4.2 & 4.3 & 5.2
4.2
Het eeuwige leven
De mensen geloofden in leven na de dood! Ze dachten als ze goede dingen hadden gaan dat ze naar de hemel gingen. En als ze slechte dingen zonden hadden gedaan naar de hel gingen.
Missionarissen zorgden ervoor dat het geloof ergens anders was. Maar de Heidense vorsten ( belangrijke mensen zoals koningen) waren daar niet zo blij mee. Tussen de zevende en negende eeuw waren veel mensen voor het christendom.
Koningin en kerkleiders
De macht van het land had God. De koningen hadden de macht om wetten aan te maken. De koningen moesten hun macht gebruiken om de kerk te steunen. De bisschoppen konden met God praten (het bemiddelen van God en de mens).
De bisschoppen konden mensen uit de kerk zetten en zo konden ze nooit naar de hemel gaan, maar ze konden ook mensen naar de hemel sturen. De leider van de kerk is de paus. De geestelijke macht belangrijker dan de wereld macht.
Een groot christelijk rijk
In 511 liet de koning Clovis een rijk achter dat zo groot is al het huidige Frankrijk. In 300 jaar groeide het uit tot grootse christelijk rijk in West-Europa. De opvolgers van Clovis waren de hofmeiers. De hofmeiers beschermde de geestelijken die ’t christendom in hun rijk verspreiden. In ruil daarvoor kregen steunde de kerk de Frankische hofmeier nadat de moslims in 711 Spanje hadden bezet.
Paarden en wapens waren duur. Vrije mannen kregen daarom land van de koning in leen zodat zij met de opbrengst daarvan een paard en dure wapenuitrusting konden kopen. Door ook nog land aan de kerk te geven kon hofmeier Karel Martel dit ridderleger uitbereiden. Met dat leger kon in 732 de opmars van moslims in Zuid-Frankrijk tegen houden. Door deze overwinning was de hofmeier Karel Martel zo machtig geworden dat zijn zoon Pippijn hem in 741 mocht opvolgen. In 754 kreeg hij van de paus de koningszalving. De zoon van Pippijn was Karel de Grote hij werd gekronigd in 771, hij werd koning van heel het Frank rijkste rijk. Hij dwong om de mensen uit verdere gebieden christelijk te worden .In 800 kwam Karel de Grote de paus te hulp. Als dank kreeg hij dit: hij werd gekroond op 25 december 800 in Rome tot keizer.
4.3
De geestelijkheid
Tussen 500 en 1000 veranderde de samenleving in een standenmaatschappij. In het middeleeuwse Europa werden de geestelijkheid de belangrijkste groep. De kerken en Kloosters kregen geld en landgoederen van gelovigen als de geestelijken voor hen wilde bidden. In het klooster leefden Monniken en Nonnen. Als je monnik of non was dan had je het zwaar je mocht:
Niet trouwen
Niet
Volledig gehoorzamen aan het hoofd van het klooster.
Het hele leven God dienen
In kloosters werden geestelijken opgeleid voor ’t kerkelijke werk. Er werden boeken gelezen en over geschreven. Vrijwel alleen de mensen die in het klooster woonde konden schrijven en lezen, daarom werden de kloosters belangrijk centra van cultuur. Kloosterlingen moesten ook voor hen eigen voedsel zorgen. Via de kloosters werd informatie doorgegeven over landbouw.
De adel
De keizer leende grond met boeren en boerderijen aan de mensen die de keizer vertrouwde, maar het land bleef wel eigenaar van de koning, de leenheer.
De boeren
In de Romeinse tijd werkte/woonde veel boeren op een villa dit heet dan ook herendiensten. Als boeren niet vrijwillig het landgoed kunnen verlaten heten ze horigen. Ook na de Romeinse tijd moesten de horigen nog herendiensten verrichten.
5.2
De eerste nederzetting ontstond vlak bij een klooster of valk bij een burcht. Als er gevaar dreigde gingen de mensen naar het klooster of naar de burcht. Daar werden ze beschermd door hun landheer. Maar de nederzetting werd verwoest end at was slecht voor de handel. Met toestemming van de heer mochten ze hun dorpen versterken.
Een edelman had het recht alles op zijn grondgebied te regelen, maar de inwoners van een handelnederzetting levende van de handel. EN de meeste edelmannen hadden geen verstand van handelen, dus de kooplieden wilden alles zelf regelen. De kooplieden vroegen daarom om special rechten / privileges.
Belangrijkste privélegers waren
• Het recht om zelf de nederzetting te besturen
• Het recht om zelf de rechtspraak te sturen.
Deze privélegers heten samen het stadsrecht. Als een nederzetting stadsrechten kreeg was het een stad. De inwoners mochten zichzelf poorters of burger noemen!
4.2
Het eeuwige leven
De mensen geloofden in leven na de dood! Ze dachten als ze goede dingen hadden gaan dat ze naar de hemel gingen. En als ze slechte dingen zonden hadden gedaan naar de hel gingen.
Missionarissen zorgden ervoor dat het geloof ergens anders was. Maar de Heidense vorsten ( belangrijke mensen zoals koningen) waren daar niet zo blij mee. Tussen de zevende en negende eeuw waren veel mensen voor het christendom.
Koningin en kerkleiders
De macht van het land had God. De koningen hadden de macht om wetten aan te maken. De koningen moesten hun macht gebruiken om de kerk te steunen. De bisschoppen konden met God praten (het bemiddelen van God en de mens).
Een groot christelijk rijk
In 511 liet de koning Clovis een rijk achter dat zo groot is al het huidige Frankrijk. In 300 jaar groeide het uit tot grootse christelijk rijk in West-Europa. De opvolgers van Clovis waren de hofmeiers. De hofmeiers beschermde de geestelijken die ’t christendom in hun rijk verspreiden. In ruil daarvoor kregen steunde de kerk de Frankische hofmeier nadat de moslims in 711 Spanje hadden bezet.
Paarden en wapens waren duur. Vrije mannen kregen daarom land van de koning in leen zodat zij met de opbrengst daarvan een paard en dure wapenuitrusting konden kopen. Door ook nog land aan de kerk te geven kon hofmeier Karel Martel dit ridderleger uitbereiden. Met dat leger kon in 732 de opmars van moslims in Zuid-Frankrijk tegen houden. Door deze overwinning was de hofmeier Karel Martel zo machtig geworden dat zijn zoon Pippijn hem in 741 mocht opvolgen. In 754 kreeg hij van de paus de koningszalving. De zoon van Pippijn was Karel de Grote hij werd gekronigd in 771, hij werd koning van heel het Frank rijkste rijk. Hij dwong om de mensen uit verdere gebieden christelijk te worden .In 800 kwam Karel de Grote de paus te hulp. Als dank kreeg hij dit: hij werd gekroond op 25 december 800 in Rome tot keizer.
4.3
De geestelijkheid
Tussen 500 en 1000 veranderde de samenleving in een standenmaatschappij. In het middeleeuwse Europa werden de geestelijkheid de belangrijkste groep. De kerken en Kloosters kregen geld en landgoederen van gelovigen als de geestelijken voor hen wilde bidden. In het klooster leefden Monniken en Nonnen. Als je monnik of non was dan had je het zwaar je mocht:
Niet trouwen
Niet
Het hele leven God dienen
In kloosters werden geestelijken opgeleid voor ’t kerkelijke werk. Er werden boeken gelezen en over geschreven. Vrijwel alleen de mensen die in het klooster woonde konden schrijven en lezen, daarom werden de kloosters belangrijk centra van cultuur. Kloosterlingen moesten ook voor hen eigen voedsel zorgen. Via de kloosters werd informatie doorgegeven over landbouw.
De adel
De keizer leende grond met boeren en boerderijen aan de mensen die de keizer vertrouwde, maar het land bleef wel eigenaar van de koning, de leenheer.
De boeren
In de Romeinse tijd werkte/woonde veel boeren op een villa dit heet dan ook herendiensten. Als boeren niet vrijwillig het landgoed kunnen verlaten heten ze horigen. Ook na de Romeinse tijd moesten de horigen nog herendiensten verrichten.
5.2
De eerste nederzetting ontstond vlak bij een klooster of valk bij een burcht. Als er gevaar dreigde gingen de mensen naar het klooster of naar de burcht. Daar werden ze beschermd door hun landheer. Maar de nederzetting werd verwoest end at was slecht voor de handel. Met toestemming van de heer mochten ze hun dorpen versterken.
Een edelman had het recht alles op zijn grondgebied te regelen, maar de inwoners van een handelnederzetting levende van de handel. EN de meeste edelmannen hadden geen verstand van handelen, dus de kooplieden wilden alles zelf regelen. De kooplieden vroegen daarom om special rechten / privileges.
• Het recht om zelf de nederzetting te besturen
• Het recht om zelf de rechtspraak te sturen.
Deze privélegers heten samen het stadsrecht. Als een nederzetting stadsrechten kreeg was het een stad. De inwoners mochten zichzelf poorters of burger noemen!
REACTIES
1 seconde geleden