Tijdvak 4 paragraaf 4

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 721 woorden
  • 25 maart 2016
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Geschiedenis H4 §4 samenvatting

Edelen en koningen konden met elkaar in conflict raken. In de late middeleeuwen waren er veel koningen die een poging deden hun macht te versterken en vanuit één plaats te reageren: centralisatie. Leenmannen kwamen hiertegen in verzet omdat zij op deze manier zeggenschap verloren over hun gebieden.

In de vroege middeleeuwen was het centraal besturen niet makkelijk. Leenheren reisden overal heen om te controleren of hun edelen nog wel loyaal waren en om toezicht te houden. Die trouw was niet vanzelfsprekend: leenmannen waren dankzij hun leen eenmaal financieel onafhankelijk. Hierdoor was het bijna onmogelijk voor een lange tijd een stabiel rijk te vestigen. Leenheren kwamen sterker te staan toen de handel in de late middeleeuwen opleefde. Ze konden namelijk belasting heffen en met dat geld legers inhuren en ze konden ambtenaren in dienst nemen (denk aan klerken, mensen die geschriften maakten).

Leenmannen hadden meer grip op hun gebied met deze middelen. Ze konden op deze manier regels en wetten opstellen, effectiever optreden als hoogste rechterlijke macht en soms konden ze ook hun grondgebied uitbreiden. Bij dat laatste kwamen de ingehuurde legers aan te pas. Ook waren er leenmannen die dit deden met behulp van huwelijken.

In de late middeleeuwen werd er een start gemaakt aan staatsvorming: het opbouwen van een bestuurlijke eenheid, wat moeilijk en langzaam ging. Mensen waren gewend aan hoe het ging in hun stad of domein en vonden het vanzelfsprekend dat ze zichzelf konden besturen en zelf konden rechtspreken. In de Lage Landen dwong een verbond van Brabantse steden de vorst tot het tekenen van de Blijde Inkomst. Dit was een oorkonde die de vorst toestemming van de steden en edelen nodig liet hebben om oorlog te voeren en belasting te heffen. Vorsten moesten in het proces van staatsvorming dus goed rekening houden met hun leenmannen, wat bij het feodale systeem past.

Het Duitse Rijk bleef bij de staatsvorming versnipperd. Centrale instellingen waren er niet en vorstendommen stonden haaks tegenover de keizer. Na het Concordaat van Worms kon de keizer geen geestelijken meer benoemen en was de macht in de handen van de adel, wat nadelig was voor de keizer. Pas aan het eind van de middeleeuwen kregen gewesten in de Noordelijke Nederlanden te maken met centralisatiepogingen door Bourgondische hertogen en later door Habsburgers.

In Frankrijk was de centralisatie wel succesvol. In 987 werd Hugo Capet door de Franse edelen als koning gekozen, omdat ze dachten weinig last van hem te zullen hebben. In feite had hij alleen iets te zeggen over de streek rond Parijs. Zijn leenmannen gedroegen zich in hun gebieden als zelfstandige vorsten. Toch lukte het Hugo’s aanhangers, de Capetingen, de macht uit te breiden. Ze profiteerden hierbij van een aantal omstandigheden:

  1. Het  domein was centraal gelegen. Na 987 groeide Parijs uit tot een grote en rijke handelsstad. Franse koningen konden dus over veel geld beschikken, stimuleerden de handel en beschermden handelaren. Stedelingen steunden op hun beurt de koning.
  2. Enkele Franse koningen hadden achter elkaar steeds slechte één zoon. Dat is gunstig, omdat het land anders over meerdere zonen verdeeld moest worden.
  3. De oorlogsvoering door Franse koningen was succesvol. Leenmannen werden verslagen en tot gehoorzaamheid gedwongen. Tijdens de Honderdjarige Oorlog lukte het de koning om de edelen en de Engelse koning te verslaan, wat doorslaggevend was. De groeiende macht kreeg erkenning in een nieuwe architectuurstijl: de gotiek.

 

Vanaf 1066, toen Willem de Veroveraar het land innam, had Engeland een sterke positie. Hij verdeelde veroverde leengebieden strategisch en zorgde dat leenmannen geen grote aaneengesloten gebieden in handen kregen, maar zo veel mogelijk verspreid lagen. Hij heeft de macht van de leenmannen ook kunnen beperken. De Engelse edelen slaagden er toch in Jan zonder Land de Magna Carta te ondertekenen in 1215.

Een leenheer moest voorzichtig te werk gaan als hij geld nodig had. Daardoor ontstonden in Europa parlementen waarin de koning bijeenkwam met vertegenwoordigers van de drie standen: adel, geestelijkheid en burgers. De koning deed beloftes in ruil voor geld en steun. In Frankrijk had de koning zo veel macht dat hij sommige belastingen kon innen zonder toestemming van het parlement. In Engeland moest er wel in zekere mate rekening worden gehouden met het parlement. In sommige landen waren er meer parlementen en werd de hoogste standenvergadering met vertegenwoordigers uit het hele land aangeduid met Staten-Generaal.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.