Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke stromingen (1848-1919)

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1089 woorden
  • 16 juni 2015
  • 102 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
102 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Na 1848 ging de politieke strijd in Nederland vooral tussen de liberalen en conservatieven.
Men verhuisde van het platteland naar de steden en werkten in de industrie of de dienstensector. De burgerij werd groter en welvarender, en eiste met succes meer politieke invloed. Het liberalisme werd de overheersende politiek-maatschappelijke stroming. Tegelijk heerste in de arbeidersklasse bittere armoede. De sociale ellende leidde tot discussies over de sociale kwestie.

In Nederland bestonden tot 1879 geen politieke partijen. Kandidaten voor de Tweede Kamer werden naar voren geschoven door lokale kiesverenigingen die uit deftige heren bestond. Dat had te maken met het censuskiesrecht en het districtenstelsel. Thorbecke had het land opgedeeld in kiesdistricten, die elk een of meer Kamerleden kozen --> vriendjespolitiek. Er waren geen landelijke partijen volgens Thorbecke doordat politici het algemeen belang moesten dienen. De conservatieven wilden zo veel mogelijk invloed behouden voor de koning en de traditionele elite. Maar tussen 1860-1901 hadden de liberalen bijna altijd de meerderheid in de Tweede Kamer en waren er negen liberale kabinetten. Thorbecke was toen zelf nog twee keer minister-president.
De liberalen stelden de vrijheid van het individu voorop en zo min mogelijk staatsbemoeienis. Wel moest de overheid zorgen voor een goede infrastructuur en goed onderwijs.

De overheid had volgens Thorbecke niet de taak om armoede te bestrijden. Volwassen mannen moesten voor zichzelf zorgen. Maar toen de sociale kwestie opkwam, raakten liberalen verdeeld. Er kwam een parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen. Een deel van de liberalen ging de rechtse, conservatieve stroming van het liberalisme vormen. Daarnaast ontstond een links-liberale stroming die vond dat de overheid mensen moest helpen die buiten hun schuld in de problemen waren geraakt. De links-liberale stroming kreeg in de jaren 1890 de overhand. Liberale kabinetten maakten toen allerlei sociale wetten (ongevallenwet). Er ontstonden ook liberale politieke partijen. Mede door de verdeeldheid raakten de liberalen in 1901 hun meerderheid in de Tweede Kamer kwijt.

§2

Het liberalisme kreeg vanaf de jaren 1870 concurrentie van twee confessionele stromingen. De protestantse Abraham Kuyper werd leider van de antirevolutionaire stroming. Herman Schaepman van de katholieke stroming.
Rond 1870 ontstond een emancipatiebeweging van christenen die zich achtergesteld voelden door de verlichte elite. In sommige landen leidde dit tot een nieuwe politiek-maatschappelijke stroming: het confessionalisme. In Nederland ontstonden een protestantse en katholieke confessionele stroming. Guillaume Groen is de grondlegger, antirevolutionair, maar zijn opvolger Abraham Kuyper vormde later een massabeweging. Dit kwam voornamelijk door de schoolstrijd.

Sinds 1848 vrijheid van onderwijs: protestanten en katholieken mochten eigen scholen stichten, maar de overheid betaalde alleen het openbaar onderwijs. Liberalen zagen goed onderwijs als middel om de maatschappij vooruit te helpen. Liberale leider Kappeyne wilde dat kinderen kennismaakten met de moderne levensbeschouwing en nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Kuyper eiste dat ook het bijzonder onderwijs geld kreeg en begon een felle campagne tegen de nieuwe schoolwet. --> drie keer zo veel handtekeningen opgehaald als kiesgerechtigden.

De schoolwet kwam er toch, maar Kuyper vormde in 1879 actiebeweging om de eerste politieke partij: de Antirevolutionaire Partij (ARP). ‘’het volk achter de kiezers.’’ In 1888 mochten voor het eerst mensen met een lager inkomen stemmen, hierdoor won de ARP flink. De antirevolutionairen werden na de liberalen de grootste groepering in de kamer.

Katholieke Kamerleden steunden lange tijd de liberalen. Maar rond 1865 kwam daaraan een eind. De paus noemde het liberalisme toen een goddeloze dwaling. De tegenstelling werd nog groter door de schoolstrijd, waarin de katholieken aan de kant van de protestanten stonden. Politiek leider van de katholieken werd priester Herman Schaepman. Vele mensen trokken rond 1890 van het platteland naar de steden. Velen daalden daar af van hun geloof. Om die ontwikkeling te stoppen moesten er van de kerk katholieke organisaties komen die ook voor arbeiders en andere gewone mensen aantrekkelijk waren. Schaepman werd katholieke aanvoerder in de Tweede Kamer. Hij werkte nauw samen met Kuyper. Dat was belangrijk in het districtenstelsel. Na de verkiezingen vormden ze samen een kabinet. Kuyper werd minister-president. Maar veel protestanten waren het niet eens met de samenwerking en richtten nog een confessionele partij op: Christelijk-Historische Unie (CHU); die vond dat Nederland vanwege zijn verleden een protestante natie moest zijn.

§3                                                                                                                              Het socialisme ontstond in het begin van de 19e eeuw, maar kreeg pas aanhang vanaf 1870. De meesten geloofden in de ideeën van Karl Marx, die stelde dat ze het alleen beter kregen door het kapitalisme omver te werpen met een revolutie. Maar rond 1900 bleek dat ook arbeiders van de welvaart begonnen te profiteren. Er ontstond een gematigd socialisme, de sociaaldemocratie. Sociaaldemocraten aanvaardden de parlementaire democratie en wilden samen met niet-socialistische partijen werken aan verbeteringen.

Drie jaar na de ARP werd de Sociaal-Democratische Bond (SDB) opgericht. Leider van deze socialistische partij was de voormalige dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Domela maakte propagandatochten over het Groningse en Friese platteland waar honger en ellende heersten. Domela en zijn socialisten waren betrokken bij stakingen, relletjes en vechtpartijen en dreigden geregeld met geweld. Hij dreef ook spot met het Oranjehuis, maar dit ging de autoriteiten te ver en hij kreeg een jaar gevangenisstraf. Zijn latere Kamerlidmaatschap werd geen succes. Eind 1893 besloot de SDB om nooit meer mee te doen met verkiezingen en Domela werd anarchist; hij geloofde alleen nog in geweld. Een aantal leden brak in 1894 met de SDB en richtte de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De SDAP geloofde in de socialistische revolutie, maar wilde op korte termijn het lot van de arbeiders via parlementair werk. Partijleider Troelstra kwam uit een burgerlijk milieu, dat maakte samenwerking met de liberalen makkelijker. Met liberale steun haalde de SDAP  bij de verkiezingen van 1897 twee zetels in de Tweede Kamer. Troelstra steunde daar vaak het liberale kabinet.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Drie jaar na de ARP werd de Sociaal-Democratische Bond (SDB) opgericht. Leider van deze socialistische partij was de voormalige dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Domela maakte propagandatochten over het Groningse en Friese platteland waar honger en ellende heersten. Domela en zijn socialisten waren betrokken bij stakingen, relletjes en vechtpartijen en dreigden geregeld met geweld. Hij dreef ook spot met het Oranjehuis, maar dit ging de autoriteiten te ver en hij kreeg een jaar gevangenisstraf. Zijn latere Kamerlidmaatschap werd geen succes. Eind 1893 besloot de SDB om nooit meer mee te doen met verkiezingen en Domela werd anarchist; hij geloofde alleen nog in geweld. Een aantal leden brak in 1894 met de SDB en richtte de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De SDAP geloofde in de socialistische revolutie, maar wilde op korte termijn het lot van de arbeiders via parlementair werk. Partijleider Troelstra kwam uit een burgerlijk milieu, dat maakte samenwerking met de liberalen makkelijker. Met liberale steun haalde de SDAP  bij de verkiezingen van 1897 twee zetels in de Tweede Kamer. Troelstra steunde daar vaak het liberale kabinet.

De sociaaldemocraten hadden met de liberalen een betere relatie dan met de confessionelen. Want ze streden met de confessionelen om de stem van de arbeiders. Volgens de SDAP gebruikten de confessionele leiders het geloof om de arbeiders van het socialisme af te houden en de onrechtvaardige kapitalistische maatschappij te beschermen. De SDAP profiteerde ook van de samenwerking met de snel groeiende vakbonden. Samen met de sociaaldemocratische vakbonden voerde ze in 1911 actie voor algemeen kiesrecht. Twee jaar later behaalde de SDAP bij de verkiezingen de grootste overwinning, ze ging van 7 naar 18/100 zetels in de Tweede Kamer.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.