Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Tijdvak 1 t/m 7

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5774 woorden
  • 24 juni 2014
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 6
53 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Dit is een samenvatting van de tijdvakken 1 tm 7 van de geschiedenis. Deze samenvattingen zijn gemaakt van de youtube filmpjes van Jort geschiedenis. Dus dat is misschien wel een extra aanvulling op deze samenvatting. De tijdvakken 8, 9 en 10 staan hier niet bij, Jort geschiedenis heeft hier eventueel wel filmpjes van. Sorry voor eventuele typfouten!

Tijdvak 1 – Jagers en verzamelaars

Kenmerkende aspecten:

De leefwijze van jagers en verzamelaars (oude steentijd)

Bronnen:

  • Beeldjes van goden en godinnen
  • Rotsschilderingen
  • Stenen werktuigen (pijlpunten bijvoorbeeld)

Bronnen in deze periode zijn ongeschreven en primair. Het schrift is namelijk nog niet uitgevonden. Primair wil zeggen dat de bronnen uit de tijd zelf komen en gemaakt zijn door ooggetuigen (mensen die er zelf zijn bij geweest). 

We kunnen ook kijken naar wat voor samenlevingstype de samenleving is geweest door te kijken naar:

  • Politiek – hoe wordt de samenleving bestuurd
  • Economie – hoe komen mensen aan voedsel/inkomen/middelen van bestaan
  • Sociaal – hoe zijn de verhoudingen binnen de bevolking (oud, jong, man, vrouw, stad, platteland)
  • Cultuur – wat denken en voelen mensen (geloof, wetenschap, schilderkunst enz.)  

 

De samenleving van de jagers en verzamelaars:

  • Economie – jagen en verzamelen
  • Politiek – leefden in kleine, rondtrekkende groepen, er was geen echt georganiseerd bestuur
  • Sociaal – weinig sociale verschillen omdat de groep zo klein was (geen arm en geen rijk), wel verschil tussen man (jagen) en vrouw (verzamelen, opvoeding kinderen)
  • Cultuur – jagers en verzamelaars deden aan magische jacht- en vruchtbaarheidsrituelen. Ook waren er grafgiften (voorwerpen meegegeven in het graf)

Het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen

 

Ongeveer 11.000 voor Christus

Begin van de Neolithische revolutie (de landbouwrevolutie) in het gebied van de “vruchtbare halve maan”. Waarom begon de landbouwrevolutie hier?

  • Klimaat – gunstig voor de groei van planten, veel dieren
  • Vruchtbare grond – aanwezigheid rivieren

Jagers hoefden niet meer rond te trekken omdat de grond daar zo vruchtbaar was, ze konden er blijven. Hierdoor ontstond er landbouw:

  • Akkerbouw – vervanger van  verzamelen (zelf gewassen verbouwen)
  • Veeteelt – vervanger van jagen (zelf dieren houden)

Lange tijd leefden boeren en jagers en verzamelaars naast elkaar, na een tijdje nam het jagen/verzamelen af.

Landbouwsamenleving/ agrarische samenleving:

  • Economie – landbouw (akkerbouw en veeteelt)
  • Politiek – dorpen werden waarschijnlijk bestuurd door dorpsoudsten/priesters/meest succesvolle boeren
  • Sociaal – sedentaire revolutie (op een vaste plek wonen). Sociale verschillen ontstaan door toename bezittingen, er ontstaan statusverschillen. Rolverdeling tussen man en vrouw.
  • Cultureel – nog steeds magische rituelen. Er worden uitvindingen gedaan (goed gereedschap, kalenders, eerste schrift voor de voorraden bij te houden)

Verspreiding van de landbouw:

Op verschillende momenten zijn op verschillende plekken, landbouwsamenlevingen ontstaan, onafhankelijk van elkaar.

De eerste steden

Gevolgen van de neolithische revolutie :

  • Zelf planten en zaden (akkerbouw)
  • Houden van vee (veeteelt)
    • Er komen nieuwe uitvindingen               
      • De voedselproductie wordt sterk verhoogd

Doordat de voedselproductie verhoogde, was er een sterke groei van dorpen. Niet iedereen in die dorpen hoefden zich nog bezig te houden met de landbouw. Mensen konden ook voort gereedschap enz. maken à ambachten ontstonden

Door de groei van de dorpen en het ontstaan van de ambachten ontstonden steden.

 

Stedelijke beschaving in Mesopotamië

  • Economie
    • Akkerbouw en veeteelt
    • Ambachten
    • Handel
  • Politiek
    • Steden werden bestuurd door koning en priesters
    • Steden groeien uit tot rijken (stadstaten)
    • Oorlogen ontstonden tussen stadstaten
  • Sociaal
    • Grote groepen
    • Sociale verschillen werden steeds groter (hiërarchische opbouw in sociale klassen)
  • Cultuur
    • Polytheïstische godsdiensten (meerdere goden)
    • Magische rituelen in tempels
    • Veel uitvindingen – het schrift 

 

Stedelijke beschaving in Egypte

  • Economie – hetzelfde als Mesopotamië (akkerbouw, veeteelt, ambachten, handel)
  • Politiek
    • Steden werden bestuurd door koning en priesters
    • Egypte werd een natiestaat (volk bestuurd zichzelf) onder leiding van de Farao (wil ervoor zorgen dat het volk zich één voelt in één rijk, natievorming stimuleren)
  • Sociaal – hetzelfde als Mesopotamië (grote groepen, hiërarchische opbouw)
  • Cultuur – hetzelfde als Mesopotamië (polytheïsme, magische rituelen, uitvindingen)
    • Hele korte periode monotheïsme (niet belangrijk)

Tijdvak 2 – De Grieken en de Romeinen

 

Vanaf 850 voor Christus: opkomst van de Griekse stadstaten

 

Stadstaat (polis):

  • De “stad” met het omringend platteland
  • Klein in oppervlakte en inwonersaantal
  • Autarkisch – zelfvoorzienend
  • Autonoom – eigen bestuur met eigen regels

 

Verschillende bestuursvormen van een stadstaat:

  • Monarchie – macht ligt bij één persoon (zoon van de vorige koning enz.), op een wettige manier
  • Tyrannie – macht ligt in handen van één persoon, niet wettelijk verkregen (staatsgreep)
  • Aristocratie – regering van adel (aristocraten)
  • Oligarchie – regering van een kleine groep mensen (niet per se van adel)
  • Democratie – regering door de bevolking met burgerrecht (groter deel heeft inspraak in het bestuur)

 

Burgerschap was nodig om mee te mogen beslissen in een democratie. Burgerschap is:

  • Je bent burger en je hebt alle politieke en maatschappelijke rechten die daarbij horen
    • Vrouwen waren vaak geen burger
    • Alleen mannen die bijv. in Athene geboren waren
    • Slaven waren ook geen burger

 

Filosofen – proberen de wereld te verklaren op een rationele manier

  • Met eigen verstand kijken naar dingen in de wereld, zelf onderzoeken
  • Niet meer geloven in de goden

 

Wetenschap:

De wetenschap is ontstaan door het zelf denken van de filosofen.

  1. Natuurwetenschap
  2. Wiskunde
  3. Geneeskunde
  4. Politiek
  5. Enz.

 

De Grieks-Romeinse cultuur

 

Wordt ook wel de klassieke cultuur

Klassiek:

  • Iets is een perfect voorbeeld
  • Blijft altijd een belangrijke waarde behouden

 

Griekse beeldhouwkunst:

  • Driedimensionaal
  • Anatomisch correct (zoals een menselijk lichaam zou moeten zijn)
  • Naakt
  • Geperfectioneerd

 

Griekse architectuur:

  • Fronton – driehoekig dak
  • Fries – balk waarop een boodschap of versiering werd aangebracht
  • Architraaf – nodig voor het niet instorten
  • Zuilen

 

Zuil:

  • Dorische zuil – hele simpele stijl
  • Ionische stijl – smaller en meer versieringen
  • Korintische stijl – veel versieringen, vooral in de vorm van bladeren

 

Romeinen – namen veel van de Griekse cultuur over omdat ze zo gefascineerd waren door de Griekse beeldhouwkunst enzovoorts

 

Romeinse beeldhouwkunst:

  • Driedimensionaal
  • Anatomisch correct
  • Gekleed
  • Realistischer (niet geperfectioneerd)

 

Romeinse architectuur:

  • Mengeling van Griekse stijlen
  • Gebruik van beton (zorgde voor meer mogelijkheden)
    • Boogconstructies
    • Koepels

 

Het Romeinse imperium

 

Bestuur van het Romeinse Rijk

 

Koningstijd

753 v. Chr.

Republiek

509 v. Chr.

Keizertijd

27 v. Chr. tot 476

 

Koningstijd – er is niet zoveel van bekend, er zijn weinig bronnen van

  • Rome was een monarchie (kleine stadstaat met regering)

 

Republiek

  • Macht verdeeld over meerder functies (niet één iemand véél macht)
  • Functionarissen voor een jaar gekozen
  • Belangrijke functie: consul
  • Senaat heeft de meeste macht (macht bij een kleine groep mensen dus)
  • Oligarchie (macht bij een kleine groep waar ook “normale” mensen bij zitten)

 

Keizertijd

  • Keizer Augustus de eerste keizer
  • Macht in de handen van de keizer
  • Senaat en consuls blijven bestaan, maar hebben weinig macht
  • Monarchie

 

 

Enorme groei van het Romeinse Rijk

  • Imperium Romanum – één groot rijk onder de macht van een keizer of één volk

 

Redenen voor de groei van het Romeinse Rijk

  • Sterk, gedisciplineerd leger
  • Goed verdedigbare grenzen (bergen, rivieren, woestijnen en de muur van Adrianus in GB)
  • Goede infrastructuur (uitgebreid net van wegen)
  • Goed bestuur (in hetzelfde rijk golden over het algemeen dezelfde regels)

 

Als veroverde vorsten meewerkten, behielden zij hun macht en krijgen zij het Romeinse burgerschap

  • Romanisering vind plaats – de Romeinse cultuur wordt overgenomen (of delen daarvan)

 

De Romeinen keken een beetje op tegen de Grieken af en toe, ze namen veel van de Grieken over. Daarom ontstaat er een Grieks-Romeinse cultuur

 

Jodendom en Christendom

 

Ontstaan allebei in hetzelfde gebied (Palestina). Zij zijn de eerste monotheïstische godsdiensten.

In deze tijd overheerst de polytheïstische godsdienst, daarom nemen Joden en Christenen een aparte plaats in. Jodendom ontstaat ongeveer 1750 v. Chr. Het christendom ontstaat ongeveer 30 n. Chr.

 

De volgelingen gaan de boodschap van Jezus verspreiden toen Jezus werd gearresteerd. De volgelingen van het Christendom worden sterk vervolgd, maar ondanks dat blijft het Christendom sterk groeien – vooral in steden in het oosten.

  • De armen, de vrouwen en de slaven bekeren zich vaak toto het christendom
  • Deze mensen hebben het niet zo goed en vinden steun in het christendom

 

3e eeuw na Chr. – christendom wordt ook populair bij de rijkere burgers

Dit gebeurt net op het moment dat er heel veel chaos is in het Romeinse rijk. Dat is het moment dat de Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnen komen vallen – de christenen krijgen hier de schuld van.

 

Er komen nog ergere vervolgingen, maar het christendom blijft maar groeien. Keizer Constantijn wordt zelfs de eerste christelijke keizer en Edict van Milaan zorgt voor gelijke rechten voor christenen.

 

391 – christendom wordt de staatsgodsdienst en het officiële geloof van de romeinen wordt verboden

 

Romeinen en Germanen

 

Romeinen in Noordwest Europa:

  • 58-51 v. Chr. – Versloegen de Romeinen de Galliërs
  • 12 v. Chr. – Versloegen de Bataven (Germaanse volkeren ten noorden van de Rijn)

 

Verschillen

Romeinen

Germanen

  • Landbouwstedelijke samenleving
  • Goed georganiseerd imperium
  • Landbouwsamenleving
  • Losse stammen

 

Onderlinge contacten:

  • Handel
  • Germanen in het Romeinse leger
  • Germanen verhuizen naar het Romeinse rijk

 

3e eeuw n. Chr.: Grote groepen Germanen van het Imperium Romanum binnen

Redenen:

  • Goede landbouwgrond in het Romeinse Rijk
  • Romeinse welvaart

 

Gevolgen:

  • Chaos
  • Hervorming van het Romeinse bestuur (om het rijk onder controle te houden)
  • 395 n. Chr.: definitieve splitsing West- en Oost Romeinse Rijk

 

5e en 6e eeuw n. Chr.: volksverhuizingen

Redenen:

  • Veel Germanen leefden al in het rijk
  • Germanen sloegen op de vlucht voor de Hunnen

 

Gevolgen:

  • Chaos
  • Ineenstorting van het hele West-Romeinse rijk (was ook minder rijk dan het Oost-Romeinse rijk)

 

 

Tijdvak 3 – Monniken en ridders

 

Feodalisme/leenstelsel (politiek)

 

 

West-Europa na de val van het West-Romeinse rijk:

  • Het Oost-Romeinse rijk
  • Macht in het andere deel kwam in handen van Germaanse koningen (bijv. Clovis)

 

Problemen voor de Frankische koningen:

  • Alleen geestelijken konden schrijven – heeft geschreven wetgeving wel zin
  • Wegen werden slecht onderhouden – koning kon niet rondreizen
  • Verdwijnen van handel zorgt voor het verdwijnen van geld – koning kon ook geen belasting heffen want het geld verdween

 

Vazallen:

  • Zij beloofden trouw aan de koning
  • De koning beloofde hen inkomen en levensonderhoud

 

Wat deden deze vazallen:

  • Koning bijstaan in strijd
  • Koning helpen met wetten en rechtspraak

 

Uiteindelijk volgt uit deze verhouding met de vazallen het feodalisme/het leenstelsel

  • Vorst – de leenheer, leent zijn land (deel van zijn macht) aan leenmannen
  • Hoge adel – de leenmannen, zij moesten de koning trouw zweren en leenden een stuk land van de koning. Vaak vonden de adelen hun gebied ook nog te groot en leende kleine deeltjes uit.
  • Lage adel – achterleenman, zij leenden een klein stukje grond van de leenmannen, zo versnipperde één groot stuk grond. Ook zij moesten trouw zweren, maar dan aan de leenman (hun leenheer)

 

Zwakte van het feodalisme:

  • Leenmannen wilden de macht in hun familie houden
    • Toestaan: verliest de controle over de leen
    • Niet toestaan: komt in conflict met de leenman
  • Verhouding tussen leenheer en leenmannen werd minder persoonlijk
  • Leenmannen benoemen zelf ook achterleenmannen (koning heeft er geen grip meer op)

 

Hofstelsel en horigheid (economisch en sociaal)

 

Na 500 – West-Europa wordt weer een agrarische samenleving. Behalve de adel en geestelijkheden werkt iedereen in de landbouw.

 

Boeren aan het begin van de Middelleeuwen:

 

  • Vrije boeren
    • Eigen stukje grond voor zichzelf en familie

 

  • Horige boeren
    • Hoorden bij het land van een edelman
    • Zonder toestemming mochten zij het land niet verlaten

 

  • Lijfeigenen
    • Boeren zijn gebonden aan de edelman
    • Ze zijn eigendom van de edelman

 

Steeds meer vrije boeren kiezen ervoor een “horige boer” te worden. Het ontstaan van het hofstelsel:

  • Er was veel honger, armoede en onveiligheid à niet positief voor vrije boeren
  • Vrije boeren gaan naar lage adel
    • Lage adel à biedt bescherming en landbouwgrond
    • Boeren à bieden deel van hun oogst aan

 

Het verschil tussen het hofstelsel en het feodalisme/leenstelsel

 

  • Feodalisme
    • Heeft iets te maken met politiek
    • Boeren hebben hier niks mee te maken

 

  • Hofstelsel
    • Heeft iets te maken met “sociaal” en “economisch” en niks met de politiek
    • Het enige figuur uit de politiek waar zij iets mee te maken hebben, is de lage adel

 

 

Christendom in Europa (cultuur en politiek)

 

Hiërarchische opbouw van de katholieke kerk (de geestelijke macht):

1.Paus

2.Bisschoppen (leiders van een bisdom)

3.Priesters (van verschillende parochies)

 

De wereldlijke macht:

De macht van de keizers, koningen en edelen over hun volk. Deze macht betreft bestuur en rechtspraak.

 

Tweezwaardenleer:

  • Vorsten moesten zich bezighouden met bestuur en rechtspraak
  • Geestelijken moesten zich bezig houden met het geloof

 

 

Oorzaken waarom het christendom groeit:

  • Samenwerking tussen de paus en Karolingische vorsten
  • Snel groeiende rijkdom van de kerk
  • Goede organisatie van de kerk

 

Samenwerking tussen de paus en de vorsten:

  • Paus zond missionarissen door heel Europa om heidense volkeren te kerstenen (bekeren tot het Christendom)
  • Vorsten versloegen heidense volkeren en dwongen ze om zich te bekeren

 

Goede organisatie van de kerk:

  • Bisschoppen hielden toezicht op hun gebieden
  • Stichting van kloosters
    • Kloosters kregen in rol in het feodalisme
    • Kloosterscholen werden gebruikt om het onderwijs te bevorderen

Karolingische renaissance – er kwam een opleving van de cultuur (ook door onderwijs enz.)

 

Problemen voor het Christendom:

  • Christendom drong pas door na 1000 bij het gewone volk
  • Verspreiding bedreigd door Moslims, Vikingen en Hongaren
  • 1054 Schisma – Christendom verdeeld in Rooms-Katholiek en Griek-Orthodox

 

 

De Islam (cultuur en politiek)

 

Oorzaken verspreiding Islam:

  • Zwakke aangrenzende rijken
  • Jihad: verplichting om het geloof te verspreiding
  • Islam werd de basis van het bestuur
  • Tolerantie ten opzichte van joden en christenen

 

Islamtische wereld is geen eenheid:

Soennieten

Sjiieten

Leider hoeft geen afstammeling van Mohammed te zijn

Leider moet wel een afstammeling zijn van Mohammed (zijn neef Ali)

 

Islam komt in conflict met de christenlijke wereld

  • Franksiche koningen stoppen islamitsche veroveringen
  • Reconquista 1492 – laatste moslimrijk in Spanje en Portugal terug veroverd

 

 

 

Wetenschappelijke bloei door invloed van oude Griekse geschriften. Ook deden ze eigen onderzoek en ontdekkingen.

 

 

Tijdvak 4 – Steden en staten

 

Steden: handel en nijverheid (economie en sociaal)

 

Tot 1000 – West-Europa is een agrarische samenleving

Vanaf 1000 – West-Europa: agrarisch-urbane samenleving, mensen werken in de:

  • Landbouw
  • Handel
  • Ambacht

 

Wat verandert er vanaf 1000:

  • Toename veiligheid – einde invallen Vikingen
  • Toename voedselproductie
    • Meer grond gebruikt voor de landbouw
    • Technische verbeteringen
    • Drieslagstelsel i.p.v. tweeslagstelsel

 

Gevolgen:

  • Sterke bevolkingsgroei
  • Toename handel door overschotten aan voedsel

Hierdoor komen de steden opnieuw weer terug

 

Stedelijke burgerij (politiek, sociaal, economisch)

 

Opkomst steden zorgt voor meer vrijheid voor:

  • Boeren (trekken steeds meer naar de stad)
    • Hoeven geen belasting meer te betalen aan de heer in steden
    • Hoeven geen herendiensten meer te doen in steden
  • Stedelijke bewoners (burger)
    • Handel en ambacht leefde weer op

Steden (inwoners) betaalden belasting aan de hoge adel, hier kregen de burgers stadsrechten voor terug.

 

Stadsrechten:

  • Eigen bestuur
  • Eigen rechtspraak                  politiek
  • Eigen verdediging
  • Jaarmarkt
  • Tolheffing                              economisch
  • Gilden

Macht in de steden:

Stadsbestuur werd aangesteld door de adel, betond uit: de schout en de schepenen

 

Macht lag in de steden bij de patriciërs (rijke handelaren)

 

Ook gilden kregen steeds meer invloed (samenwerkingsverband van ambachtslieden)

 

 

Macht buiten de steden:

Koning en edellieden moesten ook rekening gaan houden met steden. Steden konden meer vrijheid eisen door bij een conflict tussen een koning en zijn leenmannen voor de juiste partij te kiezen.

 

 

Macht van de paus – wereldlijke en geestelijke macht (politiek en cultuur)

 

Christendom wordt steeds sterker in Europa. Het christendom wordt echt een volksgeloof. Ook het aantal kloosterordes blijft groeien in Europa. De macht van de paus neemt dus toe in West-Europa.

 

Oost-Europa, 1054:

Patriarch van Constantinopel weigert het gezag van de paus te erkennen.

Oosters Schisma – afscheiding van de Grieks-orthodoxe kerk van de Katholieke kerk van Rome

 

Problemen voor de Paus in het Duitse rijk:

  • In Duitsland geldt het feodale stelsel
  • De Duitse keizer wil graag zelf bisschoppen benoemen
    • Deze mogen geen kinderen krijgen, na overlijden krijgt de leenheer de macht terug

 

Hierdoor krijgen de Paus en de keizer ruzie. De investituurstrijd begint: het gaat over wie de bisschop mag benoemen, de paus of de keizer.

 

1122, Concordaat Worms:

  • Paus benoemt de bisschoppen
  • Keizer mag de bisschop daarna gewoon de bisschop aanstellen als leenman

 

Er is nog steeds geen scheiding tussen kerk en staat omdat pausen en vorsten zich met elkaar blijven bemoeien. De paus kan de vorst in de kerkelijke ban doen, maar de vorst kan ook een tegenpaus aanstellen om de strijd aan te gaan met de “echte” paus.

 

De kruistochten (politiek, cultuur)

 

Vanaf 1000 – agrarisch-urbane samenleving en West-Europa gericht op het buitenland

Expansie was mogelijk dankzij:

  • Veiligheid neemt toe
  • Welvaart neemt toe
  • West-Europa wordt steeds meer een eenheid (onder gezag van de paus, christelijke wereld)

Over het algemeen lukt het een aantal keren, wat gebied te veroveren in het heilige land.

 

Waarom waren deden mensen mee aan kruistochten:

  • Voor het christelijke geloof (bevrijding heilige land)
  • Vorsten wilden graag aanzien
  • Edellieden willen mee voor rijkdom en avontuur

Staatsvorming en centralisatie (politiek)

 

Het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuursstructuur.

  • Duidelijke grenzen, geen losse gebieden
  • Koning aan het hoofd van bestuur en rechtspraak

 

Engeland, 1066

  • Veroverd door Willem de Veroveraar
  • Maakt één geheel van Engelse gebieden
    • D.m.v. het feodale stelsel en oorlogen

 

Frankrijk, de honderdjarige oorlog (1337 – 1453)

  • Serie van oorlogen over wie de overleden Franse koning gaat overnemen

 

Frankrijk, staatsvorming door centralisatie

  • Het streven van vorsten om hun hele gebied vanuit één hoofdstad te regeren
    • De koning had belasting nodig om dit te bewerkstelligen
  • Door te centraliseren wil een koning loskomen van zijn leenmannen en de versnippering tegengaan
  • Uniformering – in het hele land dezelfde wetten laten gelden

 

Bourgondië, staatsvorming door centralisatie

  • Hertog van Bourgondië wil ook loskomen van het leenstelsel
  • Veel verzet van steden tegen de uniformering van de wetten, steden raken hun privileges kwijt

 

 

Tijdvak 5 – 1500-1600 Tijd van ontdekkers en hervormers

 

De Europese expansie

 

West-Europeanen hebben een beperkt wereldbeeld. Ze wisten niet hoe de wereld er buiten Europa uitzag. Men kende het alleen een beetje van verhalen.

 

Redenen voor de Europese expansie:

  • Economie – zelf handel in specerijen
  • Politiek – veroveren van een groot rijk, de uitbereiding van macht in andere gebieden
  • Cultuur – verspreiding van het christendom en nieuwsgierigheid

 

Spaanse conquistadores koloniseren de rijken van de Azteken en de Inca’s

Gevolgen:

  • Indianen sterven door Europese ziektes
  • Indianen worden gekerstend
  • Indianen worden gedwongen tot arbeid

Er kwam protest tegen de slechte behandelingen van indianen omdat zij ook bekeerd waren tot het christendom. Er moesten dan wel andere mensen komen werken op de plantages/mijnen enz.

  • Trans-Atlantische slavenhandel ontstaat – import van Afrikaanse slaven vormt het begin van de driehoekshandel (slaven uit Afrika – plantages in Amerika – handel in Europa)

 

 

Renaissance en humanisme (cultuur)

 

Noord-Italiaanse stadstaten in de 15e eeuw:

  • Maken zich los van Duitse keizer en de paus
  • Welvaart neemt toe, stadstaten worden steeds rijker

 

Nieuwe mensbeeld voor bovenlaag van rijke handelaren:

  • In de middeleeuwen was het belangrijk dat je als een goede christen leeft, dus heel erg sober en weinig bezit enzovoort
  • In de Renaissance werd het motto: Carpe Diem (pluk de dag) geniet nu van je rijkdom en bezit enz. enz. …

 

Er kwam opnieuw belangstelling voor klassieke erfgoed na de middeleeuwen

  • De bouwkunst en beeldhouwstijl enz. kwamen weer helemaal terug in die tijd
  • Renaissance – de wedergeboorte van de Grieks-Romeinse cultuur

 

Humanisme:

  • Zij gingen op zoek naar zo’n oud mogelijke teksten
    • Gingen deze vergelijken met aangepaste teksten door de kerken
  • Kritische denkhouding – namen ze over van de oudheid
  • Universele mens – de mens die verstand heeft van alles

 

Er kwam een nieuwe wetenschappelijke belangstelling door de instelling van de humanisten. Zij probeerden de wereld weer te verklaren op een rationele manier. Ze wilden het leven weer begrijpen. Door invloeden uit Constantinopel en kennis vanuit daar, kan het humanisme zich verspreiden over de rest van Europa.

 

De kerkhervorming (cultuur, politiek)

 

Toenemende kritiek op de geestelijkheid:

  • Kritiek op de paus – paus moest zich niet bezighouden met wereldlijke macht
  • Nog meer kritiek op de paus – corruptie en luxe leven
  • Slechte opleiding van priesters

Mensen die afweken van de katholieke leer – vervolgd door de inquisitie

Vanaf 15e eeuw – kritiek op de kerk kon snel verspreid worden door boekdrukkunst en drukpers

  • Begin van de kerkhervorming/reformatie
    • Protestbewegingen tegen misstanden in de katholieke kerk

 

Humanisten kritiek op de katholieke kerk

  • Erasmus, Luther, Calvijn

Volgens hen was de kerk niet bezig met geloof, maar met bijgeloof, rijkdom en macht

Meer dan de bijbel had je niet nodig, dat was de basis. Geestelijkheid was niet nodig.

Kerk moet hervormd worden.

 

Katholiek

Protestant

  • Paus is de leider van de kerk
  • Alle ambten vervuld door geestelijken
  • Geestelijken mogen niet trouwen
  • Eucharistieviering centraal (hosti, wijn)
  • Geestelijken en heiligen zijn nodig
  • Geen aparte leider nodig
  • Taken in de kerk door leken vervuld
  • Predikanten mogen trouwen
  • Preek over Bijbeltekst centraal
  • Iedereen kan zijn eigen weg naar God vinden

Verschillen tussen Luther en Calvijn

  • Hoe kerkdiensten moeten worden ingericht
    • Luther – heiligen enz. zijn bijgeloof
    • Calvijn – branden van kaarsen, orgelspel zijn naast heiligen ook bijgeloof, hij ging nog een stapje verder
  • Weg naar de hemel
    • Luther – alleen door oprecht te geloven kom je in de hemel
    • Calvijn – predestinatie (God heeft al bepaald of je naar de hemel gaat)
  • Rol van de vorst/overheid
    • Luther – vorst mag het geloof voor zijn onderdanen bepalen
    • Calvijn – mensen mogen zelf hun geloof bepalen

 

Gevolgen van de reformatie:

  • Godsdienstenoorlog in het Duitse rijk (omdat de vorst bepaalde wat het geloof was)
    • 1555 Vrede van Augsburg – vorsten mogen zelf bepalen welk geloof wordt aangehangen
  • Contrareformatie door de katholieke kerk
    • Bestrijding protestantisme

 

De Nederlandse opstand (politiek, cultuur)

 

1515 – Nederlanden gaan behoren tot het Spaans-Habsburgse rijk

 

Politiek – 17 gewesten met eigen regels en wetten. Stadhouder staat aan het hoofd van een gewest. Adel en steden hebben privileges.

 

Cultuur – Toenemende invloed van het Calvinisme

 

Karel V en Filips II willen een einde maken aan de hierboven beschreven feiten. Ze willen ervoor zorgen dat overal in Nederland dezelfde wetten gaan gelden enzovoorts (centralisatie). Ze gaan het protestantse geloof bestrijden met de inquisitie.

 

Beeldenstorm:

De Nederlanden zijn het niet eens met de gang van zaken. Overal worden beelden in kerken enz. vernield. Filips II is boos en stuurt de hertog van Alva.

 

De Hertog van Alva:

  • Richt de bloed raad op (de Raad van Beroerten)
    • Specifiek gericht op de beeldenstormers
  • Centrale belasting ingesteld om alles te kunnen bekostigen (tiende penning)

De Nederlandse protestanten en ook een aantal Nederlandse katholieken worden niet echt vrolijk van de uitvoeringen van Alva. Willem van Oranje besluit de vluchten naar Duitsland.

 

De Nederlandse Opstand (1568 – 1648) ook wel de tachtig jarige oorlog

  • Geleid door Willem van Oranje
  • Begint bij de Slag bij Heiligerlee
  • Geuzen nemen Den Briel in (1572) – eerste overwinning door de opstandelingen
  • Spaanse furie (1576) – plunderen rijke, welvarende steden
  • Pacificatie van Gent – de gewesten sluiten allemaal vrede en komen samen in opstand (ook de gewesten die nog niet in opstand waren gekomen)
  • Unie van Atrecht (1579) – het katholieke zuiden is bang dat zij ook protestants moeten worden en scheiden zich af van de Pacificatie van Gent, maken een eigen unie en sluiten zich weer aan bij de Spanjaarden
  • Unie van Utrecht (1579) – de noordelijke gewesten die wel besluiten bij elkaar te blijven en de Spanjaarden te verslaan
  • Acte van Verlating (1581) – unie van Utrecht verlaat de Spaanse koning Filips
  • Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588) – de zeven noordelijke gewesten die bij elkaar zijn gebleven en verdergaan zonder koning o.i.d.
  • Twaalfjarig bestand (1609-1621) – korte wapenstilstand, tijdelijke vrede
  • Vrede van Munster (1648) – Nederland is een onafhankelijke staat

 

 

Tijdvak 6 –  Regenten en Vorsten (1600-1700)

 

Handel overzee (politiek)

 

Opkomst handelskapitalisme:

  • Handelaren willen winst maken met hun bedrijf
    • Deel van de winst herinvesteren
  • Handel overzee wordt steeds belangrijk
    • Amsterdam groeit uit de grootste stapelmarkt (handelscentrum)
      • 1585 Antwerpen in Spaanse handen
      • Antwerpse haven wordt afgesloten voor handel
      • Inwoners Antwerpen trekken naar Amsterdam

 

Belangrijkste handel vindt plaats met het Oostzeegebied (Noorwegen, Noord Polen enz.)

  • Graan en hout
    • Weinig van in Holland en Zeeland

 

Republiek gaat ook deelnemen aan de wereldeconomie (goederen uit verschillende delen van de wereld worden onderling verhandeld):

  • VOC (1602) – het enige Nederlandse bedrijf wat mag handelen met Oost-Indië
  • WIC (1621) – richt zich op de handel met West-Afrika en Amerika

 

De VOC:

  • Economie
  • Monopolie op Nederlandse handel met Azië
  • Belangrijke producten: specerijen, zijden, porselein
  • Kapitaal via aandelen – iedereen kon gelden geven aan de VOC, voor ruil daarvoor kreeg de aandeelhouder een deel van de winst
  • Politiek
    • Bestuur over overzeese handelsposten en koloniën
    • Afsluiten van verdragen
    • Eigen soldaten

 

De WIC:

  • Economie
    • Monopolie op Nederlandse handel met West Afrika en Amerika
    • Belangrijkste producten: zilver, slaven, plantageproducten (suiker)
    • Kapitaal via aandelen
  • Politiek
    • Eigen soldaten
    • Kaapvaart tegen Spanje – ze kregen de opdracht om de Spaanse schepen te kapen
    • Bestuur over overzeese handelsposten en koloniën
    • Afsluiten van verdragen

 

Opbloei van de handel zorgt voor opbloei van de gehele economie.

Voor handel is nijverheid nodig (de bouw van schepen, het maken van touwen enz.). Landbouw kan gericht worden op commerciële handelsgewassen, omdat veel landbouwproducten al uit het buitenland worden geïmporteerd. 

 

Andere landen proberen de Nederlandse handel tegen te gaan d.m.v. mercantilisme (veel produceren voor de eigen markt, import van producten uit het buitenland te beperken)

 

De Gouden Eeuw (cultuur, economie, politiek, sociaal)

 

  • Politiek

Decentraal bestuur – niet één koning, macht is versnipperd

  • Graafschappen bestuurd door de adel op het platteland
  • Vroedschappen bestuurd door regenten in de steden

De gewesten hadden ieder hun eigen bestuur en rechtstaat. Er bestond ook de Staten-Generaal. Vanuit de gewesten worden vertegenwoordigers gestuurd om over bepaalde zaken te beslissen (defensie, buitenlands beleid, bestuur van de Generaliteitslanden). 

  • Raadspensionaris – de leider van de vertegenwoordigers van Holland in de Staten-Generaal. Hij was ook de belangrijkste man in de Staten-Generaal. Hij onderhield de contacten met het buitenland
  • Stadhouders – opperbevelhebber van het leger en de vloot
  • Economie

Opbloei van de economie:

  • Handel (zeevaart)
  • Nijverheid
  • Landbouw
  • Sociaal

Relatief hoge welvaart:

  • Lage werkloosheid
  • Goed stelsel van armenzorg (particuliere regenten en de kerk)
  • Cultuur
    • Schilderkunst – door de hoge welvaart, was er geld om schilders te kunnen betalen waardoor ook het niveau omhoog gaat
    • Literatuur
    • Wetenschap – wetenschappelijke revolutie
    • Godsdienst – er werd niemand vervolgd vanwege het geloof, het calvinisme was de dominante stroming, zij hadden ook voorrechten 

 

Bijzondere plaats van de republiek

  • Politiek – geen centraal bestuur, macht in handen regenten
  • Economie – opbloei handel nijverheid, landbouw – republiek rijkste land Europa
  • Sociaal – hoog welvaartspeil daardoor relatief weinig armoede
  • Cultuur – opbloei schilderkunst, literatuur en wetenschap, er is ook gewetensvrijheid

 

 

Absolute macht (politiek, economie, cultuur)

 

Lodewijk XIV

  • Toen hij koning werd (op 5 jarige leeftijd) was het onrustig in Frankrijk
  • 1661 kwam hij aan de macht – hij zei “de staat dat ben ik” – absolutisme
    • Hij hoeft naar niemand anders te luisteren
    • De macht ligt alleen bij hem

 

Hoe kreeg de absolute macht vorm in Frankrijk (rust en stabiliteit terug in Frankrijk):

  • Politiek
    • Minder afhankelijk van de adel
      • Stelde ambtenaren aan die hielden toezicht op het bestuur en voerden het
      • Leger werd een beroepsleger
      • Adel werd verplicht om een gedeelte van het jaar in Versailles te verblijven zodat de adel tevreden bleef
  • Economie
    • Mercantilisme
      • Wil export bevorderen en import bemoeilijken 
      • Meer Franse producten kopen in binnen- en buitenland
  • Cultuur
    • Einde van godsdienstvrijheid
      • Alleen het katholieke geloof is nog toegestaan
    • Geïnvesteerd in kunst en wetenschap

 

De wetenschappelijke revolutie (cultuur)

 

Veel mensen bleven vasthouden aan de teksten van de oude Grieken. Er kwamen zelf geen nieuwe ideeën omdat iedereen vasthield aan de Griekse filosofen. Ook de kerk wilde niet dat er kritiek werd geleverd op de kerk, daarom was er ook een belemmering voor de wetenschap.

  • Godsdienst blijft
  • Mensen willen het alleen zelf gaan onderzoeken

 

Humanisme à geeft eerste aanzet voor de wetenschappelijke revolutie

  • Kritische houding
  • Nieuwsgierigheid

 

In de 17e eeuw komt er iets nieuws bij:

  • Systematische beoefening – zelf onderzoeken en zelf kijken hoe iets in elkaar zit, observeren. Zelf ervaren hoe dingen werken en in elkaar zitten.

 

Wetenschappelijke revolutie werd gestimuleerd door:

  • Instrumenten (microscoop enzovoorts)
  • Communicatie die toenam tussen verschillende wetenschappers (wetenschappelijke tijdschriften)
  • Wetenschappelijke academies – beste wetenschappers bij elkaar gezet om samen ontdekkingen en onderzoeken te doen

 

 

 

 

 

Tijdvak 7 – De Verlichting

 

De Verlichting (cultuur, politiek, sociaal, economie)

 

Vertrouwen op het eigen verstand:

  • Griekse filosofen proberen rationele verklaringen te vinden voor de wereld om hun heen
  • Humanisten uit de Renaissance zorgen voor nieuwe wetenschappelijke belangstelling
  • Wetenschappelijke revolutie ontstaat

 

De wetenschappelijke revolutie is de aanloop tot de verlichting. In de 18e eeuw komt er een nieuwe stromingen op gang.

 

De Verlichting:

Stroming van geleerden die denken dat alles met behulp van het verstand kon worden verklaard. Dat zou bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving. Drie belangrijke kenmerken:

  • Vertrouwen op het eigen verstand
  • Wetenschappelijke manier van onderzoeken voor alle terreinen van de samenleving
  • Grote maatschappelijke vooruitgang (groot vertrouwen in de toekomst)

 

Voorbeelden van verlicht denken:

  • Religie
    • Voltaire – voor tolerantie en godsdienstvrijheid. Kritiek op de katholieke kerk (was een geestelijke echt nodig?), hij geloofde nog wel in God. Hij geloofde dat God op dit moment geen invloed meer had op de huidige wereld.
  • Politiek
    • Voltaire – vond het gewone volk dom en het moest geregeerd worden door een absolute vorst. HIJ WAS DUS VOOR ABSOLUTISMERousseau – volkssoevereiniteit = alle macht ligt bij het volk. Hij wilde ook een sociaal contract: afspraken die gelden voor de hele bevolking
    • Locke – sociaal contract: afspraken die gelden voor de hele bevolking. Ook moesten de rechten van burgers beschermd worden
    • Montesquieu – scheiding van de machten voorkomt machtsmisbruik

(onder de streep TEGEN ABSOLUTISME)

 

  • Sociaal
    • Rousseau – tegen de standensamenleving, alle mensen gelijk
  • Economie
    • Smith – zoveel mogelijk vrijheid in de economie (vrijhandel) weinig bemoeienis van de overheid.

 

Verlichte ideeën werden verspreid via:

  • Brieven gericht aan andere verlichte denkers, van verlichte denkers
  • Boeken (Encyclopédie was een erg belangrijk boek voor de verlichting)
  • Salon-bijeenkomsten – samen discussiëren over een bepaald idee of boek

 

 Verlicht absolutisme (politiek, sociaal)

 

Wat is verlicht absolutisme

  • Regeringsvorm waarbij de vorst probeert om met verlichte ideeën zijn bestuur te verbeteren, maar wel alle macht blijft houden. Voorbeeld: Frederik de Grote (vorst van Pruisen)

Frederik de Grote wil het beste doen voor zijn volk, maar hij beslist uiteindelijk. De maatregelen die hij daarbij voert zijn:

  • Godsdienstige verdraagzaamheid
  • Introductie goede, voedende, goedkope voeding voor alle lagen van de bevolking
  • Droogleggen van moerassen voor nieuwe landbouwgrond

 

Standensamenleving bleef bestaan:

  • Geestelijkheid
  • Adel
  • Boeren en burgers

 

 Slavernij en abolitionisme (politiek, sociaal, economie)

 

17e: opkomst plantagekoloniën

  • Mijnen enz. raakten uitgeput
  • Overzees Europees gebiedsdeel met grote landbouwbedrijven.
    • Vaak werden hier slaven aan het werk gezet

 

Dit is het begin van de transatlantische slavenhandel

 

Driehoekshandel:

  • Begint in Europa à handelaren gaan met goederen naar Afrika
  • Afrika à slaven worden geruild voor de Europese goederen
  • Overtocht naar Amerika à slechte omstandigheden
  • Amerika à verkocht op een slavenmarkt, daarna lange dagen werken op de plantages, slaven werden slecht behandeld door de plantage eigenaren
  • Producten uit Amerika à weer teruggevoerd naar Europa en daar verhandeld

 

18e eeuw – de verlichting

  • Verlicht denkers kwamen op voor de gelijkheid van mensen
  • Abolitionisme à afschaffing van de slavernij en de slavenhandel

 

Democratische revoluties (politiek)

 

Democratische revolutie is:

Verandering in het bestuur van een land, waardoor het volk meer macht krijgt ten koste van de macht van de koning. Deze verandering wordt vastgelegd in de grondwet.

 

Grondwet – de belangrijkste wet van het land – er staat hoe een land geregeerd wordt en wat de rechten en plichten van de burgers zijn.

 

Staatsburger – iemand die burgerrechten in een staat heeft

Grondrechten – vrijheidsrechten die burgers beschermen tegen oneerlijke behandeling

 

Democratische revoluties vonden ook weer plaats onder de invloed van de verlichting.

 

 

 

 

 

 

Revoluties:

 

1.Amerikaanse revolutie (1775-1783)

Veel vrijheid in het bestuur. De koning op dat moment, wil toch weer absolute macht. George III is ook verwikkeld in een oorlog waarvoor belastingen nodig zijn. Het volk is het hier niet mee eens. Zij willen alleen belasting betalen wanneer ze inspraak krijgen.

  • Boston Tea Party (1773) – startsein voor alle ongeregeldheden
  • Onafhankelijkheidsverklaring (1776) – 13 koloniën maken zichzelf onafhankelijk
  • Invoering van de grondwet (1789) – scheiding van de machten komt terug

 

 

2.Bataafse Revolutie (1795-1806)

Patriotten waren het er niet mee eens dat de stadhouder zich steeds meer als een vorst ging gedragen. De welvaart in de republiek nam af en daar kreeg de stadhouder de schuld van.

  • ‘Aan het volk van Nederland’ pamflet verspreid (1781) – modernisering van het systeem
  • Burgeroorlog (1784-1787) – de patriotten winnen niet, de stadhouder wint
  • Bataafse Republiek (1795) – patriotten komen terug en winnen
  • Grondwet (1798) – scheiding van de machten, algemeen mannen kiesrecht enz.
  • Napoleon (1806)

 

3.Franse Revolutie (1789-1799)

De derde stand, de boeren enz., zijn vooral erg ontevreden. Er was een oplopende staatsschuld, kwam door oorlogen en de dure hofhouding. Door belastingen kwam Frankrijk aan inkomsten, maar alleen de derde stand moest belasting betalen. Er is een misoogst en de koning wil de belastingen gaan verhogen, daar gaat het dus fout.

  • Staten-Generaal komt bij elkaar (1789) – de derde stand voelt zich benadeeld
  • Oprichting Nationale Vergadering (1789) – de bevolking van Parijs staat achter de Nationale Vergadering
  • Grondwet (1791) – veel macht bij de koning weggehaald, meer inspraak voor het gewone volk, trias politica
  • Terreur (1793-1794) – mensen die niet radicaal zijn, worden vermoord
  • Nieuwe grondwet (1795) – iets minder democratisch, maar er is wel meer rust
  • Napoleon (1799) – moderniseert het bestuur, zorgt voor rust, laat verlichte ideeën bestaan

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.