

 

  1. Welken historische vaardigheden ga ik  verbeteren? Hoe?

 

ACTIEPUNTEN

#   Leerlingen met een onvoldoende komen tijdens het K-uur op gesprek om hun refelctieverslag te bespreken en aan te geven hoe zij zichzelf gaan verbeteren. 

#   Ik wil -wel/geen- hulp van de docent om mijn prestatie te verbeteren

#   De docent kan mij ondersteunen bij geschiedenis door: _________________________

 

     _____________________________________________________________________

 

 

 

 

 

 

 

 

Reflectie SE2

 

Naam leerling:_______________________ klas: ____    Datum: _______

Toetsonderdeel :_________________________________Cijfer: ____                 

 

@ Ik ben –wel/niet- verrast door het toetscijfer, omdat   ..........................................................................

..................................................................................................................................................................

VOORBEREIDING Leerwerk

1           aantal uren besteed aan leren van het SE: ..……………..

0            ik heb alleen de leertekst /opdrachten / aantekeningen*  geleerd

0            ik heb -wel/geen- gebruik gemaakt van de PPT’s op Moodle

0            ik heb  -wel/niet-  tussentijds geleerd

0            ik heb het leren van de begrippen, jaartallen -wel/niet- onderschat

0            ik ben –op tijd/te laat- begonnen met leren

0             ik heb –wel/geen- eigen bewerking van de toetsstof gemaakt

0          anders, namelijk:___________________________________________________

 

TIJDENS DE TOETS             Denkwerk

0            de toetsvragen pasten -wel/niet- goed bij de lessen en de leerstof

0            ik heb de afbeelding -wel/niet- goed geanalyseerd/begrepen

0            ik heb de tekstbronnen –wel/niet- niet goed geanalyseerd/begrepen

0            ik heb de vragen te oppervlakkig gelezen

0             ik heb –wel/niet- genoeg tijd genomen om na te denken en ben te snel gaan               antwoorden

0          anders, namelijk:___________________________________________________

 

TIJDENS DE TOETS             Toets-techniek

0            ik heb de kerngegevens van de vraag –wel/niet- onderstreept

0            mijn antwoord begon –wel/niet- met de vraag

0            ik heb de tijd –wel/niet- in de gaten gehouden en kwam –wel/niet-in tijdnood

0            mijn antwoord is –wel/niet- gestructureerd genoeg,  

0            ik geef -volledige/onvolledige- antwoorden 

0            ik ben –wel/niet- vergeten een antwoord toe te lichten of te verklaren

0            bij een ‘leg-uit’-vraag heb ik –wel/niet- te weinig informatie opgeschreven

0       ik ben –wel/niet- vergeten brongegevens te vermelden als hier om gevraagd werd   

            (“…met behulp van gegevens uit de bron / met behulp van twee beeldelementen..”)

0         ik snap de vragen wel, maar krijg de antwoorden niet duidelijk op papier, omdat 

            _________________________________________________________________

  1. anders, namelijk: ___________________________________________________

 

NA DE TOETS                      Wat vind je?                                                                                 .                 

 

  1. Met welke instelling heb ik de afgelopen periode gestudeerd? 

 

_________________________________________________________________

  1. Hoe keek ik vooraf gaande aan de toets tegen deze onderwerpen aan?

 

_________________________________________________________________

  1. Hoe keek ik vooraf gaande aan de toets aan tegen het vak geschiedenis?                 

 

_________________________________________________________________

 

  1. Hoe kijk ik nu tegen deze onderwerpen aan?              

 

_________________________________________________________________

 

  1. Hoe kijk ik nu tegen het vak geschiedenis aan?           

_________________________________________________________________

 

  1. Wat zijn mijn sterke punten? (bijv. kennisvragen, inzichtvragen, ….)

               

_________________________________________________________________

.               

_________________________________________________________________

.               

_________________________________________________________________

  1. Wat wil ik bereiken in de volgende SE-periode?

_________________________________________________________________

  1. Wat wil ik bereiken in de volgende SE-periode?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

  1. Hoe ga ik dat deze keer aanpakken? Wat doe ik anders?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

 

  1. Welken leervaardigheden ga ik  verbeteren? Hoe?

 

           _________________________________________________________________.                                                                                  

 

_________________________________________________________________

               

_________________________________________________________________

 

 

 

 

  1. Welken historische vaardigheden ga ik  verbeteren? Hoe?

 

ACTIEPUNTEN

#   Leerlingen met een onvoldoende komen tijdens het K-uur op gesprek om hun refelctieverslag te bespreken en aan te geven hoe zij zichzelf gaan verbeteren. 

#   Ik wil -wel/geen- hulp van de docent om mijn prestatie te verbeteren

#   De docent kan mij ondersteunen bij geschiedenis door: _________________________

 

     _____________________________________________________________________

 

 

REACTIES

L.

L.

Ez 7,5

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.