S A M E N V A T T I N G G E S C H I E D E N I S T I J D V A K 1 E N 2
Tijdvak 1
KA 1: De levenswijze van de Jagers-verzamelaars.
Onze kennis over de prehistorie is gebaseerd op niet schriftelijke bronnen. Doordat er geen geschreven bronnen zijn, weten we relatief weinig over de prehistorie.
Jagers-verzamelaars leefden een nomadisch bestaan. Ze trokken voortdurend rond op zoek naar voedsel en zochten ’s nachts toevlucht voor roofdieren in grotten of bomen. De mannen gingen op jacht of vingen vis en de vrouwen verzamelden knollen en bessen en zorgden voor de kinderen.
De gemeenschappen van de jagers-verzamelaars waren egalitair --> er was weinig verschil in macht en rijkdom.
Jagers-verzamelaars uitten hun gedachten onder andere door rotsschilderingen, vuurstenen vuistbijlen vruchtbaarheidsbeeldjes en menselijke resten
Prehistorie = de tijd voor de uitvinding van het schrift, tot circa 3500 voor Christus.
Nomadisch bestaan = leefwijze waarbij mensen rondtrekken en geen vaste woonplaats hebben. Tegenovergestelde van het nomadische bestaan is een sedentair bestaan (vaste woonplek)
Archeologie = onderzoek van niet-schriftelijke bronnen uit het verleden.
Niet-schriftelijke bronnen/ ongeschreven bronnen = bronnen die geen tekst bevatten. Voorbeelden van niet-schriftelijke bronnen zijn werktuigen, botten, beeldhouwwerken, gebouwen, schilderijen, geluidsopnamen etc.
KA 2: Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
Zo’n 15000 jaar geleden steeg de gemiddelde temperatuur flink op deze aarde, waardoor dieren en planten verdwenen uit de te droog geworden gebieden. In de nieuw ontstane subtropische en gematigde klimaatzones nam juist de neerslag en daarmee de plantengroei toe.
Door de klimaatverandering ontstond de neolitische revolutie: de omschakeling van jagen-verzamelen naar landbouw als belangrijkste middel van bestaan rond 11.000 voor Christus.
In verschillende gebieden op de wereld, zoals in Mesopotamië in de vruchtbare halve maan, ontdekten mensen, onafhankelijk van elkaar, dat bepaalde gras- en graansoorten voedsel in de vorm van korrels voortbrachten.
Daarnaast wisten de jagers-verzamelaars dieren bij zich te houden die hen van vlees, melk, eieren en leer voorzagen. Deze cultivering van in het wild voorkomende planten en de domesticatie van dieren waren het begin van de akkerbouw en veeteelt.
Het ontstaan van de landbouw bracht verschillende gevolgen met zich mee:
- Door de overgang naar de landbouw steeg de voedselproductie en kwam er meer zekerheid over de kwantiteit en kwaliteit van het voedsel.
- Door de agrarische productie hoefden mensen niet meer rond te trekken voor voedsel. Ze gingen een sedentair bestaan leiden met vaste woonplaatsen, de boerendorpen.
- Door de stijging van de voedselproductie groeide de bevolking, want meer mensen bleven langer en kregen meer kinderen. Die kinderen zorgden op hun beurt ook weer voor meer nakomelingen.
In de nieuwe gemeenschappen van de agrarische samenleving hadden de boeren voldoende tijd voor andere zaken dan de landbouw. Zo kwam een voorzichtige arbeids- en taakverdeling op gang, die niet alleen bepaald werd, zoals bij de jagers-verzamelaars, door of je man of vrouw was.
Mensen maakten betere en nieuwere werktuigen. Ook besteedden mensen nu meer tijd aan het begraven van de overledenen, aangezien ze niet meer verder hoefden te trekken voor voedsel.
Doordat de dorpen en volken groeiden was er een betere vorm van leiderschap nodig. De taken en de vervulling van het leiderschap werden uitgebreider en in de grootste dorpen ontstond wat wij nu georganiseerd bestuur noemen. De verschillen in en tussen de dorpen namen op alle terreinen toe, maar nog steeds waren de boerengemeenschappen redelijk egalitair.
Neolithische revolutie/ Landbouwrevolutie = De overgang van jagen en verzamelen naar landbouw.
Sedentair bestaan = Leefwijze met een vaste woonplek.
Agrarische samenleving = Maatschappijvorm waarin landbouw het middel van bestaan is.
Vruchtbare Halve Maan = Het gebied in het Midden-Oosten waar de landbouw is ontstaan.
KA 3: Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Rond 3500 voor Christus ontstaan door de stijgende voedselproductie en de groeiende bevolking in het hele Midden-Oosten steden.
Een stad onderscheidt zich op vier hoofdpunten van een dorp:
- In een stad leeft een grote groep mensen dicht op elkaar.
- Landbouw is in een stad niet meer het belangrijkste middel van bestaan. Er is sprake van arbeidsverdeling en arbeidsspecialisatie.
- Een stad vervult een regionale functie op het gebied van handel, bestuur en cultuur.
- In een stedelijke gemeenschap is sprake van een groeiende hiërarchie op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied.
Deze vier belangrijkste kenmerken van de stad beïnvloeden elkaar. Door arbeidsspecialisatie ontstaan bijvoorbeeld verschillen op economisch en sociaal gebied. Op economisch terrein nemen binnen de beroepsgroepen ook de bezitsverschillen toe. Enkele boeren worden grootgrondbezitter met veel landarbeiders in dienst en sommige handelaren verwerven grote rijkdommen.
Het verschil in sociale status neemt ook toe in steden. Sociale gelaagdheid is een kenmerk van een hiërarchische stedelijke gemeenschap. Binnen sociale groepen ontwikkelen de mensen verschillende behoeftes, waarden en normen.
De rijke inwoners laten hun rijkdom zien door grote woonverblijven te laten bouwen. Onderaan de sociale ladder stonden de slaven.
Op politiek gebied krijgt de combinatie van hoogste priester en de aanvoerder van de krijgers een steeds belangrijkere rol in het bestuur. Na verloop van tijd wordt zijn functie erfelijk en ontstaat het koningschap. De koning geeft zowel leiding aan het bestuur als aan het leger.
De komst van de schriftelijke bronnen rond 3500 voor Christus betekent ook een ingrijpende stap voor het vak geschiedenis. Met de komst van het schrift eindigt de prehistorie, begint de steentijd en komt veel meer informatie over het leven van mensen in het verleden tot onze beschikking.
Irrigatie = het kunstmatig nathouden van landbouwgrond
Ambachtsnijverheid = Maken van producten met de hand en eenvoudige gereedschappen.
Landbouwstedelijke samenleving = Maatschappij waarin de landbouw het belangrijkste middel van bestaan is, maar waar steden een belangrijke functie hebben.
Hiërarchische samenleving = In een hiërarchische samenleving is er veel verschil tussen mensen qua macht en rijkdom.
Sociale gelaagdheid = Indeling van de samenleving in bevolkingsgroepen op basis van macht, rijkdom, beroep, onderwijs, waarden, normen, enzovoort.
Schriftelijke bronnen = Bron die (geheel of gedeeltelijk) bestaat uit tekst.
Tijdvak 2
KA 4: Ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
De term 'Griekenland' is rond 500 voor Christus eigenlijk niet juist. Het land was namelijk, in tegenstelling tot Mesopotamië en Egypte, geen eenheidsstaat. De door bergen en zeeën gescheiden steden en streken vormden niet één land met één bestuur, maar een lappendeken van allerlei stadstaten.
In Athene kreeg je het burgerschap als vrije, volwassen man (vanaf 18-23 jaar) van wie minimaal één ouder uit Athene kwam en als je de stad had gediend in een oorlog.
Door boetes en presentiegeld werd geprobeerd de deelname aan de democratie zo veel mogelijk te verhogen. Bestuurs- en rechtspraakfuncties werden bijvoorbeeld via loting aan de burgers toegewezen. Verschillende ambten hadden een verplicht roulatiesysteem: zo werd voorkomen dat één persoon heel lang dezelfde functie innam.
Ondanks de naam democratie voor het bestuur van de Atheners, zijn er toch een aantal verschillen tussen de Atheense democratie en onze tegenwoordige democratie.
- Een groot verschil is hoe de beslissingen genomen worden. In Athene was er directe democratie en in Nederland is er een indirecte democratie.
- Het stemrecht in Athene was alleen voor mannelijke inwoners van Athene die het burgerschap hadden, terwijl in Nederland iedereen boven de 18 jaar mag stemmen.
- In Athene mochten alleen de mensen die bij de Volksvergadering waren hun stem uitbrengen, en die stem werd pas uitgebracht nadat er gediscussieerd was. In Nederland mag je stemmen, ook zonder je verplicht te verdiepen in datgene waarover je stemt.
Schijnbaar onverklaarbare natuurverschijnselen en levensgebeurtenissen werden verklaard vanuit het gedrag van de goden. In de loop van de tijd kwam naast dit mythisch denken een ander geluid in de Griekse samenleving om de natuur en de wereld te verklaren, het wetenschappelijk denken. Dit zijn natuurfilosofen, zij geloofden niet in de mythen die hierover verteld werden. Om orde in de chaos van de wereld te scheppen gingen deze filosofen met hun verstand en onderzoek via hun zintuigen op zoek naar wetmatigheden.
Volgens Plato kon je door het gebruik van je verstand proberen tot juiste kennis te komen. Aristoteles lijkt het juist met Plato oneens te zijn. Hij stelt dat je aan juiste informatie kunt komen door de natuur op wetenschappelijke wijze te onderzoeken.
Stadstaat / polis = Zelfstandige Griekse stad met het omliggende platteland die zichzelf bestuurt.
Burgerschap = Status van een persoon met de daarbij horende politieke rechten en plichten van een land of stad.
Mythisch denken = Goden zijn de verklaring van de natuur en het leven.
Wetenschappelijk denken = Verklaring van de natuur en het leven door verstand en onderzoek.
Politiek = Wijze waarop een land, stad of gebied bestuurd wordt.
Directe democratie = Bestuursvorm waarbij burgers zelf de besluiten nemen.
Volksvergadering = Bijeenkomst van alle mannelijke burgers van de polis waarin werd vergaderd en besluiten werden genomen over politieke voorstellen.
Monarchie = Bestuursvorm met een erfelijk staatshoofd.
Aristocratie = Bestuursvorm waarbij de adel de macht heeft.
Tirannie = Bestuursvorm met een krachtige alleenheerser.
Ostracisme = Onderdeel van het Atheense bestuur waarbij de burgers stemmen om iemand te verbannen.
Indirecte democratie = Bestuursvorm waarbij burgers anderen kiezen om de besluiten te nemen.
KA 5: De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
Klassiek heeft twee betekenissen:
- Afkomstig uit de klassieke oudheid van de Grieken en Romeinen.
- tijdloze kwaliteit die gebaseerd is op de kunst uit de klassieke oudheid
In de architectuur zijn de tempels de opvallendste en bekendste Griekse bouwwerken. Hiernaast werden ook gebouwen voor de politiek en het vermaak gebouwd, zoals amfitheaters waarin toneel- en muziekvoorstellingen plaatsvonden.
De Romeinen pasten hun bouwtechnieken ook toe in openbare gebouwen als badhuizen (thermen), bruggen (viaducten) en waterverbindingen (aquaducten). En alles wat ze maakten, was net een slag groter en indrukwekkender dan wat Griekse voorgangers maakten. Zo werd het Colosseum het grootste amfitheater dat in de oudheid werd gebouwd en het aquaduct over de Franse rivier Gardon de hoogst aangelegde waterweg.
Drie hoofdstijlen In de bouwstijl van de Grieken herkennen we drie verschillende hoofdstijlen:
- Dorische stijl. Vanaf de zevende eeuw voor Christus kwam deze robuuste en sobere stijl op. Een Dorische zuil had geen voet/sokkel en geen versieringen.
- Ionische stijl. Ongeveer een eeuw later ontstond de rankere Ionische stijl. Bij deze stijl waren de zuilen dunner en kregen ze een voetstuk en een kapiteel met eenvoudige ronde krulversieringen (voluten).
- Korintische stijl. Weer later ontstond de weelderigste bouwstijl. Korintische zuilen waren op het kapiteel rijkelijk versierd met vele elkaar overlappende krullen die acanthusbladeren voorstelden.
Romeinen bouwden vooral met bogen en koepels, beton en baksteen en hadden trappen naar podiums.
Klassieke vormentaal = De manier waarop de Grieken en de Romeinen zich tussen 500 voor Christus en 500 na Christus zich uitdrukten in de kunst.
Realistische kunststijl = Kunststijl met het streven naar een levensechte, waarheidsgetrouwe weergave.
Idealistische kunststijl = Kunststijl met het streven naar het perfecte.
KA 6: De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
Aan de schijnbaar onstuitbare groei van Rome lagen diverse oorzaken ten grondslag:
- Onverzettelijkheid: voor Rome, voor de generaal. De Romeinse soldaten stonden erom bekend dat ze vrijwel nooit opgaven.
- De soldaten beschikten over uitstekende wapens als zwaarden, speren en schilden.
- Infrastructuur en bouwkunde. Een andere reden voor het succes van het leger was het direct aanleggen van wegen door heel het rijk.
- Soldij, buit, boerderij, burgerrecht. De soldaten ontvingen een vrij hoge soldij en een aandeel in de buit na de oorlog.
- Verdeel en heers: bondgenootschappen. De Romeinen wisten te profiteren van bestaande rivaliteit tussen de volken in een te veroveren gebied.
In 509 voor Christus, met de val van de laatste koning, was Rome een republiek geworden. De macht was in handen van enkele oude en rijke families met veel grondbezit. Deze edelen, de adel, beheersten de senaat en zo had Rome een aristocratische bestuursvorm.
KA 7: De confrontatie tussen de Grieks- Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
De Germanen leefden in een landbouwsamenleving zonder schrift. Vrede, zoals in het Romeinse Rijk, was de Germanen niet bekend. In het ruige landschap vochten ze regelmatig conflicten met elkaar uit over jacht- en leefgebieden. Vanwege hun primitieve levensstijl noemden de Romeinen hen barbaren.
De Germanen aan beide zijden van de grens namen regelmatig dienst in het Romeinse leger en onderhielden contacten voor bijvoorbeeld handel. Door deze contacten namen sommige Germanen, die buiten het Romeinse Rijk woonden, culturele elementen van de Romeinen over, zoals het Latijn.
Het traditionele beeld dat de hoofdoorzaak van de ondergang van het West-Romeinse Rijk ligt in de volksverhuizingen is inmiddels achterhaald. Wel is het zo dat de problemen waarmee het West-Romeinse Rijk kampte, uitvergroot en verergerd werden door de volksverhuizingen.
KA 8: De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
De christenen woonden verspreid over het Romeinse Rijk en verbreidden het geloof van Jezus onder de inwoners. Via het wegennetwerk en de gemeenschappelijke taal (Latijn) van de Romeinen kon het geloof zich zo spoedig verspreiden.
Al in 313 na Christus werd door keizer Constantijn een einde gemaakt aan de vervolgingen. Nadat hij in een machtsstrijd met een andere keizer terecht was gekomen, droomde hij over de god van de christenen.
Het gevecht met de rivaliserende keizer werd vervolgens onder het teken van deze nieuwe god gewonnen, wat hem tot eerste 'christelijke' keizer maakte. Of hij daadwerkelijk een christen was of zich uit politieke overwegingen bekeerde blijft de vraag. Vanaf de vierde eeuw werd het christendom de staatsgodsdienst onder keizer Theodosius.
REACTIES
1 seconde geleden