Samenvatting geschiedenis Nederlands-Indië -> Indonesië
H1: Hoe ontwikkelden de kooplieden zich tot bestuurders van Nederlands-Indië en wat betekende dat economisch en staatkundig voor de Indonesiërs en Nederlanders?
Indonesië voor 1596 (voor de overname door Nederland):
- De boerenbevolking leefde in dorpsgemeenschappen: desa’s. De adel bestuurde de desa’s. Boven de adel stond een vorst met uitgebreide hofhouding. De boeren leverden delen van hun oogst en mannen voor het leger aan de vorst. De vorst stond volgens de bevolking in contact met de goden.
- Langs de kusten van de eilanden lagen de havenvorstendommen. De macht in de havens lag bij de havenvorst en zijn familie, het adellijke bestuur en een groep scheepsbevrachters.
De Nederlanders wilden graag een plaats veroveren in de handelsnetwerken, maar omdat ze elkaar beconcurreerden schoot dat niks op. à 1602: Staten-Generaal in 1602 verenigt alle kooplieden in de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Deze kreeg het alleenrecht voor handel op Indonesië. In ruil voor de militaire hulp kregen ze grondgebied of bepaalde handelsrechten. De VOC was niet bang geweld te gebruiken:
- Ruzie tussen de sultan van Bantam en zijn zoon: zoon helpen de troon van vader af te pakken à handelsmonopolie op peper en katoenen stoffen.
- Banda-eilanden: veel geweld, omdat zij hun afspraken over nootmuskaat niet nakwamen.
- Molukken: veel geweld om een kruidnagelmonopolie tot stand te brengen.
Jan Pieterszoon Coen was de gouverneur-generaal (hoogste baas) van de VOC. In 1916 versloeg hij de Indonesische prins van Jakarta en zijn Engelse bondgenoten en vernietigde de stad. Op de resten liet hij Batavia bouwen, de centrale vestiging van de VOC in Indonesië.
Nadat Coen gestorven was, was er grote bloei voor de VOC à meer verplichtingen (kost veel geld) à VOC verliest handelsterrein aan de Engelsen à 1798: de VOC wordt overgenomen door de Nederlandse staat. In 1811 veroverden de Engelsen de kolonie en veranderden veel. In 1816 had Nederlands-Indië (nieuwe naam) een bestuursapparaat gekregen à Indonesische vorsten verloren veel gezag.
In de Molukken ontstonden veel anti-Nederlandse gevoelens, omdat:
- De bevolking niks meer kon bijverdienden met vrije handel door de kruidnagelmonopolie
- Er op onderwijs werd bezuinigd
- De Molukkers in het Javaanse leger zouden moeten dienen
à 14 mei 1817: opstand op Saparoea. Molukkers trokken o.l.v. Thomas Matoelesia (aka Pattimoera) naar het fort en doodden de Nederlandse bestuursambtenaar en zijn gezin. Nederlandse strafexpedities sloegen uiteindelijk de opstand neer en Pattimoera werd opgehangen.
1825-1830: de Java-oorlog. Een opstand op Java tegen het Nederlands gezag. Indirecte aanleidingen:
- De vorstendommen op Java voelden zich vernederd door het verlies aan gezag en inkomen,
- De boerenbevolking leed onder een serie misoogsten en een veel te hoge belastingdruk,
- Prins Dipanegara voelde zich vernederd; hij dacht sultan van Yogayakarta te worden, maar zag die kans vervliegen door het Nederlands bestuur.
Directe aanleiding: het Nederlandse bestuur liet een weg aanleggen op de grond van Dipanegara. De streng islamitische prins kwam in opstand en veel boeren en adel sloten aan. Hun doel: de ongelovigen (Hollanders) te verjagen en hun oude zelfstandigheid terug te krijgen. De Hollanders wilden natuurlijk hun kolonie behouden. Met een guerrillaleger brachten ze veel schade toe aan de Nederlandse troepen à Hollanders pasten hun tactiek aan aan die van de Javanen à wonnen à overleg tussen Dipanegara en Nederlands bestuur -> Dipanegara liet de Nederlandse generaal De Kock gevangennemen à Dipanegare verbannen (beschouwd als enorme verzetsheld). Einde Javaanse oorlog = einde verzet van de Javaanse adel.
De kolonie moest veel winst opbrengen, maar het kostte alleen maar geld à gouveneur-generaal Johannes Graaf van den Bosch voerde het cultuurstelsel in (1830): de Javanen moesten 1/5e van hun grond gebruiken om landbouwproducten voor de Europese markt te verbouwen en kregen daarvoor een vergoeding (plantloon) à extra zwaar werk voor de boeren & wegennet noodzakelijk voor transport. Vorstelijke Indonesische bestuurders (slim: hadden magisch gezag bij het volk) en Nederlandse ambtenaren hadden de controle in handen. Ze kregen toeslagen op hun salaris aan de hand van hoeveel producten er waren geleverd (cultuurprocenten) à welvaart steeg. Kritiek (vooral vanuit Nederland, liberalen hadden een meerderheid in het parlement):
- De overheid bevooroordeelde een kleine groep ondernemers (de contractanten) binnen het cultuurstelsel,
- Bestuursambtenaren maakten misbruik van de cultuurprocenten; ze buitten de boeren uit.
Er moest sprake zijn van vrije arbeid en kansen voor de vrije ondernemer! 1870: ondergang cultuurstelsel; 2 wetten in Den Haag:
- Agrarische wet: particuliere ondernemers konden zich vestigen in Nederlands-Indië
- Suikerwet: verplichtte suikerrietproductie werd afgeschaft
1816-1910: uitbreiding gezag in Republiek Indonesië (nieuwe naam).
Bestuur:
De Adat: een eeuwenoud Indonesisch systeem van regels en gebruiken waaraan de burgers zich moeten houden. Bv: een hoge bestuurder kon rekenen op onbetaalde arbeid en eigendommen van het volk. Westers ongeduld en westerse manieren moesten worden afgestemd op Indonesische normen.
H2: Hoe kwam het Indonesisch nationalisme tot ontwikkeling?
1870: einde van het cultuurstelsel à vrije ondernemers profiteerden van de rijkdommen van de kolonie i.p.v. de Nederlandse staat. In dezelfde tijd: opening Suezkanaal, de eerste stoomboten en een telegraafverbinding. Dit stimuleerde scheepsvaart en scheepsbouw en er werden handelsmaatschappijen opgericht à periode onstuimige economische activiteit. 1 v/d nieuwe ondernemers was J. Nieuwenhuys, hij pachtte grond van de sultan van Deli voor de aanleg van een tabaksplantage. Hij liet ongeschoolde Aziatische arbeiders werken (koelies) op de plantage. In 1869 richtte hij de Deli Maatschappij op: een enorm succes! De koelies werden slecht behandeld. Ook was er was poenale sanctie: als de koelies weigerden het werk te verzetten, mochten de opzichters geld- of lijfstraffen toepassen. In 1902 klaagde advocaat J. van den Brand de Deli Maatschappij aan, maar dat haalde niks uit. In 1932 werd de poenale sanctie pas afgeschaft.
Door het succes van de Deli Maatschappij waren andere ondernemers ook geïnteresseerd in een plaatje op Indonesië. Op veel eilanden was namelijk steenkool, olie of tin gevonden. Nederland had tot nu toe weinig gedaan om het gezag in de gewesten buiten Java te verstevigen, ze vonden dat ze zich zo weinig mogelijk met Nederlands-Indië moesten bemoeien (onthoudingspolitiek). Uiteindelijk gingen ze toch maar wat meer letten op die gewesten, omdat ze bang waren dat andere landen de gewesten zouden afpakken.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden