Historische contexten hoofdstuk 1.1
kenmerkende aspecten:
- het begin van de Europese overzeese expansie
- de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
- wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
- rationeel optimisme en 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
- uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme
- democratische revoluties in westerse landen met als gevolg de discussies over grondrechten, grondwetten en staatsburgerschap
In 1620 stichtten de Pilgrim Fathers een Engelse nederzetting in Noord-Amerika met als doel een nieuwe (protestantse) samenleving te creëren, te ontsnappen aan de reformatie en om te handelen in rijst en katoen. De koloniën in het zuiden waren gericht op plantages. De driehoekshandel, waarvoor de Britten de Royal African Company oprichtten, was lucratief. Europese kolonisten kwamen in aanraking met verlichte ideeën (trias politica, volkssoevereiniteit en het idee dat de overheid de rechten van burgers moest beschermen). Ze hadden geen politieke vertegenwoordiging maar moesten wel belasting betalen, ze kwamen in 1776 in opstand (begin Amerikaanse revolutie) en vormden een onafhankelijke federale staat (VS). Vanaf het einde van de 18e eeuw kwam in verlichte en religieuze kringen het abolitionisme op. Een verbod op slavenhandel in 1807 zorgde voor economische neergang van plantagekoloniën. In 1833 werd slavernij verboden in het hele Britse rijk.
Historische contexten hoofdstuk 1.2
kenmerkende aspecten:
- wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
- uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme
- de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
- de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
- de opkomst van emancipatiebewegingen
Na de onafhankelijkheid van de VS verschoof het zwaartepunt van het Britse rijk naar India. Sinds het begin van de 17e eeuw had de East India Company (EIC) hier factorijen van waaruit zij handel dreef met de mogolvorsten. Het Verdrag van Allahabad betekende het begin van het Britse rijk in India. Het innen van belasting was een belangrijke inkomstenbron. De Indiërs accepteerden het Britse gezag, ondanks dat zij hun religieuze en sociale gebruiken afwezen. In 1857 kwam het toch tot een opstand (de Indiase opstand) die de Britten hard neersloegen. Heerschappij over India gaf GB politiek en militair aanzien en was een belangrijk afzetgebied voor Engelse industrieproducten. Vanuit een gevoel van superioriteit voerden de Britten de Engelse taal, hun rechtssysteem en het onderwijssysteem in. Indiërs leerden hierdoor over het socialisme in GB wat zij niet hadden. Hoogopgeleide Indiërs richtten in 1885 het Indian National Congres op, die streefde naar gelijke kansen binnen het Britse bestuur. De Britten gaven hier niet aan toe, ze zagen het als hun taak om de wereld naar Brits model te beschaven.
Historische contexten hoofdstuk 1.3
kenmerkende aspecten:
- de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
- discussies over de ‘sociale kwestie’
- de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
- voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
- de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationaalsocialisme, nationalisme, confessionalisme en feminisme
Het bezit van koloniën vergrootte de economische voorsprong van GB. In de tweede helft van de 18e eeuw begon daar de industriële revolutie. Door verbeteringen in de landbouw en ziektebestrijding groeide de bevolking en nam de vraag naar goederen en het aanbod van goedkope arbeid toe. Ondernemers investeerden winsten uit de koloniën in industrie en transport. India werd een steeds belangrijkere afzetmarkt voor de katoenindustrie. Door de industrialisatie veranderde het handelskapitalisme in industrieel kapitalisme. Ondernemers streefden naar een liberale vrije-markeconomie met weinig overheidsbemoeienis. Ze wilden meer politieke invloed, die kregen ze met de Reform Bill in 1832. De industrialisatie leidde tot vorming van nieuwe sociale klassen. Fabrieksarbeiders leefden en werkten in slechte omstandigheden in snelgroeiende steden en gingen in protest. De overheid greep niet in maar probeerde in 1833 met de Factory Acts excessen te voorkomen. Arbeiders kregen via vakbonden meer rechten. In 1900 heerste GB over een kwart van de wereldbevolking.
Historische contexten hoofdstuk 2.1
kenmerkende aspecten:
- de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
- het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
- de crisis van het wereldkapitalisme
- het voeren van twee wereldoorlogen
- racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
- de Duitse bezetting van Nederland
In november 1918 werd in het Duitse keizerrijk de Republiek van Weimar uitgeroepen. De sociaaldemocratische regering tekende een wapenstilstand en begon met het opbouwen van een parlementaire democratie. Door tegenstand van de conservatieve elite en extremistische groepen en door het Verdrag van Versailles was die democratie wankel en was er weinig vertrouwen in. De dolkstootlegende zorgde ervoor dat de democratische partijen in 1920 de meerderheid verloren. De Duitse economie viel in 1923 vrijwel stil door de ruzie met de geallieerden over de herstelbetalingen. Door het Dawesplan in 1924 en omdat Frankrijk zich terugtrok uit het Roergebied, bloeide de economie tot de Beurskrach in 1929 weer op. De NSDAP onder leiding van Hitler profiteerde van de politieke instabiliteit. Door grootscheepse propaganda en paramilitair vertoon, groeide deze ultrarechtse partij uit tot een antisemitistische massaorganisatie. Hitler beloofde dat hij alleen het land zou leiden naar welvaart en nationale eenheid en het Verdrag van Versailles ongedaan zou maken. Nadat de partij de grootste werd, werd hij in 1933 tot rijkskanselier benoemd. Met een machtigingswet die na de Rijksdagbrand werd aangenomen, zette het parlement zich buiten spel en kwam de Republiek ten einde. Direct na hun aantreden begonnen de nazi’s met de opbouw van een totalitair regime, met terreur en propaganda nazificeerden zij de samenleving. Na een paar weken opende het eerste concentratiekamp, de eerste slachtoffers waren politieke tegenstanders. De eis tot aansluiting van de Duitstalige gebieden leidde tot de Conferentie van München in 1937. Duitsland viel Polen binnen en op 1 september 1939 verklaarden GB en Frankrijk Duitsland de oorlog. In mei 1945 waren bij de holocaust 6 van de 11 miljoen joden vermoord.
Historische contexten hoofdstuk 2.2
kenmerkende aspecten:
- de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
- het in praktijk brengen van totalitaire ideologieën communisme en nationaalsocialisme/fascisme
- de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
- de eenwording van Europa
- de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
In mei 1945 gaf Duitsland zich over aan de westerse geallieerden en de SU. Het land was sociaal, economisch, politiek en moreel ontwricht: de buitengrenzen waren verlegd en een stroom aan Hematvertriebenen kwam op gang. Duitsland werd opgedeeld onder de SU, Frankrijk, GB en de VS. Berlijn werd ook in 4en gedeeld. Na WOII ontstond er een grens in Europa (het IJzeren gordijn) tussen communistisch Oost-Europa en kapitalistisch West-Europa zodat ideeën niet van het ene deel naar het andere konden komen. Berlijn werd in 1961 verdeeld door de Berlijnse muur omdat in het westerse kapitalistische deel meer welvaart was dan in het oosten en dus iedereen naar het westen verhuisde. Truman verleende hulp aan landen die door het communisme bedreigd werden (Trumandoctrine). Marshallhulp was voor landen in ruil voor samenwerking. Stalin wilde heel Berlijn hebben dus sloot hij alle wegen naar West-Berlijn af waarop de VS de stad via een luchtbrug gingen bevoorraden (1948). Kort na het einde van de blokkade van Berlijn werd in West-Duitsland een nieuwe staat gesticht, de BRD. In 1949 volgde in de Sovjetzone de oprichting van de communistische DDR. Bij de eerste verkiezingen in West-Duitsland werd de christendemocratische CDU de grootste partij. Door het beleid van Adenauer en door het wirschaftswunder ontwikkelde het westen zich in de jaren 1950 tot een stabiele democratie, ze werden lid van de NAVO en de EGKS. Onder Ulbricht werd de DDR een totalitaire dictatuur. Door deelname aan het Warschaupact en de Comecon werd de DDR een integraal deel van het Oostblok. Herstelbetalingen aan de SU en een slecht functionerende planeconomie zorgden voor economische malaise. Op zoek naar politieke en economische vrijheid vluchtten de DDR-burgers naar het westen nadat de Berlijnse muur in 1961 opgeheven was.
Historische contexten hoofdstuk 2.3
kenmerkende aspecten:
- de Koude oorlog
- de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
- de eenwording van Europa
Door de groeiende welvaart in de DDR werd het communisme meer aanvaard. Breznjev bedacht de Breznjevdoctrine en kreeg steun van de DDR-leiders tijdens de detente. De BRD streefde naar een betere relatie met de DDR, de Ostpolitik. Oost- en West-Duitsland erkenden elkaar in 1972 als gelijkwaardige staten. De opvolgers van Brandt zetten de Ostpolitik door. De veranderingen van Gorbatsjov zorgden voor het einde van de DDR: spanningen van de Koude oorlog liepen in 1977 weer op, Gorbatsjov kondigde hierom in 1988 aan dat de Breznjevdoctrine losgelaten zou worden, hierdoor ging het communisme ten onder. Omdat Hongarije aan het westen grensde, konden ze een gat maken waardoor de Oost-Duitsers naar Oostenrijk trokken. Dit zorgde voor sluiting van de grens met Tsjecho-Slowakije waardoor DDR-burgers gingen demonstreren. Uit angst voor bestorming werd op 4 november 1989 de Berlijnse muur geopend. Oost-Duitsland ging op in de BRD. In 1991 viel de SU. Duitsland werd lid van de NAVO en stapte over op de euro. Het recht op asiel werd beperkt en Duitsland werd een van de stabielste democratieën van Europa.
Historische contexten hoofdstuk 3.1
kenmerkende aspecten:
- de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
- de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
- de eenwording van Europa
- de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
- de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
Na WOII ontstonden er groepen (verzuiling): katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Nederland werd in het interbellum geregeerd door confessionele partijen, maar van 1946 tot 1958 waren de rooms-rode kabinetten aan de macht. Het land sloot zich tijdens de Koude oorlog aan bij de VS, ging bij de NAVO en de EGKS. Door de Marshallhulp en mbv de industrialisatie was er sterke economische groei. De handel met Duitsland zorgde voor het invoeren van de geleide loonpolitiek. Toenemende welvaart werd gebruikt voor de uitbreiding van de verzorgingsstaat. De ontzuiling kwam op gang doordat mensen meer in contact kwamen met andersdenkenden. De D66 was de eerste niet-verzuilde partij in de Tweede Kamer. Door de babyboom na de oorlog waren er in de jaren 1960 veel jongeren die jongerenculturen vormden: nozems, provo’s, hippies, punkers en gabbers. In 1919 werd het vrouwenkiesrecht ingevoerd, maar daarna kwam de emancipatie tot stilstand. Getrouwde vrouwen waren handelingsonbekwaam. In 1956 kregen mannen en vrouwen gelijke rechten. Industriebedrijven in de jaren 1970 gingen ten onder door de oliecrisis in 1973 omdat de lonen hoger waren dan in andere landen.
Historische contexten hoofdstuk 3.2
kenmerkende aspecten:
- de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
- de eenwording van Europa
- de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
- de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
De druk op de verzorgingsstaat nam toe toen nog meer mensen aanspraak deden op een uitkering in de nieuwe economische crisis. De VVD en het CDA kozen voor een liberaal beleid (1982). Ze bezuinigden op uitkeringen en een aantal staatsbedrijven werden geprivatiseerd. Rond 1985 herstelde de economie zich en door de dienstsector en de opkomst van internet en mobiele telefonie groeide de economie door. Confessionelen in de regering was een gevolg van ontzuiling. Nederland stond bekend om zijn gedoogbeleid, ze zagen zichzelf als gidsland. Een vredesbeweging begon in 1977 een actie tegen atoombewapening toen de NAVO kruisraketten wilde plaatsen in Nederland omdat de spanning van de Koude oorlog weer hoog opliep. Nederland hoorde bij de eerste 5 landen die het Schengenverdrag ondertekenden over het afschaffen van onderlinge grenscontroles. In 1992 werd de EU gevormd bij het Verdrag van Maastricht. Levensstijlen werden meer geglobaliseerd door de digitale revolutie. Vanaf 1980 nam de migratie in Europa toe door het Schengenverdrag. De meeste politieke partijen steunden de Europese eenwording, de globalisering en het multiculturalisme. Er ontstond een kloof tussen burger en politiek en de polarisatie nam toe.
REACTIES
1 seconde geleden