Nederlanders en hun gezagsdragers

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 7385 woorden
  • 6 mei 2003
  • 86 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
86 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nederlanders en hun gezagsdragers Hoofdvraag: Hoe ontwikkelde zich de politieke cultuur in Nederland in de periode 1950-1990? Paragraaf 1.1 Verzuiling en consensus (het streven van politieke partijen naar eensgezindheid over het te voeren beleid) Nederlandse samenleving was ingedeeld in 4 groepen: Katholieken, Protestantse, Socialisten en liberalen. onderling hadden de groepen weinig contact met elkaar. Elke groep vormde een wereldje op zich. Pas na 1900 begon Nederland met verzuiling: een dicht netwerk van verzuilde organisaties, kranten, scholen, radio. En er waren Katholieken, protestantse en socialistische vakbonden gekomen. Katholieken en Protestantse hadden het dichtste netwerk, de socialisten hadden hun eigen “rode zuil’, maar beschikten niet over eigen onderwijs. De liberalen waren het minst georganiseerd, zij waren verzuild tegen wil en dank, omdat de rest al verzuild was bleven hun als Neutrale zuil over. >> Geen van de zuil had de meerderheid. 1/3 was katholiek, ¼ tot de protestantse zuil en ¼ socialistisch en de rest van Liberaal. 1945-1960 was de KVP en de PvdA de grootste partij, samen met de ARP en de CHU en de VVD hadden ze 90% v/d stemmen. Verschuivingen waren minimum!!!!! Bisschoppelijk mandement: 1954, een herderlijke brief die in alle kerken werd voorgelezen dat de gelovigen trouw moesten blijven aan hun partij, want gelovigen waren geschokt toen PvdA in 1952 de grootste partij was en mensen bij de Katholieke en Protestantse zuil had losgebroken. Het was verboden om lid te zijn van socialistische vakbonden etc. etc. KVP was boos en waarschuwde bij de verkiezingen in 1956 mensen die de kerk uit kwamen d.m.v een pamflet uit te delen met de tekst: Als de rooie haan victorie kraait…. Stonden 4 brandende gebouwen met de opschriften Kath. Onderwijs, Caritas. Kath. Pers en KRO. Maar de politieke stabiliteit en de sociale rust waren groter dan ooit. De PvdA en de KVP zaten gewoon in de regering en in het openbaar werden de ideologische verschillen opgeklopt en achter de schermen weren compromissen gesloten. Paragraaf 1.2 De politieke en maatschappelijke gezagsdragers: waren ook de leiders v/d 4 zuilen, elke zuil kende zijn hechte eenheid. Veel gezagsdragers zaten in het bestuur van meerdere verzuilde organisaties en kwamen elkaar dus steeds tegen en zo kende elke zuil elkaar goed: ze waren nauw met elkaar. Sociaal-Economische Raad (SER): Was het belangrijkste advies orgaan op sociaal en economisch gebied en de stoelen waren eerlijk verdeeld tussen werkgevers en werknemers naar aanvang v/d zuil. (NVV leverde 7 man v/d 15, KAB had 5 en de CHU had 3) Naast de werkgevers en –nemers zaten ook 15 deskundige gekozen door de regering. Evenredigheidsbeginsel: ieder zijn deel volgens getalsmatige verhoudingen werd bij alle besluiten toegepast en omdat geen enkel zuil de meerderheid had werden er compromissen gesloten. Het ging niet om je gelijk halen maar om je deel te halen. Om concessies te behouden was geheimhouding een voorwaarde voor de succesvolle onderhandelingen. Het publiek kreeg weinig te horen, gewonen mensen moesten denken dat politiek veel te moeilijk voor hun was. Het vertrouwen in de leiders was groot Tegen over hun achter van vergrote zij het groepsgevoel door de ideologische verschillen te benadrukken en overdrijven. >> veel belangstelling voor de politiek was er niet. De gewone man deed wat van hem verwacht werd. De achterban was ook makkelijk op de been te brengen om tegen de opvattingen v/d andere zuilen te protesteren zoals bij het bisschoppelijk mandaat en de verkiezing in 1956. In de politieke cultuur werd grote waarde gehecht aan consensus en ordening, met z'n allen hardwerkende nette, zuinige voor het vaderland. Na de oorlog was iedereen het daar mee eens dat ze samen Nederland moesten opbouwen.
Paragraaf 1.3 1946 was de KVP en de PvdA de grootste partij en samen moesten ze Nederland opbouwen. Er was grote angst voor nieuwe massawerkeloosheid. 1951 dachten de meeste Nederlanders dat de toekomst nog slechter zou worden, de bevolking groeide hard, in de landsbouw waren minder banen, na der verlies van Indië was met somber over de handel > Nederland moest industrialiseren. De staat zorgde voor het bedrijfsleven, nieuwe wegen, ander infrastructuur, grote projecten werden gefinancierd zoals de grote staal fabriek in Ijmuiden. : de regering werkte nauw samen met de vakbonden: zo ontstond de SER. Ook bij de Stichting van de Arbeid werkte werkgevers & -nemers over het advies van bv loonhoogte en alle bonden en bedrijven moesten zich daar aan houden. 1945-1963 kon de regering een geleidelijke loonpolitiek voeren. Iedereen was het er over eens dat eerst de bedrijven, en daarmee de hele economie tot bloei komen en conflicten moesten in goed overleg opgelost worden. Alle vakbonden en werkgevers waren het daarmee eens. De sociale harmonie was de sleutel tot welvaart dachten ze allemaal. Vakbond leden hadden begrip voor de loonsmatiging die hun leiders voerden. Iedereen was er van overtuigd dat hardwerken en zuinig leven voor een betere toekomst zorgde. Vakbonden hadden meer te zeggen (en dat hield ze rustig), ze kwamen op voor heel de arbeider (ze bemoeide zich met volksgezondheid, vrijetijdsbesteding, huisvesting enz.) Op alle denkbare terreinen bevorderden ze het welzijn en de ontwikkeling v/d werkman en zijn gezin. Naast angst voor crisis en werkeloosheid was het 2e oorzaak de ordeningsdrang. De gezagsdragers zagen meer tekenen van moreel verval dan ooit, Ze dachten dat de echtscheidingen stegen, jeugd ten prooi zou vallen aan zedenverwildering, meisjes en ongewenste zwangerschappen en geslachtsziekten. Jaren ’50 waren ze bang voor de gevolgen van de industrialisatie: - grote gevolgen voor het dagelijks leven - voor de oorlog 1/3 v/d bevolking woonde in de stad ’56 was het 57% - er was gebrek aan sociale controle in de stad. - Er zou een maatschappelijke verwilderde jeugd komen de leefde voor seks en sensatie in de cafés
Het geneesmiddel: het gezin moest weer versterkt worden. Paragraaf 1.4 Het gezin moest de kern van de samenleving worden. De opvoeding werd gezien als de beste voorbereiding op de maatschappij. Overheid : actieve gezinspolitiek. :bv huisvestingsbeleid (er werd bijna alleen maar voor gezinnen huizen gebouwd. Ongehuwde moesten maar bij anderen in wonen. Ook financieel werd het gezin gesteund: jeugdlonen waren laag en kinderbijslag was hoog. Jongeren moesten niet veel geld in handen krijgen anders zouden ze onafhankelijk worden. Er kwam zelf filmcensuur en dansverbod en in ’52 een ministerie van het gezinsversterking. Jaren ’50 in het gezin hoorde de Harmonieuze ongelijkheid :vader moest de kost verdienen moeder moest thuis zitten met de kids
Oudere kinderen moesten voor de jongeren zorgen
Jongens: ambachtsschool: HBS, gymnasium: universiteit
Meisjes: Huishoudschool :Mulo (mavo +) : MMS voor meisjes uit een rijker milieu (Frans, kunstvakken) Maatschappelijke gezagsdragers: Mannen, vaders, kerk, leraar
Economische gezagsdragers: werkgevers ,vakbonden. Katholieken gezinnen moesten groot zijn, als je niet genoeg kinderen kreeg kwam de pastoor om uitleg vragen. Je kon je aan het strenge gezag aanpassen of opkrassen gelovig of niet. In de kamer hadden de confessionele partijen de meerderheid (KVP, ARP en CHU) kerken hadden op landelijk niveau grote invloed. Wetten en regels waren gebaseerd op
Christelijk-etische manier van denken. Abortus was alleen toegestaan als de moeder in levensgevaar was. Door al die toezicht van de kerk in organisaties enz. enz. viel de crisis van het gezin mee en den echtscheidingen waren gedaald en de ongewenste kinderen ook. Alleenstaande waren ook minder geworden

Uit een enquête in ’50 kwam er uit dat 86% v/d meisjes tegen seks voor het huwelijk was. Nederland was een brave preutse natie. Hoofdstuk 2 Nederland verandert Deelvraag: Hoe veranderden de economie, de cultuur en de politiek in de jaren ’50 en ’60? En wat betekende dit voor vrouwen en jongeren? Door de muziekrage van Rock ‘n Roll kwamen veel rellentjes die de eerste tekenen waren van een nieuwe tijd waarin alles leek te veranderen. 2.1 Ongekende economische groei In de jaren 1950 – 1973 was er een enorme economische groei met snelle en langdurige expansie (uitbreiding). Dit kwam door de industrie waar de werkgelegenheid snel toe nam en alles gebeurde op grotere schaal dan voor de oorlog. Kleinere bedrijfjes verdwenen en oude industriële concerns als Shell, Unilever en Philips groeiden; nieuwe als Hoogovens en DSM kwamen erbij, zodat de industriële basis van Nederland werd verbreed. Efficiency en rationalisering stonden centraal. De productiviteit (productie per werknemer) nam toe. Ook in de transportsector ontstond een enorme groei. (schiphol en haven Rotterdam) Door de industrialisatie veranderde de samenstelling van de beroepsbevolking, het aantal banen in de landbouw nam af en banen in de industrie nam toe. Men vertrok naar de stad doordat kleine boerderijtjes plaats moesten maken voor grote moderne landbouwondernemingen. Schaalvergroting, rationalisering (praktischer), en efficiencyverhoging (doeltreffender) was aan de orde van de dag. Halverwege de jaren ’60 kwam er een eind aan de banengroei in de industrie. De dienstensector ging ineens erg groeien, het onderwijs en de gezondheidszorg breidden sterk uit. Commerciële dienstensector (banken, grootwinkelbedrijf) kwamen tot bloei, en weer stond schaalvergroting, productiviteitsgroei en rationalisering voorop. Kleine winkeliers verdwenen, in 1948 kwam de eerste supermarkt en in 1960 verruilden 100.000 mensen het platteland en de grote steden voor ‘woonkernen’.(bv.Amstelveen) Daarna kwam de opkomst van de personenauto, in 1950 hadden 1:100 mensen een auto, in 1960 1:20 en in 1970 reden er al 2,5 miljoen auto’s rond. Door de snel groeiende welvaart stegen de lonen vanaf de tweede helft van de jaren ’50 ook snel. Toch vonden de werknemers dat het niet hard genoeg ging en uit protest tegen de loonmatiging zegden 10.000 mensen hun lidmaatschap van de vakbond op. Werkgevers werden zo gedwongen door te kort aan arbeidskracht,hogere lonen te betalen dan officieel was toegestaan. Vooral in grensstreken gingen veel mijnwerkers en bouwvakkers in Duitsland werken waren ze meer konden verdienen. Rond 1960 werd duidelijk dat centraal geleide loonontwikkeling niet meer werkte. In 1961 werd nog geprobeerd de onvrede weg te nemen door de vrije zaterdag in te voeren. Maar in 1963 werden de lonen toch vrij gelaten die gelijk omhoog stegen met 9%, in 1964 met 15% en in 1965 11%.Aan de groei van de welvaart leek geen eind te komen. 2.2 Het dagelijks leven verandert Nederlanders gingen door de economische groei meer uitgeven in de jaren 1950 – 1970, volgden meer onderwijs en kregen grotere sociale zekerheid. Deze veranderingen brachten ook andere mentaliteit mee. Nederland werd in de jaren 1950 – 1970 een moderne consumptiemaatschappij. Er kwamen naast de auto meerdere welvaartssymbolen zoals een vaste wastafel,bad/douche, stofzuiger etc. In de jaren ’60 kwam de ijskast en televisie. Ook consupmtie van genotmiddelen (wijn, bier) stegen enorm. Men ging meer op vakantie, Nederlanders waren van een sober, zuinig volk veranderd in een natie van gretige consumenten. Ook het opleidingsniveau steeg, middengroepen en arbeiders kregen nu ook kansen. De overheid deed er van alles aan om jongeren naar middelbaar en hoger onderwijs te krijgen. School- en collegegeld werden verlaagd en kinderbijslag voor niet werkende kinderen gingen omhoog. Dat werkte want tussen 1950 en 1970 verdrievoudigde de deelname aan het voortgezetonderwijs. Studenten op universiteiten verviervoudigde. De sociale zekerheid werd forsuitgebreid met De Algemene Ouderdomswet (AOW) uit 1956 die alle 65-plussers recht op een uitkering gaf. In 1963 volgde Algemene Bijstandswet, die iedereen in geval van nood recht gaf op een uitkering. Nederland werd een verzorgingsstaat: een staat die zorgt voor een minimuminkomen en minimumvoorzieningen voor alle burgers. De overheid had nu als recht de zwakkeren financieel te helpen, ze werden ‘sociaal zwakkeren’ genoemd en waren niet meer afhankelijk van steun van kerken en andere gezagsdragers. De ontwikkelingen versterkten het zelfvertrouwen van de Nederlanders en de jongeren wisten niet eens meer hoe het is om te leven in armoede of werkloosheid. Voor hun leek voorzichtigheid, zuinigheid en gehoorzaamheid aan de gezagdragers overbodig. Ook het stijgende opleidingsniveau en de tv bevorderden een andere mentaliteit. Vooral de tv lieten mensen kennis maken met de wereld buiten hun eigen zuil en dit versterkte een proces van secularisatie en ontzuiling. In de jaren ’60 liep het kerkbezoek (vooral onder katholieken) snel terug, wat eerst 40% katholiek was en 10% gereformeerd. Steeds meer mensen wilden geen geestelijke meer zijn. In 1970 leken de zuilen nog helemaal overeind te staan, NRCV en CNV (protestanten) hadden nog nooit zoveel leden gewonnen en meer mensen dan ooit stuurden hun kinderen naar christelijke scholen. Toch bleek dat 30% godsdienst niet belanglijk vond, sommige zeiden dat ze net zo goed lid van een andere omroep konden worden. Jongeren begonnen afstand te nemen van de oude opvattingen, overal vond de jonge opkomende generatie dat levensbeschouwing er in hun werk weinig toe deed. Waar het op aan kwam was deskundigheid. 2.3 De politieke cultuur verandert De toename van de welvaart en het opleidingsniveau leidde tot een andere mentaliteit onder de Nederlandse bevolking. De gezagsdragers pasten zich aan. Ook de politieke cultuur veranderde. Met het mandement van 1954 verboden bisschoppen ‘hun’ gelovigen te luisteren naar de VARA, dat was het toppunt van verzuiling. Het verbod werkte averechts, veel intellectuelen vonden dit niet passen bij de moderne, snel veranderde samenleving. Een moderne samenleving vroeg om een meer zakelijke en open opstelling. De ‘hokjesgeest’ moest verdwijnen. Vanaf 1955 lieten gezagsdragers zich van een andere kant horen, ze stelde vast dat er niks aan de verandering van Nederlanders op vlak van gedrag en moraal te doen was en verzet alleen maar zou leiden tot spanningen, je moest je maar gewoon aanpassen. In de Troonrede van 1962 stond dat de regering tracht waar nodig aanpassing in het persoonlijke en gemeenschapsleven te bevorderen. (stimuleren) Rond 1960 waren gezgsdragers er trots op dat ze ‘modern’ waren en ‘vooruitstrevend’ en ‘ruimdenkend’en dat Nerderland geen ‘achtergebleven gebied’ meer was. Ook de confessionele veranderden, in 1955 werd de ‘handelingsonbekwaamheid’ van vrouwen afgeschaft. (zelfstandigheid in juridische zaken) 1961 nam het parlement de motie-Tendeloo aan, het verbod verdween zo voor gehuwde vrouwen om te werken als onderwijzeres of ambtenaar.Vakbonden kregen minder leden en gingen ook veranderen door zich zakelijker op te stellen, ze richte zich niet langer op heel de arbeider maar alleen op zijn materiële belangen. (minder snel akkoord met loonmatiging, stelde zich scherper op tegen overheid en werkgevers) De vakbonden gingen onderling meer samenwerken en maakte de banden met de politieke partijen losser. Ook kerken pasten zich aan, hervormde kerken gingen (al vanaf 1945) uit van openheid en tolerantie. Katholieke kerken namen na 1954 ook afstand van het verleden. Bisschop Bekkers was bang voor het verliezen van veel leden en pleitte daarom ook voor openheid en eenheid met andere christenen en legde de nadruk op verantwoordelijkheid voor de samenleving. In maart 1963 veroorzaakte Bekkers een sensatie toen hij zijn mening over de anticonceptiepil gaf waarin hij geen bezwaar had tegen de pil omdat mensen zelf moesten beslissen hoeveel kinderen ze wouden.(De kerk was altijd streng tegen abortussen). In 1964 gingen katholieken organisaties ook afstand doen van hun gesloten imago en bij de katholieke kerk moest iedereen zich welkom voelen. Bij de gereformeerden deden zich ook soortgelijke ontwikkelingen voor, het boek Parade der Mannenbroeders (1964) werd enorm populair, er stonden gebeurtenissen in die liet blijken wat de gereformeerden ‘vroeger’ allemaal moesten doen en laten. Men kon er nu om lachen maar besefte niet dat dit allemaal kort geleden nog speelde en het leven dus onherkenbaar was veranderd. 2.4 Vrouwen en jongeren veranderen De verandering in de samenleving was het grootst voor jongeren en vrouwen. Na de oorlog was er een aparte jongerencultuur ontstaan, vroeger waren jongen onder toezicht van volwassenen en waren snel volwassen. In de jaren ’50 begon dat te veranderen als eerste bij de arbeidsjeugd die botste met hun eigen leefstijl met de normen en waarden van de gezagsdragers. Journalist Jan Vrijman schreef een serie artikelen over hun en noemde de jongeren nozems, wat ineens werd gebruikt voor alle vormen van afwijkend jongerengedrag. De jongeren gingen veel naar het cafe, reden rond op brommers en danste op rock ‘n roll en besteedde (zowel jongens als meisjes) veel aandacht aan uiterlijk. Net als hun helden Elvis Presley/ James Dean hadden ze vetkuiven en leren jacks, spijkerbroeken en laarzen. Meisjes waren zwaar opgemaakt en droegen hoog opgetoupeerd haar, strakke truitjes en wijde rokken. Seksualiteit (praat) speelde een belangrijke rol. De jongeren cultuur was mogelijk gemaakt door de stijgende jeugdlonen waarmee ze vrijheid kochten. (brommer) Begin jaren ’60 ontwikkelden ook de jongeren middenklasse een subcultuur en kregen ook meer te besteden. Ze bleven ‘onder mekaar’ doordat ze langer naar school/ universiteit gingen. De afstand van hun ouders werd steeds groter die bezorgd toekeken hoe hun kinderen in de wereld van: ‘seks, drugs en rock ‘n roll’ terrecht kwamen. Ook de positie van vrouwen veranderde. Het werd minder van zelf sprekend dat vrouwen moeder/ echtgenote waren door het stijgende opleidingsniveau van vrouwen en de grote vraag naar arbeidskrachten. Meisjes gingen langer naar school en hadden hogere diploma’s dan hun moeders maar trouwden wel wel op jongere leeftijd. Er ontstond zo een groor te kort aan werkende vrouwen in bepaalde sectoren. (onderwijs, gezondsheidszorg, administratie) Ook was er een verandering in het gezinsleven doordat huishoudelijke apparaten ervoor zorgde dat het huishoudeen minder tijd koste en het aantal kinderen per gezin werd minder. Door de pil werd het vroegere aantal kinderen van 6 of meer niet meer gehaald, het werd nu een standaard van 2 kinderen. In 1965 keurde 80% nog seks voor het huwelijk af, 5 jaar later had niemand er meer problemen mee. Ook ongehuwd samenwonen, vrijwillige kinderloosheid, abortus, homoseksualiteit en echtscheidingwerd steeds meer geaccepteerd. (zelfs vreemdgaan moest kunnen volgens een flink aantal mensen) Deze verandering van normen en waarden paste in een ruimer proces van individualisering. De mens werd steeds minder gezien als onderdeel van een gezin of een andere groep, en steeds meer als op zichzelf staand wezen. Steeds meer stonden het individu en zijn behoeften centraal.
Hoofdstuk 3. Het protest van jongeren en vrouwen In 1967 verscheen in het tijdschrift De Gids een felle aanklacht tegen de achterstelling van de vrouw. Dit komt volgens de schrijfster als belangrijkste oorzaak door het traditionele huwelijk. Er kwamen veel reacties op van vrouwen die zich hierin herkende en zo werden de eerste actiegroepen opgericht waar ook jongeren zich massaal bij aansloten. 3.1 Een protestgeneratie Het echte verzet van jongeren tegen hun ouders ontstond in de zomer van 1965. In 1964 kwamen in Amsterdam elke zaterdagavond een paar hondert jongeren samen bij het ‘Lieverdje’, een beeldje dat een sigarettenfabrikant aan de gemeente had geschonken. Robert Jasper Grootveld had de leiding en voerde al jaren actie tegen de tabaksindustrie. Roel van Duijn, 17 jarige jongen die al eerder een actiegroep tegen de atoombewapening had opgezet in 1961, had hetzelfde gevoel als Grootveld voor de afkeer van de ‘burgelijke welvaart’ en het verlangen de ouderen te jennen. Samen richte ze in mei 1965 de Provo beweging op. Provo was voor vrijheid, gelijkheid en creativiteit. Hij wou ook de maatschappij hartgrondig provoceren. (jennen) Dat lukte ze door verschillende acties (witte fiets en rookbommen bij huwelijk van Beatrix en Claus) maar doordat het uit de hand liep en het doel toch al bereikt was hief de beweging zichzelf op. Van Duijn stichtte daarna een nieuwe beweging (de Kabouterbeweging) met de kabouter als symbool van een nieuwe mensheid die in harmonie met de natuur zou leven. De beweging werd een succes en kreeg in Amsterdam 1970 5 zetels in de gemeenteraad. Na de opheffing van Provo had het jongerenprotest zich gericht op universiteiten om zich zo te verzetten tegen de in hun ogen conservatieve lesprogramma’s en het gebrek aan democratie. Vanaf 1969 werd er ook actiegevoerd tegen andere voorzieningen (theatervoorstellingen). Actievoeren was begin jaren 70 vanzelfsprekend geworden. Het gezag hoorde je te wantrouwen en. de generatie die toen opgroeide hield er een eigen naam aan over: de protestgeneratie. 3.2 Van verbieden naar onderhandelen De politie reageerde eerst met harde hand tegen de acties van Provo, ze kregen daarbij volle steun van de regering, de burgemeester, de rechters en andere gezagsdragers. Toen een aantal Provo’s zwaar werd gestraft ontstond er onrust want veel mensen kregen sympathie voor de provo’s. Minister Den Uyl gaf aan geen bezwaar te hebben tegen ‘langharige en ongewassen knapen met frisse ideeën’. De rellen in de zomer van 1966 betekende de nekslag voor de oude regenten mentaliteit. De geweldexplosie leidde tot bezinning. De regering stelde een onderzoekscommisie in die de schuld gaf aan de gezagsdragers en de politie die het geweld hadden uitgelokt met hun botte aanpak, paternalisme en regentenmentaliteit. Vanaf dat moment veranderde de manier waarop de jeugd werd behandeld. Gezagsdragers probeerde met de jeugd in contact te komen en kozen voor een flexibele en tolerante softe aanpak. Wetovertreders kregen nu lage straffen en voor demonstraties hoefde geen toestemming meer te worden gevraagd, als de route maar vooraf werd gemeld. Burgerlijke ongehoorzaamheid werd toegestaan als er maar geen schade werd aangericht. Aan bijna alle bezettingen kwam nu een eind doordat de studenten medezeggenschap kregen. Er was ineens veel verandert voor de jeugd. Een goed voorbeeld van milde paternalisme van de overheid was het driedaagse popfestival dat in 1970 in Rotterdam gehouden werd waarbij maar 4 agenten in uniform rond liepen en daarnaast nog op de muziek mee swingde. Ook het drugsgebruik daar werd niet alleen toegelaten maar ook begeleid. De positie van de jongeren was veranderd, ze werder serieus genomen en hadden inspraak gekregen op democratische instellingen. De leeftijd voor jongeren om te stemmen was verlaagd van 21 naar 18 jaar. Leerlingen mochten leraren met je aanspreken en dienstplichtige soldaten waren niet langer verplicht hun meerderete groeten en konden hun haar dragen zoals ze zelf wilden. Ook was er een ‘wetswinkel’ waar jongeren die zich benadeeld voelde gratis bewogen advocaten de jongeren hielpen. Ook gezinnen gaven hun kinderen meer ruimte en vrijheid dan zij zelf hadden gehad en lieten zich met jij aanspreken. 3.3 Protest van vrouwen Net als jongeren hadden ook de vrouwen in de periode 1965 – 1975 het gezag onder druk gezet. Het leek dat de vrouwenbewegingen niet meer nodig was, vrouwen en mannen hadden immers dezelfde rechten gekregen en ouders vonden voor dochters goed onderwijs ook belangrijk. Ook in de politiek was verbetering, in 1956 kwam de eerste vrouwelijke minister, Marga Klompé (KVP), en zelfs ARP waarin vrouwen tot 1953 niet actief mochten zijn kreeg in 1963 een vrouw in de Tweede Kamer. Toch bleek dat er nog veel ongelijkheid was, zo werkte maar een kleine minderheid van de gehuwde vrouwen. 83% van de bevolking vond dat een moeder met schoolgaande kinderen niet hoorde te werken. En al hadden ze een baan, ookal deden ze hetzelfde werk ze kregen minder betaald dan mannen. Joke Smit schreef in 1967 hier een artikel over, Het onbehagen van de vrouw, met als conclusie dat de vrouwenemancipatie nog lang niet voltooid was. Wouden vrouwen echt gelijke kansen hebben dan moest de man meer in het huishouden doen en korter werken en er moesten meer crèches komen. Het artikel werd het startsein voor de ‘tweede feministische golf ’. (voor de Eerste wereldoorlog was er ook een feministische beweging geweest) In 1968 richtte Smit met Hedy d’Ancona de actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) op. Deze richtte zich vooral op wettelijke verbeteringen zoals gelijke lonen,verbod op seksediscriminatie, grotere onderwijskansen voor meisjes en legalisering van abortus. Mannen en vrouwen zouden de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen gelijk moeten verdelen. Hiervoor moest een vijfurige werkdag komen en de overheid vrouwen helpen bij het vinden van een passende baan en wanneer ze bij het solliciteren net zo geschikt waren als de mannen moesten vrouwen voorrang krijgen. Dit heet positieve discriminatie. Januari 1970 werd een tweede feministische actiegroep opgericht: Dolle Mina (genoemd naar Wilhelmina Drucker, een radicale feministe van voor de Eerste Wereldoorlog) Dolle Mina wou hetzelfde als MVM maar wou dit bereiken door ludieke acties die de aandacht van de media trokken. MVM stak veel energie in onderzoek, publicaties en contacten met de politiek. Dolle Mina deed dit door verschillende acties zoals het verbranden van corsetten, het bezetten van gebouwen waar vrouwen niet mochten studeren en hielden optochten waarbij ze floten naar mannen en hun trui omhoog hielden waarop de tekst: ‘baas in eigen buik’ zichtbaar werd. (recht op abortus, dit was hun belangrijkste strijdpunt) Na twee jaar verdween de actiegroep. Alleen haar abortuswerkgroep zou onder de naam ‘Wij Vrouwen Eisen’ nog lang doorgaan. Naast de abortuskwestie vroeg de vrouwenbeweging ook aandacht voor de onderdrukking in het gezin. Er werden vanaf 1971 vrouwenhuizen en vrouwenpraatgroepen opgericht. In 1975 werd een Blijf van Mijn Lijfhuis geopend waar mishandelde en bedreigde vrouwen elkaar opvingen. Niemand had in de jaren 60 bij dit grote probleem stil gestaan. 3.4 Moeizame emancipatie Over de eisen van de vrouwenbeweging was tot ver in de jaren 70 grote politieke verdeeldheid. Linkse politici steunden de feministen, veel confessionelen hielden van aan traditionele opvattingen over huwelijk en gezin. De ergste tegenstellingen gingen over de abortuskwestie. Abortus was in Nederland verboden, behalve als de gezondheid van de moeder werd bedreigt. Er werden veel illegale abortussenn gepleegd. In 1970 veranderde de stemming hierover in de maatschappij en de politiek en de PvdA had feministische partijleden die zich verenigden in de organisatie de Rooie Vrouwen wat invloed had op het partijstandpunt. In 1970 stelde de PvdA voor abortus uit het Wetboek van strafrecht te halen. De vrouw moest zelf over abortus beslissen.Veel mensen sloten hierbij aan en er werden heel wat abortusklinieken geopend. Toch was abortus nog strafbaar, maar is de eerste 12 weken werd het nog toegestaan. De confessionelen waar hier streng op tegen waardoor besloten werd de zaak te laten rusten. Het conflict kwam in 1976 weer te sprake toen de katholieke minister van Justitie, Dries van Agt, een abortudkliniek wou sluiten omdat er daar abortussen na 12 weken werden gedaan. Actievoerende vrouwen bezetten het gebouw en de politie wou niks tegen ze doen. Van Agt kondige een nieuwe poging aan maar doordat de enige vrouwelijke minister, Irene Vorrink (PvdA) de bezetters opbelde kwam er versterking en waren er al 200 vrouwen die het pand bezetten.De politie deed weer niks. In 1981 werd het 7e wetsvoorstel goedgekeurd dat abortus een misdrijf bleef alleen was het niet strafbaar als het in de 1e 12 weken van de zwangerschap plaats vond en de vrouw een bezinnings periode van 5 dagen in acht nam. Daarnaast mocht de vrouw zelf beslissen over abortus. Ook werd in 1971 een wet aangenomen om echtscheiding te vergemakkelijken. In 1974 was een echtscheiding sl mogelijk als 1 van de partners het wilde. Het aantal scheidingen liep hoog op en in 1980 eindigde 1 op de 3 huwelijken in scheiding. Door het instellen van de Emancipatie commissie in 1974 probeerde de regering de vrouwenemancipatie te bevorderen. Vrouwenorganisaties kregen subsidies en in 1977 kwam er een aparte staatssecretaris voor emancipatiebeleid. In 1981 werd de Emancipatiecommissie opgevolgd door de Emancipatieraad advies aan de regering uibracht. Toch had nog maar 1 op de 3 vrouwen een betaalde baan. Vooral in het bedrijfsleven drongen weinig vrouwen door tot de hogere functies.
Hoofdstuk 4 Televisie en Politiek 4 januari 1964 werd door de VARA de eerste satirische tv-programma uitgezonden waar men spot dreef met de gezagsdragers. Dit leidde tot bose reacties maar de samenleving wende er aan en de samenleving ging er door veranderen. 4.1 Revolutie in de media In 1951 kwam de tv maar bijna niemand had een toestel,(alleen krant en radio) pas in 1960 was er 1 net die gelijk verdeeld werden over de verzuilde omroepen: KRO (kat.), NCRV (pro-chr), VARA (soc), AVRO (neutraal). Men vond dat de tv het volk moest opvoeden en de heersende normen en waarden moest bevestigen, dat leverde saai tv op. Journalisten stonden vaak in dienst van verzuilde elites en waren ondergeschikt. Politieke berichtgeving stond vaak onder directe leiding van politici. Aantal kranten in Ned. Volkskrant – Katholiek: KVP· Trouw –· gereformeerd: ARP
Vrije Volk – socialistisch: PvdA· In de jaren 60 veranderde de journalisten, ze maakte plaats voor spot en grofheid en probeerde gezagsdragers belachelijk te maken en confronterende vragen te stellen. Ze legde de nadruk op spanningen, schandalen en mislukkingen. Meer mensen kregen tv. en de zendtijd nam toe. Ondernemers zette de politiek onder druk om commerciële televisie toe te staan. (reclame) VVD was voor, KVP (KRO) en ARP (NCRV) waren tegen. Ondernemers gingen vanaf een eiland commerciële programma’s uitzenden via de zender REM wat een succes was maar door de regering werd verboden. Door ruzie hierover kwam het kabinet ten val in 1965 en uit angst voor een afschaffing door kiezers besloten KVP, ARP en PvdA voor geen verkiezingen. Ze gingen samen een nieuw kabinet vormen dat met een nieuwe omroepregeling kwam: - Commerciële tv was nog steeds verboden, wel mocht de STER reclame zendtijd verkopen. Het geld zou over de omroepen worden verdeeld. Het verzuilde omroepbestel werd omgegooid er mochten nieuwe omroepen bij komen als ze genoeg leden hadden. 1966 kwam TROS voort uit REM, 1970 EO, 1976 Veronica. Dit had grote gevolgen, de verzuilde omroepen gingen minder nadruk leggen op hun eigen identiteit maar meer op licht amusement. (vertrossing) Ook actualiteiten programma’s werden populair, kritische programma’s die het establisement (gevestigde orde) onderuit probeerde te halen. Bij de vrijzinnige protestantse VPRO zetten jonge rebellen in 1968 de dominees aan de kant en besloten voortaan eigenzinnige, anarchistische tv te maken. Verzuilde kranten kregen het moeilijk en verdwenen, alleen De Volkskrant en Trouw bleef bestaan doordat ze beide overgingen op een progressief imago. 4.2 De macht van de televisie Er kwamen meer tv-rellen, doordat de tv mensen onder druk zetten met o.a beelden uit de realiteit. Uitzendingen met gezagsdragers waren niet meer van te voren voorbereid waardoor men kon zien dat het ook maar gewone mensen waren. Helemaal tijdens live-uitzendingen van Kamerdebatten (1962) werd de eerbied voor de politiek minder. Met de Nacht van Schmelzer in 1966 wordt bedoeld de nacht dat het kabinet-Cals (KVP, ARP, PvdA) ten val komt door aanleiding van een kritische motie door KVP-leider Schmelzer over de begroting in een 18u durend debat. Hij kan er niks tegen doen en wordt door de media erg zwart gemaakt. Door de televisie ontstond een nieuw soort politicus en een nieuw soort politiek. De lijsttrekker kwam centraal te staan en moest het volk voor zich (partij) winnen. Het aantal zwevende kiezers nam toe door de houding (imago)van de lijsttrekker. De politieke strijdt werd voortaan voor de camera gestreden. De politieke partijen en de overheid hadden de media nodig om hun beleid uit te leggen. Omgekeerd hadden de journalisten de politieke parijen ook nodig om zo aan hun informatie te komen en waren goeie relasties dus onmisbaar. 4.3 Op weg naar polarisatie Na de Nacht van Schmelzer in 1966 kwam vooral veel kritiek op Schmelzer en andere katholieke politici (KVP). Het ging vooral over de ondoorzichtige manier waarop sinds 1958 kabinetten tot stand kwamen. (politici beslisten in geheime besprekingen zelf welk kabinet er zou komen). Toppunt: 1963 waren er drie kabinetten gevormd door de KVP. Na de nacht werd door journalist Hans van Mierlo D’66 opgericht die wilde het ‘hopeloos verouderde politieke stelsel laten ontploffen’. Het moest allemaal veel democratischer worden. D’66 wilde daarnaast een participatiedemocratie: bij belangrijke onderwerpen moest de burger kunnen meebeslissen in een apart referendum. (volksstemming) D’66 vond dat de ARP, CHU en KVP weg moesten omdat ze onduidelijke middenpartijen waren. Er moest een progressief en een conservatief blok komen. Maar zo was het niet gegaan, de KVP had 7 zetels verloren en voor het eerst hadden de confessionelen geen meerderheid in de Tweede kamer. Veel mensen waren het met D’66 eens en in de KVP en ARP wilden de leden ook een andere koers. Ze wouden meer ontwikkelingshulp, meer zorg voor het milieu en meer gelijkheid van inkomens. Ze waren tegen een samenwerking met de VVD maar toen de confessionele partijen toch met de VVD ging regeren traden veel leden uit de KVP en ARP af en richtte de nieuwe Politieke Partij Radicalen (PPR) op. Ook in de PvdA kwamen jongeren in opstand tegen de partijleiding. Ze richtte in 1966 de pressiegroep Nieuw Links op die een veel linksere koers wou en meer invloed voor de partijleden, de partijleiders waren in hun ogen niet te vertrouwen. Verder vonden ze dat de PvdA niet met het kabinet-Cals had mee mogen doen, daarmee hadden ze de uitspraak van de kiezer genergeerd. De tegenstelling tussen links en rechts waren daardoor minder zichtbaar vond Nieuw Links. Nieuw Links kreeg veel invloed binnen de PvdA en zette het streven naar consensus aan de kant en koos voor polarisatie.Binnen de PvdA werden zo genaamd zuiveringen gehouden voor politici die zich nog vast hielden aan de consensuspolitiek. Joop Den Uyl (1919), de latere minister-president was 1 van de weinige PvdA politici van zijn generatie die de zuivering overleefde. In 1969 werd de polarisatie tot vast beleid gemaakt. Dat gebeurde met een anti-KVP motie: het PvdA-Congres besloot dat samen regeren met de KVP onmogelijk was. Er werden daardoor voor de verkiezingen al afspraken gemaakt: een Progressief Akkoord met D’66 en de PPR. De ‘progressieve drie’ presenteerden voor de verkiezingen van 1971 en 1972 een ‘schaduwkabinet’: het kabinet dat zou gaan regeren als de drie partijen samen de meerderheid kregen. 4.4 Gezagsdragers onder druk Burgers kwamen ineens veel meer op voor hun eigen rechten en belangen en zo ontstonden er ontzettend veel actiegroepen. De grote omvang van de actievoerders zette de gezagsdragers enorm onder druk. Ook in de economie namen de spanningen toe. Ook hier kreeg de polarisatie de overhand en werkgevers en nemers stonden scherp tegenover elkaar. De economische problemen groeiden en door middel van prijscompensatie wouden ze de gemiddelde prijsstijging vergoeden met loonsverhoging maar het werkte juist averechts en er ontstond ‘een hollende inflatie’. Mede door de hoge loonskosten werd de werkloosheid een probleem. Door de concurentie met lagelonenlanden verdwenen er veel banen naar de Derde wereld. De regering kon niet meer met de vakbonden en de werkgevers de loonontwikkeling centraal regelen. Om weer greep om de lonen te krijgen werd er in 1970 een loonwet ingevoerd die het mogelijk maakte cao’s te verbieden. Maar vakbonden wilde het ‘kapitalisme’ bestrijden en accepteerde alleen loonmatiging als daar maatschappelijke hervormingen tegenover stonden. Begin jaren 70 waren er tientallen bezettingen en demonstraties omdat (voor kosten besparing) bedrijven wouden ‘afslanken’. Vakbonden stonden tegenover de werkgevers want ze pikte het niet dat er zoveel banen verloren gingen, de belangen van werknemers moet zwaarder wegen dan het streven naar winst. De gezagsdragers waren kwetsbaar en onzeker geworden en lieten hun autoritaire stijl los en probeerden progressief en vernieuwingsgezind over te komen. Zoals in het kabinet-De Jong in 1967-1971. Er was meer nodig dan ‘preken voor eigen parochie’ om de zwevende kiezer voor je te winnen. De cofessionelen leden weer een nederlaag en de progressieve drie won. Na een jaar viel het kabinet-Biesheuvel weer.
Hoofdstuk 5 Van polarisatie tot poldermodel Hoofdvraag: wat waren de belangrijkste politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de periode 1973 – 1990 en wat betekenden deze voor de politieke cultuur en de arbeidsverhoudingen? § 5.1 Een progressief kabinet ‘de verkiezingen kunnen een keerpunt zijn en de weg openen naar een nieuw beleid, een nieuw bestel en een nieuwe democratie’. Zo kondigde PvdA, D’66 en PRR in 1972 hun regeerakkoord Keerpunt ’72 aan. Keerpunt ’72 zette zich af tegen de voorgaande kabinetten. Volgens de progressieven hadden de confessioneel-liberale kabinetten op alle terreinen gefaald. De aanpak van de inflatie, de werkloosheid, de milieuproblemen en inkomens- en machtsongelijkheid was allemaal mislukt doordat ze over de hoofden van de mensen hadden geregeerd. De progressieve partijen wonnen in 1972 maar haalde geen meerderheid waardoor na lang overleg (164 dagen) ze toch met de confessionelen gingen regeren. Toch hadden de progressieven overwicht, zij leverden de premier (Den Uyl) en 10 van de 16 ministers. Het kabinet werd ‘rood met een witte rand’. Den Uyl presenteerde zijn ploeg als de progressief kabinet met het motto: ‘spreiding van inkomen, kennis en macht’ en ‘opheffing van ongelijkheid en achterstelling’. Achterkamertjespolitiek was verledentijd, het kabinet was voor een goede democratisering. Den Uyl kondigde hervormingen aan waarvan 4 grote spanningen zouden geven doordat de PvdA stelde dat op deze punten geen concessies konden worden gedaan. 1. De ondernemingsraden – bedrijfsleiding moest vertrekken voor de raden die werknemers gingen vertegenwoordigen. 2. De vermogensaanwasdeling (VAD) – moest ook de positie van de werknemers versterken door een deel van de winst af te staan en te storten in een speciaal fonds waardoor vakbonden aandelen konden kopen en de bonden zo meer greep op het bedrijfsleven zou krijgen. 3. De bedrijfsinvesteringen – zinlose of schadelijke investeringen voor de samenleving moesten zwaar worden belast. Bij de productie moest niet worden bepaald door streven naar winst maar door het maatschappelijk nut. 4. De grondpolitiek – overheid zou het recht krijgen grond tegen een lage prijs te onteigenen. Geen van deze voorstellen haalde het door drie redenen: 1. Kabinet-Den Uyl had gewoon pech. Door oliecrisis werd olie 4 keer zo duur, werkloosheid liep op, inflatie steeg. (1975 moest bezuinigd worden) 2. De samenleving had veel verzet tegen het kabinet. Vooral ondernemers waren tegen de hervormingen en schreven in 1976 een open boze brief aan Den Uyl waarin stond dat alles anders moest. (belastingen en sociale premies omlaag en bedrijven meer vrijheid) 3. Het kabinet had een slechte relatie onderling, zoals de PvdA met KVP. Den Uyl deed alleen zijn best voor zijn partij en daardoor groeide een weerzin tegen hem en zijn gedrang bij de KVP, ARP en CHU. Die zo nader tot elkaar kwamen en in de verkiezingen van 1977 1 lijst vormden: het Christen-Democratisch Appel (CDA). En vanaf 1980 zouden ze verder gaan als 1 partij en de confessionelen kregen zo weer betekenis in Nederland. § 5.2 Grimmige jaren Het leek alsof er weer een tweede kabinet-Den Uyl zou komen. Ondanks dat het CDA onderleiding van Van Agt en de VVD samen 77 van de 150 zetels hadden gehaald leek het uitgesloten dat ze samen zouden regeren. De ‘linkervleugel’ van het verdeelde CDA zou nooit goedkeuren dat de PvdA zou worden uitgesloten. Maar doordat de PvdA CDA nog steeds niet als gelijkwaardige partner behandelde koos toch de hele partij uiteindelijk voor samenwerking met de VVD waar ze het in 1 dag al eens waren over het regeerakkoord. Den Uyl verzette zich tot 1986 tegen het beleid van CDA en VVD (vooral het kabinet-Van Agt 1977-1981) Onder dit kabinet verergerde de economische crisis door een 2e oliecrisis 1979 waardoor de overheidsuitgaven uit de hand liepen en gingen bedrijven failliet en steeg de werkloosheid. Nederland verarmde. Om de economie er weer boven op te krijgen wou het kabinet-Van Agt bezuinigen, vooral op lonen en uitkeringen wat felle weerstand opriep bij de PvdA en de vakbeweging. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), in 1976 ontstaan uit NVV en NKV, organiseerde massale acties voor het behoud van de automatische prijscompensatie en tegen alle plannen om de lonen te korten. Daarnaast waren er voortdurend stakingen tegen bedrijfssluitingen. Ook het jongeren protest werd steeds groter, de kraakbeweging keerde zich keihard tegen de gevestigde orde. De kroning van Beatrix bereikte een dieptepunt door de motto van activisten: ‘geen kroning, geen woning’ en Koningin Juliana was nauwelijks te verstaan en tot diep in de nacht woedde de ‘stadsoorlog’ door. Daarnaast kwamen er ook internationale spanningen doordat er in West-Europa kruisraketten zouden worden geplaatst als antwoord op de kernraketten in de Sovjetunie. Door jarenlange massale protesten besloot de regering de plaatsing uit te stellen. De verkiezingen in 1981 verloor de PvdA weer zetels en maar omdat het CDA en de VVD geen meerderheid had moest de PvdA alsnog met het CDA regeren. Hun ‘vechtkabinet’ waar ook D’66 aan mee deed viel al na 9 maanden uit elkaar. De volgende verkiezingen in 1982 haalde de VVD een winst en kreeg 36 zetels onder de nieuwe lijsttrekker Ed Nijpels. Wiegel polariseerde al tegen links en stelde de vrijheid en zelfstandigheid van de burgers en bedrijven tegenover het ‘staatssocialisme’ van de PvdA. Nijpels presenteerde de VVD als een apolitieke partij dat aansloeg onder de jongeren en het CDA en de VVD haalde samen de meerderheid en konden zonder de PvdA regeren. 5.3 De Comeback van de christen-democraten Het CDA en de VVD regeerde samen van 1982-1986 onder de naam kabinet-Lubbers. Ruud Lubbers had Van Agt vervangen en was de nieuwe premier en er werd eindelijk flink bezuinigd. (de ambtenaren salarissen en de sociale uitkeringen werden aangepakt) Het keerpunt was in 1984, de enorme werkloosheid daalde en de overheidsuitgaven gingen omlaag en in 1985 stegen de lonen voor het eerst weer harder dan de inflatie. De reden waarom het Lubbers wel lukte te bezuinigen en Van Agt niet was dat het CDA een diep verdeeld partij was die met meerderheid in de partij voor samenwerking met de VVD was. Het kabinet-Van Agt had maar een meerderheid van 2 zetels en moest dus voortdurend met dwarsliggers rekening houden en kon zo weinig voorstellen worden door gedrukt. De rust keerde terug en alle dissidenten uit het CDA waren weggewerkt of aangepast en er was weer een eenheid in het CDA, vooral over het economisch beleid. Het CDA was net als de VVD voor vrije markt en een terugtredende overheid. Ze zette zich af van de PvdA en ook het CDA polariseerde zich nu. Toch waren er ok grote verschillen tussen de VVD en het CDA. De liberalen legde meer de nadruk op vrijheid van het individu. Het CDA was dan wel tegen de verzorgingsstaat maar niet omdat dit ten koste van het individu ging maar het taste de eigen verantwoordelijkheid van het maatschappelijk middenveld aan. (particuliere organisaties; onderwijs, maatschappelijk werk en volksgezondheid, kerken, de vakbeweging etc) Als de staat minder voor de mens zou zorgen zou de samenleving die zorg zelf wel overnemen. Naast ‘gespreide verantwoordelijkheid’ was de CDA-ideologie opgebouwd rond 3 kernbegrippen: 1. Gerechtigheid (overheid opkomen voor de zwakkeren en onrecht moest bestrijden) 2. Solidariteit (diensbaarheid aan elkaar) 3. Rentmeesterschap (de mens moest de door god geschapen wereld goed verzorgen) De ideologie van de christen-democraten ontstonden in de jaren ’70, niemand nam ze toen serieus (zelfs eigen leden niet). In de jaren ’80 veranderde dat en kregen de leden cursussen en ook buiten de partij werd het de mensen duidelijk dat het CDA een eigen visie op de samenleving had. Met de verkiezingen voor de CDA ging het ineens goed en in 1986 werd ze de grootste partij. Lubbers werd opnieuw premier van een kabinet met de VVD. Het CDA ontwikkelde zich tot een catch all-beweging doordat het niet alleen gelovige christenen maar ook buitenkerkelijke mensen aansprak en op hun stemden. Het succes van het CDA was te danken aan: - Lubbers die een imago opbouwde van een succesvol ‘manager in de politiek’. - CDA afstand nam van de kerk door zich niks aan te trekken van kerkelijke kritiek, en stelde zich open voor iedereen die zijn politieke opvattingen onderschreef. 5.4 Poldermodel: terug naar de jaren vijftig? Door tweede economische crisis waarbij veel werkloosheid ontstond raakte de bonden verzwakt en hun acties hadden steeds minder effect. Kok wilde de crisis aanpakken door samen te werken met de werkgevers en het kabinet.(de strijd tegen ‘het kapitaal’ moest afgelopen zijn) In 1979 bereikte Kok bijna een akkoord over loonmatiging maar dat werd net op het laatste moment verworpen door een aantal radicale leiders van de bij de FNV aangesloten bonden. Vanaf 1981 probeerde Kok het weer toen de vakbondleiders de overhand kregen en tijdens de eerste kabinet-Lubbers overtuigde Kok ze ervan dat de automatische prijscompensatie moest verdwijnen. Ook kreeg hij toestemming om opnieuw met de werkgevers over loonmatiging te praten. Kok en Van Veen werden het eens volgens het Akkoord van Wassenaar, de bonden zouden loon inleveren in ruil voor arbeidsduurverkorting. (40 naar 38 uur per week) Door de kortere werkweek hoopte de FNV dat de werkloosheid minder zou worden wat niet gebeurde. Er werd gewoon harder gewerkt en door het verschil in stijgende lonen vergeleken met andere landen in de jaren ’90 konden Nederlandse bedrijven de concurentie goed aan en draaide de economie weer op volle toeren. Achteraf is duidelijk dat het Akkoord van Wassenaar de basis heeft gelegd voor het poldermodel. (het streven naar consensus dat Nederland in de jaren ’90 zou kenmerken. Onder het eerste kabinet-Lubbers was de polarisatie nog niet voorbij. In de ‘hete herfst’ van 1983 liepen mensen massaal te protesteren tegen de bezuinigingsplannen van het kabinet. De kruisrakettenkwestie bleek het laatste sterk gepolariseerde strijdpunt in de Nederlandse politiek. !986 volgde Wim Kok (die een jaar eerder was vertrokken bij de FNV) Den Uyl op als leider van de PvdA en door het benadrukken van ook te willen bezuinigen in de sociale zekerheid kwam er weer toenadering met het CDA die vervolgens van de polarisatie tegen de PvdA afstapte. Na 1989 ging het CDA weer met de PvdA regeren en Kok werd vice-premier in het derde kabinet-Lubbers. De tegenstellingen tussen de VVD en de PvdA werden ook steeds kleiner. De jaren ’90 leek Nederlandse politiek weer helemaal op die van de jaren ’50. Net als tijdens de verzuiling werd geprobeerd alles via compromissen op te lossen. In het openbaar werden politieke conflicten ‘gedepolitiseerd’.(er werd geen ideologische strijd van gemaakt) Ook de burger interesseerde zich net als toen niet echt voor het Haagse politiek, de economie stond weer centraal. De absolute meester van de nieuwe politiek was Lubbers die met zijn omslachtige taalgebruik alle conflicten onder tafelkleed te schuiven. Met zijn ‘no-nonsense beleid’ verpersoonlijkte hij de nieuwe zakelijkheid. De jaren ’80 was ook een tijd van groeiend individualisme, de relatie tussen burger en overheid veranderde doordat ze meer uit gingen van zijn eigen belangen en idealen en had minder behoefte aan groepssolidariteit. Politieke partijen, vakbonden, kerken en jongeren en vrouwenorganisaties hadden hun beste tijd gehad. Nederland was een ‘civil society’ geworden, een samenleving van mondige, zelfstandige burgers die zich organiseerden wanneer ze dat zelf nodig vonden. Burgers toonden hun betrokkenheid aan gemeenschappelijke idealen door deel te nemen aan nieuwe sociale bewegingen. (Amnesty International, Greenpeace, Milieudefensie) Acties waren uitzonderlijk geworden, overleg aan de onderhandelingstafel was de regel.

REACTIES

O.

O.

he maaike
heb jij toevallig ook die samenvatting van stalin?
Het zou mij heel erg uit de brand helpen aangezien jij de beste samenvattingen maakt;)
laat hhet me even weten
groetjes olivier

20 jaar geleden

Y.

Y.

eeey maaike,

ik heb morgen een tentamen geschiedenis, en ik gebruik jouw samenvatting. hoop dat tie goed is, anders..:P dank je wel

yankee

20 jaar geleden

A.

A.

bedankt voor de samenvatting, weet jij maybe wat er gevraagd wordt,... welke dingen je echt moet weten?? zou je me willen mailen?? alvast hartelijk bedankt, groeten avena

20 jaar geleden

A.

A.

hey,
mag ik iets vragen. welke bronnen heb je gebruikt bij deel 3.1 t/m 3.3??
gr. annelies

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.