Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Klassiek of Kopie

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4005 woorden
  • 4 januari 2005
  • 89 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
89 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§ 1 • Griekenland werd in de Oudheid ook wel Hellas genoemd. De inwoners werden Hellenen genoemd. • Na de veroveringen van Alexander de Grote strekte de Hellenen hun woongebied uit in het oosten tot Egypte, Syrië en India. • Tijdens de duistere eeuwen die Hellas tussen 1200 – 800 v. Chr. doormaakte, verdween de Myceense beschaving. -> Was een paleiscultuur, waarin de afzonderlijke vorsten vanuit hun paleizen heersten met hulp van bureaucraten en groot grond bezitters. Er was in Hellas nooit een bestuurlijke eenheid. • Vanaf de klassieke periode in de Griekse Oudheid was er een speciale Griekse plaats: Delphi. De Griekse oppergod Zeus zou twee adelaars in tegengestelde richting rond de aarde hebben laten vliegen en op de plek waar ze elkaar ontmoetten, een heiligdom en orakel voor zijn zoon Apollo hebben gesticht. Dat was Delphi. • Overal in Griekenland waren Apollotempels te vinden. Zij hadden als functie: het publiek kon er offers brengen aan Apollo om een politieke situatie te beïnvloeden. • In het monumentale stadion van Delphi werden om de vier jaar sporten bedreven ter ere van Apollo. Zo’n stadion had niet alleen een religieuze functie, maar het publiek kon zich er ook vermaken. • Kunstenaars die aardewerken beschilderde maakte altijd gebruik van dingen uit het dagelijks leven. Ze beeldden dit uit dmv. goed uitgebalanceerde verhoudingen, zo realistisch mogelijk te maken. • Griekse beeldhouwers probeerden in hun werk ideale, wiskundige juiste, verhoudingen weer te geven. Voorbeeld hiervan is de kouroi. • Na 800 v. Chr. kwamen er nieuwe handelscontacten, die nodig waren omdat de bevolking sterk begon te groeien. De landbouwgrond werd schaars en dus duur en veel boeren moesten nieuwe middelen van bestaan zoeken. Om te kunnen overleven gingen zij vaak aardewerken potten beschilderen en verhandelen. Ze legden zich toe op commerciële kunst: kunst om geld mee te verdienen. • Na ongeveer 600 v. Chr. ontwikkelde zich in Attica (= streek rond Athene) een traditie waarin politieke besluiten in overeenstemming met de publieke opinie werden genomen. • Als stedelijk centrum bouwden architecten stenen tempels, waar rondom het openbare leefde zich afspeelde. In Athene was dit de Agora. • Het harmonieuze karakter van de Griekse bouwkunst werd bereikt door wiskundige berekende proporties. Architectuur was bedoeld om de eenheid en gemeenschapszin van de nieuwe stedelijke centrums uit te drukken. • Toen Griekenland een Romeinse provincie werd, bestudeerde Romeinse aristocraten in groepen de Griekse geschiedenis en cultuur. Ze bewonderde de Griekse kunst enorm. Ze kopieerden en stolen op grote schaal, maar het werd niet zomaar overgenomen. In de tijd van het Romeinse keizerrijk werd het Griekse voorbeeld gebruikt om de glorieuze Romeinen uit te beelden. -> Met name gebouwen en beelden werden het toonbeeld van de Romeinse macht. • De Grieken hadden al theaters, maar de Romeinen hadden ook nog amfitheaters. Hier werden gevechten op leven en dood georganiseerd. In deze theaters stond vaak een beeld van de keizer. • Er werden ook veel dingen niet gekopieerd, zoals de atleten, maar dit veranderde. Rijke en machtige Romeinen kwamen de propagandawaarde van deze naakte, Griekse heldenbeelden. Hiervan lieten ze het hoofd veranderen in hun eigen portret. -> Zo probeerden de Romeinse keizers hun macht meer glans te geven. • Romeinse munten lijken veel op Griekse munten, er staat bij beide een hoofd op en een overwinningssymbool. Het verschil is dat Romeinse keizers zich erop af lieten drukken, terwijl dat bij de Grieken een god of mythische held was. Hierdoor brachten keizers zich met goden in verband. • Aan keizerportretten werd soms een nimbus, schijf of stralenkrans, toegevoegd om hun goddelijkheid uit te drukken. • De Romeinen bouwden voor het eerst koepels, voorbeeld is het Pantheon (betekend aller goddelijkste). De triomfboog (= boog die werd gemaakt na een grote zege, werd opgedragen aan de onoverwinnelijke, goddelijke keizer) is ook een Romeinse uitvinding. • De Romeinen gebruikte de Griekse vormen voornamelijk om er een nieuwe betekenis aan te geven. • Griekse kunst is de bakermat van de kunst van nu -> De Romeinen kopieerden als eerste
Griekse Staten Romeinse Staten - gemeenschapskunst - propaganda kunst (keizer cultus) - geen bestuurlijke eenheid (poleis = allemaal losse staten) - SPQR  senaat die voor het volk regeerde * republiek * keizerrijk - Athene was een directe democratie (individu) - veroveringszucht. Het ging om macht en kracht - Sparta heeft militarisme en is collectief (iedereen is gelijk) - culturele eenheid * olympische spelen * orakel
§ 2 • Tijdens de verbreiding van het christendom werd de klassieke beeldende kunst door de christenen gebruikt. • Het bekendste motief is het kruis, dit motief gaat niet terug op de klassieke voorbeelden, maar de afbeelding van Jezus Christus aan het kruis was lang afwezig, omdat de kruisdood in de klassieke cultuur gold als een van de meest vernederende martelingen. • De klassieke beeldende kunst kreeg wel een ‘christelijk jasje’ • Veel klassieke vormen werden opgenomen zoals: bladmotieven, engeltjes, wijnranken en maskers. • De klassieke pietas kreeg een heel andere betekenis. De pietas werd afgebeeld als een staand figuur met opgeheven armen. Tijdens de Romeinen betekende pietas verantwoordelijkheidsbesef voor de christenen stelde het de ziel van een overledene voor of orante (= een persoon met opgeheven armen als gebedshouding) • Betekenissen van symbolen en de veranderingen: Klassieke symbolen Betekenis in de oudheid Betekenis in de Middeleeuwen
Lichtsymboliek
Adelaar
Kruis Essentie van schoonheid Het goede, goddelijke
Macht Symbool van Jezus
Martelwerktuig Symbool van de verlossing van Jezus • De klassieke bouwkunst kreeg ook een ‘christelijk jasje’ nadat keizer Constatijn in 313 vrijheid van godsdienst invoerde, werden door leden van de keizerlijke familie geregeld kerken en kapellen gebouwd. • De stijl van de kerken ging terug op de basilica. Die had vroeger alleen een andere functie. Het had toen een openbare functie: die van markthal of rechtszaal. • De Romeinse beeldende kunst die bedoeld was om militaire triomfen in naam van de keizer te eren, plaatste de keizer vaak op een troon tussen twee ondergeschikten (Romeinen hadden dit weer afgekeken van Grieken). Dit schema werd door de christenen gebruikt om Jezus als rechter, wetgever of als leraar af te beelden. • Na de val van het West-Romeinse rijk leefde de klassieke cultuur voort in het Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk. De kunst en architectuur bleven macht uitbeelden. • De kunst werd vooral gebruikt in paleizen van Byzantijnse vorsten • Er was verschil in de kunst die in de paleizen hing. Uit de tijd dat het christendom nog geen staatsgodsdienst was en dat het wel staatsgodsdienst was. - nimbus werd in de Oudheid gebruikt om de goddelijkheid van de keizer voor te stellen. De goddelijke betekenis van de nimbus bleef, maar in combinatie met de vorsten in de Byzantijnse paleizen veranderde de betekenis; de nimbus betekende voortaan dat de Byzantijnse vorsten hoogwaardigheidsbekleders waren en geen goden. • Met een icoon wordt een geschilderde of gebeeldhouwde religieuze voorstelling bedoeld. De toegenomen verbondenheid van keizerschap en christendom. Dit blijkt uit iconen waarin Jezus ook als koninklijk heerser. • In West-Europa begon vanaf 700 de adellijke familie der Karolingen aan een reeks veroveringen. -> Karel de Grote was de belangrijkste Karolingische vorst. Zijn rijk strekte zich uit over een groot deel van West-Europa. In 800 werd hij tot keizer gekroond. Dit gebeurde door de paus (baas van de Kerk) • Karel de Grote wilde het West-Romeinse rijk herstellen en de Romeinse keizerlijke waardigheid en tradities hernieuwen. • Door het christelijk-Romeinse erfgoed te laten kopiëren wilden de keizer en de paus hun machtspositie rechtvaardigen: deze kreeg zo een historische glans. • Symbolen uit de Romeinse Oudheid werden gebruikt om de universele macht van het christendom te benadrukken. • Het Karolingische rijk viel na de dood van Karel de Grote uiteen. Over de gebieden werd veel gevochten door bijv. de Noormannen. • Toch bleef de aandacht voor klassieke vormen bestaan, er werden ook nieuwe richtingen gezocht. Voorbeeld: Plotinus zei dat licht de essentie van schoonheid was, hierdoor kwamen er keizerlijke nimbussen van goud. • In de Middeleeuwen werd er naar verborgen betekenissen gezocht achter de dagelijkse werkelijkheid om de ‘echte wereld’ (die van God) te ontdekken. • Op gevels van kerken en kathedralen en in illustraties in getijdenboeken (boeken waarin gebeden en verhalen staan die in een bepaalde periode gelezen moeten worden) werd het thema van de kalender uit de Oudheid overgenomen en aangepast. In de Oudheid kwamen de kalendervoorstellingen voor als visuele ondersteuning om zich tegen de grillige bedoelingen van goden te beschermen. • Vanaf de 11e elfde eeuw ontstond in West-Europa de nieuwe kunstvorm gotiek. De opkomst van de steden in de 11e en 12e eeuw en de stedelijke cultuur die daarmee gepaard ging, kwam tot uitdrukking in deze nieuwe kunst. • Steden ontwikkelde zich in de Middeleeuwen tot economische centrums. De opleving van de handel en de groei van de landbouwproductie hebben een belangrijke rol gespeel bij de verstedelijking. -> Naast geestelijken en kerken gingen nu ook de nijvere, niet-geestelijke gemeenschap een stempel drukken op het artistieke en culturele leven. • De monumentale bouw- en beeldhouwkunst bloeiden vanaf het einde van de 11e eeuw, na de val van het West-Romeinse rijk, als nooit tevoren. -> De gebouwen hadden hoge gewelven, grote, gebrandschilderde ramen (hierdoor kwam veel licht naar binnen dat het goede, goddelijke symboliseerde ipv. bij de Romeinen om hun kunst mooi te maken) en enorme portalen. § 3 • De Renaissance is begonnen in Italië. Dit heeft te maken met de geografische ligging, Italiaanse havensteden waren knooppunten van belangrijke handelsrouten en enkele families waren daar heel rijk mee geworden. Na de val van Constantinopel in 1453, gebruikte Byzantijnse kunstenaars de nabijgelegen Italiaanse steden als uitvalbasis. • Omdat Italië de kern was geweest van het Romeinse rijk vonden de Renaissance- kunstenaars veel inspiratie daar. • Christenen vonden de machtshonger van de paus (hoofd rooms-katholieke kerk) en de meeste edelmannen verkeerd. Daarom wilden ze het gedrag van de paus en de organisatie van de kerk in het algemeen hervormen. -> De Borgia-familie (bracht enkele pausen voor) had veel vijanden, omdat ze dmv. omkoperij, terreur en door de meest belangrijkste Romeinse kunst te bezitten, wilden regeren over andere steden. Wilden van Italië weer een eenheidsstaat maken olv. de paus. • Humanisten vonden het interessant om naast godsdienstige boeken ook de Griekse en Romeinse boeken over bijv. wetenschap, geschiedenis en filosofie te lezen. • Renaissance betekent wedergeboorte. De klassieke erfenis werd tijdens deze periode, eerst in Italië en later in heel Europa, ‘opnieuw geboren’. • De twee belangrijkste Italiaanse steden: 1. Venetië; was invloedrijk en beroemd geworden door de zeehandel. 2. Florence; was invloedrijk en beroemd geworden door de lakennijverheid en de geldhandel. • In Florence was de politiek verstoord door ruziënde politici en oorlogen met rivaliserende staten, dit in tegenstelling tot Venetië. • Florence had zich tijdens de overgang van de Florentijnse republiek naar de nieuwe Toscaanse staat, olv. de Medici’s (invloedrijkste familie in Florence), tot stralend Europees middelpunt van kunst en cultuur ontwikkelt. -> Hofhistorici en kunstenaars maakten voor hun opdrachtgevers gebruik van de erfenis van de Klassieke Oudheid om de machthebbers en hun staat te rechtvaardigen. • Kunstenaars die aan hoven werkten hadden verschillende voorrechten, zo waren ze vrijgesteld van allerlei kwaliteits-, verkoop- en prijsbepalingen van de gilden, verzekerd van een vast inkomen en in het bezit van de status die met het hofkunstenaarschap gepaard gin. • Griekse en Romeinse kunst werd in de Renaissance als iets speciaals beschouwd, met een eigen betekenis en bedoeling die hervonden moest worden. Klassieke kunst werd daarom zo cultuurgetrouw mogelijk geïmiteerd en als voorbeeld genomen. • Renaissancekunstenaars vernieuwden de kunst door de natuur volgens vaste, wiskundige bepaalde wetten na te bootsen (klassieke kunstenaars hadden dit ook gedaan oiv. de Griekse wiskundige Phythagoras). • Vitruvius werd in de Renaissance veel gelezen. Het is een voorbeeld van hoe naast de studie van de klassieke kunst ook de studie van klassieke schrijvers hun invloed had op de Renessaince-kunst. • Naast Vitruvius stond ook de Griekse filosoof Plato weer in de belangstelling vanwege zijn ideeën over de werkelijkheid zoals die door de zintuigen wordt waargenomen, slechts een onvolkomen imitatie is van, wat hij noemde, de Idee van het Goede. -> Hoewel Plato deze ‘Idee-theorie’ niet in verband bracht met de beeldende kunst, probeerden kunstenaars wel het karakter van hun onderwerpen met hun uiterlijk in verband te brengen. • Renaissancekunstenaars beschouwden zich vooral als geleerden ipv. handarbeiders. Ze streefden ernaar homo universalis of ‘universeel mens’ te zijn, iemand die zijn gehele persoonlijkheid ontplooid. • Religieuze kunst profiteerden van de realistische vormen en gelaatsuitdrukkingen. De anatomische perfectie en psychologische diepgang zouden ten slotte zijn gevormd door God. • In het midden van de 15e eeuw begonnen opeenvolgende pausen Rome grondig te restaureren want er was veel verwarlozing door oorlogen tussen pausen en koningen, omdat het strijdpunt was of koningen hun macht direct van God of via de paus hadden gekregen. De pausen wilden Rome als stad herstellen in haar rol als centrum van het christendom. • Kooplieden die veel geld hadden betaalden veel geld voor kunst tijden de Renaissance. Sommigen deelden bijv. mee in de kosten voor de bouw van een kerk of kathedraal. Minder rijke stadsgenoten verwachtten ook dat de rijke kooplieden iets van hun rijkdom in de stad zouden investeren. Het zou tenminste ten voordele zijn van de hele stadsgemeenschap. • In de Renaissance werd het mode om oudheden te verzamelen, ze probeerden zo elkaar de loef af te steken met indrukwekkende collecties. -> Doordat de vraag naar oudheden groter was dan het aanbod kwamen er veel vervalsingen. • De kunstenaars van de Italiaanse Renaissance beïnvloedden kunstenaars in Zuid- en Noord- Europa. Het werd daar ook mode voor de rijken om, behalve aan handel of oorlog, tijd en geld aan klassieke kunst en cultuur te spenderen. De homo universalis deed zijn intrede in heel Europa. • Bankiers en rijke kooplieden bewonderden, net als pausen en prinsen, het talent en de smaak van de Renaissance-kunstenaars. Zij behandelden sommigen zelfs bijna als gelijken. Dit gaf de kunstenaars veel zelfvertrouwen. -> De topkunstenaars wilden niet meer als ‘ordinaire’ ambachtsman behandeld worden. Ze waren concurrenten van elkaar, beroemdheden. De kunstenaars waren de sterren van hun tijd. § 4 • Tijdens de periode van het neoclassicisme waren ideeën over de rechten en vrijheden van het volk tegenover de aristocratische machthebbers populair. -> Voorstanders van deze ideeën zochten steun in de klassieke beeldende kunst en architectuur (het klassieke naakt, stond gelijk aan vrij). • Het karakter en de geschiedenis van het onderdrukte eigen volk of de eigen natie werden vanaf de 2e helft van de 18e eeuw verheerlijkt. • In 1800 werden er ook gevoelens van nationalisme in verwerkt. -> Zoektocht naar klassieke verleden werd ook zoektocht naar eigen nationale identiteit. • In 1789 was Frankrijk van monarchie naar republiek gegaan. De idealen van vrijheid en democratie die de leiders van de Franse Revolutie hadden waren aanstekelijk. -> Idealen werden een bron van inspiratie voor mensen die bereid waren tot actie over te gaan om hun land en leven te veranderen. Om dit te bereiken werden elementen uit de klassieke erfenis gebruikt. • Er waren veel oorlogen gevoerd in tegen het revolutionaire Frankrijk en later tegen Napoleon Bonaparte die van Frankrijk een keizerrijk maakte. • Zowel bij de Fransen als bij hun vijanden uit andere landen groeide het ‘nationaal bewustzijn’. Vaderlandsliefde (patriottisme) was een nieuw gevoel dat zowel aan hangers als de vijanden van Napoleon had gemotiveerd de strijd aan te gaan. • Toen Rome in hand kwam van Napoleon zag hij dit als een voortzetting van het Romeinse keizerrijk. Hij en zijn familie werden als Romeinse vorsten afgebeeld, dit werd geïnspireerd op de klassieke kunst. Voorbeeld: het menselijk lichaam stond toen symbool voor schoonheid, waardigheid, reinheid en zelfbeheersing. Deze waarden werden geleend door Napoleon voor de eer en glorie van zijn staat. • De tegenhanger van het neoclassicisme is de Romantiek. -> Romantische kunstenaars vonden het neoclassicisme te kunstmatig en zij propageerden een meer ongebonden ‘natuurlijke’ kunst. • De Romantiek en het neoclassicisme liepen allebei op bewondering voor de klassieke kunst. • Klassieke monumenten werden gebruikt om uiting te geven aan de nationale trots. Voorbeeld: Capitool in Amerika. Na de onafhankelijkheid van Engeland in 1776 zie je in gebouwen vaak een mengeling van Amerikaanse trots en klassieke idealen. Jefferson noemde het Capitool de eerste tempel die gewijd is aan volkssoevereiniteit. • Het verlangen naar een nationale staat, kwam op zijn hoogtepunt in de 18e eeuw met de eenwording van natiestaten zoals Italië en Duitsland. • Benito Mussolini organiseerde de fascistische beweging die in 1922 aan de macht kwam. Hij richtte deze op doordat na de Eerste Wereldoorlog Italië Fiume wou overnemen, maar Italië moest dit opgeven dmv. grote internationale druk. De nationalistische gevoelens waren gekrenkt en daarbij was er ook nog een slechte naoorlogse economische situatie. -> De fascisten propagandeerde een sterke nationalistische staat onder dictatoriale leiding naar het voorbeeld van de Romeinse keizer Augustus. Mussolini schakelde kunstenaars en wetenschappers in om aan het hele Italiaanse volk uit te leggen dat het fascistische dictatoriale regime de erfgenaam was van het Romeinse klassieke erfgoed. • In Duitsland ontwikkelde zich ook een krachtig nationalisme tot een fascistische dictatuur. Deze paste ook elementen uit de klassieke tijd toe. De baas hier was Adolf Hitler. Hij zag net als Mussolini de klassieke kunst als middel om aanhangers te werven voor de fascistische zaak. • Hitler was dol op kunst uit de oudheid en had daarom de Discobolus gekocht. Dit was een naakte discuswerper in actie. Dit gold als voorbeeld voor het Arische ras. • Militaire trainingen en de prestaties van de Duitse atleten op de Olympische spelen in Berlijn moesten een weerspiegeling zijn van het Griekse schoonheidsideaal. • Ook in de schilderkunst werd het Arische ras dmv. klassieke kunst verheerlijkt. Arische vrouwen werden dan bijv. als Griekse godinnen afgebeeld in combinatie met een Griekse tempel en rashonden. Het fascistische vrouwenbeeld was erg vrouwonvriendelijk. • Verhalen uit de Griekse Oudheid werden zo gekozen en afgebeeld dat mannen als leiders en vrouwen als ondergeschikten naar voren kwamen. • Postmodernisme in de bouwkunst combineert elementen uit allerlei stijlen. Volgens postmodernistische kunstenaars hebben ook de klassieken iets te bieden. • Dorische stijl is een Griekse stijl die herkenbaar is aan de zuilen, de versierde friezen en de driehoekvormige tympanen (voorbeeld hiervan is het Pantheon). Deze stijl wordt nu ook nog gebruikt. Begrippenlijst:
§ 1 Oudheid: periode van 800 v. Chr. tot 500 n. Chr. Hellas: zo werd Griekenland in de Oudheid genoemd. Alexander de Grote: veroverde rond 300 v. Chr. veel gebieden, waardoor het Helleense rijk groeide
Myceense beschaving: was een paleiscultuur met vorsten, bureaucraten en grootgrondbezitters
Klassiek periode: periode in de Griekse Oudheid van 600 tot 635
Delphi: Griekse stad. Zeus had twee adelaren ieder een andere kant om de wereld laten vliegen en in Delphi zouden ze elkaar weer ontmoet hebben. Phidias: is een beeldhouwer. Hij maakte dertien bronzen beelden die stonden naast de Heilige Weg. Marathon: plaats waar de Grieken een grote overwinning hadden op de Perzen. Stadstaten: steden langs de Heilige Weg. Ze hadden tempelvormige gebouwen en beeldgroepen
Plato: filosoof van 429 tot 347 v. Chr. Was de leerling van Socrates. Stichtte de Academie die 900 jaar lang het intellectuele middelpunt zou zijn. Draaide bij hem om de ideeënleer. Sophocles: 496 tot 405 v. Chr. Was een schrijver van vooral tragedies (treurspelen) Kouroi: persoon volgens het ideaal van de Grieken
Attica: streek rond Athene
Romeinse keizerrijk: tijd van 150 v. Chr. tot het jaar 0. Romeinen veroverde delen van Europa; waaronder Griekenland
Trajanus: keizer van de Romeinen. Leefde van 98 tot 117. Amfitheaters: hier werden gevechten houden van leven en dood. Nimbus: een schijf of stralenkrans. Werd vaak bij keizerportretten aangebracht om hun goddelijkheid uit te drukken. Hadrianus: keizer die de Griekse cultuur erg bewonderde. Leefde van 117 tot 138. Romulus: de stichter van Rome die werd opgevoed door een leeuwin. Pantheon: hierbij werd als eerste tempel een koepel over gebouwd. Triomfbogen: na een grote zege werd dit monument aan de onoverwinnelijkheid van de goddelijke keizer opgedragen. § 2 Edict van Milaan: na dit edict hadden mensen in het Romeinse rijk vrijheid van godsdienst. Gemaakt door Constantijn de Grote. Theodosius: Romeinse keizer die in 394 het christendom tot staatsgodsdienst maakte. Christendom: geloof in één God ipv. meerdere goden. Belangrijkste symbool is het kruis. Middeleeuwen: periode van 500 tot 1500 die een ‘overbruggingsperiode’ was van de Oudheid naar de Renaissance. Jezus Christus: heilige Messias van het christendoem. Constantijn: Romeinse keizer die in 313 besloot om het christendom niet meer te vervolgen. Werd door leden van de keizerlijke familie geregeld kerken en kapellen gebouwd. Basilica: gebouw dat als functie had van markthal of rechtszaal. West-Romeinse rijk: kwam ten val in 476. Dit was het westen van Europa. Byzantijnse rijk: ook wel Oost-Romeinse rijk. Viel in 1453. Consuls: een gebouw. Karolingen: een adellijke familie die veel veroveringen deed, hieronder was Italië. Karel de Grote: belangrijkste Karolingische vorst. Hij werd in 800 tot keizer gekroond. Paus: leider van de kerk. Corintische stijl: stijl versierd met berenklauwbladeren, net als andere natuurmotieven, als uiting van de rijkdom van Gods schepping. Karolingische rijk: rijk van de Karolingen, viel na de dood van Karel de Grote uiteen. Noormannen: ook wel Vikingen genoemd. Scandinavische mannen die uit economische nood en zucht naar avontuur een reeks handels- en plundertochten die zich over grote gebieden uitstrekte. Hierbij deden ze ook het Karolingische rijk aan. Getijdenboeken: hierin staan gebeden, deze moesten gelezen worden in een bepaalde tijd. Miniaturen: verhalen die dan zijn samengevat tot een tekening. Bijbel: het boek van God. Gotiek: kunststroming waarin de opkomst van steden in uiting komt. ‘Gewone’ mensen hadden nu invloed op de kunst

Gilden: groep arbeiders die hetzelfde beroep beoefende. § 3 Ottomaans rijk: Oost-Romeinse rijk. Na de val van Constantinopel is het rijk in 1453 gevallen. Kruistochten: geloof verspreiden en niet gelovige bekeren. Renaissance: periode van 1400 tot 1600. Betekent letterlijk wedergeboorte. Roomkatholieke kerk: afsplitsing van het christendom. Staat olv. de paus. Humanisten: vonden het interessant om naast godsdienstige boeken ook de Griekse en Romeinse boeken over bijv. wetenschap, geschiedenis en filosofie te lezen
Phythagoras: Griekse wiskundige, leefde van 560 tot 504 v. Chr. Hij had een bekende stelling: het kwadraat van de schuine zijde van een driehoek gelijk is aan de som van kwadraten van de rechte zijden. Plato: Griekse filosoof, leefde van 427 tot 347 v. Chr. Werd bekend met het ‘Idee van het Goede’. Homo universalis: universeel mens. Iemand die zijn gehele persoonlijkheid ontplooid. Kathedraal: kerk waar de katholieken hun diensten houden. Boekdrukkunst: hierdoor werden de ideeën van de Renaissance sneller verspreid. Rafaël: schilder tijdens de Renaissance, maakte: ‘De school van Athene’ Michelangelo: beeldhouwer, architect, schilder en dichter tijdens de Renaissance, belichaamt het ideaal van de homo universalis. Gouden Eeuw: 17e eeuw. Werd zo genoemd vanwege de opleving van kunst. § 4 Neoclassicisme: ideeën over de rechten en vrijheden van het volk tegenover de aristocratische machthebbers populair. Natie: een land waar de mensen zich één voelen. Nationalisme: grote voorliefde voor het eigen volk, gaat vaak gepaard met haat tegen andere volkeren. De mensen voelen zich er één. Monarchie: land wordt bestuurd door een vorst die is aangewezen door God. Republiek: land wordt bestuurd door gekozen mensen. De vorst was niet de baas. Democratie: volk heeft invloed op wie de baas is in het land. Revolutie (in Frankrijk): 1789. Begon met de bestorming van de Bastille. Mensen wilden niet meer alles hoeven te doen wat hun koning hun opdroeg. Ze wilden vrijheid. Belangrijkste idealen waren vrijheid, gelijkheid, broederschap. Feodaal: leenstelsel, waarbij de vorst grond leent aan zijn ‘trouwe’ onderdanen. Napoleon Bonaparte: maakte van Frankrijk een keizerrijk. Toen hij Rome had ingenomen zag hij dit als de voortzetting van het Romeinse Rijk. Romantiek: het neoclassicisme te kunstmatig en zij propageerden een meer ongebonden ‘natuurlijke’ kunst
Volkssoevereiniteit: macht van regering was niet meer door God gegeven, maar door de burgers. Begon vanaf 1750. Dit lijdt tot de democratie. Natiestaten: samenvoeging van verschillende kleine staten in een natie. Eerste Wereldoorlog: duurde van 1914 tot 1918
Benito Mussolini: leider van de fascistische beweging in Italië. Kwam in 1922 aan de macht
Fascistische beweging: leider was Benito Mussolini. Propagandeerde een sterke nationalistische staat onder dictatoriale leiding naar het voorbeeld van de Romeinse keizer Augustus. Augustus: leefde van 27 v. Chr. tot 14 n. Chr. Tijdens zijn bewind werd Rome verfraaid en was alles een stuk beter. Romeinse revolutie: Caesar: leefde van 100 tot 44 v. Chr. In dit jaar werd hij vermoordt. Hij nam de macht over in het Romeinse Rijk. Adolf Hitler: leider van de fascistische beweging in Duitsland. Kwam in 1933 aan de macht. Goebbels: minister van propaganda in de tijd van Hitler. Führer: de leider van de Duitse fascistische beweging. Dit was Hitler. Arische ras: het ras zoals Hitler zich dat voorstelde. Blauwe ogen en blond haar. Derde Rijk: rijk dat Hitler wou vormen. Postmodernisme: combineert elementen uit allerlei stijlen. Volgens postmodernistische kunstenaars hebben ook de klassieken iets te bieden. Dorische stijl: Griekse stijl die herkenbaar is aan de zuilen, de versierde friezen en de driehoekvormige tympanen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.