Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Staatsinrichting in Nederland

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vmbo | 1562 woorden
  • 4 februari 2009
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Jaartallen:

- 1795-1813: Franse tijd.
- 1798: 1e grondwet in Nederland.
- 1813: Willem I wordt koning, nieuwe grondwet, behoud eenheidsstaat.
- 1840: Willem II wordt koning.
- 1848: 1e Grondwet wijziging, (Willem II gaf toe aan eisen volk).
- 1849: Willem III koning.
- 1870: Begin industrialisatie.
- 1898: Wilhelmina Koningin.
- 1900: Ontstaan verzuiling.
- 1917: 2e grondwetswijziging, algemeen kiesrecht.
- 1948: Juliana koningin, universele verklaring rechten mens.

- 1950: Franse/Duitse politici praatten over samenwerking ter voorkoming van conflicten.
- 1951: Oprichting EGKS.
- 1957: Oprichting EEG. (verdrag van Rome)
- 1970: Afschaffing opkomstplicht.
- 1973-1990 Dictatuur Chili.
- 1980: Beatrix koningin.
- 1983: 3e grondwetswijziging, ook sociale grondrechten.
- 1995: Lidstaten groeien van zes naar 15.
- 2002: Invoering van de Euro.

Begrippen:


confessionelen: Mensen die uitgaan van een geloof in bijv. de politiek.
democratisering: Als men meer invloed krijgt op het bestuur van bijv. een land.
emancipatie: Als men dezelfde rechten/mogelijkheden krijgt als anderen.
feministen: Mensen die strijden voor vrouwenemancipatie.
grondwet: De belangrijkste regels van een land bij elkaar opgeschreven.
kiesrecht: Als je mag stemmen bij verkiezingen.

liberalen: Mensen die vinden dat de overheid zichzelf zo min mogelijk moet bemoeien met de economie/samenleving.
parlement: Volksvertegenwoordiging.
socialisten: Mensen die zich met een actieve overheid willen inzetten voor minder rijke bevolkingsgroepen.
staatshoofd: Hoogste persoon van een land.
verzuiling: Als mensen steeds meer meedoen met kerkelijke/politieke belangengroepen.
burgerlijke rechtsspraak: De rechter bepaald de oplossing van conflicten tussen 2 partijen.
dictatuur: Strenge, wrede regering door 1 persoon (dictator) of groep.
discriminatie: Als iemand wordt achtergesteld op grond van eigenschappen die er op dat moment niet toe doen.
grondrechten: Wat mensen volgens de wet mogen.
klassieke grondrechten: Vrijheidsrechten. (vrijheden van burgers ter bescherming van de overheid en anderen).
rechtsstaat: Land waar iedereen zich aan de wet houdt.
sociale grondrechten: Rechten in de grondwet waarbij de overheid voor redelijke omstandigheden voor burgers moet zorgen.
strafrechtszaak: De rechter bepaald of een verdachte de wet heeft overtreden en welke straf hij moet krijgen.
vrijheidsrechten: Vrijheidsrechten. (vrijheden van burgers ter bescherming van de overheid en anderen).

bevoegdheden: Taken die iemand mag uitvoeren.
EEG: Europese Economische Gemeenschap.
EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
EU: Europese Unie.
Europees Parlement: Volksvertegenwoordiging van Europese Unie.
Europese Commissie: Bestuur van EU dat genomen besluiten uitvoert.
identiteit: Speciale kenmerken van persoon /groep.
Raad van de EU: Vergadering met per lidstaat 1 lid van de regering. (staatshoofd of minister.)
Raad van Ministers: Vergadering met per lidstaat 1 lid van de regering. (staatshoofd of minister.)

Samenvatting deel 1:


1 Tot 1795 was Nederland een republiek met 7 provincies (de 7 verenigde Nederlanden.) In 1795 tot 1813 hadden de Franse troepen ons land bezet. Toen hadden de provincies hun onafhankelijkheid verloren omdat Nederland een eenheidsstaat werd met regels en een grondwet. Er was een nationale regering met een nationaal parlement. Omdat het zo goed werkte werd besloten de onafhankelijke eenheidsstaat te handhaven.

Er kwam een nieuwe grondwet en koning Willem I werd staatshoofd, maar die vond het niet leuk dat hij zich moest gehoorzamen aan de grondwet en moest samenwerken met het parlement. Hij was liever een absolute vorst geweest. Hij zette daarom het parlement en de grondwet op een slimme manier buiten spel. Hij werd bevelhebber van het leger en marine, mocht geheel alleen beslissen over de kolonies en mocht zonder goedkeuring van het parlement besluiten nemen. Hij benoemde en ontsloeg zijn eigen ministers. Er kwam verzet van de liberalen.


2 Omdat in 1948 door de opstand van het volk de Franse koning werd afgezet en de Duitse koning werd gedwongen een grondwet goed te keuren en ook in Nederland rellen uitbraken gaf koning Willem II toe aan de eisen van de burgerij. Hij werd van zeer conservatief zeer liberaal. De liberaal Thorbecke wijzigde de grondwet.

Willem II bleef na de grondwetwijziging staatshoofd maar verloor bijna al zijn macht. Voortaan moest hij de ministers gehoorzamen en de minister-president werd regeringsleider. Het parlement controleerde voortaan of ministers het land goed regeerden. Als het ontevreden was kon het zorgen voor ontslag van de minister. Het parlement kreeg meer macht. Vanaf 1848 werden de 1e en 2e kamer gekozen door het volk. Alle mannen die veel belasting betaalden kregen kiesrecht (10%).

3 Door acties van politieke organisaties van feministen, socialisten, protestanten en katholieken werd in 1917 het algemeen kiesrecht ingevoerd. De liberalen die sinds 1848 de macht hadden vonden dat de overheid zo min mogelijk moest regelen in de samenleving. De arbeiders vonden dat juist niet. Domela Nieuwenhuis, leider van de SDB, was voor een revolutie. Maar de meeste waren tegen een revolutie en wilden stapsgewijsde verandering (SDAP). De sociaal democraten wilden kiesrecht. Met een eigen volksvertegenwoordiging zouden ze politieke macht hebben om voor verbetering van de sociaal-economische positie van arbeiders te zorgen.

Feministen voerden actie voor vrouwenemancipatie. (alg. stemrecht vrouwen, 8 uur werkdag, VGB.) Aletta Jacobs was de eerste vrouwelijke arts.

De katholieken/protestanten vonden dat ze werden achtergesteld. Om aan hun emancipatie te werken richtte Schaepman de RKSP op. De protestant Kuyper richtte de Antirevolutionaire Partij op (ARP). De confessionelen wilden kiesrecht om te zorgen voor wetten waar meer rekening met christelijk politiek denken werd gehouden.

4 Omstreeks 1900 trokken veel mensen (door de industrialisatie) van het platteland naar de stad, waar ze in aanraking kwamen met minder gelovige liberalen/socialisten die vonden dat politiek niets met godsdienst te maken had. De katholieken/protestanten vonden dat de overheid zich voor een deel aan de bijbel moest houden.

Liberalen waren voor een grote individuele vrijheid van burgers. Volgens socialisten was die vrijheid in het nadeel voor armen en zwakkeren. Ze vonden dat de overheid die ongelijkheid moest verkleinen door in te grijpen met regels en wetten. De katholieken/protestanten zaten er tussenin met hun opvattingen. Ze vonden dat de overheid moest zorgen voor zwakkeren, maar ook dat mensen een eigen verantwoordelijkheid hadden om voor elkaar te zorgen. (Zoals in het gezin, school en werk.)

5 Er ontstonden omstreeks 1900 vier zuilen:

- Katholieke: Richtten rooms-katholieke partijen, vakbonden, radio-omroepverenigingen en andere organisaties en scholen en kerkgebouwen op.
- Protestantse: Richtten hun eigen protestants-christelijke organisaties op.
- Socialistische: Hadden socialistische organisaties en spraken over “onze rode familie”.
- Liberaal neutrale: De vorig genoemde organisaties werkten aan hun emancipatie, hun verbetering van de positie. De liberalen vonden juist dat een organisatie neutraal moest zijn. Ze werden de neutrale zuil genoemd.

Door de verzuiling deden mensen actiever mee in de samenleving en politiek. Ze gingen nadenken over hun identiteit. Opvattingen van hun zuil haalden ze uit kranten. De overheid zorgde voor openbare scholen. Je mocht ook een algemeen bijzondere school oprichtten maar die moest geheel zelf betaald worden. In 1917 kwam daar een einde aan.


Samenvatting deel 2:


1 Nederland is een rechtsstaat waar iedereen zich aan de wetten moet houden. In een dictatuur is alle macht in de handen van 1 persoon of groep. Van 1940-1945 hadden we in Nederland ook een dictatuur. (Duitse bezetting). Nederlandse politieke vluchtelingen verbleven in Groot-Brittannië.

2 Artikel 1 van de grondwet luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld”. Discriminatie wegens godsdienst, geloofsovertuiging, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan”.

De belangrijkste wet is de grondwet met de regels van de samenleving. (zoals de grondrechten.)

3 Klassieke grondrechten/vrijheidsrechten zijn rechten in de grondwet die zeggen dat burgers recht op een privé leven hebben, recht op onaantastbaarheid van het lichaam hebben enz. Iedereen heeft de vrijheid naar de rechter te stappen. De overheid mag in het algemeen belang maatregelen nemen.

Door de sociale grondrechten (sinds 1983) moet de overheid voor de bestaanszekerheid voor burgers zorgen.

4 Bij een conflict tussen 2 partijen bepaald de rechter de oplossing van het conflict tussen 2 partijen. Dit noemen we burgerlijke rechtsspraak.

Bij een strafrechtszaak kijkt een rechter of de verdachte schuldig is en welke straf hij daarbij krijgt.

5 Vrijheidsrechten worden beperkt door andere wettelijke regels. Bij onduidelijkheden/conflicten bepalen de rechters wat met de wetten wordt bedoeld.

Samenvatting deel 3:


1 In 1945 (einde van WOII) lag alles in puin. Omstreeks 1950 gingen de Franse en Duitse politieke leiders met elkaar praten over samenwerking. Ze wilden nieuwe conflicten voorkomen. In 1951 werd de EGKS opgericht door de 6 landen Frankrijk, West Duitsland, Italië, België, Nederland en Luxemburg. Ze spraken af hoeveel kolen/staal ze produceerden en voor welke prijs ze deze verhandelden. In 1957 wilden de 6 landen met de EEG één economische markt zonder onderlinge concurrentie maken. De Europese samenwerking werd steeds uitgebreider en de naam EEG werd vervangen door de EU. Er ontstond een groot gebied van vrij verkeer van mensen, goederen en kapitaal. De economie groeide door de vergroting van de markt en de invoering van de Euro. Door samenwerking verbeterde de EU ook haar concurrentiepositie met de VS en Japan. Burgers kregen door deze ontwikkeling meer te maken met het buitenland: op school, werk en vakantie.

2 Tabaksreclame werd door samenwerking van de EU verboden in alle lidstaten. 1/3 van de besluiten heeft tegenwoordig te maken met de Europese afspraken. De Europese Commissie bestuurd de EU. Het Europees parlement controleert de Commissie. De besluiten worden genomen door de raad van de EU. Het parlement moet het voor een deel goedkeuren. Het heeft in de EU minder wetgevende bevoegdheden dan de 2e kamer in Nederland.

3 Tegenwoordig worden steeds meer besluiten in Brussel genomen (dat is de Europese

hoofdstad). Steeds meer nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de EU. De gulden
stond vroeger onder toezicht van de Nederlandsche bank. Tegenwoordig onder toezicht van
de Europese bank. Daarover luidt de vraag hoe ver het moet gaan met de Europese intergratie.

Sommige Nederlanders maken zich zorgen over de gevolgen van de Europese intergratie voor
De Nederlandse identiteit. Zo is er discussie over taal, onderwijssysteem, verzorgingsstaat,
justitie en tolerantie.

REACTIES

J.

J.

swag ey deze samenvatting !
Logisch haal ik nu een goed punt.

Thanksss !

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.