Nederland is een constitutionele monarchie. Dat betekend dat ons land een grondwet heeft, en dat de koning het staatshoofd is. De koning is gebonden aan de grondwet. De macht van de koning is beperkt door de grondwet. In de grondwet staan geen straffen.
Grondwet:
• Basis voor alle andere wetten.
• Wetten zijn rechtsregels voor alle burgers.
Inhoud van de grondwet:
1. afspraken over het bestuur van het land.
2. grondrechten voor burgers en rechten en plichten.
Grondrechten:
Vrijheidsrechten:
• Vrijheid van godsdienst
• Vrijheid van meningsuiting
• Vrijheid van drukpers
• Vrijheid van vereniging en vergadering
Politieke grondrechten:
• Actief kiesrecht
• Passief kiesrecht
• Politieke partij oprichten
Sociale grondrechten: • Recht op werk • Recht op onderwijs • Recht op huisvesting • Recht op gezondheidszorg
Koning Willem 1 regeerde van 1814 tot 1840. Hij was autoritait. Hij besliste veel zelf en zijn ministers waren zijn dienaren. Koning Willem 2 regeerde van 1840 tot 1849. In 1948 gaat er een revolutie door europa, en de mensen willen meer inspraak. Willem 2 geeft Thorbecke de opdracht om de grondwet te veranderen, en de mensen meer inspraak te geven.Koning willem 3 was hier heel kwaat over. 1848 Wil lem II laat de grondwet wijzigen door Johan Rudolf Thorbecke. Willem III is boos, en wil de troon niet bestijgen. Wijzigingen grondwet: Ministeriële verantwoordelijkheid. Tweede kamer rechtstreeks gekozen. Eerste kamer gekozen door provinciale staten. Censuskiesrecht: alleen welgestelde mannen die belasting betaalden mochten stemmen. Trias Politica: scheiding van de machten. 1849 Willem II overleid, Willem III word toch koning. Tot 1917 Districtenstelsel, Nederland is verdeeld in districten, en elk district kiest een kandidaat. 1917-nu Evenredige vertegenwoordiging; alle stemmen in Nederland worden bij elkaar opgeteld. De kandidaten met de meeste stemmen kwamen in de kamer. 1917 Een aantal kwesties in het eind van de 19e eeuw, waren: Schoolstrijd, algemeen kiesrecht en het sociale vraagstuk. 1917 Alle volwassen mannen krijgen actief en passief kiesrecht. Alle vrouwen krijgen actief kiesrecht. 1919 Alle vrouwen krijgen passief kiesrecht. 1874 Eerste sociale wet: de Kinderwet van van Houten. (kinderen onder de 12 jaar mochten niet meer in de fabriek werken). 1878 Eerste politieke partij: de protestantse Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Opgericht door Abraham Kuyper. Belang: gelijkstelling openbare en bijzonder onderwijs. 1908 Aantal ARP leden richten een eigen partij op onder leiding van Savornin Lohman. Christelijke Historische Unie (CHU). 19e eeuw Katholieken en protestanten worden bondgenoten. Leider van de katholieken was priester H. Schaepman. 1926 Oprichting Roomskatholieke Staatspartij (RKSP). 1885 Oprichting van de Liberale Unie
1901 Deel van de leden van de Liberale Unie richt de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) op. 1906 Oprichting derde Liberale partij. 1881 Oprichting Sociaal-Democratische bond (SDB). Eerste socialist in de tweede kamer was: Ferdinand Domela Nieuwenhuis. 1894 Oprichting Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) 1918 Oprichting orthodox-protestantse Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP).
Sociale grondrechten: • Recht op werk • Recht op onderwijs • Recht op huisvesting • Recht op gezondheidszorg
Koning Willem 1 regeerde van 1814 tot 1840. Hij was autoritait. Hij besliste veel zelf en zijn ministers waren zijn dienaren. Koning Willem 2 regeerde van 1840 tot 1849. In 1948 gaat er een revolutie door europa, en de mensen willen meer inspraak. Willem 2 geeft Thorbecke de opdracht om de grondwet te veranderen, en de mensen meer inspraak te geven.Koning willem 3 was hier heel kwaat over. 1848 Wil lem II laat de grondwet wijzigen door Johan Rudolf Thorbecke. Willem III is boos, en wil de troon niet bestijgen. Wijzigingen grondwet: Ministeriële verantwoordelijkheid. Tweede kamer rechtstreeks gekozen. Eerste kamer gekozen door provinciale staten. Censuskiesrecht: alleen welgestelde mannen die belasting betaalden mochten stemmen. Trias Politica: scheiding van de machten. 1849 Willem II overleid, Willem III word toch koning. Tot 1917 Districtenstelsel, Nederland is verdeeld in districten, en elk district kiest een kandidaat. 1917-nu Evenredige vertegenwoordiging; alle stemmen in Nederland worden bij elkaar opgeteld. De kandidaten met de meeste stemmen kwamen in de kamer. 1917 Een aantal kwesties in het eind van de 19e eeuw, waren: Schoolstrijd, algemeen kiesrecht en het sociale vraagstuk. 1917 Alle volwassen mannen krijgen actief en passief kiesrecht. Alle vrouwen krijgen actief kiesrecht. 1919 Alle vrouwen krijgen passief kiesrecht. 1874 Eerste sociale wet: de Kinderwet van van Houten. (kinderen onder de 12 jaar mochten niet meer in de fabriek werken). 1878 Eerste politieke partij: de protestantse Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Opgericht door Abraham Kuyper. Belang: gelijkstelling openbare en bijzonder onderwijs. 1908 Aantal ARP leden richten een eigen partij op onder leiding van Savornin Lohman. Christelijke Historische Unie (CHU). 19e eeuw Katholieken en protestanten worden bondgenoten. Leider van de katholieken was priester H. Schaepman. 1926 Oprichting Roomskatholieke Staatspartij (RKSP). 1885 Oprichting van de Liberale Unie
1901 Deel van de leden van de Liberale Unie richt de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) op. 1906 Oprichting derde Liberale partij. 1881 Oprichting Sociaal-Democratische bond (SDB). Eerste socialist in de tweede kamer was: Ferdinand Domela Nieuwenhuis. 1894 Oprichting Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) 1918 Oprichting orthodox-protestantse Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP).
REACTIES
1 seconde geleden
F.
F.
in 1917 kregen vrouwen passief kiesrecht geen actief dat was in 1919!!!
Mvg Frank
16 jaar geleden
Antwoorden