Kenmerkende aspecten.
● De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
Keizer Theodosius 1 maakt het christelijke geloof staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk.
Niet lang daarna, viel het West-Romeinse Rijk uit elkaar, maar het christendom behoudt wel haar kracht.
Ze behielden deze godsdienst omdat, het een eenheid creëert en het geeft een gevoel van saamhorigheid en minder onderlinge conflicten.
Kloosters spelen een grote rol in het dagelijks leven.
● Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
Aan het begin van de 7e eeuw is Mohammed erin geslaagd een groot deel van de Arabische wereld te verenigen in een nieuw geloof, de islam. Deze godsdienst heeft maar een god en een heilig boek.
De snelheid van de veroveringen heeft meerdere oorzaken:
- De oorlogen tussen het Byzantijnse rijk en het Perzische rijk, daardoor zijn ze te zwak om ook nog tegen de arabieren te vechten.
- De Djihad, inspannen om het geloof te verbreiden en goede werken te doen.
- De volbloed Arabische paarden.
● De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
In de tijd van monniken en ridders kent Europa weinig steden van formaat. De steden die er nog zijn, zijn voortgekomen uit de tijd van de Romeinen.
Het overgrote deel van Europa wordt bevolkt door zelfvoorzienende autarkische en geïsoleerde gemeenschappen.
Het domeinstelsel of hofstelsel heeft een heldere hiërarchie van rechten en plichten.
Doordat de boeren samenwerken ontstaat er een relatief veilige haven. Domeinen ontwikkelen zich tot autarkische leefgemeenschappen met heel weinig contact met de buitenwereld.
Het hofstelsel is een economisch systeem.
Rechten
Plichten
Eigenaar van het domein
- Deel van de opbrengst innen
- Land van de eigenaar (vroonland) wordt bewerkt door de boeren
- Bescherming bieden
- Voorzieningen als molen smidse, bakkerij, weverij faciliteiten
Horige boer
- Bescherming
- Een eigen stukje land om voor eigen gebruik te verbouwen
- Eigen woning
- Onderhouden en bewerken van het vroonland
- Afstaan van oogst
Vrije boer
- Eigen land en hoeve op het domein of eigendom van de heer
- Heer bijstaan tijdens militaire veldtochten
- afstaan van oogst
Lijfeigenen
- Kost en inwoning
- Bewerken van het vroonland
- Werken in dienst van de heer op het domein
● Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk, werden er grote gebieden in Europa veroverd en met elkaar verbonden als een rijk.
Door een slechte infrastructuur en slechte communicatiemiddelen, moesten de vorsten andere oplossingen bedenken; dit deden ze door edelen - leenmannen - van privileges en vooral grond te voorzien.
Hiermee verzekeren de vorsten - leenheren - zich van de steun en loyaliteit van de edelen binnen hun rijk. Edelen moeten hun eed van trouw aan de vorst waarmaken op het slagveld. Dit feodale stelsel of leenstelsel is een politiek systeem.
● De opkomst van handel en ambacht die de basis legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
Er breekt een nieuwe tijd aan voor Europa, er komt een einde aan de invasies van Vikingen en andere stammen, de bevolking begint te groeien en er ontstaan nieuwe landbouwtechnieken (drieslagstelsel), hierdoor komen er veel voedseloverschotten.
Gent en Brugge werden internationale handelscentra.
● De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
De stedelingen krijgen van de leenheren eigen rechten, als tolvrijheid of vrijstelling van dienstplicht.
De macht van steden neemt toe, er ontstaan zelfs onafhankelijke stadstaten, de landsheer wil hier wel wat voor terug: ze moeten belastingen betalen en hem militair steunen.
● Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoort te hebben.
Rond het jaar 1100 gaan de paus en West-Europese vorsten steeds openlijker de strijd aan over wie de hoogst wereldlijke macht heeft.
Bisschoppen zijn in dienst van de kerk, ze maken deel uit van de geestelijke macht.
Er werd een compromis gesloten waarbij de paus de macht over de kerk en het geloof behield, maar de vorsten over alles wat daarbuiten viel.
● De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.
Rond het jaar 1100 vroeg de keizer van het Byzantijnse rijk hulp bij de paus in Rome tegen de Turkse stammen. Zij bedreigen namelijk het christendom, met hun enorme godsdienst groei.
De paus roept daarom vrijwilligers op voor een kruistocht.
Doel:
- Terugdringen van de Turkse invallen in het Byzantijnse rijk.
- Bevrijden van het Heilige Land Palestina.
Reden voor grote aantallen vrijwilligers:
- Bevolkingsgroei in Europa zorgde ervoor dat land en macht verdeeld moeten worden.
- De paus belooft vergeving van zonden, zodat ze in de hemel zouden komen.
- Voor edelen en ridders is er de mogelijkheid om macht te verwerven buiten Europa.
● Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Koningen reizen voortdurend om hun macht te tonen aan hun onderdanen. Door de komst van de geldeconomie wordt het landbestuur makkelijker.
Tijd van steden en staten.
Kenmerkende aspecten.
● De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarischurbane samenleving.
Na 1000 ging de landbouw meer opbrengen. Er ontstonden duizenden steden waar handelaren en ambachtslieden leefden.
● De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Steden werden zelfstandiger doordat edelen hun steeds meer rechten verleenden, in ruil voor geld. Door hun rijkdom en vrijheid hadden de steden een grote aantrekkingskracht op bewoners van het platteland. De macht van de steden kwam in handen van een elite van rijke kooplieden.
● Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
In de tijd van steden en staten waren mensen erg gelovig. De kerk had grote invloed op de samenleving. Vanaf 1075 voerde de paus met de Duitse keizer de Investituurstrijd over de benoeming van bisschoppen. De paus won maar kon zijn wil niet opleggen aan alle vorsten.
● De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
Aan het eind van de 11e eeuw werd Jeruzalem veroverd door een christelijk leger afkomstig uit West-Europa.
In de 12e en 13e eeuw volgden meer kruistochten om gebieden ten oosten van de Middellandse Zee te veroveren of in christelijke handen te houden.
● Het begin van staatsvorming en centralisatie.
In de tijd van steden en staten vergrootten de Franse en Engelse koningen hun macht, met een eigen leger, ambtenaren en landelijke rechtspraak. Hiermee begonnen ze een centraal bestuur.
Vroegmoderne tijd.
De veranderingen die plaatsvinden in de Vroegmoderne tijd zijn bepalend voor onze moderne tijd. De aandacht voor het individu, de wetenschap en het aardse leven neemt weer toe.
Het christendom valt uiteen. En er ontstaan nieuwe denkwijzen en veranderende sociale en politieke opvattingen.
Tijd van ontdekkers en hervormers.
Rond 1500 worden in Europa de tekenen steeds duidelijker dat er een nieuwe tijd is aangebroken.
Nieuwe staten hebben machtige koningshuizen die hun landen centraal besturen. De eenheid binnen het christendom komt tot een einde door de komst van hervormers en nieuwe stromingen.
De renaissance in Italië en Vlaanderen veroorzaakt een ongekende ontwikkeling van de beeldende kunst en literatuur. Carpe diem neemt de plaats in van het memento mori.
Onder invloed van hervormers als Luther en Calvijn komen er protesten tegen de toenemende centralisatiepolitiek.
Kenmerkende aspecten.
● Het begin van de Europese overzeese expansie.
Rond het jaar 1415 heroveren de Portugezen de Marokkaanse havenstad Ceuta, daarna varen ze steeds zuidelijker. Daar worden de eerste winstgevende plantages gericht voor Portugal, waar vooral de bevolking van Afrika als slaven te werk wordt gesteld.
● Het veranderde mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
In de Middeleeuwen was het leven na de dood het belangrijkste, maar met de opkomst van rijke steden, handel en culturele uitwisseling groeit bij de bestuurlijke en economische elite van Europa het besef dat het individu een eigen rol kan spelen in de samenleving.
Het karakter van de mens verandert langzaam, kregen meer oog voor het leven op aarde.
● De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de Klassieke oudheid.
Door de oplevende economie en handel ontstaan er in Europa enkele verstedelijkte gebieden.
Kunstenaars en schrijvers bestuderen de klassieke vormentaal en vinden inspiratie voor een nieuwe kunstvorming → De Renaissance (wedergeboorte). In de literatuur krijgt de heroriëntatie op het klassieke erfgoed de naam humanisme.
● De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg heeft.
Maarten Luther liet weten dat hij de machtsaanspraken en de zelfgemaakte wetten en regels van de kerk onjuist vindt. Volgens hem is alleen de Bijbel richtinggevend in het geloof.
Hierdoor ontstonden spanningen, strijd en een splitsing van de kerk in een rooms-katholieke en een protestantse richting.
Calvijn vond dat lagere overheden zich mogen verzetten tegen een hogere overheid.
● Het conflict in de Nederlanden dat resulteert in de stichting van een Nederlandse staat.
Doordat er in de Nederlanden een opstand uitbreek in 1568 zijn, daarvoor twee oorzaken aan te wijzen
- De centralisatiepolitiek van Karel V en Filips de tweede.
- De afkeer onder Nederlandse protestanten en katholieken vanwege de ernstige kerttervervolging.
Het conflict met Spanje loopt zo erg uit de hand dat er in 1581 het Plakkaat van Verlatinghe werd opgesteld. Dit werd opgesteld, zodat de Nederlanders het gezag van de Spaanse koning niet langer meer erkennen.
De Staten Generaal besloot in 1588 dat de Nederlanden ook zonder vorst bestuurd kon worden → De Republiek der Zeven Verenigde Provinciën.
Tijd van de regenten en vorsten.
In de 17e eeuw bereikt de macht van de vorsten in Europa een hoogtepunt. De absolute soevereiniteit wordt algemeen geaccepteerd.
De Nederlanden hebben geen vorst, de macht ligt in de handen van de regenten, die zich inzetten voor de burgerij.
Er ontstaat een wereldeconomie waarin Nederlanders, Engelsen en later de Fransen een hoofdrol spelen.
Kenmerkende aspecten.
● Het streven van vorsten naar absolute macht.
In de Vroegmoderne tijd staat de machtsverhouding tussen koning en parlement vaak ter discussie.
De koning wil centraliseren om de samenleving veilig en ordelijk te houden.
Eind 16e eeuw groeit de behoefte aan een stevig en stabiel koningschap.
● De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
In de 15e en 16e eeuw maken de Hollandse steden al een snelle economische ontwikkeling door. De 17e eeuw gaat de geschiedenis in als Gouden Eeuw. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:
- De moedernegotie: handel die veel winst opleverde in Amsterdam.
- Het ontbreken van een feodale traditie in de landbouw waardoor ondernemerschap veel ruimte krijgt.
- De aanwezigheid van bruikbare waterwegen.
De oorlog met Spanje moet bekostigd worden. Religieuze tolerantie levert de steden veel migranten op die de handel en nijverheid laten groeien → er ontstaat een burgerlijke cultuur met veel aandacht voor luxeartikelen, kunst en wetenschap.
● Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
Door de Europese overzeese expansie ontstaat er een wereldwijde handelscontacten. Hier komt een handelskapitalisme uit voort.
Overheden gaan private ondernemingen dwingen meer samen te werken. Engeland → East India Company. De Republiek → VOC en WIC
Naam
Vereenigde Oost-indische Compagnie VOC
West-Indische Compagnie WIC
Oprichtjaar
1602
1621 en 1674 vernieuwd
Monopolie
De handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop
De handel tussen de kust van West-Afrika en Noord- en Zuid-Amerika
Doel / belangrijkste producten
Specerijen, textiel, thee en koffie
Kaapvaart, slaven, goud, tabak en suiker
● De wetenschappelijke revolutie.
Klassiek-religieuze ideeën maken plaats voor modern-wetenschappelijke ideeën. In de 17e eeuw neemt de twijfel over de Bijbelteksten en de wetenschappelijke bevindingen toe.
Wetenschappers vertrouwen liever op eigen waarneming, proeven doen en logisch nadenken → ingrijpende veranderingen → op het gebied van de natuurkunde, wiskunde, sterrenkunde, scheikunde en biologie.
Er ontstaat een compleet nieuw wetenschappelijk wereldbeeld.
Tijd van pruiken en revoluties.
Er ontstaat in de 19e eeuw een mengeling van zien van uiterlijk vertoon van de aristocratie en innerlijke verdieping van invloedrijke wetenschappers en denkers. Philosophes denken na over de godsdienst, politiek, normen en waarden, de veelbelovende toekomst.
Door de verspreiding van verlichte denkbeelden ontstaat er meer behoefte bij de burgers om deel te nemen aan het bestuur.
Vorsten als Lodewijk de zestiende en Marie-Antoinette krijgen te maken met opstand en revolutie → worden onthoofd.
De rechten van burgers worden belangrijker en worden uiteindelijk vastgelegd in grondwetten.
Kenmerkende aspecten.
● Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat wordt toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
Filosofen komen in de 17e eeuw tot de overtuiging dat mensen alles met gezond verstand kunnen beredeneren.
Het rationalisme groeit, alles lijkt mogelijk. De mensen zijn erg optimistisch.
● Voortbestaan van ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Door de Verlichting groeit de kritiek op het absolutisme. Ze vinden dat er te veel machtsvertoon en machtsmisbruik is. De vorsten die zich er bij aan sluiten gaan ‘modern’ regeren, meer in dienst van het volk. Alles voor het volk maar niets door het volk.
● Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
Begin 17e eeuw komen de eerste Engelse kolonisten aan bij de kust van Noord-Amerika. Daarna stichten ook Duitsers, Zweden, Fransen en Nederlanders hun kolonies. In de 18e eeuw breiden de Spanjaarden hun gebied vanuit Mexico verder uit.
Er ontstaan grote plantagekolonies, die luxeproducten voor de moederlanden in Europa produceren en het werk laten doen door Afrikaanse slaven.
Onder invloed van het christendom en de Verlichting ontstaat er een beweging die wilt dat de slavernij wordt afgeschaft (abolitionisme).
● De democratische revoluties in westerse landen met gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
De verlichting veroorzaakt grote veranderingen in het denken over sociale verhoudingen, politiek, economie en religie.
Rijke burgers willen meer invloed op het bestuur en arme burgers willen een beter bestaan.
Burgers zijn niet langer bereid om belasting te betalen aan een overheid die zich bezighoudt met militaire conflicten en machtsvertoon.
Er breken een aantal democratische revoluties uit waarin hervormingen worden geëist.
1. De V.S. nemen het initiatief door zich los te maken van de Engelse monarchie.
2. Het Franse volk komt in opstand in 1789 tegen de koning Lodewijk de zestiende.
3. In Nederland maakt de Bataafse revolutie een einde aan de oligarchie van de regenten en de geld verspillende stadhouder Willem de vijfde.
Moderne tijd.
vanaf 1800 vinden er ingrijpende veranderingen plaats. Wetenschappelijke uitvindingen zorgen ervoor dat mensen zich met treinen, auto’s en vliegtuigen verplaatsen.
Industriële revoluties maken massaconsumptie mogelijk.
Doordat er meer mensen geboren worden, spreken we van een enorme sociaaleconomische verandering → door → deze bevolking groei wordt de invloed van de mensen in de politiek groter door democratisering.
Na twee vernietigende wereldoorlogen komen er nieuwe politieke stromingen, deze leiden soms tot ideologische oorlogen.
Door de grote uitvindingen als computers, televisies en internet, maakt het contact tussen mensen veel makkelijker. Er is sprake van globalisering, een multiculturele samenleving met een steeds pluriformer karakter.
Tijd van burgers en stoommachines.
De industriële revolutie is eind 18e eeuw begonnen in Engeland, en verspreidde zich in de 19e eeuw over de westerse wereld. De industrialisatie verloopt traag, maar zorgt wel voor blijvende veranderingen op economisch, sociaal en politiek gebied:
Economisch - de stoommachine staat voor de basis van de moderne industriële samenleving.
Politiek/sociaal - laten de Europese burgers zich definitief gelden in de politiek.
Kenmerkende aspecten.
● De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legt voor een industriële samenleving.
Belangrijke voorwaarden die de industriële revolutie mogelijk maakten
- Veel wetenschappelijke belangstelling voor experimenteren en uitvindingen → dankzij → de Verlichting.
- Veel koopman-ondernemers, die investeren en commercialiseren.
- Voldoende kapitaal.
- De bevolking groeit → voldoende aanbod van personeel.
De industrialisatie heeft ook grote invloed op:
- De landbouw.
- Het transport.
- Behoefte aan grondstoffen.
- Modern Imperialisme: Europese regeringen zetten de bevolking in hun koloniën onder druk om meer te produceren en een intensieve zoektocht naar nieuwe koloniale gebieden.
Voor de industriële revolutie
Na de industriële revolutie
Handwerk
Machinearbeid
Thuiswerk
Fabrieksarbeid
Nijverheid
Industrie
Kleinschalig
Grootschalig
Productie voor lokale markt
Productie voor internationale markt
Kolonialisme
Modern Imperialisme
Agrarisch-urbane samenleving
Industriële samenleving
● Discussies over de ‘sociale kwestie’.
Industrialisatie leidt tot verstedelijking (urbanisatie). Door de snelle groei van de steden en de bevolking is er woningnood, waardoor mensen dicht op elkaar wonen en er sociale spanningen en besmettelijke ziektes ontstaan. De levens verwachting is laag en er is een hoge kindersterfte.
Liberalen hebben in de loop van de 19e eeuw in veel landen de politieke macht in handen. Zij geloven dat de economie en de samenleving het beste functioneren wanneer er een zo groot mogelijke vrijheid is (volgens Adam Smith).
Sociale wetgeving komt traag op gang. Kinderwetje Van Houten is de eerste sociale wet in Nederland (1874).
● De moderne vorm van imperialisme die verband houdt met de industrialisatie.
Eind 19e en begin 20e eeuw komt de industrialisatie in de westerse wereld in een stroomversnelling → waardoor → er toenemende productie en later massaproductie is → de prijzen dalen → hierdoor → er wordt meer geconsumeerd (leidt tot massaconsumptie).
● De opkomst van emancipatiebewegingen.
Het revolutiejaar 1848 leidt ertoe dat de liberale burgerij in veel Europese staten een overheersende invloed krijgt → hierdoor → komt de emancipatiebeweging op in Europa: Arbeiders organiseren vakverenigingen en vrouwen organiseren verenigingen die strijden voor vrouwen kiesrecht en toegang tot onderwijs.
Koning Willem de tweede geeft uit angst toestemming een liberale grondwet te laten ontwerpen.
Grondwetswijziging van 1848: Macht van de koning wordt beperkt en Vrijheid van meningsuiting.
De grondwet van 1848 maakt een eind aan de overheersende invloed van de protestantse Nederlandse Hervormde Kerk (calvinisten) → waardoor → De opkomst van de emancipatiebeweging van de katholieken tot gang komt → en de protestanten hier vervolgens op reageren door de oprichting van organisaties speciaal voor protestanten : eigen scholen, politieke partij, krant enz. → katholieken gaan hetzelfde doen.
● Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces.
1815: Congres van Wenen: restauratie in Europa na de val van Napoleon. De belangrijkste vorsten en politiek leiders herstellen hun oude machtspositie → conclusie → het conservatisme wordt de overheersende ideologie in Europa. Het verlichte denken en de liberaal ideeën worden hardhandig onderdrukt.
● De opkomst van politiek- maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
De opkomst van nieuwe politiek-maatschappelijke stromingen:
1. Opkomst van het liberalisme → doel → een samenleving zo groot mogelijke vrijheid.
2. Opkomst van het ‘wetenschappelijk’ socialisme → doel → rechtvaardige samenleving met een zo groot mogelijke gelijkheid. Het liberalisme, nationalisme en het confessionalisme zijn hier tegen Karl Marx was een vertegenwoordiger.
3. Opkomst van het confessionalisme → doel → christelijke samenleving, waarin protestanten en katholieken zich los van elkaar goed kunnen ontwikkelen.
4. Opkomst van het feminisme → doel → gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
Tijd van de wereldoorlogen.
Rond 1900 zijn er nog niet veel politieke en sociaaleconomische problemen. De mensen zijn optimistisch over hun toekomst, er komt een sociale wetgeving en algemeen kiesrecht. Door de op gang gekomen industrialisatie komen er meer en goedkopere producten op de markt.
De machtigste Europese landen (Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije en Rusland) hebben wel koloniale problemen maar niet zo erg, dat er een oorlog verwacht wordt.
Het optimisme was onterecht, want met de eerste helft van de 20e eeuw is met twee wereldoorlogen de bloedigste periode uit de geschiedenis.
Kenmerkende aspecten.
● De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massa-organisatie.
Democratisering, leerplicht, algemeen kiesrecht en toenemend nationalisme vergroten de politiek-maatschappelijke interesses van de snelgroeiende bevolking. Door moderne communicatiemiddelen wordt de bevolking sneller en makkelijker geïnformeerd.
Film, fotografie en radio bereiken een groot publiek → gevolg → er ontstaan massa-organisaties → gevolg → communicatie met eigen organisatie en burgers wordt belangrijker → gevolg → propaganda wordt een invloedrijk middel om de mening van het volk te sturen
Propaganda wordt vooral in totalitaire staten gebruikt.
● Het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën communisme en fascisme nationaalsocialisme.
Er ontstonden totalitaire ideologieën:
1. Communisten grijpen de macht tijdens de Oktoberrevolutie (1917) in Rusland. Ze willen deelname van Rusland aan de oorlog beëindigen en proletarische wereldrevolutie.
2. Fascisten komen aan de macht in Italië (samen met de nationalisten en oud-strijders).
3. Nationaalsocialisten komen aan de macht in Duitsland, ze willen de Vrede van Versailles ongedaan maken.
De overeenkomst tussen deze drie ideologieën is dat de leiders een totalitaire staat vestigen.
De crisis van het wereldkapitalisme.
In 1929 viel de economie om in de Verenigde Staten (de val van Wall Street).
Er ontstaat een financiële crisis een daardoor → een bankencrisis, ondernemingen gaan failliet en een enorme groei van werkeloosheid.
Door de val van Wall Street, heeft dit ook gevolgen voor Europa en de rest van de wereld.
Namelijk, de Amerikanen hebben minder vraag naar Europese producten en de Verenigde Staten stoppen met leningen aan Europese landen (vooral aan Duitsland).
In 1933 wordt Roosevelt president van de Verenigde Staten en kiest voor een geleidenmarktkapitalisme, of terwijl actief ingrijpen in de economie.
● Het voeren van twee wereldoorlogen.
Belangrijkste oorzaken WO1:
- Militaire bondgenootschappen.
- Weltpolitik.
- Militarisme en nationalisme.
De aanleiding van de oorlog de moord in Sarajevo op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije.
Kenmerken:
- Massale legers.
- Idustriële legers.
- Enorme kanonnen en gifgas.
- Duikbotenoorlog.
Rusland sluit na de Oktoberrevolutie een wapenstilstand en vrede met de centralen.
Geallieerden: Centralen:
- Frankrijk - Duitsland
- Engeland - Oostenrijk-Hongarije
- Rusland - Italië
De geallieerden hadden een verdrag voor de centralen: het Verdrag van Versailles.
De Vrede van Versailles is een van de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog.
Andere oorzaken waren:
- Agressieve expansiepolitiek van bondgenoten.
- Nationalisme en ideologische tegenstellingen.
In September 1939 valt Duitsland Polen aan.
Kenmerken WO2:
- Wereldoorlog in meerdere continenten.
- Tanks en vliegtuigen.
- Nieuwe wapens (atoombommen).
Afloop WO2:
- Geallieerden eisen onvoorwaardelijke overgeving van de landen van de Driehoek ( Fascisten, nationaalsocialisten en extreem nationalisten Duitsland, Italië en Japan).
- Mei 1945 geeft Duitsland zich over (Italië al in 1943).
- Augustus 1945 geeft Japan zich over.
Er komt door onderlinge verdeeldheid tegenstellingen tussen vrijheid een communisme. → hierdoor → ontstaat de Koude Oorlog
● Racisme en discriminatie die leiden tot genocide, in het bijzonder op joden.
Racisme groeit in een extreme vorm van verheerlijking van het eigen volk.
Het eigen volk en het eigen ras was superieur.
Nationalisme en racisme komen samen in de totalitaire ideologie van het nationaalsocialisme.
Hitler vond dat het blanke ras ‘het Arische ras’ het meest begaafd en superieur was.
1933: Hitler komt aan de macht.
1935: Racistische Neurenberger wetten (huwelijken tussen joden en niet-joden werden verboden).
1938: Reichskristallnacht.
Gevolg hiervan is dat de Duitsers in de bezette gebieden een bepaald patroon van racistische en antisemitische maatregelen:
- Regristratie.
- Isolement (beperkende maatregelen).
- Concentratie.
- Deportatie.
1942: Wannsee conferentie (oplossing van het joden vraagstuk, Endlösung).
Bij de Endlösung wordt er besloten tot genocide.
● De Duitse bezetting van Nederland.
10 mei 1940 valt Duitsland Nederland aan, koningin Wilhelmina en haar regering vlucten naar Engeland.
Op 14 mei 1940 geeft Nederland zich over.
Bezettingsfase 1:
Nederlanders worden met zachte hand aangepakt.
Reactie hierop:
Februaristaking 1941
Bezettingsfase 2:
Nederlandse bevolking wordt met harde hand onderdrukt.
Joden worden naar kampen gedeporteerd.
Reactie hierop:
Actief verzet groeit
1944: Geallieerden bevrijden het zuiden van Nederland.
1944-1945: Hongerwinter.
5 mei 1945: Duitse bezetter capituleert.
● Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
De schade en verwoestingen zijn in de Tweede Wereldoorlog nog erger dan in de Eerste Wereldoorlog, dit komt met name door: bombardementen, raketaanvallen en massavernietigingswapens zoals atoombommen en gifgas.
De burgerbevolking wordt op vele manieren betrokken met deze oorlog:
- Tekorten van producten.
- Arbeidsinspanningen van zowel mannen en vrouwen.
- Bombardementen.
- Families met oorlogsslachtoffers.
- Dwangarbeiders.
● Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Nederlands-Indië, Brits-Indië en Vietnam verzetten zich. Hierdoor ontstaan er onafhankelijkheidsoorlogen en vrijheidsstrijd.
Gevolg daarvan: dekolonisatie.
1947: Onafhankelijkheid van India en Pakistan.
1949: onafhankelijkheid van Indonesië.
1954: onafhankelijkheid van Vietnam.
Tijd van televisie en computer.
Na twee vernietigende wereldoorlogen, raakt de wereld verstrikt in de Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Het einde van de Koude Oorlog is in 1989 met de val van de Berlijnse Muur.
Amerika neemt na de Tweede Wereldoorlog de leiding in de wereld, maar aan het eind van de 20e eeuw is China dat vooral economisch sterk opkomt.
Kenmerkende aspecten.
● De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie beheersen de wereldpolitiek. Ze willen beide hun invloedssfeer uitbreiden.
Het gevolg hiervan:
- Wederzijds wantrouwen.
- Ontstaan Koude Oorlog.
- Ijzeren Gordijn.
- Duitsland wordt verdeeld door oost en west.
● De dekolonisatie die een eind maakt aan de westerse hegemonie in de wereld.
Na de dekolonisatie in Azië begint in de jaren vijftig de dekolonisatie van Afrika en daarna die in het Caribische gebied.
De strijd voor onafhankelijkheid leidt tot geweld. Een van de bloedigste oorlogen is de onafhankelijkheidsstrijd tussen Frankrijk en Algerije (1954-1962).
Afrika is rond 1914 vrijwel volledig gekoloniseerd, maar zo’n halve eeuw later zijn vrijwel alle Afrikaanse koloniën onafhankelijk.
In het Caribische gebied wordt de Nederlandse kolonie Suriname in 1975 onafhankelijk. Dit loopt geweldloos omdat het land een aanzienlijk bedrag kreeg om het land op te bouwen.
Inwoners van Suriname kunnen kiezen voor Nederland of Suriname, in 1970-1980 emigreren de helft van de Surinaamse bevolking naar Nederland.
● De eenwording van Europa.
Na de wereldoorlogen waren de landen toe aan verandering.
Door de Koude Oorlog komt er een deling van Europa (grens is Ijzeren Gordijn).
De Verenigde Staten bieden het Marshallplan aan, voorwaarde voor het ontvangen van hulp is dat de Europeanen gezamenlijk een herstelprogramma opstellen.
1948: Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES).
1951: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), deze organisatie heeft zes leden: Frankrijk, Italië, de Benelux en West-Duitsland. Een kenmerk van de EGKS is dat de landen geen beheer hebben over de grondstoffen.
1957: Oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom).
Het doel van de EEG is invoering van een gemeenschappelijke markt.
Meer Europese landen willen lid worden van EG → verdubbeld naar 12 landen, door aansluiting van Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken, Griekenland, Spanje en Portugal.
1989: Val van de Berlijnse Muur, hierdoor komt een einde van de Koude Oorlog. Door dit einde is er een kans voor uitbreiding van de Europese Gemeenschap.
In 1992 verandert de EG naar de EU, oftewel Europese Unie.
● De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding geeft tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.
Amerika schakelt over van een oorlogseconomie naar een vredeseconomie. De Amerikaanse economie groeit sterk door:
- Babyboom.
- Nieuwe productietechnieken en automatisering.
Vanaf eind jaren vijftig begint er een ongekende welvaartstoename. De landbouw maakt steeds meer plaats voor industrie en de industrie maakt steeds meer plaats voor dienstensector.
Vanaf de jaren zestig komen er politiek-economische veranderingen.
- De overheid gaat een grotere rol spelen.
- Opbouw van de verzorgingsstaat.
- Toename van aantal jongeren dat onderwijs volgt.
Sociaal-culturele veranderingen vanaf de jaren zestig:
1. Veel jongeren van de babyboomgeneratie groeien op in een tijd van toenemende welvaart, er ontstaat een jongerencultuur met een groeiende generatiekloof en minder respect.
2. Tweede Feministische golf: jonge vrouwen willen gelijke kansen.
3. Vrijere opvattingen over huwelijk en seksualiteit, hierdoor komt ook de anticonceptiepil.
→ door deze veranderingen → verdergaande democratisering en individualisering, ontkerkelijking en ontzuiling, een grotere arbeidsparticipatie en liberale opvattingen over relaties, scheidingen, seksualiteit en drugsgebruik.
→ door deze veranderingen → verdergaande democratisering en individualisering, ontkerkelijking en ontzuiling, een grotere arbeidsparticipatie en liberale opvattingen over relaties, scheidingen, seksualiteit en drugsgebruik.
● De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenleving.
De vraag naar arbeidskrachten in West-Europa is groter dan het aanbod.
Bedrijven gaan buitenlandse werknemers aannemen, ze verwachten dat deze gastarbeiders na hun werk in dat land terugkeren naar hun vaderland, vaak gebeurt dit niet vanwege de economie of sociale omstandigheden. Door gezinshereniging neemt het aantal inwoners van buitenlandse afkomst in de meeste West-Europese landen toe.
Door de grotere welvaart, verzorgingsstaat, verbeterde gezondheidszorg en gestegen levensverwachting groeit de Europese bevolking.
De meeste West-Europese landen veranderen in een multiculturele samenleving. Het zijn pluriforme samenlevingen, waarbinnen mensen verschillende waarden en normen hebben.
Positief: grote verscheidenheid op kunst, muziek, voedsel, kleding etc.
Negatief: integratie tussen de verschillende culturen.
Europese politieke partijen die zich afzetten tegen immigratie en islam krijgen meer aanhang, en krijgen meer aandacht in de media.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
Tijdvak is vanaf 3000 v. Chr. :)
6 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Tijdvak 1
6 jaar geleden