Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Parlementaire democratie

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1215 woorden
  • 15 april 2008
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1: EEN NIEUW KONINKRIJK.
Nederland in de 19e eeuw:
- Onafhankelijke republiek
- Statenbond: gewesten werken alleen samen als het noodzakelijk is.
- Géén centraal bestuur

Toen kwam de Franse Overheersing. Hierin veranderde:
- Nederland kreeg een grondwet
- Eenheidsstraat, centrale regering, parlement

1814: overwinnaars napoleon vonden dat België aan Nederland toegevoegd moest worden.
1815: koninkrijk der Nederlanden => Koning Willem de I. => Verklaarde zich aan de grondwet te houden.
Grondwet: Er stond voornamelijk in hoe de macht tussen het volk en de volksvertegenwoordiging was verdeeld. Nederland werd een constitutionele monarchie.

Koninkrijk = monarchie; grondwet = constitutie.

Willen I nam besluiten over wetten en ging over het leger en de geldzaken. Hij liet de 1e spoorlijn van Nederland aanleggen en kanalen graven.
Koning vond minister zijn persoonlijke assistent. Hij kon hem benoemen & ontslaan.

Volksvertegenwoordiging (parlement):
- Werd NIET gekozen door het volk
- Had weinig invloed

Statengeneraal: Eerste en Tweede kamer in het parlement.
- 1e kamer: konden de wetsvoorstellen verwerpen. -> benoemd door koning
- 2e kamer: nam wetsvoorstellen aan. -> benoemd door bestuurders van provincies.
Bevolking had geen inbreng; ministers konden niet weg worden gestuurd door parlement. Alleen door Willem I.

Samenvoeging België -> mislukking! Noord en Zuid ging niet goed samen.
Er was godsdienstvrijheid + gelijkheid. Machtige katholieke kerk in België was hier tegen. Belgen waren ontevreden over:
- samenvoegen van staatsschulden

- verdeling volksvertegenwoordigers.

A                                     Nederland                 België
Aantal inwoners              2,2 miljoen               3,5 miljoen
Aantal 2ekamerleden      55                             55
Aantal ministers              11                             3
Schulden                         578 miljoen               26 miljoen

1830: Belgen kregen een nationaal gevoel en kwamen in opstand.
1831: Tiendaagse veldtocht. Snel trok Willem zijn troepen al terug doordat de Fransen een leger stuurde.
1839: België een eigen staat.

DE JAARTALLEN VAN DEZE PARAGRAAF OP EEN RIJ.
16e eeuw: Oprichting koninkrijk der Nederlanden = republiek & statenbond.
1792-1814: Franse Overheersing -> Nederland een grondwet + eenheidsstaat + centrale regering + parlement.
1814: Overwinnaars Napoleon voegen België aan Nederland toe
1815: Koning Willem I. -> Grondwet: verdeling over de macht tussen vorst+volksvertegenwoordiging. -> Constitutionele monarchie.

1830: België in opstand
1831: Tiendaagse veldtocht -> terugtrekken Nederland nadat Frankrijk leger stuurde voor helpen van Belgen.
1839: België eigen staat.

2: LIBERALE REVOLUTIE VAN 1848
Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in België organiseerde Belgische opstandelingen petities voor vrijheid van onderwijs en persvrijheid -> invloed op Nederlandse burgers. ->
Nederlandse liberalen eisten:
- Persvrijheid
- Vrijheid van vereniging en vergadering.
- Parlement meer invloed bestuur
- Parlement moet gekozen worden door burgers
- Handel en Industrie kunnen beter konden groeien zonder lastige voorschriften.
- Stop bemoeienis van regering met economie
- Regering moet zich richten op openbare orde en veiligheid.

Deze ideeën over het bestuur heet: liberalisme. (Latijns: libertas = vrijheid)
Later: Willem II volgt Willem I op. (Zijn vader)
1844: 2e kamerleden onder leiding van Liberaal Thorbecke stellen voor om de grondwet te veranderen.

- Macht koning beperken
- Bestuur naar ministers en parlement.

Maar de kamerleden dachten nog conservatief. Die wilde het bestuur houden zoals het was. (Conservatief = houden zoals het is) Willem II was fel tegen Thorbecke.
Parijs, 1848: Revolutie. Deze slaat over naar andere Europese steden.
Opstandelingen eisten:
- Democratie
- Vrijheid
- Vertrek van koning.

Willem II wilde niet dat de revolutie naar Nederland zou gaan dus hij gaf de liberalen hun zin.
Hij gaf een commissie onder leiding van Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet samen te stellen. Hierin stond:
- Wet is pas geldig als parlement het heeft goedgekeurd
- Ministeriële verantwoordelijkheid: Ministers moeten parlement goedkeuring vragen voor plannen. Parlement mag ministers die ernstige fouten maken ontslaan.
- 2e kamer mag wetsvoorstellen van ministers veranderen. Zelf wetsvoorstellen doen mochten ze al!

- Alle uitgaven moeten ieder jaar worden goedgekeurd door het parlement
- Elke vier jaar zijn er verkiezingen voor leden 2e kamer. Alleen mannen die een bepaal bedrag aan de belasting betaalde mochten stemmen. (Cencusrecht)

Er kwamen meer grondrechten, waaronder recht van veringing en vergadering en de vrijheid van onderwijs. Burgers kregen recht om zelf scholen te stichten. De koning verloor veel macht aan parlement & ministers.
1848: Liberalen wonnen de verkiezingen. Tot het einde van de 19e eeuw hielden zij de kamermeerderheid.

3: NA 1840.
Het Socialisme
De liberalen hadden veel aan de grondwet, maar een groot deel van de bevolking had hier nog niks aan. De socialisten kwam op voor arme bevolkingsgroepen en wilden:
- Samenleving waarin iedereen gelijk is
- Grond, machines en fabrieken bezit van staat
- Regering moest opbrengst hiervan eerlijk verdelen
- Algemeen kiesrecht
- Kortere werkdagen
- Verbod op kinderarbeid
- Hogere lonen

Een bekende socialist was Karl Marx. -> tegen economisch liberalisme dat arme burgers steeds armer maakte en rijke burgers steeds rijker. Marx wilde dat de regering de economie regelde en de arbeiders zou beschermen.
Rond 1870: industrialisatie Nederland. -> Socialisten probeerden in het parlement te komen. Ze wilden iets doen aan de werk- en leefomstandigheden van arbeiders. -> Liberalen besefte dat er verandering moest komen.

1872: Het parlement besloot dat arbeiders vakbonen mochten oprichten -> staakrecht.
1874: Parlement nam wet aan die kinderarbeid beperkte. Kinderwet was 1e sociale wet in Nederland. Later kwamen er ook andere. Bijvoorbeeld: lengte van een werkdag.

Staat en Kerk
Katholieken waren blij met grondwet. Zij waren de minderheid in Nederland. Wet gegarandeerde vrijheid van godsdienst. Liberalen vonden: Openbare scholen. Katholieken en Protestanten vonden: Speciale scholen die bij geloof paste. Zij stichtte bijzondere scholen. Liberale regering van toen vond dat ze de schoolkosten dan ook maar zelf moesten betalen. -> Schoolstrijd.
Verschillende groepen in Nederland wilden het voor het zeggen krijgen. Er ontstonden politieke partijen, protestante, katholieke, socialistische en liberale.

Feministen en Emancipatie
Deze grondwet maakte Nederland nog geen democratie. De meeste mensen hadden geen stemrecht -> geen invloed op het bestuur. In de loop van de 19e eeuw werd het stemrecht uitgebreid. Vrouwen hadden alleen nog niks te zeggen. Er ontstonden aan het einde van de 19e eeuw veel bewegingen in europa die opkwamen voor vrouwenrechten. -> Feminisme. Feministen wilden gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Een groep mensen die voor gelijke rechten strijd heet een emancipatie.
1917: Alle mannen in Nederland hadden nu kiesrecht
1922: Vrouwen mochten voor het eerst stemmen.

BEGRIPPEN:
Koninkrijk der Nederlanden: Opgericht in 1814 met Willem I als 1e koning. Tot 1839 hoorde België hierbij.

Constitutionele monarchie: Een koninkrijk met een grondwet
Parlement: Volksvertegenwoordiging (1e+2e kamer) Ook wel Staten-Generaal genoemd.

Liberalisme: Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers.

Conservatieven: mensen die alles zoveel mogelijk bij het ouden willen laten; in de 19e eeuw zagen zij niks in moderne ideeën over vrijheden en inspraak.


Ministeriële verantwoordelijkheid: de plicht van ministers om het parlement uitleg te geven over hun regeringdaden (inclusief politieke daden v/d koning)

Socialisme: stroming die opkomt voor gelijkheid in de samenleving en bijvoorbeeld streeft naar betere levens- en werkomstandigheden van armere groepen in de samenleving.

Vakbond: vereniging van werknemers die het doel heeft de belangen van de leden te beschermen

Staken: het werk neerleggen om iets van de weergeven gedaan te krijgen

Sociale wetten: wetten die levens- en werkomstandigheden verbeteren, zoals het verbod op kinderarbeid of de achturige werkdag.

Openbare scholen: scholen – opgericht door de overheid – die niet gebonden zijn aan een bepaalde levensopvatting of geloofsrichting

Bijzondere scholen: scholen die worden opgericht en bestuurd door burgers die willen dat onderwijs vanuit een bepaalde levensopvatting wordt gegeven.

Schoolstrijd: politieke schrijd in de negentiende eeuw over de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs, in 1917 beëindigd.

Feminisme: beweging die opkomt voor de rechten en positie van vrouwen.

Emancipatie: streven naar gelijke rechten of het krijgen van gelijke rechten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.