Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Tijdvak 2 & 3

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2324 woorden
  • 10 januari 2015
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
18 keer beoordeeld

Geschiedenis samenvatting, hoofdstuk 2 en 3.

Hoofdstuk2 Oudheid ‘Tijd van Grieken en Romeinen’ (3000v.Chr.- 500n.Chr.)

§1        De Griekse wereld.

850 v. Chr. → ontstaan polis (Griekse benaming stadstaat) dat werd bestuurd door edelen.

750 v. Chr. → bevolking trok weg uit polis door voedseltekorten ivm sterke bevolkingsgroei.

                    → kolonisatie; burgers konden in andere gebieden graan gaan verbouwen en dat leveren aan hun moederland. Waardoor kolonisatie later niet meer nodig werd. Maar het stichten van koloniën werd ook moeilijk gemaakt door machtige rijken, zoals de Perzen.

Tussen 499 v. Chr. en 479 v. Chr. → twee Perzische oorlogen.

                                                        → allebei verslagen door de Grieken.

                                                        → de Grieken werden hierdoor sterker en bewezen dat ze ondanks de conflicten, goed konden samenwerken.

Democratie in Athene → Vrijheid en gelijkheid centraal

                                    → alleen voor mannen met burgerschap

                                    → wie mee wou beslissen moest aanwezig zijn in de volksvergadering.

→ Burger zijn in Athene hield in dat je politiek (functioneren als burger in de polis) actief moet zijn.

Tegenstanders democratie → rijke mensen veel macht kwijt ivm lotingen functies.

                                            → veel rijke mensen trokken hierdoor naar Sparta (die niet democratisch was)

Griekse kunst (met name Athene) → klassiek (van blijvende waarde)

        → voorbeeld voor latere kunstenaars en architecten.

Filosofie en wetenschap → mythes en godenverhalen, waarin een natuurverschijnsel werd     verklaard.

                                        → denken over mens → aard, karakter, lichaam en ziektes.

Peloponnische oorlog: → 431 – 404 v. Chr.

                                     → Sparta VS Athene

                                     → het Spartaanse leger bestond uit hoplieten (rijke mannen met goede bewapening.

                                     → Athene verloor.

Er kwam een oligarchie (regering van kleine groep rijken)→ was niet geliefd in Athene en werd verdreven, er was weer een democratie. Griekenland was zo verzwakt door de oorlog. In 338 v. Chr. greep Philippos de macht → einde poleis.   

§2        Het hellenisme.

Philippos begon oorlogen tegen Perzië. Tijdens de voorbereidingen werd hij vermoord. → Alexander de Grote opvolger. Hij ging door met de oorlogsplannen.

→ veroverde tot in India waar zijn soldaten weigerden.

Hellenisme → doordat de Grieken hun taal en gewoonten doorgaven werd het over de hele wereld verspreid.

Alexandrië → opgericht door Alexander de Grote in 331v. Chr. vanwege gunstige ligging, had een goede verbinding met zee en het vruchtbare achterland.

                    → werd de stad van de wetenschap.

Jodendom → oudste monotheïstische godsdienst.

                   → werden uit hun land weggehaald om als slaven aan het werk te gaan

                                   →leefden vanaf toen in een diaspora (volk dat is verspreid over vele landen.)

§3        Imperium Romanum.

31 v. Chr. → Einde hellenistische periode → overwinning Romeinen op Egyptische koningin Cleopatra.

509 v Chr. → Rome een republiek

Imperium Romanum (Romeins Rijk)→ de Romeinen hadden heel wat delen veroverd, vooral Carthago was een lastig obstakel.

Romeinen namen de Griekse cultuur over en gebruikten de goedgeleerde Grieken als slaven.

Verbeteringen Romeinen: Boogconstructie en beton.

Bestuur Romeinen: 100man → twee consuls (leiding leger), één jaar in dienst daarna in de senaat.

Maar doordat de legers voor langere tijden in buiten Italië vechten werden de generaals belangrijker en de consuls werden ex-consuls. →soldaten vochten voor hun generaal en niet voor hun land.

→ burgeroorlogen, generaals vochten om steeds machtiger te worden.

Pompeius en Caesar, machtigste generaals. →oorlog in 49 v. Chr. Caesar won! →werd vermoord.

Zijn adoptiezoon nam hem over Augustus na veel burgeroorlogen zorgde hij weer voor rust en die rust duurde tot 476 n. Chr.

Het christendom→ begonnen door geboorte Jezus Christus, werd later gekruisigd, maar had veel aanhangers die zijn boodschap verspreidden. Werden in 64 beschuldigd van brand en daarna mochten veel leiders de christenen niet, rond de eerste eeuw sloten zich vooral armen aan. Later werden de groepen beter georganiseerd.

106 → Dacië(huidig Roemenië) werd toegevoegd aan het Romeinse rijk.

Limes → verdedigingssysteem van legioenskampen, wachttorens en kleinere kampen langs de Rijn en Donau.  → hielden zo de Germanen een beetje tegen.

Wanneer er een land of gebied veroverd was hielden ze hun leiding.→ kregen van de Romeinen in ruil voor meewerking luxe producten en voorrechten →Romeins burgerrecht.

Romanisering → de Grieks-Romeinse cultuur en kunst werd over het veroverde gebied verspreid. Elke stad had alles wat een Romeinse stad had.

§4        De late oudheid.

Crisis bij de Romeinen → 3e eeuw → door inflatie, soldatenkeizers moesten hun bemanning steeds hogere soldij geven en de Germanen kregen steeds hoger afkoopsommen. Het zilver in de munten werden steeds minder.  → De christenen waren de oorzaak hiervan dachten veel mensen.

Ze hadden door naastenliefde veel geld, waardoor steeds meer mensen zich aansloten bij het christendom. In 250 moesten de christen staatsgoden offeren → er ontstonden conflicten onderling. Zorgde voor teveel onrust → weer afgeschaft.

Keizer Diocletianus (284-305) → einde chaos door tetrarchie → rijk in vier stukken onderverdeeld in Keizer, een Augustus en daaronder een Caesar.

→verandering belasting: inwoners hoefden geen grondbezit belasting meer te betalen in ruil voor dat ze hun hele leven op hun grond bleven. → Het hofstelsel → horigen en lijfeigenen waren in bezit van hun heer in ruil voor bescherming.

306 → Constantijn de Grote werd Augustus → was geen Caesar.

312→ won slag bij de Milvische brug → werd Keizer was Romeinse rijk.

→ keerpunt voor de Christenen, ze werden niet meer vervolgd. Maar de keizer bemoeide zich wel met het christendom. → sterke groei.

391 → christendom staatsgodsdienst.

Volkverhuizingen: → 5e en 6e eeuw

                              → Germanen trokken het Romeinse rijk binnen en stichtten zelfstandige koninkrijken.

                              → steden werden kleiner iedereen weer terug naar het platte land.

De Germaanse soldaten werden steeds belangrijker → van soldaat tot generaal.

476 → Germaanse generaal zette de keizer af → einde West Romeinse rijk → begin middeleeuwen.

Hoofdstuk3 Vroege middeleeuwen ‘Tijd van de monniken en ridder’ (500-1000)

§1        Leenheren en leenmannen.

Door het wegvallen van het Romeinse rijk kwamen er volksverhuizingen → de Germanen vielen de steden binnen → er was geen bescherming om ze tegen te kunnen houden. → Handel verdween.

Vazallen → krijgslieden of hofdienaren, moesten in ruil voor buit of levensonderhoud hun koning bijstaan ‘met raad en daad’ → moesten verplicht een eed van trouw afleggen aan hun heer (de krijgsheer of koning)

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Vazallen → krijgslieden of hofdienaren, moesten in ruil voor buit of levensonderhoud hun koning bijstaan ‘met raad en daad’ → moesten verplicht een eed van trouw afleggen aan hun heer (de krijgsheer of koning)

Karel Martel → koning Frankische rijk → feodalisme (het leenstelsel) → had veel veldslagen, dus moest een leger hebben → leenheer (koning) leende land uit aan een leenman (ridder), de ridder mocht gebruiken maken van het landgoed en was verzekerd van inkomsten voor zijn paarden en wapenrusting, als hij zich aan de regels hield.

Karel de Grote → uitbreiding leenstelsel → land werd verdeeld in graafschappen en de leenmannen ( de graven) waren verantwoordelijk van het koninklijk gezag in hun graafschap. → Er werd rechtgesproken, belasting geïnd en de wetten werd uitgevoerd.

Zendgraven: controleerden in opdracht van de koning en maakten de wetten bekend.

Markgraven: zorgden voor rust rondom de grensgebieden.

De koning trok rond → in paltsen → had geen vaste woonplaats.

773 → Karel de Grote hielp Rome tegen de aanvallen.

800 → Karel de Grote werd door de paus tot keizer gekroond → hij werd hierdoor beschouwd als opvolger West Romeinse rijk.

Nadelen leenstelsel : → koning was afhankelijk van zijn leenmannen waardoor hij steeds meer macht kwijt raakte. Er kwamen ook achterleenmannen die in dienst waren van hun heer en niet van de koning.

Noormannen → vielen aan via zee → kregen gebieden te leen, als ze voor voorkwamen dat er werd aangevallen door landgenoten.

911 → Rollo kreeg Normandië te leen.

1066 → einde Vikingtijd, doordat de Noorse koning er niet in slaagde om Engeland te veroveren.

§2        Hofstelsel en horigen.

Agrarisch-urbane samenleving: belangrijkste mensen waren de bestuursambtenaren, rijke handelaren en de grootgrondbezitters.

Agrarische-autarkische samenleving: iedereen leefde weer op het platteland om voedsel te krijgen, er werd niet gekeken naar handel en nijverheid. → Ontstond door de Germaanse invallen.

Vrijen → waren niet op een domein, mochten deelnemen aan rechtsprekende vergaderingen.

          → plichten: heervaart, moesten de heer op het slagveld bijstaan.

Hofstelsel → horigen moesten een deel van hun opbrengst geven aan hun heer in ruil voor veiligheid.

Domein, het land dat de heer in bezit had, bijna zo groot als een dorp. → het vroonland en hoevenland.

Het vroonland: het land dat door de edelman zelf wordt beheerd, via een rentmeester.

Het middelpunt → het vroonhof, het kasteel waar de heer woonde met allerlei werkplaatsen waar horigen in werkten. De rest van het domein (het hoevenland) was verdeeld in boerderijen.

Autarkie → zelfvoorzienend → hofstelsel, kleine boerengemeenschappen die leven en werken op het grondgebied van de heer.

Dorestad → belangrijke handelsstad over de hele wereld → had een eigen munt.

§3        Christendom in Europa.

Christenen breidden hun geloof uit → missionarissen, Willibrord en Bonifatius

Kloosters → voor christenen die zich uit de wereld wouden terugtrekken.

                → volgens bepaalde leefregels : celibaat, gehoorzaamheid, hard werken en armoede.

                → rijken schonken geld aan kloosters om zo in de hemel te komen.

                → monniken(mannen) en nonnen(vrouwen) zorgden voor zieken en armen en gaven onderwijs.

§4        De islam in Europa.

570 → geboorte Mohammed in Mekka.

610 → Mohammed krijgt openbaring Allah → hij moest zijn woorden opschrijven en verspreiden → Koran.

622 → Mohammed vluchtte met zijn volgelingen uit Mekka naar Medina → de hedsjra → begin islamitische jaartelling.

Mohammed kon uiteindelijk terugkeren naar Mekka, toen hij stierf was de islam de voornaamste godsdienst op het Arabische schiereiland → 632

Jihad → het verspreiden van de islam.

De innerlijk jihad: eigen zwakheden beschermen door vijf keer per dag bidden richting Mekka, vasten in de maand Ramadam.

De uiterlijk jihad: het verdedigen van de islam tegen bedreigingen van buitenaf.

Dhimmi status: door extra belasting te betalen en het nieuwe gezag accepteren konden mensen met een ander geloof (Christendom of Jodendom) hun eigen religie blijven uitoefenen.

Na de dood Mohammed veel onrust → geen eenheid meer → vraag wie opvolger wordt.

Soennieten: opvolger hoefde niet perse familie te zijn.

Sjiieten: opvolger moest familie zijn. → Mohammed’s neef Ali.

Strijd Europa islam → 732, wouden ze verder komen dan Spanje → slag bij Portiers.

De Roconquista: het herveroveren van heel Spanje door de christenen → duurde tot 1492.

De moslims waren verder in wetenschap dan die van de Europeanen. → cijfers, anatomie, astronomie, uitvindingen, etc. → hoogte punt tot de 10e eeuw.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.