Staatsinrichting H3+4

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1732 woorden
  • 26 november 2001
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis stof voor eerste rep (maatschappijleerboek hoofdstuk 3 & 4): Staatsinrichting (Staats)(inrichting) staat = waar de politiek over gaat
inrichting =de politiek
Een staat is tegenwoordig een land. Een staat is erg belangrijk in de politiek. In de middeleeuwen waren er nog geen staten. 3 voorwaarden voor een staat: 1- de staat moet z’n eigen grondgebeid hebben (een land) - De grenzen moeten duidelijk zijn. - Grondgebeid kan ook een stuk water bevatten, zoals Nederland de Noordzee, en een stuk luchtgebeid. 2- In de staat moeten mensen wonen. 3- Er moet een bestuur over het gebied zijn. Een regering vertegenwoordigt de staat. De 3e voorwaarde is de belangrijkste voor staatsinrichting. Je hebt verschillende soorten staten (staatsvormen), 3 soorten tegenwoordig. 1. De eenheidsstaat, 1 staat, 1 bestuur. Frankrijk is een duidelijk voorbeeld van een gecentraliseerde eenheidsstaat. (de regering zit in de hoofdstad parijs dus) Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat (regering zit in den haag, hoofdstad is Amsterdam) In Nederland hebben ook lagere groepen macht, niet alleen de regering. 2. De bondsstaat. Duitsland is een typisch voorbeeld van een bondsstaat. Het land is verdeeld in allerlei politieke eenheden, die samen 1 bond vormen (land). Al die eenheden (provincies hebben vrij veel macht) De verenigde staten zijn ook een goed voorbeeld. 3. De statenbond. (komt nog zeer weinig voor) Dat is een land, die verdeeld zijn in allerlei staten, die alleen in geval van nood samen werken. Voorbeelden daarvan zijn: - Nederland in de gouden eeuw. - Zwitserland, dit land is verdeeld in kantons (provincies) Er kunnen verschillende soorten regeringsvormen zijn: Monarchie -Koninkrijk/ keizerrijk (komt bijna niet meer voor). Word overgenomen door erving. Republiek -Een gekozen staatshoofd ( de president) Democratie -Volk heeft veel invloed op het bestuur. (in welke vorm dan ook) Dictatuur -1 man heeft alle macht (bv Adolf Hitler). Vaak wordt zo’n persoon eerst gekozen en later wordt hij pas een dictator. Regeringsvormen kunnen ook samen voorkomen. Nederland is een constitionele monarchie met een parlementair stelsel. Constitutioneel – grondwet ( hoogste politieke macht in Nederland) Monarchie – Koning (in) Parlementair stelsel – De regering in Nederland, de ministers + het parlement. (eerste & tweede kamer) Grondwet (De basis van ons land, de hoofdregels van ons land, een heel dun boekje) - Hoofdregels over het bestuur. - Rechten + plichten bevolking
De wetten die in de grondwet staan heten raamwetten en kaderwetten. Dit zijn heel oppervlakkige wetten. Niet uitgewerkte wetten. Bv. de overheid regelt de kwaliteit van het onderwijs. In 1814 was in Nederland de eerste grondwet gemaakt, deze is in 1848 heel erg aangepast en daarna alleen maar een paar hele kleine puntjes gewijzigd. In 1883 is de laatste wijziging geweest. De grondwet is heeeeeeeel moeilijk te veranderen, dat moet volgens allerlei regels gaan. De eerste regel in de grondwet is: iedereen is gelijk. Verder staat er ook in de grondwet dat we een koning hebben en dat we democratisch zijn. Trias politic – 3 machten in ons land. Monteque heeft dat uitgevonden, dat je met trias politic een land echt democratisch kan besturen. 3 machten: - De wetgevende macht (wensen die wetten maken) - Uitvoerende macht (overlapt de wetgevende macht) - De rechterlijke macht ( staat helemaal los van de wetgevende en de uitvoerende macht) Je hebt bij de grondwet dus rechten en plichten hieronder volgen eerst de rechten: Grondrechten (rechten bevolking) 2 soorten rechten. 1e soort klassieke grondrechten: - vrijheid van godsdienst - vrijheid van meningsuiting - vrijheid van drukpers - vrijheid van vereniging - briefgeheim

2e soort Sociale grondrechten: - recht op arbeid - recht op een school milieu
Grondplichten dat zijn er 3: - dienstplicht (vervallen) - leerplicht - belasting plicht
In de grondwet staat dat Nederland een koning aan het hoofd heeft (met het woord koning word ook koningin bedoeld) Tot 1848 had de koning veel invloed, daarna niet meer. In 1848 was er een kleine revolutie in Europa, ook in Nederland. De koning raakte zijn macht kwijt. In de grondwet staat de koning is onschendbaar. De ministers zijn verantwoordelijk. Koning heeft politiek gezien nog een belangrijke rol - Hij wijst de kabinetsinformateur aan (de gene die het nieuwe kabinet samenstelt) - Verder prinsjes dag - Ceremoniële functie
De koning moet ook nog nieuwe wetten onder tekenen, Hij kan niet weigeren, dan wordt hij afgezet, maar het doel van het ondertekenen is eigenlijk zodat de koning een zo’n beetje weet welke nieuwe wetten er allemaal gemaakt zijn. Er komt een nieuwe troonopvolger wanneer de koning: - overlijd - afstand doet van de troon -Als de koning overlijdt volgt zijn oudste kind hem op. -Als dat kind al dood is dan het kind van zijn oudste kind (ofwel kleinkind) -Geen broer4 of zus van het oudste kind. Als het kind nog niet oud genoeg is (18) komt er tijdelijk een regent/ regentes. Er wordt vaak getwijfeld of ons land niet beter een republiek kon zijn dan een monarchie. Maar een republiek is duurder vanwege de verkiezingen die ons de zoveel jaar zijn en vanwege de huizen voor de nieuwe presidenten die steeds opnieuw in gericht moeten worden etc. Een gevolg van het koningshuis is dat nationalisme er door word versterkt. Ministers: - hoogste politieke verantwoordelijke sinds 1848 - altijd rond de 14 ministers - Elke minister eigen onderdeel b.v. verkeer en waterstaat. - Ze werken op het ministerie ofwel departement
1x per week vergaderen alle ministers: ministerraad
Dat is op vrijdag in het catshuis. Alle ministers bij elkaar het kabinet
alle ministers + koningin de regering. Minister heeft 2 belangrijke taken: - dagelijkse dingen - wetten maken
belangrijkste minister = minister president
Ook wel premier genoemd hij is de minister van algemene zaken. De premier coördineert houdt alle ministeries op 1 lijn. Elke minister/ ministerie heeft een begroting (bepaald aantal geld dat besteed kan worden) Dit wordt elk jaar opnieuw vast gesteld. De minster van ontwikkeling samenwerking heeft geen begroting, want die krijgt elk jaar een vast bedrag om uit te geven namelijk 1 procent van het totaal. Staatssecretarissen – onderministers
Een ministerie kan meerdere ministers hebben (bv. buitenlandse zaken en ontwikkelingszaken zitten samen op 1 ministerie) – kan ook meerdere onder ministers hebben. Een 2e minister op een ministerie is een minister zonder portefeuille

Secretaris-generaal werkt ook op ministerie is eigenlijk de belangrijkste man op het ministerie. Dat komt omdat de staatssecretaris niet elke 4 jaar herkozen moet worden, maar gewoon op zijn plaats mag blijven, maar een minister moet weer aan de verkiezingen meedoen en kan wel herkozen worden op hetzelfde ministerie, maar kan ook naar een ander ministerie gaan of zelfs helemaal niet herkozen worden. (de secretaris-generaal kent de gang van zaken op een ministerie dus al en een minister dus veel minder goed of helemaal niet) De secretaris-generaal regelt de gang van zaken op het ministerie. Hij heeft veel kennis over alles wat er daar afspeelt op het ministerie. Hoogste ambtenaar. Parlement = de 1e + 2e kamer. Ook wel staten generaal genoemd. 2e kamer is belangrijker dan de 1e kamer, dat is historisch zo gegroeid. 2e kamer 150 leden
1e kamer 75 leden
parlementsleden zijn politiek onschendbaar (ze kunnen dus niet op hun woorden of daden worden aangesproken) Bij verkiezingen worden de zetels van de 2e kamer direct gekozen. De 1e kamer wordt indirect gekozen. Wij kiezen de provinciale staten en die kiezen de 1e kamer. 2e kamer taken: - controle ministers - maken van wetten
Komt heel zelden voor dat de kamer ene wet maakt zo’n wet wordt een initiatief wet genoemd. Een wet maken kan niet alleen dat duurt ontzettend lang en dat is heel erg veel werk. Daarom maakt de kamer dus bijna nooit wetten, want als ze dat vaak zouden doen worden andere taken verwaarloosd. De 2e kamer heeft een aantal rechten (voor het goed uitoefenen van hun taken): Recht van interpellatie (de minister in de rede vallen, de minister iets vragen) Recht van enquête (recht om achteraf een onderzoek in te stellen naar beleid van minister) (een parlementaire enquête zoals bijvoorbeeld bij de belmer ramp) Recht van amendement (het recht van verandering, als een wet wordt gemaakt mag een 2e kamer lid die nieuwe wet veranderen, amenderen, dit recht wordt heel vaak gebruikt.) Recht van initiatief (recht om zelf wetten te maken, dit recht word heel weinig gebruikt, zo’n wet heet een initiatiefwet) [er zijn nog wel andere rechten maar dit zijn de belangrijkste] De 2e kamer heeft ook nog een politiek wapen dat heet ‘een motie’. Een motie is een voorstel. Een motie wordt ingediend. In een motie staat bijvoorbeeld dat een minister slecht functioneert en dat hij af zou kunnen treden. Als er een motie tegen een minister is ingediend is de minister niet verplicht af te treden, want een minister kan nooit gedwongen worden om weg te gaan. Dat Moet hij zelf bepalen. Maar als een motie wordt ingediend tegen een minister is het eigenlijk al als van zelf sprekend dat de minister opstapt. Een motie kan ook tegen ene wet ingediend worden. De 1e kamer heeft eigenlijk dezelfde taken als de 2e kamer alleen op iets minder niveau. De 1e kamer wordt ook wel de senaat genoemd en de 1e kamer leden ook wel senatoren. In totaal zijn er dan 75 senatoren. Deze mensen worden vaakindirect gekozen of getrapt gekozen. (wij kiezen een groep mensen en die kiezen de 1e kamer) Ze hebben niet helemaal dezelfde rechten als de 2e kamer want ze hebben niet het recht van amendement en initiatief. Er wordt veel getwijfeld of de 1e kamer wel echt nodig is. De 1e kamer is 1x per week actief. In de 1e kamer zitten vooral oudere mensen, die ‘ vroeger’ een speciale functie hebben gehad. Evenredige vertegenwoordiging: Alle stemmen uit het hele land worden opgeteld voor 1 bepaalde partij. Als er 150 zetels te verdelen zijn. Er gaan 7500.000 mensen stemmen. Dan heb je 5000 stemmen nodig voor 1 zetel. Die 5000 stemmen heet ook wel de kiesdeler. (Als je ook maar 1 stem minder hebt dan 5000 krijg je de zetel niet!!) Een ander kiesstelsel dan dat van de evenredige vertegenwoordiging is het districtenstelsel. (Amerika en Engeland) Iedereen mag op de kieslijst komen er zit maar 1 voorwaarde aan en dat is dat je lid moet zijn van een politieke partij. De kamerfractie zijn alle mensen van 1 bepaalde partij die in de kamer zitten. Fractievoorzitters zijn de belangrijkste mensen uit de kamers. Zij voeren het woord voor de partij waarvan ze voorzitter zijn. Referendum staat voor volksstemming. Direct aan het volk een bepaalde mening vragen. Je hebt 2 soorten referendum - Bindingsreferendum: de regering moet zich houden aan de mening van het volk - Adviesreferendum: advies van de bevolking over een bepaald onderwerp. Een referendum is heel erg democratisch.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.