Module 2 Gezin en Samenleving

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3419 woorden
  • 13 oktober 2004
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Gezin en samenleving Module 2 Het gezin en de industriële revolutie in Engeland Hoofdstuk 1: Het gezin in de preïndustriële samenleving Paragraaf 1.1 Plattelandseconomie Voor het midden van de achttiende eeuw leefden de meeste Britten van de landbouw. In dorpen was een openveldsysteem. Hele gezin werkte mee op de akker. Boeren hadden te weinig opbrengst, daarom werkten ze vaak ook bij rijkere boer. Vulden ook inkomsten aan met vissen, slachten of mollen vangen. In de 16e eeuw was de enclosure-movement ingezet.. Gemeenschappelijke grond werd onderling verdeeld. Arme boeren kregen weinig grond/konden hun rechten niet bewijzen. Trokken daarom naar de steden. Grootgrondbezitters kregen welvarende landbouwbedrijven -> minder knechten door goede organisatie. Hierdoor moesten ook kleine boeren hun land verkopen. Veel anderen werkten in textielnijverheid (kooplieden kochten wol, werd gesponnen door mensen die aan huisnijverheid deden, andere families weefden). Fabrieken waren ontstaan -> menselijke inspanningen, waterkracht, dieren. Achttiende-eeuwse samenleving was standenmaatschappij. Grote verschillen tussen arm en rijk. In het armenhuis zaten: bejaarden, chronisch zieken, gehandicapten en krankzinnigen. Degene die daarvan konden werken -> werkhuis. Paragraaf 1.2 Ongezond leven Modernisering v/d landbouw -> grotere productie, niet meteen grotere welvaart.  Armen aten weinig, maar dronken veel.  Huizen: smerig, klein, geen verlichting, koemest = brandstof  Ziektes: pokken, tyfus, dysenterie. Veel slachtoffers. Veel vrouwen stierven aan kraamvrouwenkoorts, doordat bevallingen onder niet-hygiënische omstandigheden plaatsvonden. Veel kinderen stierven bij de geboorte of op jonge leeftijd  Gezondheidszorg: -> Gewone mensen gingen aar chirurgijn. -> Armen gingen naar de wijze vrouw uit de buurt -> Rijken gingen naar ziekenhuis. Maar daar was een groot gevaar om andere ziektes op te lopen.
Paragraaf 1.3 Trouwen en houen In 18e eeuwse agrarische samenleving in Engeland besloten de ouders over ‘t huwelijk. Bij hogere standen ging het om bezit, maar het moest wel binnen de eigen stand blijven. De meisjes kregen een bruidsschat mee, gehuwden konden later een grote erfenis krijgen. Bij ‘gewone’ mensen koos de man voor een vrouw die het gezin kon beheren, gezond was en ze moest een gelijkmatig karakter hebben. Vrouwen wilden een welgestelde man, als dat niet kon dan liever zomaar een man dan helemaal geen. Aantrekkelijkheid was ook belangrijk. Mensen uit de arbeidersklasse trouwden tussen de 25-30 jaar. Dan waren de jongens uit huis, de ouders konden nog wel druk uitoefenen door geld voor de bruiloft te geven of juist niet te geven. Ze konden de kinderen zelfs onterven. Dorpsgenoten bemoeiden zich er ook mee, als het huwelijk misging sprongen zij bij. Ze voelden zich verantwoordelijk. Oogsttijd was partner-zoek-seizoen -> iedereen werkte op het land en er waren feestdagen en jaarmarkten waarop veel gedanst werd. Opzetten van een huishouden kostte veel goed, moest lang voor gespaard worden. Als een meisje zwanger werd, moest ze trouwen. Maar als de man voor het huwelijk wegliep, was het kind een bastaard. Vaak probeerde de vrouw zelf abortus te plegen. Ook werden er dan veel kinderen te vondeling gelegd, of de moeder vermoorde het kind. Trouwen was officieel als de partners een belofte of eed hadden afgelegd met getuigen erbij (trouwen kón in een kerk, moest niet) en de partners daarna geslachtsgemeenschap hadden. De man was de baas in het gezin, maar de vrouw was ook erg belangrijk ze had erg zwaar werk. De vrouw had weinig rechten, ze mocht tot 1837 zelf geen testament opstellen. De man moest haar schulden betalen, hij mocht zijn vrouw, kinderen en dienstbode lijfstraffen geven, wat vaak uitliep tot mishandeling. Overspel was verboden, maar men deed het wel. Paragraaf 1.4 Opvoeding en onderwijs In het gezin was de vrouw de opvoeder, maar ze moest ook werken dus er was ook een oppas. Kinderen werden onder controle gehouden d.m.v. leibanden of tuigjes. Jonge kinderen werden ingezwachteld met windels (wekt warmte op, stimuleerde de groei). De staat zorgde niet voor onderwijs. Op de ‘grammar schools’ kon je een opleiding krijgen met Grieks en Latijn, voornamelijk voor de welgestelden. Kerken hadden ook vaak scholen voor gewone mensen. Hier leerden de kinderen wat hun plaats was in de samenleving en gaf ze het christelijke geloof mee. Onderwijzers waren wel streng, gaven ook lijfstraffen. Veel kinderen gingen niet naar school. Het kostte veel geld, je had er niks aan als je landbouwer was en kinderen waren nodig op het land. Later werd ze wat bijgeleerd door andere mensen. Meisjes hoefde niet naar school, ze hoefden later alleen maar te trouwen en het huishouden te doen. Men schat dat in die tijd maar 10 tot 15 procent van de bevolking echt kon lezen en schrijven. Paragraaf 1.5 Ontwikkeling van de bevolking In de 18e eeuw groeide de bevolking, gezinnen bleven wel klein: 5 a 6 personen. Redenen voor kleine gezinnen:  De tijd dat een vrouw vruchtbaar was werd met ongeveer 10 jaar beperkt omdat ze eerst moesten sparen voor een huishouden  Door de zuigelingensterfte bleven er in een gezin minder levende kinderen over  Er was geen behoefte aan veel kinderen, ze kostten namelijk veel geld  Doordat er veel kinderen jong doodgingen was er waarschijnlijk minder behoefte aan geboortebeperking  Kinderen kregen langer de borst zodat de moeder langer onvruchtbaar was
Rijke mensen (van adel) kregen wel grote gezinnen doordat ze eerder trouwden (dus eerder kinderen) en ze hadden genoeg geld voor grote gezinnen. De levensverwachting bij de geboorte van een kind was 35, maar dat betekende niet dat iedereen rond z’n 35e overleed. Als je de eerste gevaarlijke jaren had overleefd, had je kans om een stuk ouder te worden. Mannen van bijv. 26 jaar hadden een levensverwachting van 54 jaar. Via dit soort gegeven kan men veel te weten komen over een bepaalde periode. De wetenschap die zich hiermee bezighoud heet demografie. Hoofdstuk 2: Naar de grote stad In het midden van de 19e eeuw woonden steeds meer mensen in grauwe, stinkende steden met ongelukkige inwoners. Charles Dickens schreef hierover in zijn roman Hard Times. Hij zette zich af tegen de industriële revolutie, hij had als 12-jarig jongetje zelf moeten werken in een schoensmeerfabriek, wat een diepe indruk op hem had gemaakt. Paragraaf 2.1 Economie in revolutie Industriële revolutie was eigenlijk geen echte revolutie omdat hij niet plaats vond binnen een korte tijd. Hij begon in 1730, en is nu eigenlijk nog steeds niet afgelopen. Industriële revolutie betrof op het begin maar enkele bedrijfstakken zoals textielindustrie (= de belangrijkste), de productie van staal en de mijnbouw. Nieuwe machines konden niet in woonhuizen/boerderijen ondergebracht worden dus bouwde men fabrieken. Het gezin verloor zijn functie als productie-eenheid doordat mensen buitenshuis gingen werken. Het werd een eenheid van consumptie. Dit betekende een verschuiving van gezinseconomie naar de gezinslooneconomie. Fabrieken werden geplaatst op plekken die nuttig waren voor de fabriek (bijv. i.v.m. steenkool in de grond) Arbeiders migreerden daar naartoe. Dan moesten er ook winkels, scholen en bestuursdiensten e.d. komen. Door de industrialisatie kwam dus ook de urbanisatie op gang. Zo veranderde de leefomstandigheden van veel gezinnen. Arbeidershuizen moesten goedkoop zijn en werden dicht op elkaar gebouwd. Grote gezinnen moesten in erg kleine huizen leven. Er was geen waterleiding en goede afvoer, de ramen waren klein en de woningen vochtig. Ondanks deze toestanden greep de politici niet in. Men sprak van een klassieke economie of het economisch liberalisme. Adam Smith had hier met zijn boek The Wealth of Nations (1776) de grondslag voor gelegd. Liberalen zeiden dat de regering zo min mogelijk moest ingrijpen voor een betere economie. Dat betekende lage belastingen en geen sociale wetgeving. Zo waren er lage lonen, slechte werkomstandigheden, ongezonde huizen en kinderarbeid.
Paragraaf 2.2 Hygiëne en gezondheid Door de snelle ontwikkeling v/d industrie en de urbanisatie was er een hoge bevolkingsdichtheid. Dat was een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Een bedompte atmosfeer en het ontbreken van licht en lucht maakten kans op besmettingen groot (zoals tuberculose d.m.v. hoesten). Vuilnishopen op straat trokken insecten aan die ziekten overbrachten, maar ‘t grootste probleem was het water. Huizen hadden beerputten -> ontlasting van zieke mensen trok in de aarde -> besmette het grond + drinkwater. Grote steden haalden hun water uit vervuilde rivieren. Zo werden ziekten verspreid. Rijke mensen gingen hierdoor buiten de steden wonen, maar was nog wel besmettingsgevaar (bijv. cholera, ook wel kolere genoemd). Medische kennis was zeer beperkt, pas rond 1850 begreep men dat drinkwater en riolering veel ziektes verspreidden, en niet de kwade dampen. Ziekenhuizen wilden hygiënischer worden (verpleegster Florence Nightingale had daar een belangrijke rol in, in de Krimoorlog). In 1867 ontsmette Lister de operatiekamers. In 1853 moesten pasgeborenen ingeënt worden. Modernisering v/d landbouw zorgde voor betere oogsten, dus goedkoper voedsel. Door spoorwegen werd transport makkelijker. In de 19e eeuw aten gezinnen aardappels i.p.v. graan, aardappels waren goedkoper en voedzamer. Waren minder gevarieerd van smaak, dus men voegde er vaak spek, vet of azijn aan toe. Paragraaf 2.3 Trouwen in de stad Door de urbanisatie was sociale controle veel minder geworden. In de stad was de invloed v/d familie en de vrienden op de jonge arbeiders gering. Men kon zelf partner kiezen, voorkeur ging nog wel uit naar een gezond iemand, met rustig karakter en het liefst welvarend. Kwam ook ruimte voor romantische liefde. Jonge mensen hielden vast aan de gedachte dat als je trouwde, seks was toegestaan. In de 19e eeuw was het de Victoriaanse tijd en het waren de Victoriaanse zeden, genoemd naar koningin Victoria (regeerde van 1837 tot 1901). Ze wilde het land netjes hebben, ze werd geïnspireerd door ‘t christendom. Beweging v/d nieuwe zedelijkheid werd vooral gedragen door de middenklasse. In de industrie was weinig scholing nodig, dus na periode van kinderarbeid gingen de mensen door naar een volwassen baan. Men hoefde niet meer te sparen na de puberteit en men trouwde jonger. Ook in de 19e eeuw kreeg de vrouw geen betere positie in het gezin. Ze had een lager inkomen dat beschouwd werd als aanvulling op het gezinsinkomen. Buitenshuis werkende vrouwen leidden dus niet tot emancipatie. Alcoholisme werd een probleem -> mannen gingen na het werk geld uitgeven in de kroeg. Bestonden verenigingen om alcoholconsumptie te minderen. Geweld en geldgebrek leidden ook tot huwelijksproblemen. Scheiden was moeilijk en ongebruikelijk: tot 1857 moest de kerk toestemming geven. Door de hoge kosten konden alleen rijken scheiden. In arme gezinnen liep de man gewoon weg, vrouwen konden dat niet i.v.m. kinderen en inkomsten. Paragraaf 2.4 Opvoeding en onderwijs Industriële revolutie had het leven zwaarder gemaakt. Arbeiderskinderen moesten jong werken. Eerst waren het klusjes als babysitten en schoorsteenvegen, later werden het klusjes in de fabriek. Fabrikanten hadden voor het bedienen van apparaten het liefst ongeschoolde, goedkope krachten. Vooral in textielindustrie werden kinderen en vrouwen ingezet. Werkomstandigheden waren ongezond. Ook in de landbouw was het slecht. In guur weer moest men op akkers werken. ‘s Ochtends moest men lang naar de markt lopen. Daar werkten gezinnen en konden de ouders de kinderen beschermen tegen de ergste nadelen van het werk. In fabrieken kon dat niet -> 8-jarige kinderen moesten vaak 12 tot 14 uur per dag werken, met weinig rust. Door de nieuwe industriële samenleving moesten de mensen leren lezen en schrijven. Dit i.v.m. werk -> handleidingen kunnen lezen, administratief personeel, nieuwe beroepen als politie en postbesteller. De staat gaf vanaf 1833 subsidie aan particuliere scholen, maar die subsidie was veels te laag. Op school waren lezen en schrijven de belangrijkste vakken, maar ook godsdienst werd gegeven in deze Victoriaanse eeuw. Paragraaf 2.5 De bevolking groeit Door een betere voedselvoorziening waren de mensen minder vatbaar voor ziekten. Vooral op het platteland waren ze gezonder. In 1842 was de levensverwachting van een arbeider in de stad 17 jaar, op het platteland was dat 38 jaar. Verschil werd ook bepaald door bezit, iemand van stand op het platteland werd gemiddeld 52 jaar. Tussen 1750 en 1850 groeide de bevolking van Engeland en Wales van 6.5 miljoen naar 17.9 miljoen. Maar het aantal geboortes bleef ongeveer hetzelfde. Mensen trouwden eerder, leidde tot langere vruchtbaarheidsperiode van de vrouw, maar niet tot meer kinderen. Hoe kon de bevolking dan zo erg groeien terwijl er een gelijk huwelijksvruchtbaarheidscijfer was? Dat kwam doordat het sterftecijfer veel lager was. Hierdoor waren er meer jongere mensen, dus meer kinderen die oud werden en dus ook kinderen kregen. Thomas Malthus waarschuwde omstreeks 1800 voor de gevolgen van de bevolkingsgroei. Hij stelde dat de bevolking sneller groeide dan de middelen van bestaan. Hij voorspelde hongersnoden, epidemieën en oorlogen. Daarom pleitte hij voor seksuele onthouding en een hogere huwelijksleeftijd. Hij was een liberale denkende klassieke econoom, en wilde liever dat armen minder kinderen kregen dan eerlijke verdeling. Maar bijna niemand volgde zijn ideeën. Ook werden er weinig voorbehoedmiddelen gebruikt. De bevolking was in deze tijd jong, ongeveer de helft was onder de 23 jaar. Vooral in de steden waren er jonge mensen omdat ze daar wilden werken en vertier zochten. Ook was daar een grotere kans om een partner te vinden en er waren in steden veel kinderen geboren bij jonge echtparen. Meer kinderen betekende grotere gezinnen, maar dat werd beperkt door de kindersterfte -> 1 op de 3 kinderen stierf voor het 5 jaar was. Hoofdstuk 3: Op weg naar de ‘welfare state’ Na 1850 maakte de Engelse economie een hele grote bloei door, vooral in de landbouw. Er kwamen nieuwe werktuigen en oogstmachines. Industriële revolutie ontwikkelde zich verder, dankzij uitvindingen en uitbreiding van het Britse Imperium. Koloniën konden grondstoffen leveren en als afzetgebied dienen. 19e eeuw was tijd van handel, van het ontbreken van invoerrechten. Dat was in het voordeel van Engeland, want dat liep voorop met moderne, goedkope productie en kon tegen lage prijzen exporteren. Arbeiders profiteerden -> lonen en koopkracht stegen -> gunstig voor fabrikanten. Werknemers organiseerden zich, arbeidersbeweging wilde het beste voor werknemers, zo kwam het dat:  werkdagen korter werden  werk minder vermoeiend werd  werkomstandigheden beter werden  veiligheid beter werden

Toch hadden ze het nog niet even makkelijk, onderling probeerden ze elkaar wel te helpen. De jaren tussen 1850 en 1920 waren ‘t begin van Britse verzorgingsstaat. In 1908 werd we op ouderdomspensioen aangenomen. Voortaan was er een herverdeling van welvaart doordat de rijken extra betaalden voor de armen. In 1911 kwamen er nog 2 wetten bij: soort van ziekenfonds voor arbeiders en werkloosheidsverzekering. Paragraaf 3.2 Gezonder leven Middenklasse en rijken beseften dat ze ook vatbaar waren voor ziekten, wilden daarom meer geven aan het openbaar bestuur zodat de gemeenschap schoner kon worden. Na 1870 werd hierdoor de leefbaarheid in de steden verbeterd. Ook voor de arbeiders werd het leven minder ongezond -> door betere watervoorziening en goedkope zeep konden ze zichzelf en kleding wassen. Doordat steenkool goedkoper werd, bleef het huis warm en droog. De armsten gingen ondanks verbeterde medicijnen e.d. niet naar de dokter, maar naar een wijze vrouw in de buurt. Ze gebruikten vooral huismiddeltjes als medicijnen. Industrie ging hierop allerlei goedkope/eenvoudige voorverpakte geneesmiddelen op de markt brengen. Klein deel v/d arbeiders kon een beter huis huren of kopen. Maar de meeste woonden in kleine, gehorige, vuile, vochtige huisjes. In de steden werd gas + elektra aangelegd, maar in 1921 had 1 op de 8 huizen elektrisch licht. Paragraaf 3.3 Gezellig thuis Gezinsleven kreeg meer aandacht d.m.v. verbeterde lonen, huizen, gezondheid, dalend aantal kinderen en materiële omstandigheden. Familie besteedde meer aandacht aan het gezin. Vrije tijd werd doorgebracht bij t gezin -> i.p.v. sterke drank in de kroeg, nu thuis een borrel. Ouders deden spelletjes met de kinderen, deden klusjes in huis en in de tuin, maakten soms uitstapjes met de kinderen. Men ging met de trein, dat was goedkoop. In huis stonden massaproductiespullen en prullaria zoals fel gekleurd aardewerk, glaswerk en reproducties van schilderijen. Mensen wilden een mooie kamer, die openging op zon- en verjaardagen. In de mooie kamer kwam het materialisme van die tijd tot uiting. Duidelijke aparte taken voor man en vrouw -> man zorgde voor geld, vrouw deed het huishouden en zorgde voor kinderen, verdiende soms iets bij. Mannen maakten beslissingen binnen het gezin, vrouw kon wel invloed uitoefenen. Spanningen in het gezin kwamen vaak door: geld, inwonen bij schoonouders, verhuren van een kamer. In arme gezinnen leidde dit wel eens tot geweld. De vrouwenbeweging werd sterker en zorgde er in 1869 voor dat vrouwen mochten stemmen voor gemeenteraadsverkiezingen. Meteen na WO 1 kregen vrouwen kiesrecht voor het parlement. Sommige vrouwen kregen ‘mannenwerk’. In de lagere klassen had de emancipatiebeweging niet veel invloed. Seks was geen zaak van overleg en wederzijdse behoefte. Men zei dat seks voor mannen een gewoonte was en voor vrouwen een plicht, men krijgt de indruk dat beide partners er niet van genoten. Vrouwen vonden man vaak een goede echtgenoot als hij op ‘t gebied van seks zijn vrouw niet te veel lastig viel. Paragraaf 3.4 Allemaal naar school Ook in het onderwijs ging het beter -> in 1870 kwam de Education Act, die ieder kind recht op onderwijs gaf. Plaatselijke overheden moesten overal schoolraden oprichten. Deze richtten scholen op als er te weinig particuliere scholen waren -> had effect -> In 1880 ging 80% v/d kinderen naar school, i.p.v. 25% in 1860. Opvoedingstaak werd langzamerhand van huis naar school verschoven. In 1880 werden 5 tot 10-jarigen leerplichtig. In 1890 konden kinderen gratis onderwijs krijgen als ouders het niet konden betalen. Er werd wel veel verzuimd (vooral in oogsttijd op ‘t platteland). Doorleren na leerplichtige leeftijd was niet de regel, jongens deden het vaker dan meisjes. Paragraaf 3.5 Bevolkingsaantallen Aantal sterfgevallen nam af door verbeterde gezondheidszorg en voeding, vooral bij jongeren en bejaarden. Huwelijksvruchtbaarheid daalde ook, dus minder kinderen. Ideeën van Malthus (seksuele onthouding + verhogen huwelijksleeftijd) werden opgepakt door mensen die de Malthusiaanse bond oprichtten. Ze waarschuwden voor het gevaar van overbevolking en nadelen van grote gezinnen, ze propageerde geboortebeperking. Vanaf 1870: anticonceptiemiddelen (zoals condooms van dierlijke darmen en vissenhuiden, pessaria en vaginale douches). Na 1880 ook rubberen condooms. Na 1875 nam aantal geboortes + sterftegevallen af. Daling van het geboortecijfer kan op 2 manieren worden verklaard:  mensen streefden naar grotere welvaart voor het gezin door minder kinderen te nemen  methodes van geboortebeperking
Daling van het sterftecijfer:  Hoger inkomen  Beter voedsel en betere behuizing  Meer persoonlijke hygiëne  Maar vooral: goede drinkwatervoorziening en riolering

Bij goedverdienende arbeiders was de kindersterfte veel lager. Gezinnen werden kleiner i.p.v. 6 kinderen (in 1860) kreeg men in 1915 gemiddeld 2,5 kind per gezin. Bevolking groeide maar door, in 1911 waren er 36.1 miljoen inwoners in Engeland. Demografische transitie is kenmerkend voor industrialiserende samenleving. Zo gaat het: Ontwikkeling industrie -> stijging geboortecijfers + lagere sterftecijfers ->dalende geboortecijfers + stabiel sterftecijfer Begrippenlijst Armenhuis: Tehuis waarin bejaarde en zieke arme mensen een onderdak krijgen. Gebaseerd op minimumbestaan. Bevolkingsdichtheid: Het aantal inwoners per oppervlakte-eenheid, meestal per vierkante kilometer. Chirurgijn: Heelmeester die niet aan de universiteit medicijnen heeft gestudeerd. Demografie: Wetenschap die zich bezighoudt met de opbouw van de bevolking en de getallen
Demografische transitie: Het verschijnsel dat bij toenemende welvaart zowel de geboortecijfers als de sterftecijfers dalen. Economisch liberalisme: Het politieke streven naar vrijheid in de economie door beperking van het staatsingrijpen. Zie ook klassieke economie. Enclosure: De overgang van een stelsel met gemeenschappelijk grondbezit naar een stelsel waarbij de grond particulier bezit wordt. Familie: Verzameling van mensen die bloedverwanten of aangetrouwde verwanten zijn. Geboortebeperking: Opzettelijk beperken van het aantal kinderen. Gezin: Leefeenheid van één of twee ouders en kinderen. Gezinseconomie: Productie van goederen binnen het gezin. (Ruilhandelsystemen in de samenleving) Gezinslooneconomie: Geld verdienen buiten het gezin. Huishouden: Eenheid van mensen die bij elkaar in één huis wonen. Huisnijverheid: Stelsel van productie waarbij de arbeiders thuis, vaak in gezinsverband, producten vervaardigen. Huwelijksvruchtbaarheidscijfer: Het aantal (wettig) levend geborenen per jaar per duizend gehuwde vrouwen in de vruchtbare leeftijdsklassen. Imperium: Een groot rijk, vaak tot stand gekomen met veroveringen en heersend over koloniën. Industriële revolutie: Overgang van argrarisch-stedelijke samenleving naar een industriële samenleving door gebruikmaken van kapitaal en techniek op het gebied van transport en productie. (In Engeland vanaf 1750) Klassieke economie: Stroming in de economie die meent dat de welvaart het meeste is gediend bij staatsonthouding. Zie ook economisch liberalisme. Kraamvrouwenkoorts: Infectieziekte die veel sterfgevallen in het kraambed veroorzaakte. Malthusiaanse bond: Engelse beweging voor geboortebeperking. Materialisme: Stroming in het denken die veel waarde hecht aan bezit en alles uitdrukt in geld. Openveldsysteem: Stelsel van bebouwing waarbij de grond gemeenschappelijk eigendom is en gemeenschappelijk bewerkt wordt. Romantische liefde: Vorm van liefde waarbij het gevoel van verliefdheid overheerst. Sociale wetgeving: Wetgeving die bedoeld is om de zwakkeren in de samenleving te beschermen d.m.v. de staat. Standenmaatschappij: Samenleving waarin iemands plaats wordt bepaald door de geboorte. Urbanisatie: Trek van landelijke gebieden naar de stad. Verzorgingsstaat: Een samenleving waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt voor het welzijn van mensen door sociale voorzieningen toe te passen. (niet hetzelfde als welvaartsstaat) Victoriaanse tijd: Periode waarin de Britse koningin Victoria (1819-1901) regeerde, gekenmerkt door een grote nadruk op de zedigheid. Voorbehoedmiddelen: Middelen om bevruchting te voorkomen. Vrouwenbeweging: Beweging die streeft naar de gelijkstelling van vrouwen met de man. Werkhuis: Tehuis waarin arme mensen verplicht werken en soms ook wonen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.