Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lancashire

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 7920 woorden
  • 13 juni 2004
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
23 keer beoordeeld

Dit is een samenvatting van het boekje over Lancashire, Katoen en Samenleving. Examenkatern. Er zijn nog een aantal extra's toegevoegd, dat zijn ook handige weetjes die mijn leraar er nog bij heeft verteld. Succes met het examen en ik hoop dat je hier iets aan hebt! Hoofdstuk 1; het ontstaan van de Industriële revolutie 1,1 een industriële revolutie. *Rond 1500 werkte 4 op 5 in landbouw, dit was tot 20e eeuw zo in grote delen van Europa. Nauwelijks verandering in agrarische samenleving. Al het werk met de hand. Daarna: Industriële revolutie. Die verliep geleidelijk * Opkomst van betere en nieuwere machines, weinig handwerk meer. Werk werd opgesplitst in deelhandelingen die door verschillende mensen gedaan werden. * Moderne fabrieksarbeider moest leven van loon, voorheen was er autarkie(=zelfvoorziening). * Er kwam grootschaligheid: grote fabrieken met veel arbeiders * Met Industriële revolutie leefde men dicht op elkaar in steden. * Infrastructuur moest verbeterd worden, voor vervoer van goederen. Zo kwam spoorwegnet en werden kanalen gegraven voor betere handel. * Men voelde zich na I.R. verbonden met mensen uit hun eigen klasse, niet meer met dorpsgenoten. * Door welvaart steeds ook het bevolkingsaantal, zo meer vraag naar voedsel/kleding. Met mechanisatie werd aanbod ook groter. * Door verbetering van landbouwmethoden nam ook voedselproductie toe. * Wat er tekort was werd ingevoerd; handel werd belangrijker. * Agrarische economie werd markteconomie. * Internationale handel groeide omdat sommige landen producten wel of beter hadden. Brits-Indië was een belangrijke afzetmarkt voor Engeland vanwege de goedkope grondstoffen. * Textielindustrie liet ruwe katoen aanvoeren uit Amerika, werd in Engeland verwerkt en verkocht. (schrift) * Industriële revolutie begint rond 1750 in Engeland * Overgang van een agrarische(1) naar een Industriële samenleving(2). 1. Wonen en werken op het land
2. Wonen en werken in steden of urbane gebieden (1)Agrarische samenleving < -------------- > Industriële samenleving - statisch (geen beweging, Dynamisch (vernieuwend) blijft hetzelfde) - Handwerk Farbiekswerk - kleinschalig.(kleine boerderijen, Grootschalig. (grote steden.Fabrieken) dorpen, winkeltjes) * Autarkische boeren; voor zichzelf producerend. * stagnatie; wonen en werken op het land. * Engeland = wereldrijk (veel koloniënhandel) en zeer rijk. (2) Industriele samenleving doet vraag toenemen, dus meer: Fabrieken, infrastructuur(kanalen, treinen, wegen), Woningen. Voedsel (steden moeten ook te eten hebben, die zijn niet zelf voorzienend, kleding, grondstoffen (steenkool/ijzererts). (3) wereldhandel: - Amerika was voor katoen (18e eeuw slavenhandel, ook voor katoenplukken. 1863 burgeroorlog. Noorden wilde slaven afschaffen, zuiden niet) - Europa voor verwerken (hebben de kennis, wilden veel werken en verdienen) - India werd afzetgebeid (kochten producten op
1,2 Voordelen van Engeland. 1) koloniale mogendheid: dominant in wereldhandel
2) veel kapitaal: veel rijke handelaren + edelen investeerden in de industrie. * Sinds 1500 waren alle kleine stukjes land bij elkaar gevoegd en omheind (enclosed). Er was 1 rijke grondbezitter. Rond 1750 was 3 kwart omheind. * Adel profiteerde van Enclosure, zij bezaten de grond, pachtboer bewerkte het land. Ze deelden de winst die gebruikt werd voor investeringen. * Kleine boeren verloren hun land, de ondernemers hadden zo goedkope arbeid. * Engeland: goed ondernemersklimaat: veel goedkope arbeid, veel kapitaal, staat luisterde naar belangen van ondernemers. * 1500-1750 verdubbeling van inwoners van 3 tot 6 miljoen in Engeland. * Tekort aan hout door bevolkingsgroei. Werd gebruikt als brandstof en bouwmateriaal. * In Engeland veel steenkool in grond. Dit kon hout als brandstof vervangen. * Rond 1730 vond John Newcomen een pomp uit die op stoomkracht werkte(stoompomp), zo kon steenkool beter uit de grond gehaald worden. * Steenkoolijzer werd uitgevonden, ijzererts zat al in de grond. Dit werd niet/weinig gebruikt in 18e eeuw. *Eerst was ijzerproductie in handen van kleine bedrijfjes, maar door Etnische verbeteringen konden hoogovens gebouwd worden. IJzerindustrie zorgde voor snel en veel welvaart. * James Watt vond in 1782 de stoommachine uit. Hij verbeterde de stoompomp, dit werd motor van de I.R. Zo kwam stoomschip en trein. * Katoenindustrie in Lancashire was massaal op stoom overgeschakeld. (schrift) * Mogendheid = land * blz 12; redenen onderstreept dat I.R. in Engeland begon. * Oosten krijgt uit godsdienst geen prikkel tot verandering. Europa wel door het christendom.Europeanen verbeteren en werken meer. * Enclosure: - een Saksisch landsysteem - ook in Nederland. - Het is een Marke-instelling. - Zo neemt de voorraad van voedsel toe, grotere stukken land, meer kapitaal, minder mensen nodig. - Opkomst van Industrialisatie komt door Enclosure. 1,3 Lancashire rond 1750 * Tot 1750 verliep vervoer slecht in Lancashire, slechte wegen, te snel stromend rivierwater. Pas in 1860 kon met komst van stoomwals de wegen beter begaanbaar worden gemaakt. * De provincie Lancashire telde rond 1750 weinig inwoners maar groeide het snelst van Engeland. Er waren 2 grote plaatsen: Manchester, Liverpool. * Machester was centrum van textielhandel. Liverpool was een op het westen gerichte havenstad. * Vanuit liverpool werd gehandeld met Ierland en Noord-Amerika, slavenhandel met Afrika en met koloniën voor producten. * Lancashire bezat grootste steenkolenbekkens van Europa. * Kleine boeren produceerden voor henzelf of lokale markt. De grond werd door vererving verdeeld en werd steeds kleiner, dit gebeurde ook met Enclosure. Ze vonden oplossingen in de textielnijverheid. * Sinds middeleeuwen was wol belangrijkste exportproduct. Lancashire was grootste producent van linnen en bombazijn. Voorheen werd textiel geproduceerd in ateliers door meesters en hun leerlingen. * 18e eeuw: huisnijverheid. Producent werkte thuis in opdracht van koopman (entrepreneur). Hij betaalde hen stukloon. Vele boeren deden dit als bijverdienste in de winter. Ze bepaalden zelf hun eigen werktijden en tempo. * Het hele gezin werkte mee in huisnijverheid. Het weven werd door de man gedaan, spinnen door vrouw. * Arme boeren en landlozen werkten het hele jaar in de textiel. Waren afhankelijk. * Textielindustrie werkte via Putting-Out-System: kooplieden leverden(meestal via tussenhandelaren) de grondstoffen aan thuiswerkers, als ze klaar waren werden ze teruggebracht naar koopman en verkocht ze. * Kooplieden afhankelijk van zakenpartners. * Vanuit Londen werden de stoffen op internationale markt gebracht. * Handelaren hadden familiebanden met elkaar. (schrift) Huisindustrie
Entrepreneur/ondernemer koopt grondstoffen (wol) geeft aan huisspinners en wevers en verkoopt de kleden op de afzetmarkt. Dit werd het putting out system genoemd; je zet werk uit. * Scheiding tussen hoofd en handwerk typisch kapitalistisch, zo begint de industrialisatie. * James Watt is de verbeteraar van de stoommachine * Kolen zaten in Lancashire al in de grond, waar de industrialisatie begon. 1,4 klaar voor de start * Lancashire had vele voordelen voor katoennijverheid. 1. Uiterst vochtig klimaat (was beter voor katoen) 2. Rijke Textieltraditie.(Het gebied was gespecialiseerd in linnen, ze hadden de kennis en vaardigheid al. Ook hadden ze al es met bombazijn gewerkt.) 3. Nauwelijks gildenregels (had geen last van Calico Act(=wet uit 1721 die verkoop en dragen van katoen verbood, gold niet voor bombazijn), geen maximum van aantal leerlingen of wevers) * Calico Act bevorderde de bombazijnproductie, Indiase katoen was beter en goedkoper en werd niet verboden. Na 1721 werd britse verkoop beter en goedkoper. Ook ruwe katoen uit West-Indië(= zuid+midden Amerika) m.b.v. slaven. Liverpools haven plukte daar de vruchten van en daar profiteerde textielnijverheid in Lancashire van. * Vraag naar Katoen groeide. Werd beter en gevarieerder en was goedkoper alternatief; makkelijk te wassen. * Vraag groeide door bevolkingsgroei en door wereldafzetmarkt. Door internationale handel werd het bewerkte katoen overal ter wereld verkocht (Azië/Inda) * Door bevolkingsgroei en Enclosure ontstond er een grote groep goedkope arbeidskrachten, zij konden i.s.m ondernemers productie uitbreiden zonder hoge investeringen in fabrieken/machines. Als het slecht ging kregen de arbeiders minder opdrachten. Risico lag bij de arbeider, winst bij ondernemer. Het kapitaal voor investeringen groeide snel. * Dankzij uitvindingen van nieuwe machines ging vooral na 1780 productie snel omhoog. * na 1780 maakte huisindustrie geleidelijk plaats voor fabrieksmatige productie. (Schrift) Bombazijn
Met verbood met de Calico Act om katoen (uit Amerika) te dragen in Engeland(i.v.m slaven die voor het katoen zorgde). Mix van linnen en katoen werd niet verboden, dit heette Bombazijn. Wordt in Lancashire waar het katoen aankomt, gelijk gemaakt. Fabrieksfamilies trouwden met elkaar, zo bleef het geld bijeen en voor fabrieksgeheimen en kapitalen bijeen te houden. Gildenregels

Er waren nauwelijks gildenregels en er was een grote en rijke textieltraditie. (Gilden= beroepsgroep). = kapitalistisch. Vraag van bombazijn groeit door: 1) bombazijn; dit was lichter, soepeler, sterker, beter te wassen, laten beter vocht door; ventileert. 2) Bevolking groeit
3) Wereldafzetmarkt. Markenwet, rijken kopen grond op. Er komen meer arbeiders door Enclosure Hoofdstuk 2: koning katoen regeert 2, 1 de revolutie in het spinnen * Katoenproductie groeide laatste kwart van 18e eeuw enorm. De katoenimport groeide heel snel, maar hoe was dat mogelijk? * Tot eind van 18e eeuw kwam groei zonder fabrieken, het kwam door meer arbeid(bevolking groeide, verarming op platteland). Groei van textielnijverheid was uitkomst voor vele arme plattelanders, ze waren afhankelijk van weefgetouw en spinnewiel. Ze verdienden veel en maakten textielhandel groot. * ook: arbeidsproductiviteit steeg, zo groeide de productie. Arbeider kon meer/sneller geproduceerd worden. Groei kwam niet door stoommachine (pas in 1789 in textiel gebruikt). Groei kwam door uitvindingen. Er was een grote behoefte naar verbeteringen van productieproces. * Uitvindingen: - Schietspoel: 1730 door John Kay. Hiermee kon je 2x zo snel weven, zo kwam tekort aan spinners. - Spinning Jenny: 1764 door James Hargreaves. Werd met hand aangedreven maar kon 16 draden tegelijk spinnen. - Waterframe; 1769 door Richard Arkwright. Werd met waterkracht aangedreven, dit leverde ruwe/sterke draad op. ZO kon men katoenen stoffen maken.. - Mule; 1775 door Samuel Crompton. Was mengsel van Waterframe en Jenny. Dit was een groot succes. * Het spinnen verhuisde zo uit huisnijerheid naar fabrieken, gebeurde geleidelijk, doordat machines op kleine schaal werden gebouwd. Fabrieken waren klein. * Pas met stoommachine trok katoennijverheid naar de stad à schaalvergroting. (schrift) * Tot 18e eeuw groeide welvaart door Enclosure, huisindustrie. Daarna mede door de uitvindingen zoals: Schietspoel, Spinning Jenny, Waterframe en de Mule. * 1774 intrekking van Calico Act dankzij Arkwright. Hierdoor werd ineens veel katoen gebruikt door de vele voordelen ervan. 2e helft van 18e eeuw vond dat elk mens gelijkwaardig was, maar in Amerika waren nog steeds slaven. Omdat de wet werd ingetrokken waren er juist slaven nodig. Toen bewees het zuiden dat de slaven op apen leken en dus geen mensenrechten golden voor hen, dit leidde tot burgeroorlog met noorden. * Toen grootschaligere uitvindingen in steden: fabrieken. Spinnen gebeurde eerst in fabrieken, weven niet, grote vraag naar wevers. Wevers krijgen een mooie positie, dit bleef tot 1850. Waarom bleven ze? - Redenen: 1. ze bleven omdat ze ermee goed geld konden verdienen, ze hadden zelfs geld over. 2. Kinderziektes van de machines; ze gingen wel es stuk. Ondernemers vonden het fijn dat hij nog huiswevers achter de hand had. 3. Bij slechte economie konden ze makkelijker de huiswevers even opzeggen dan hun werknemers. Zij kosten niets, machines wel. Als machines beter worden na 1850 is dit niet meer nodig. - Gevolgen: 1. het bleken van de kleden verbeterd. Duivenpoep en urine bleekten linnen en katoen. Daarna op bleekveld gelegd. Na 1800 werd dit chemisch gedaan. 2.Er kwam heel veel textiel door snelle weven/spinnen; confectiekleding. Zo kwamen winkels. Werd gekocht zonder dat er bestelt was. Werd dus reclame gemaakt. 1e advertenties in kranten. Kledingmode veranderde snel, zo werd meer verkocht. * 1840 uitvinding naaimachine, confectie was mogelijk. 2,2 revolutie in het weven * Richard Arkwright gebruikte in 1789 voor et eerst Watt’s stoommachine in fabriek. Concurrenten zetten spionnen in, maar tegen betaling wilde hij wel vertellen over de machine. * Rond de eeuwwisseling hadden gebr. Murray in Manchester fabriek van 8 verdiepingen met meer dan 1000 arbeiders. Grootste fabriek ter wereld. * Mule werd op stoom aangedreven, rond 1810 meest gebruikte spinmachine. Nog in 1840 was 20% van katoenfabrieken op waterkracht, daarna overwonnen de stoommachines. * Waren nog handwevers, want spinmachines bezorgden hen een gouden eeuw. Er was tekort aan wevers. Ze waren de grootste beroepsgroep van Engeland * Weefmachines weinig succes. In 1789 eerste machine, maar had veel kinderziektes. Pas in 1802 eerste winstgevend stoomweefgetouw gebouwd, vanaf 1820 stoomweverijen opgericht. Pas na 1850 handwevers verdwenen. Dit kwam door: - Hielden zich lang aan zelfstandigheid, inkomsten liepen wel snel terug door stoomweefgetouw. In 1835 totaal verdwenen. - weefmachines schoten lang te kort. Rond 1830 waren de belangrijkste kinderziektes overwonnen. - Zolang er veel thuiswevers waren hoefde de ondernemer minder te investeren in dure machines. Ze hielden ze ook achter de hand voor depressies in economie. Handwever was goedkoper om even geen werk te geven dan om machine stil te laten staan. * Stof moest ook gebleekt, geverfd, bedrukt, genaaid worden. - 1800 werd bleken versneld door chemisch bleekpoeder - 1800-1850 werd verven en bedrukken gemechaniseerd door met stoom aangedreven drukmachines - 1840 naaimachine werd uitgevonden. Naaien gebeurde voorheen thuis of door kleermaker 2,3 Katoen voor iedereen * Tot 1790 kwam de groei van de katoennijverheid kwam door de grote vraag naar katoen uit alle klassen. De prijs daalde door de nieuwe uitvindingen zoals de spinmachine, en de kwaliteit steeg enorm. De vraag werd versterkt door de grote bevolkingsgroei. * Na 1790 bleef prijs dalen en bevolking groeien. Ook elite kocht nu katoen. Ze kwamen met witte gestreken hemden, die tegen 1850 elke directeur droeg. Ook de arbeiders droegen later katoen. * Na 1800 prijzen gedrukt door Cotton Gin ; apparaat, uitgevonden in Amerika, dat makkelijker maakte om de spinbare vezels van de katoenplant te scheiden van de kleverige zaden. Zo kon 1 man het werk doen van 50 man. In Amerika steeg productie van katoen snel, vooral in het zuiden met de vele slavenplantages. * Na 1830 werd prijsdaling versterkt door stoomweefgetouw. Na 1840 kwam confectie-industrie zodat prijs nog meer daalde. Zo was in 1850 de katoen 20 keer zo goedkoop als in 1780. * Na 1790 nam ook export enorm toe. Rond 1800 had katoen wol al verstreven als belangrijkste Britse exportproduct. De helft ging in 1850 naar buitenland. * voor 1800 ging 40 % van export naar Europa en 40% naar Amerika. Maar oorlogen en crisissen verstoorden dit. Zo was er tussen 1792 en 1815 geen export naar Frankrijk. Napoleon, die het Europese continent beheerste, verbood in 1806 de import van Britse goederen tot in 1813. Intussen was er ook oorlog tussen Engeland en Amerika, zodat de Noord-Amerikanen markt niet bereikt kon worden. Maar Engeland exporteerde in die tijd meer goederen naar Latijns-Amerika. * Na 1850 probeerde Europa en Amerika een eigen katoenindustrie op te zetten. Ze hieven forse invoerrechten op katoen. Engelse regering probeerde via wetten de export van technologie te verkomen, zodat ze de ideeën van Engelse machines niet overnamen. Latijns-Amerika leed onder politieke en economische crisissen. * Azië werd steeds belangrijker voor de industrie.In 1850 ging nog 30% van katoenexport naar Europa, maar grootste afzetmarkt werd Azië (vooral India). India nam in 1890 bijna 40% van de export, vooral goedkope katoentjes. Terwijl in 1721 Engeland werd beschermd tegen het superieure katoen van India. * Engelse katoenindustrie verloor langzaam steeds terrein. De Britse ondernemers zouden uit sneltevredenheid te weinig hebben geïnvesteerd in de nieuwe types spin en weefmachines die na 1850 op de markt kwamen. Volgens anderen zou het komen dat de ondernemers zich te veel richtten op verbeteringen van bestaande machines. Gezien de vele concurrentie uit Amerika en Europa deed Engeland het juist goed. (schrift) * Contentinaal stelsel
Rrond 1800 veroverde Napoleon Europa, Engeland voorzag van wapens. Alle havens van Europa waren gesloten, Engeland kon geen handel meer drijven. Dit was een enorme klap voor de Industrie. * Voor 1800 40% naar Europa Na 1800 40 naar Amerika
2,4 Fabrikanten, kooplieden, bankiers * Door opkomst van Amerikaanse markt werd Liverpool i.p.v Londen de belangrijkste havenstad aan het eind van de 18e eeuw. Na 1800 kwam bijna alle ruwe katoen uit de VS, en werd Liverpool de grootste invoerhaven en centrum van export. * Rond 1790 nieuw type ondernemer: Koopman-fabrikant. Zij waren handelaar en producent.Ze beheersten het hele proces van handel en productie. Waren soms ook transporteur, machinefabrikant, financier en leverancier. * Koopman-fabrikant stak veel geld in pakhuizen en sloegen grote voorraden op; zo konden ze prijzen op onzekere markten beheersen. 8 tegen verliezen tijdens oorlogen met VS/ Frankrijk niet bestand, velen verplaatsten handel naar Latijns – Amerika maar daar ook veel verliezen geleden. * Na 1815 waren kooplieden en fabrikanten nog maar zelden 1 persoon. Ze waren sterker afhankelijk geworden van grote bankiers in Londen. * Katoenhandel werd specialisme. Voor elke verrichting was een specialist. * Communicatieprobleem met buitenlandse handel, tot 1840 zeilschepen die weken duurden voor bericht van Liverpool naar New York. Betalingsverkeer werd zo ook moeilijk. Probleem werd opgelost door filialen in buitenland te openen, o.l.v vertrouwde mensen als familie. * 1804: katoenbeurs in Manchester. Daar werden prijzen vastgesteld en contracten getekend. Alle katoenondernemers kwamen er samen. * Door oorlogen kwamen ook buitenlandse ondernemers naar Lancashire; vooral Duitsers. Ook Nathan Rothschild in 1798 (21 jaar), hij bouwde in textielhandel een fortuin op. Vertrok in 1805 naar Londen en werd bankier. * Rond 1830 vele buitenlandse ondernemers naar Manchester. In 1840 waren er 110 buitenlandse kooplieden. Zij hadden dankzij hun contacten 2/3 van de handel in Europa in handen. In binnenland en overige continenten lag Engeland voor. * Grootste financiers van handel met VS waren gebr. Baring uit Londen en ook de Engels-Amerikaanse familie Brown. * Banken en handelsondernemingen veel kapitaal, fabrikanten klaagden over dat ze onder duim van kooplieden en bankiers zaten, maar mede dankzij ontwikkelingen van bankwezen werden faillissementen zeldzaam. * Buitenlandse handel vol risico’s. Zoals Robert Gardner ging failliet aan verliezen van crisis in 1847. Hij drukte stempel op industriestad Bolton. Hoofdstuk 3; Manchester ; shock city * Franse reiziger Alexis de Tocqueville bezocht in 1835 manchester. Hij was geschokt over de grootsheid en dynamiek van de stad. Deze stad liet de toekomst zien volgens vele schrijvers. Van 1830 tot 1850 was Manchester de meest besproken stad, een symbool van voorruitgang, maar ook: hel op aarde door fabrieken, slaven , armoede, stank, luchtvervuiling. 3,1 de eerste industriestad Manchester werd de eerste grote industriestad ter wereld. Er waren daar veel kolenmijnen. Er werd veel gehandeld met deze kolen, maar het vervoeren van deze kolen was een enorm karwei. Het vervoeren van de kolen werd gemakkelijker gemaakt door het graven van kanalen. Dit was een goedkopere manier van kolentransport. Er werd een heel kanalen netwerk aangelegd in Engeland. Langs de kanalen kwamen spinfabrieken te staan die gebruik maakten van eerst waterkracht en daarna van stoomkracht. Vanaf 1825 kwamen de eerste stoomlocomotieven in Engeland. Deze treinen werden een groot succes. De treinen leverden een hoop geld op. Het spoorwegennet in Engeland werd uitgebreid. In 1850 waren alle steden in Engeland met elkaar verbonden. 3,2 Miserabel Manchester * Manchester groeide van 1770-1800 van 22 tot 75 duizend inwoners. Tussen 1800-1850 weer 4 keer zo groot. * Snelle urbanisatie verliep chaotisch, dit kwam omdat er tot 1830 geen overheidsingrijpen waren. * Omgeving was verwoest. Rivieren inktzwart, wegen/straten zonder steen. * Armen woonden in sloppenwijken; kleine arbeidershuisjes in lange rijen, vele gezinnen bij elkaar in, geen onderhoud gepleegd. * Oude centrum helemaal vervallen * Kelderwoningen; 1840 woonde ruim 20 duizend mensen in kelder met vele mensen. Handwevers woonden op platteland ruim, hier in krotten en kelders. * Nauwelijks voorzieningen. Paar winkels, 1 wc en kraan per huizenblok. * Ancoats; heel armoedige wijk van Manchester, huisjes tussen fabrieken in. Door steenkool veel zwarte smog in de wijk/stad. Na 1830 ook treinen op steenkool. Wijk kreeg ook meer smog omdat de wind bijna altijd uit het westen kwam en de wijk in het oosten tegen een heuvel lag. * Little Ireland: Ierse wijk met 4 duizend mensen in 200 huizen. Per 120 huizen maar 1 toilet. * Woon en werkomgeving in verschrikkelijke toestand voor de arbeiders. * Was weinig loon dus kinderen moesten al snel fabriek in, gezondheidszorg stelde niets voor, dus arbeiderskind werd gemiddeld 17 jaar. * Snelle bevolkingsgroei van Manchester kwam door migratie, mensen vluchtten voor plattelandsarmoede. Veel migranten uit Ierland. Ierse bevolking groeide van 1780-1840 3 keer zo groot, zonder enige economische vooruitgang. Ze vluchtten naar Engeland en Amerika. * 1845-1849 hongersnood Ierland, iedereen at aardappels, door paar jaar misoogsten 1 miljoen Ieren dood. * Hierdoor woonden in 1850 50.000 Ieren in Manchester. (schrift) * tot 1830 ongeremde en ongeleide urbanisatie. * Nachtwakerstaat; weinig overheid bemoeienis, alleen het leger, dit leidde tot verpaupering en puinhoop. * Men bouwde overal huisjes en zette overal gezinnen neer, zonder overheidsbemoeienis. Werkomstandigheden
1) geen sociale wetgeving. Adam Smith vergeleek de mens met de bij. Door overtollige honing van de goede bij kan de zieke bij ook in leven blijkven. Ingrijpen in de economie is slecht. Laisser Faire, laissez aller (= leven en laten leven). 2) Extreem lange werkdagen

3) Kinderarbeid. Voor I.R < ------------------------------------------------------- > I.R. en erna
Standensamenleving Klassenmaatschappij
1e. Geestelijkheid De verdienste en je eigen
2e. Adel (ridders/regeerders inzet telt het meest. 3e . Het volk. Veel sociale mobiliteit. *Het volk bestond uit landbewerkers, landarbeiders en de bourgeoisie. Deze waren statisch; gebaseerd op geboorte. *De burgerlijke Cultuur is een imitatie van de adellijkheid (kleding, gewoontes etc.) Verschil tussen heren en mannen en dames en vrouwen. 3,3 een wereld van verschil * Manchester veranderde halverwege 19e eeuw van uiterlijk. * Rijk en arm waren strikt gescheiden. Je kon er jarenlang komen zonder dat je iets merkte van de armoede. Hoofdstraten bestonden uit mooie winkels. * Rijke handelaren woonden buiten de stad, teruggetrokken in luxe en groen. * Stad had snel groeiende middenklasse (= iemand die niet tot aristocratie hoorde en ook niet tot arbeiders). Inkomen, werk, opleiding verschilden sterk binnen de klasse, toch voelde men zich met elkaar verbonden. Ze maakten deel uit van Burgerlijke cultuur, vooral in periode van Koningin Victoria (1837-1901). Bestond uit strenge gedragsregels maar ook groot vertrouwen in het individu. Men meende dat elk individu door zuinigheid, vlijt en zelfvertrouwen succes zou hebben. * Bezoekers van Manchester merkten op dat rijk en arm langs elkaar leefden, in standenmaatschappij voor de I.R. was dit geaccepteerd, zo zorgde de adel voor boer en arbeider op zijn land en die moest respect en dankbaarheid tonen, dit was onderdeel van Paternalisme. * In Manchester was harde klassenmaatschappij ontstaan. Fabrikant kende zijn werknemer niet en andersom. Ondernemers vonden dat de armoede aan arbeider zelf lag, en dat het vast niet zo erg was als ze beweerden. * Vanaf 1830 steeds meer sympathie voor arbeidersklasse. Speelde ook mee dat burgerij zich bedreigd voelde door gevolgen van wantoestanden * 1831 Cholera kwam in Europa, in 1832 al velen besmet in Manchester. Vielen vele doden in arme wijken maar ook in rijke wijken. Het bleek dat cholera kwam van vervuild water en gebrek aan hygiëne. Overheid moest nu wel ingrijpen. * Vanaf 1830 greep overheid steeds meer in, kwam toen een professioneel politie korps in 1839, dit leidde tot minder misdaad en beter ordelijk gedrag van de bevolking. * Public Health Act 1835. Hiermee begon Manchester rond 1940 met aanleg van waterleidingen, riolering, bestrating en nog meer voorzieningen. De gemeente werkte samen met de ondernemers. Steenrijke burgers doneerden recreatie aan de stad zoals parken, bibliotheken, ziekenhuizen, kerken etc. Zo werd manchester rond 18454 steeds minder alleen een werkstad. (Schrift) * Paternalisme: Pater= vader. Voor 1830 geen stakingen. Werkgever en werknemer hadden een band. Ze kenden elkaar persoonlijk. Na 1830 verdwijnt paternalisme. De 2 groepen komen los van elkaar te staan = verzakelijkte verhoudingen. Persoonlijk respect verdween. * Victoriaans Moraal: Lijst met opvattingen over wat wel en niet kan in de 19e eeuw. Periode vernoemt naar Koningin Victoria van Engeland. Het moraal staat voor bekrompenheid, kleinburgerlijkheid, overdreven preutsheid, geobsedeerdheid met schoonmaken etc. * 1810/1820 fabrieksarbeiders werkten land en zo verwilderden ze. Hun kinderen werden ook niet goed opgevoed. Werden regels gegeven zoals niet dronken op werk komen, 3 keer per dag eten, 1 keer per dag wassen etc) * Victoriaanse moraal moest de verwilderde mensen temmen/opvoeden. De overheid bemoeit zich zo met hygiëne (riolering aangelegd). Na 1830 had de staat voor het eerst taken. * 1830 komt een landelijke politie in Engeland/Europa. Voorheen had men de schutterij. Voor het eerst had de politie/staat een taakopvatting, ze kregen opleiding, uniform etc. Taak van overheid werd uitgebreid; kwam public Health Act. 3,4 het platteland van Lancashire * Bolton was ook centrum van textielnijverheid, het lag middenin het bombazijn gebied. Hier kwam na 1770 de urbanisatie snel op gang. In 1850 had het stadje 50 duizend inwoners. Waren veel industriestadjes zodat de katoenindustrie gespreid bleef. Bolton, Blackburn en Oldham groeiden samen met Manchester tot een grote metropool. * Grote aantallen plattelandsmensen vestigden zich als wever in deze steden. Ondernemers bouwden voor hen kleine huisjes waar ze woonden en werken. * Begin 18e eeuw bouwden ondernemers ook spinfabriekjes, in 1800 werd de eerste stoommachine er gebruikt. En later ook stoomweefgetouwen en blekerijen. * In 1830 waren in Bolton 56 katoenfabrieken met 11 duizend arbeiders. Er kwam ook machinebouwindustrie die voor spoorwegen en katoenfabrieken werkte. In 1818 kwam een gasfabriek, zo werd Bolton een van de eerste steden met gasverlichting op straat. * Voor industriestadjes waren bouw van kanalen, spoorwegen en de nabijheid van kolen en ijzermijnen van groot belang. Eind 18e eeuw kreeg Bolton kanaalverbinding met Manchester. In 1828 werd in Bolton al een spoorlijntje geopend, dat 2 jaar later was aangesloten op de lijn manchester – Liverpool. * Door neergang van handwevers ontstonden rond 1830 sloppenwijken. Bolton werd in 1844 beschreven als duister en onooglijk gat. Levensverwachting was laag, kwam door ondervoeding, uitputting, vuil water en gebrek aan hygiëne. 1836-1842 werd de situatie erger door enorme economische crisis; massale werkloosheid, dalende lonen. In heel Lancashire was politiek en sociale onrust. * Sociale verhoudingen in Bolton beter dan in Manchester. Paternalistische ondernemers waren Robert Gardner en Thomas Bazley, die in 1834 het fabrieksdorp Barrow Bridge bouwden; ze moesten de arbeiders beter leven bieden. Ondernemers organiseerden hechte gemeenschap, het dorp werd een schoolvoorbeeld. Gardner en Bazlu deden het uit idealisme, maar ook uit eigenbelang. Een tevreden en gezonde arbeider leverde een vele betere werkmotivatie op. Ze vonden ook dat er een oplossing moest komen aan de sociale problemen. * Er werden ook net als in Manchester openbare voorzieningen opgezet door gegoede burgers en rijke ondernemers. Toen Cholera weer uitbrak in Bolton werden er in 1844 waterleidingen en riolering aangelegd, straten werden verhard en de lokale kerk zorgde voor onderwijs. Hoofdstuk 4 ; ondernemers + arbeiders. onderzoekers gaven een vertekend beeld van de werkelijkheid. Ze kwamen in Fabrieken om te onderzoeken of er wel menswaardig gewerkt werd, dus niet te lang of te zwaar werk. Als een onderzoeker op de werkvloer kwam zag hij dat het goed ging maar dat moest natuurlijk gespeeld worden van de werkgever.
4,1 ziek van de fabriek * In agrarische samenleving was men afhankelijk van natuur. In industriële samenleving van de fabriek en de klok die hen levensritme bepaalden. * Vanaf 1750 gaven steeds meer boerenfamilies hun agrarisch bestaan op. Eerst heerste het putting-out-systeem, maar rond 1780 kon dit systeem niet meer aan de grote vraag naar textiel voldoen. Daarom werden fabrieken gemechaniseerd. * Eerst gebeurde dat bij het spinnen; leidde tot enorme productiestijging. Voor handwevers een overvloed aan garen, zo werd ook in 1820 het weven op hoog tempo gemechaniseerd. Handwevers waren in 1850 vrijwel verdwenen. * Mechanisatie ging samen met arbeidsverdeling. Werk werd opgesplitst in deelhandelingen. Meeste arbeiders deden routinewerk, hadden vaste arbeidstijden en strakke discipline. Hun werktempo werd bepaald door machines. Zo werkten ze ongeveer 14 uren per dag. * Werkte niet meer in gezinsverband. Ieder had aparte taken. Spinnen werd mannenwerk, vrouwen zorgden eerst dat de vezels goed gesponnen konden worden. Kinderen deden kleine klusjes. * Bij de wevers bleef eerst het hele gezin meewerken rond het weefgetouw. Toen dit naar de fabriek verhuisde werd weven vrouwenwerk. Dit was licht, ongeschoold werk en werd slecht betaald. * Mannen deden het zware werk en ook het geschoolde werk. Ze waren vaak zichthouders en leidinggevenden. * Na 1840 was 2 op de 3 textielarbeiders vrouwen. Mannen werkten steeds vaker in mijnen, ijzerindustrie of machinebouw. Arbeidsdeling zorgde voor hiërarchie. De arbeidersklasse leek grauw en armoeding, maar verschillen in loon en status waren groot tussen mannen/vrouwen en geschoold/ongeschoold * Het meest zware, gevaarlijke en ongezonde stond laag in aanzien en betaalde slecht, er waren hier makkelijk werknemers voor te krijgen. * Werk in de huisindustrie was ongezond, huisjes waren vaan stoffig en vochtig. De mechanisatie maakte het werk lichter, maar ook gevaarlijker door de onbeveiligde machines, het lawaai van de machines zorgde voor doofheid en de stof in de fabriekshallen zorgde voor longaandoeningen. * Het bleken en verven was ongezond door de chemische stoffen en ongeventileerde ruimtes. De gezondheid van de arbeiders en het voorkomen van ongevallen hield rond 1800-1850 weinig mensen bezig. (schrift) * Gevolgen van mechanisatie: - werksplitsing - routinewerk (machine dicteert het tempo) - Zeer lange werktijden - niet werken in gezinsverband (geen huiswevers meer) * Levenstempo voor de Industriële revolutie werd bepaald door natuur, na de I.R. werd dat bepaald door de klok. * Hiërarchie :volgorde van hoog tot laag. Sommige mensen staan boven de anderen. Ook rangorders in arbeiders. Verschil in werk en verdiensten tussen de man en de vrouw en tussen geschoold en ongeschoold. 4,2 werkgevers aan de macht * Een roman van Charles Dickens speelde in Lancashire af. De textielbaron werd afgeschilderd als een patser zonder medelijden met zijn arbeiders. Veel mensen geloofden dat de doorsnee fabrikant was opgeklommen uit het niets, maar ze kwamen vaak al uit de gegoede middenklassen en rond 1850 was het bedrijf vaak geërfd van vader. * Ze waren niet alleen in geld geïnteresseerd en sommigen gaven wel om hun arbeiders. In Manchester bouwden ze ook wel scholen, organiseerden ze dagjes uit en betaalden ze de bruiloften van de arbeiders. * Fabrikanten zagen zich wel gedwongen het loon zo laag mogelijk te houden, anders werden producten te duur. * veel fabrikanten kenden hun arbeiders niet meer persoonlijk, ze stelden opzichters aan om toezicht te houden. * Ook kleine onderneminkjes voor zelfstandigen en kleine bazen was het bestaan net zo onzeker als de voor de arbeider * Grote fabrikanten hadden onbeperkte macht over hun mensen, arbeiders kregen nog stukloon, hoe harder ze werkten hoe meer ze verdienden. * Werkgevers gesteurd door overheid, ze hadden sterke politieke lobby. ZO hadden ze invloed op plaatselijk bestuur, regering en parlement. * Zo kwam in 1799 een wet die vakbonden verbood, er werd per bedrijf mondeling afspraken gemaakt over lonen en werktijden * Kwamen zo lokale vakbonden, maar dankzij wet konden ze de leiders van verboden organisaties laten oppakken. * 1824 verbod opgeheven, zorgde voor teveel haat tegen overheid. Ook na 1824 arbeiders in nadeel, werkgevers konden stakers makkelijk vervangen: migranten en armen genoeg. Arbeiders ook te arm voor lange stakingen. * Werkgevers konden ook uitsluiting inzetten zo werd gezamenlijk afgesproken om stakers uit het bedrijf te weren; nederlaag voor arbeiders. * Als economie tegenzat, verlaagden bazen de lonen of hielden ze massale ontslagen * Op het platteland kregen arbeiders vaker hun zin: minder migranten zodat werkgevers van hun afhankelijk waren * Op den duur gingen ondernemers wel met vakbonden praten. Doorbraak bereikte de vakbeweging in 1853, toen maakte weversbonden met werkgevers in Blackburn afspraken over hoogte van stukloon. Dit werd voorbeeld voor collectieve afspraken. (schrift) * Charles Dickens maakte de clichébeelden over werkgevers. Werkgevers waren textielbaronnen < -- > Fabrieksarbeiders. * Werkgevers kwamen uit de gegoede burgerij, en vaak afstammelingen van entrepeneurs. De werkgevers waren vaak paternalistisch ingesteld. Begin 19e eeuw werd er weinig gestaakt. De rijke werkgevers schonken musea, parken, bibliotheken aan de steden en zijn werknemers. * Robert Owen; Utopisch socialist, koopt stuk land, sticht een dorp en noemt dat ‘New Harmony’. Er was geen bezit, geen huwelijk, alles was voor iedereen. Owen ging ervan uit dat de mens goed was, dit alles mislukte. * Verhoudingen waren hard, maar dat kwam door het economische systeem: 1. Moordende concurrentie
2. daardoor lage lonen, systeem dwingt hem
3. Adam smith, laisser faire, laisser aller. 4. Schaalvergroting; arbeiders kennen de baas niet, omgekeerd ook niet, banden waren onpersoonlijk. Dit hield stakingen klein. 5. Gebaseerd op stuk loon. * Het schilderij (4,8) gaat uit van het idee van Dickens; de werkgever is een onderdrukkende tiran. De tekenaar is socialistisch, hij komt voor werknemer op. * einde 18e eeuw kwam bij ontwikkelde arbeiders de vakbondsgedachte op. (1e vakbond was van diamantbewerkers). * 1799; verbod op vakbonden door liberalen. Vakbonden streefden naar: - hogere lonen - kortere werkdagen - verbod op kinderarbeid - goede werkomstandigheden * Vakbonden komen in problemen, dreiging van totale volksopstand. * 1824 worden de vakbonden geaccepteerd. 4,3 een onzeker bestaan * Discussies kwamen (1830) over of arbeiders het tijdens de industrialisatie beter of slechter kregen * 1832 gaf parlement verschrikkelijk beeld van arbeidersbestaan, anders onderzoekscommissie vond dat later wel meevallen. Felste wetenschappelijk debat ooit. De commissie die het beschreef als ondraaglijk pleitte voor een kortere werkweek. De andere commissie was ingesteld door werkgevers. * Wetenschappers die stellen dat arbeiders het slechter kregen waren vaak socialist, anderen zijn meestal voorstander van vrijemarkteconomie. * Sterftecijfers daalden, geboortecijfers stegen door I.R. In grote steden stierven mensen jong maar werden rond 1850 wel 6 jaar ouders als in 1750. Was te danken aan aardappel; volksvoedsel nummer 1. De restjes werden gebakken als chips. Aardappel heeft hoge voedingswaarde en verhoogt weerstand tegen ziektes. Door industriële samenleving gingen mensen vroeg trouwen en kregen ook snel kinderen. * Voor boeren was belangrijk weinig erfgenamen te hebben. Geboortebeperking was moeilijk. Kindertal werd beperkt door laat of niet te trouwen. * Door I.R. waren mensen niet genoodzaakt geboorte te beperken. Enige wat ze hadden was kinderen.Ze werden proletariërs (nakomelingen) genoemd. * Grote kindertal maakten leven zwaar als de kinderen nog te klein waren om zelf te werken; meer monden om te voeden. Daarom gingen kinderen al jong werken en vormden voor hun ouders een oudedagvoorziening. * Levensomstandigheden verschilden; in Manchester waren lonen hoger dan op platteland, maar omstandigheden waren slechter/ongezonder. Bestaanszekerheden op platteland groter: ze hadden stukje land om voedsel te verbouwen en vee te houden. * In textielindustrie waren perioden van massale werkloosheid; bedrijven failliet, duizenden ontslagen. Dan heerste er honger en wanhoop omdat de mensen die nog geen baan hadden vaak ook nog loonsverlaging kregen. * Armenwetten boden enige steun in nature of werk: paupers werden tewerkgesteld in werkhuizen. Beter af waren arbeiders die werden geholpen door paternalistische werkgever; hij onderhield ze als ze ziek, oud en arbeidsongeschikt waren geworden. * Meeste nieuwkomers werden aan werk geholpen door familieleden en streekgenoten. Arbeiderswijken bestonden uit hechte gemeenschappen. * Ook sloten arbeiders zich aan bij verbruikscoöperaties (gezamenlijk inkopen) en friendly societies (groepen collega’s die zich onderling verzekerden tegen ziekte, begrafenis, werkloosheid enz) 4,4 handwevers en arbeiderskinderen * Voor wevers pakte I.R. goed uit, doordat spinfabrieken een overvloed aan garen leverden. Ze konden hoge prijzen vragen. Dit trok andere armen aan en ze probeerden wever te worden. Ze kregen het na 1800 al moeilijk; lonen gingen omlaag. Dit werd erger door opkomst weefgetouw. Deze concurrenten waren sneller en beter. In 1830’s situatie van handwevers wanhopig. Onderzoekscommissies troffen velen in zware armoede. Na 1835 stierf het beroep uit. In 1850 waren alleen nog gespecialiseerde handwevers. * Kinderarbeid: 6/7 jarigen moesten 12 uren per dag werken, ze werkten ondanks alles door vanwege strengen opzichters. * Ook voor 1750 was er kinderarbeid op het land. Fabriekseigenaren namen ze aan omdat ze zo goedkoop waren. Meeste ouders vonden et vanzelfsprekend; zo konden ze bijdrage leveren aan gezinsinkomen. Zodra ze oud genoeg waren moesten ze werken, anders kosten ze alleen maar geld. * veel mishandeling en uitbuiting van kinderen vooral bij weeskinderen, overheid stuurde ze uit heel Engeland naar Lancashire om te werken. * 1830’s groeide het gevoel dat overheid iets aan erge situaties moest doen. Ze waren wel van mening dat volwassen mannen niet beschermd moesten worden, zij waren als vrije individu zelf voor contract met werkgever verantwoordelijk. * Voor kinderbescherming werd in 1833 de eerste fabriekswetten aangenomen, nachtwerk en werkdagen van meer 9 uren werden verboden voor kinderen tot 13 jaar. Kinderen jonger dan 9 mochten niet meer werken * Ook eisen gesteld aan veiligheid van machines * 1847: Ten Hours Act: vrouwen en jongeren tot 18 jaar mochten niet meer dan 10 uur werken. Aanvankelijk werden arbeidswetten ontdoken maar arbeidersinspectie werd uitgebreid. * Er kwam leerplicht, en de productiviteit van industrie bleef stijgen, zo konden lonen omhoog. Eind 19e eeuw waren lonen al zo hoog dat veel arbeiders hun gezin konden onderhouden. * Arbeiders gingen in begin I.R. erop achteruit. Tussen 1810 en 1840 nam gemiddelde inkomen in Engeland met de helft toe. De situatie verbeterde: vanaf 1850 werd het leven aangenamer voor de arbeider. (schrift) * Wevers hadden het aanvankelijk goed. De spinnerij werd eerst gemechaniseerd. Wevers werden gewild, ze kregen een voordelige positie. Met opkomst van stoomweverij verdwijnt deze voordelige positie. * De ontwikkelingen van de techniek verandert de sociale positie van het beroep. * 1830 sterft het beroep handweven uit. * kinderarbeid kon/was er omdat de staat een nachtwaker was. Adam Smith vond dat je niet moest ingrijpen in de economie, dat moest je aan de ondernemers overlaten. En zij vonden kinderarbeid goedkoop. * Alleen kerken en familie konden helpen de kinderen te sparen. * 2 groepen in Engelse regering: - Wighs ( pruikenparij – Liberalen) - Tories ( conservatieven) * 1847; 10 Hours Act. Kinderen mogen maximaal 10 uren per dag werken. Dit breekt trend om; de staat komt nu voor de belangen van het volk op. Eerst alleen de kinderen, daarna zieken, bejaarden etc) * In 1874 gebeurde dit pas in Nederland. Dan pas moeten de kinderen minder werken. Samuel van Houten kwam met de kinderwet.
Hoofdstuk 5 ; samenleving onder spanning 5,1 onderdrukking en verzet * Vanaf 1790 waren in GB revolutionaire clubs actief, hun voorbeeld was Franse revolutie. Door volksopstand in 1789 had Frankrijk eind aan monarchie gemaakt. Democratie bleef even, toen kwam Napoleon aan de macht. * Revolutionairen eisten kiesrecht voor iedereen, vrijheid van meningsuiting, eerlijke verdeling van welvaart. *Eerst alleen actief in Londen, later ook Lancashire. Door herhaaldelijke loonsverlaging was vanaf 1802 waren wevers grimmig. * 1807 wevers ondertekenden petitie waarin ze het parlement vroegen om wettelijk minimumloon. Jaar later meer stakingen en dagelijkse demonstraties. Ze zette uiteindelijk het leger in om demonstratieleiders op te pakken. Hierdoor wilden wevers revolutie. Lancashire werd centrum van luddieten. Gemaskerde mannen in het leger van generaal Ned Ludd. * Ze richtten vanaf 1811 spoor van vernielingen aan in het industriegebied. Vernielden machines. * Sommige streken sloeg Ludd’s Army elke nacht toe. In Manchester patrouilleerden ’s nachts politie. * 1812 waren aanwijzingen dat luddieten in opstand zouden komen, maar crisis met reeks arrestaties bezworen. Luddisme was over, maar nooit zeker of Ned Ludd wel echt bestaan heeft. * 1815-1820 politieke crisis. In oorlogsjaren in Landbouw goed verdient. In vredestijd werd 1815 Corn Laws aangenomen, die hoge invoertarieven legden op graan -> voedsel bleef duur. * Revolutionairen hielden redevoeringen en gaven elite de schuld van ellende. Opnieuw plunderingen. Revolutionairen -> Radicalen. Ze probeerden met vreedzame massabijeenkomsten de veranderingen af te dwingen. * 186 aug. 1819 was grootste politieke demonstratie gepland. Autoriteiten nerveus. Betogers wilden algemeen kiesrecht. Dit zou hen macht geven. Burgermilitie en leger werd achter de hand gehouden. * 16 aug. Op St. Peters Field 80.000 mensne. Autoritairen zagen stad in gevaar, gaven opdracht leiders te arresteren. Liep uit hand, leger stormde toe. * Ergst bloedbad ooit: The Peterloo Massacre. Peterloo omdat hetzelfde leger dat in 1815 de Fransen had verslagen bij Waterloo nu eigen bevolking aan viel. * Daarna kwam protestdemonstratie tegen Peterloo met 300.000 mensen. Radicale leiders opgepakt. Radicalen kregen belasting voor kranten die zo de kranten voor arbeiders onbetaalbaar maakten. * Woede hierover -> 1820 plan voor moordaanslag op Brits kabinet. Aanslag mislukte, rust keerde toe. 5,2 macht voor de middenklasse * 1820’s = periode van sociale vrede en politieke rust; de lonen stegen, prijzen daalden, bijna iedereen had werk * 1826: korte crisis: arbeiders ontslagen, lonen daalden. Arbeiders maakten duizend stoomweefgetouwen kapot, daarna weer rust. * 1830: strijd om kiesrecht, net als in 1815-1819. Nu eisten niet alleen lagere klassen kiesrecht maar ook de stedelijke middenklasse en de industriële werknemers. * Ondernemers steunden regering en zij hielden weer rekening met zakelijke belangen van ondernemers. Ze gaven fabrikanten de schuld van de onrust: fabrieken waren de plaats waar ontevredenheid begon. * Zat ondernemers dwars dat regering in handen was van adel. House of Lords (hogerhuis) en ook House of Commons (Lagerhuis) * Adel hield macht door ‘verouderde’ kiesstelsel. Lans was opgedeeld in kiesdistricten, die sinds 1688 niet veranderd waren. Zo waren in sommige districten leeggelopen door I.R. en andere te vol gelopen door I.R ( Lancashire). Dit oude stelsel werd Rotton Boroughs genoemd. De sterk gegroeide industriesteden waren helemaal niet vertegenwoordigd. * 1830: fabrikanten en andere middenklassers eisten hervorming, gesteund met massale kiesrechtdemonstraties. Voorstel werd tegengehouden door parlement. * 1832: Situatie dreigde uit de hand te lopen, veel demonstraties, veel rellen. Autoriteiten raakten de controle kwijt. Zelfs hardnekkige conservatieven zagen nu in dat er iets moest gebeuren. *Reform Bill: compromis: Er werden 56 districten opgeheven, 30 anderen kregen 1 ipv 2 afgevaardigden. 143 vrijgekomen zetels gingen naar nieuwe industriedistricten. Alleen wie een bepaald vermogen had mocht stemmen: zeer beperkte democratisering. 1 op 7 mannen kregen maar kiesrecht. Arbeiders kregen geen kiesrecht, alleen stedelijke middenklasse en industriele ondernemers. * Corn Laws: langdurige strijd over graanprijzen. Deze wetten waren alleen gunstig voor boeren en de grondbezittende adel, ze maakten brood duur, zodat arbeiders meer loon nodig hadden: groot deel van nationaal inkomen ging aan voedsel op, dit was geld wat niet in de industrie gestopt kon worden. Ook stond internationaal systeem van vrijhandel in de weg. Ondernemers waren voor vrijhandel (= vrije export van hun goederen naar het buitenland) * 1838: economie in depressie: Anti – Corn Law Leage. Nationale beweging van handelaren, fabrikanten en bankiers, ze wilden iedereen overtuigen en Lagerhuisleden bekritiseerden regering over graanwetten. Ondernemers verlaagden zelfs lonen, om haat van arbeiders tegen wetten op te roepen. * 1846: Corn Laws afgeschaft. De minister President sir Robert Peel was een van de rijkste katoenbazen van Lancashire: nieuwe ondernemersklasse was machtig geworden. Deze Lords of Loom (heren van weefgetouw) winnen van oude Lords of the soil (landheren). 5,3 de strijd om algemeen kiesrecht * Maar een deel van lagere klassen was politiek actief. Arbeidersbeweging was sterker geworden en gegroeid. Door Reform Bill was bitterheid toegenomen. * Strenge armenwet 1834 trof arbeiders erg. * Vakbonden machteloos; dus arbeiders richtten zich op politiek. Ze dachten dat algemeen kiesrecht tot betere maatschappij zou leiden. Dan zou de welvaart beter verdeeld worden. Adel en betere middenklasse waren hiertegen; zij zouden dan macht en geld verliezen. * Economische depressie in 1836 van 6 jaar. Voedselprijzen en werkloosheid stegen. In 1837 50.000 mensen zonder werk in Manchester. * 1838: arbeidersorganisatie stelde een Charter(handvest) van politieke eisen op, waarvan algemeen kiesrecht de belangrijkste -> chartisten-beweging. * 1838-1839 massabijeenkomsten van chartisten. 1,3 miljoen tekenden petitie waarin Lagerhuis werd gevraagd eisen in te voeren. De hervormingen werden met 235 tegen 46 stemmen verworpen. * Ze hoopten dat algemene stakingen zouden helpen, maar in 1840’s kwam hongerdepressie: hungry forties. 1839-1840 vele rellen, chartisten werden gevangen gezet. * 1842 opnieuw demonstraties en nieuwe petitie, hielp niets, leidde tot stakingen in mijnen en industriegebieden. Katoenwerkgevers in Lancashire verlaagden de lonen -> nog meer stakingen. Ze zouden pas weer werken als ze algemeen kiesrecht zouden krijgen, maar zonder inkomens hielden ze het niet lang vol. De regering stuurde het leger erop af. Stakers gaven op. * Mislukte staking was eind van chrtisme, economie steef, arbeiders kregen het beter, ze profiteerden van intrekken van Corn Laws en Ten hours Act. Onvrede nam af. Andere Europese landen hadden revolutie, Engeland bleef rustig. * Na verdwijning chartistenbeweging werden volgende 3 kwart eeuwen al de eisen als nog ingevoerd. Het ging veel beter met Engelse Arbeidersklasse 5,4 een nieuwe samenleving * Economen zagen niet in dat er een nieuwe samenleving was; de industriele samenleving, zij dachten dat er maar een kleine economische groei mee mogelijk was. *Robert Maltus schreef in 1798 nog dat welvaart afhing van oogst. Volgens zijn theorie groeide de bevolking op dat moment sneller dan de opbrengst. Het gevolg daarvan was dat gemiddelde welvaart af zou nemen. * David Ricardo bewees in 1817 dat door specialisatie en vrijhandel de productie aanzienlijk kon toenmen *1830’s schreven Andrew Ure en Charles Babbage dat werken in fabrieken tot enorme stijging van productie had geleid. Snel groeiende katoennijverheid zou welvaart voor iedereen brengen. Dankzij ontwikkelingen van betere machines vereiste het werk steeds minder inspanning, werd eenvoudiger en werkruimte werd gezonder. * Ondernemers waren aanhangers van economisch liberalisme van ‘Manchester-school‘ van Ricardo, Ure en Babbage, ze waren en van overtuigd dat vrijhandel en concurrentie het beste was voor iedereen. * Romanschrijvers hadden pessimistische visie, nieuw soort roman: Social Novel. Hierin werden schaduwkanten van industrialisatie beschreven. * Charles Dickens schreef roman over Lancashire: Hard Times. Gaf een gruwelijk beeld van Coketown. Arbeiders in duistere krotten met vreugdeloos bestaan. Hun leven werd kapotgemaakt door slechte kapitalisten. Ook verhoudingen tussen arbeiders zelf waren treurig. * Elizabeth Gaskell schreef ‘Mary Borton; a tale of Manchester life’. Gaf beschrijving van leven van gewone mensen in stad. Laat de grote verschillen tussen arbeiders zien. Deel leefde in dierlijke armoede, maargeschoolde arbeiders hadden beetje welvaar. Ze wilde de andere helft van de samenleving beschrijven. Roman maakte duidelijk waarom arbeiders de rijken haten en waarom ze veranderen in wilde stakers, revolutionairen en moordenaars. * Benjamin Disraëli beschreef in zijn roman 2 naties zonder onderling contact of onderlinge sympathie. * Disraëlie was ook politicus die zich zorgen maakte over kloof tussen arm en rijk. Vanaf 1830 steeds meer die de problemen in de industriesteden inzagen, waren bewust van groeiende sloppenwijken met armoede, ziekte, vervuiling en misdaad. * Friedrich Engels dacht dat er niets aan te doen was. Uitbuiting van proletariaat was onlosmakelijk gevolg van kapitalisme, moest nieuw soort samenleving komen waar productiemiddelen in handel van gemeenschap waren. Dan zou iedereen vruchten plukken van onbeperkte stijging van productie. Eerst moest proletariaat zo omvangrijk worden en klassenstrijd zo verbeterd worden dat een revolutie het kapitalisme zou wegvagen. * Maar in Engeland waar I.R. begonnen was begon rond die tijd juist de industrialisatie steeds meer mensen een betere welvaart te bieden. Aantekeningen van Lessen Hoofdstuk 5 5,1 * Hertog van Wellington; grote tegenstander van Napoleon. * Peterloo; veld waar leger van Wellington en Napoleon samen kwamen heette Peterfields, maar omdat het deed denken aan de slag om Waterloo, werd het Peterloo genoemd.Wellington’s volk vocht tegen hen eigen Britse volk. * Dagbladzegel; kunstmatige verhoging van de prijs. Zo werd de krant te duur en konden arbeiders het niet kopen zodat ze dus niet in opstand konden komen, omdat ze simpelweg van niets wisten. Liberalisme was principieel tegen dagbladzegel omdat iedereen gelijke rechten etc moet hebben, maar omdat het dit keer henzelf aanging omdat de meeste liberalen werkgevers waren. * Continentaal stelsel; blokkade van Napoleon van alle Europese havens. Engeland werd Economisch op de knieën gedwongen. Graan werd niet meer ingevoerd, zo konden de Engelse boeren hun dure graan verkopen. Zij waren dus voor Napoleon. Carn law zorgt ervoor dat voor buitenlands graan invoerrechten komen. Voor fabrieksarbeiders was dit pech, want het eten was veel te duur geworden. Dit kon ook reden zijn voor Luddisme. Essay vraag: Wat is luddisme en wat is de inspiratie? In het begin van de 19e eeuw verdienden de wevers steeds minder,. Ze vroegen om een wettelijk minimum loon, maar er werd niet geluisterd. Dus moest er een hardere aanpak komen. Ze zetten het leger in onder leiding van Generaal Ned Ludd. Zijn aanhangers werden de luddieten genoemd. In 1811 lieten de gemaskerde mannen een spoor van vernielingen na. Er werden duizenden soldaten gestuurd om rust te houden. Ook in 1812 kwamen ze nog meer in opstand, maar de crisis werd met een aantal arrestaties gesust. Ook werden sommige opgehangen of gedeporteerd. Dit was het einde van het Luddisme. De inspiratie kwam van de lage lonen en de Industriële revolutie. De Franse revolutie had de leuze: Vrijheid blijheid broederschap. De revolutie mislukte maar de ideeën bleven: ieder mens is gelijk. Dit was een leuze van politieke en sociale revolutie. De sociale revolutie stond voor dat armen meer geld moesten krijgen, rijke machthebbers werden afgezet. Door de loonsverlaging komen mensen in opstand. Ned Ludd was hun liberator; degene die hen vrijheid gaf. Zo komen protestgeneraties. 5,2 * Engeland na 1815 bestond uit: Koning, House of Lords, House of Commons * De Bourgeoisie(= deftige burgers) hoorde er niet bij, maar wilde door de franse revolutie inspraak. Zij hadden politiek niets in te brengen. * Arbeiderselement; Bourgeoisie wilde arbeiders gebruiken om inspraak te krijgen. Ze misbruikten de domme jongens om aan te geven dat ze samen ook stemrecht wilden hebben. De bourgeoisie profiteerde hier van want zij kregen stemrecht, de arbeiders niet. De regering moest toch iemand stemrecht geven. * Zuid Engeland dicht bevolkt, veel wol, steen etc. Het Noorden had alleen heuvels en heide. Engeland was opgedeeld in districten naar het aantal inwoners, het noorden werd steeds drukker bewoond door industrialisatie. Dus moest er opnieuw opgedeeld worden * 1832 Reform Bill; - nieuwe indeling van de districten. - Censuskiesrecht; voor iedereen die de census (bepaald bedrag aan belasting) kon betalen, mochten stemmen. Zo kregen arme mensen geen inspraak en konden de macht niet overnemen. Arme mensen hadden geen scholing, ze zouden toch niet iets waardigs kiezen. Dit was niet helemaal hard bedoeld want armen waren echt dom, en de rijken wilden hun macht niet kwijt. * Bourgeoisie kwam in House of Commons. Ze zorgden ervoor dat de Corn Law afgeschaft werd. * Eerst adelselement; adel was zeer tevreden met Corn Law. Fabrikanten erop tegen; lonen te hoog, wilden de Corn Law dus afschaffen, maar ze hadden geen inspraak. Pas toen de Bourgeoisie in het parlement kwam in House of Commons zorgden ze ervoor dat de Corn Law afgeschaft werd. * Fabrikanten konden tot adel gekozen worden en in politiek terecht komen, zo ook Robert Peel. * 2 soorten adel: - Adel gebas. op oud middeleeuws grondbezit (lords of the soil) - Nieuw adel; lords of the loom(=heren van het weefgetouw).Gekozen door koning.
5,3 * 1836 Economische crisis à kwamen hervorming bewegingen à strijd om algemeen (mannen-)kiesrecht à Chartisme * 1846; Corn Laws werden afgeschaft; arbeiders konden meer kopen voor hun salaris. Zo zakt de revolutionaire stemming, iedereen was tevreden. * 1847; Ten hours Act; werk beperkt tot 10 uren per dag. * 1848; er gebeurt niets in Engeland, geen opstanden. Terwijl de rest van Europa in elke hoofdstad in opstand komt, behalve in Engeland. * Nederland had geen revolutie. In 1848 neemt Thorbecke de hele Nederlandse staat over; de liberalen kwamen aan de macht in heel Europa, behalve Frankrijk, die werd al liberaal in 1830 door de eerdere industrialisatie. * 1848 Sociale revolutie in Frankrijk, socialisten wilden aan de macht.

REACTIES

Julian

Julian

Er zitten heel veel spelfouten in dit stuk nuttige informatie.

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.