Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Kenmerkende Aspecten 1-36

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4061 woorden
  • 4 november 2015
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

Kenmerkende aspecten

Tijd van jagers en boeren, prehistorie – tot 3000 v. Chr.

  1. De levenswijze van jagers-verzamelaars

Mensen leefden van de jacht, visvangst en verzamelen van noten, vruchten, wortels etc. Ze leefden een nomadisch bestaan: geen vaste woonplaats, en leefden in kleine groepen.

  1. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving

Rond 7000 v. Chr. werd in het Midden-Oosten (Syrië: Uruk) de eerste landbouw ingevoerd. Ze leefden niet meer van de natuur maar gingen zelf gewassen planten en dieren temmen. Mensen kenden een vaste woonplaats en leefden in grotere groepen waardoor er een sociale gelaagdheid ontstond. Deze levenswijze wordt ook wel de Neolithische Revolutie genoemd.

  1. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

Dorpen groeiden aaneen en werden steden, groepen vestigden zich in ommuurde nederzettingen. Landbouw bracht zo’n grote opbrengst dan men zich ging bezighouden met handel en nijverheid. Er was wetgeving nodig, en hierdoor ontstond het schrift (rond 3000 v. Chr.). Mesopotamië was een van de eerste steden waar urbanisatie begon. Ook ontstond er een hiërarchie met één leider en sociale ongelijkheden.

 

 Tijd van Grieken en Romeinen, oudheid – van 3000 v. Chr. tot 500 n. Chr.

  1. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat

Griekenland bestond uit onafhankelijke stadstaten. Er ontwikkelden zich verschillende soorten bestuur, waaronder de democratie. De politiek ontstond, genoemd naar het woord polis (stadstaat). Ze ontwikkelden nieuwe gedachten over de deelname van de burger binnen de staat en bestuur: deze mocht meedenken en meebeslissen. Grieken waren nieuwsgierig en wilden zelf kritisch nadenken om tot nieuwe waarheden te komen: wetenschappelijk denken over o.a. politiek, natuur en filosofie.

  1.  De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur

In de westerse cultuur is het voorbeeld van de Grieken en Romeinen eeuwenlang nagevolgd, en is daarom klassiek. De Griekse vormentaal werd vooral bepaald door de tempels met zuilen, het realisme in de lichaamsvormen. De Romeinse werd bepaald door hun aquaducten en theaters, boogconstructies, tempels en badhuizen, en het realisme in de portretten.

  1. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde

De Romeinen veroverde Griekenland, Hellenistische koninkrijken, Noord-Afrika en West-Europa. In deze gebieden raakte de Grieks-Romeinse cultuur zodanig verspreidt dat het een blijvende invloed had uitgeoefend. De Romeinen vonden de Griekse cultuur net zo goed als hun eigen en namen deze cultuur over. Er ontstond een rijk waarin de bovenlaag Grieks-Romeins was en het burgerrecht werd verleend aan de lokale elites.

  1.  De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa

Door de veroveringen van de Romeinen kwamen ze bij de Germaanse cultuur, wat leidde tot een confrontatie omdat Germanen geen schrift, wetenschappelijk denken, en hoogontwikkelde cultuur kenden. De Romeinen slaagden er niet in om de Germanen te verslaan, waardoor de Rijn de grens werd die bepalend waren voor de mate van Romanisering. Binnen het Romeinse Rijk was er weinig verzet tegen de Romeinse overheersing.

  1. De ontwikkeling van het Jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten

De Joden onderscheidde zich van de andere geloven, omdat ze maar in één god geloofden: monotheïsme. Rond 30 n. Chr. werd een joodse man aan het kruis gespijkerd, Jezus van Nazareth. Volgens sommige Joden was dit hun verlosser uit de joodse geschriften. Jezus beloofde mensen die in hem geloofde ‘’eeuwig leven’’ en werd erg populair. Joodse priesters zagen hem als gevaar en hij werd ter dood veroordeelt. Veel aanhangers van Jezus, die zich christenen gingen noemen, vertrokken naar Palestina. De christenen streefden naar het verspreiden van hun godsdienst: het richtte zich op individuele mensen en beloofde beter leven na de dood. Vanaf de derde eeuw werd het christendom gezien als een bedreiging, tot dat Constantijn in 312 aan de macht kwam en het verbod op het christendom ophief.

 

 

Tijd van monniken en ridders, vroege middeleeuwen

van 500 n. Chr. tot 1000 n. Chr.

  1. De verspreiding van het christendom in geheel Europa

Het Romeinse Rijk was een christelijk rijk geworden, maar het werd overspoeld door Germanen, waardoor het Rijk viel. Het christendom werd hierdoor ook in verdediging gedrongen. Door de stichting van kloosters en de missionarissen die zich eerst op de stamhoofden richtte werd het geloof toch snel verspreidt.

  1. Het ontstaan en de verspreiding van de islam

Mohammed stichtte een nieuwe monotheïstische godsdienst, de islam. Mohammed kreeg een openbaring van Allah, en schreef dit op in de Koran: hierdoor werden moslims aangespoord om de islam te verspreiden en kennis te verzamelen. Mohammed werd de profeet van Allah, maar hij en zijn volgelingen moesten in 622 vluchten uit Mekka. Hier begint de islamitische jaartelling. Onder de opvolgers van Mohammed werd de islam verder uitgebreid.

  1. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een

zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid

Nadat het Romeinse Rijk was gevallen, ontbrak de basis voor het ontwikkelde stedelijk leven, en ging men over op de zelfvoorzienende landbouw. Er was nauwelijks ambacht en handel en iedereen produceerde wat hij zelf nodig had. De landbouwgrond was meestal in bezit van grootgrondbezitters, die hun eigendom organiseerden in landgoederen of domeinen (hoven). Hier ontwikkelde het hofstelsel zich: boeren waren in horigheid gebonden aan hun grond, in ruil voor het bewerken van het land van de heer gaf hij hun bescherming.

  1. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur

Bestuur vanuit een centraal punt was niet meer mogelijk, de vorst werd afhankelijk van de trouw van allerlei lokale machthebbers. Hier werd het feodale stelsel ontwikkeld. Karel de Grote had in 800 zo’n groot rijk veroverd dat hij dit niet alleen kon besturen, en daarbij was hij afhankelijk van de steun van zijn soldaten. Karel de Grote begon een leenstelsel en bestuurde zijn rijk door te reizen van palts naar palts en beloonde zijn ridders met land. Karel leende grond uit aan een hertog en kreeg daar trouw voor terug. Wanneer de leenman stierf ging de grond weer terug naar de koning.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Tijd van steden en staten, late middeleeuwen van 1000 tot 1500

  1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving

Door nieuwe technieken, uitvindingen en ontginning bracht de landbouw zo veel meer op dan vroeger, dat er weer ruimte ontstond voor handel en ambacht. Oude steden herleefden en nieuwe steden werden gesticht. Mensen gingen zich specialiseren en er kwamen ambachten en gilden. In de 12e eeuw gingen koningen zich bezig houden met het stichten van steden. Handel over grote afstanden werd steeds belangrijker, en handelaren organiseerden zich vaker in koopmansgilden en gingen samenwerken: de Hanze – stedenbond van Duitse, Baltische en later ook in de Lage Landen en Engelse handelssteden.

  1. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

De handel en ambacht zorgden voor nieuwe regels, waardoor burgers en grootgrondbezitters of zij meer rechten en vrijheid konden krijgen dan de horige boeren. Die stadsrechten kregen ze, in ruil voor belasting. Steden wilden iets terug voor hun steun, en kregen daarom betere rechtspraak, meer veiligheid en de handel werd bevorderd. De steden krijgen langzamerhand hun eigen bestuur, en vaak zaten de rijke burgers (patriciërs) in dit bestuur.

  1. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

De middeleeuwse mensen in Europa waren ervan overtuigd dat alle macht van God kwam. Hij had twee plaatsvervangers aangesteld om macht uit te oefenen: de paus en de keizer. Maar wie had nu het hoogste gezag op aarde: de Investituurstrijd. Uiteindelijk kreeg de paus de macht over de kerkelijke zaken, en de keizer over de wereldlijke zaken. Zo raakte de twee machten steeds meer gescheiden van elkaar.

  1. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten

De christenen werden van alle kanten aangevallen, maar nu Europa steeds geordender en rijker werd, werden de rollen omgekeerd. De Islamieten hadden nog steeds het ‘’heilige land’’ Palestina. Er werden kruistochten georganiseerd. Paus Urbanus II had als redenen om een kruistocht te organiseren naar Palestina: christelijke pelgrims te beschermen die op bedevaart naar Jeruzalem waren, de kans dat de Byzantijnse kerk de paus weer zou erkennen als hoofd van de kerk, en een einde maken aan het geweld in Europa. Redenen voor kruisvaarders om te gaan: avontuur, je zonden worden vergeven, en macht en rijkdom. Alleen de 1e kruistocht werd een succes. Gevolgen van kruistochten: nieuwe handels contacten, Genna, Disa en Venetië profiteerden ervan, en kennis komt via de kruistochten in Europa terecht.

  1. Het begin van staatsvorming en centralisatie

Door de herleving van de steden en het ontstaan van meer rijkdom, kregen de vorsten de kans zich te ontdoen van hun leenmannen. D.m.v. belastingen konden ze ambachten en soldaten inhuren, waardoor geordende staten konden worden opgebouwd met vaste belastingen en wetgeving. Om de belastingen te regelen waren goed geschoolde mensen nodig. De koning ging bij het besturen van het land steeds meer gebruikmaken van ambtenaren i.p.v. edellieden. De adel verloor langzamerhand zijn macht. Hier ontwikkelde zich centralisatie: het organiseren van het bestuur vanuit één punt, wat het begin was van staatsvorming: het ontstaan van een land.

      Tijd van ontdekkers en hervormers, renaissance van 1500 tot 1600

  1. Het begin van de Europese overzeese expansie

De expansie van de christelijke wereld vond na het jaar 1000 niet alleen plaats in de vorm van kruistochten naar Palestina, maar ook in de vorm van verovering van het Arabische gebied in het huidige Spanje en Portugal. Deze ontdekkingsreizen waren mogelijk door nieuwe uitvindingen. Vanuit Portugal werd de expansie in de 15e eeuw voortgezet -> Portugezen ontdekken een steeds groter deel van de Afrikaanse kust. Aan het eind van de 15e eeuw bereikten ze via het zuidpunt van Afrika ook Aziatisch gebied in het huidige India -> Vasco Da Gama als voorbeeld. Columbus ontdekte in 1492 Amerika, en daardoor werd de basis gelegd voor Europese overzeese expansie in de 16e eeuw. Spanjaarden en Portugezen speelden aanvankelijk de hoofdrol: Spanjaarden -> Amerikaanse continent, Portugezen -> Afrika en Azië. Nederlandse ontdekkingsreizigers waren Willem Barends en Abel Tasman.

  1. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe

wetenschappelijke belangstelling

Renaissance is de herleving van de cultuur uit de Oudheid. Hierbij werd ook de wetenschappelijke denkwijze opnieuw toegepast: er werd kritisch bestudeerd op grond van eigen waarnemingen. Hierdoor ontwikkelde zich een nieuw wereldbeeld, mede dankzij de geografische ontdekkingen. De hele ontwikkeling van de renaissance zorgde ook voor een veranderd mensbeeld. Het leven op aarde werd door de rijken en ontwikkelden steeds meer als iets moois en waardevols gezien, mensen werden niet meer gezien als afhankelijke van God, maar als zelfstandige wezens die zelf veel konden.

  1. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid

In de loop van de 14 e en 15e eeuw begonnen de Italianen zich steeds meer opnieuw te oriënteren op de cultuur van de Oudheid. Romeinse geschriften werden intensief bestudeerd en kunstwerken nagevolgd. Erasmus ontdekte dat er fouten waren gemaakt bij het overschrijven van de Bijbel uit 400. Hij schreef het Nieuwe Testament in 1516. Erasmus had veel kritiek op de katholieke kerk, maar hij wou niet dat het christendom uiteen zou vallen. De kritiek groeide en Maarten Luther publiceerde in 1517 95 stellingen waarop hij het katholicisme bekritiseerde: verkoop van aflaten, rijke geestelijken etc. Luther zorgde voor de start van de hervorming (reformatie).

  1. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

De hernieuwde bestudering op geschriften uit de Oudheid veroorzaakte een nieuwe belangstelling voor de oorspronkelijke Bijbel. De verering van heiligen en instanties waarvan men gebruik moest maken (priesters) om in contact met God te komen, kwamen niet direct uit de Bijbel. De macht van de tussenpersoon tussen God en mens moest worden geschrapt en gelovigen moesten zelf in contact komen met God. Het moest een hervorming worden, maar werd uiteindelijk een splitsing van de christelijke kerk: het rooms-katholieke en het protestantisme. Kenmerken van het protestantisme is het streven naar eenvoud en het niet erkennen van tussenpersonen. De Reformatie leidde tot een katholieke tegenactie: de contrareformatie, er kwam kritiek op hervormers, betere opleidingen voor geestelijken en een nieuw celibaat.

  1. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in stichting van een Nederlandse staat

In de 14e en 15e eeuw werden Nederland, België en Luxemburg samen de Nederlanden, door een proces van staatsvorming en centralisatie. Vorst Filips II, zette de centralisatie met kracht voort. Er ontstond een conflict of de gewesten d.m.v. ‘moderne’ centralisatie moesten worden bestuurd, of door particularisme: het behoud van middeleeuwse voorrechten. Het conflict wat ontstaan door de kerkhervorming koos Filips II voor de kant van de katholieken, en de aanhangers van het protestantisme werden in zijn gebieden streng vervolgd. Margaretha mocht als landvoogdes de Nederlanden leiden, en door Margaretha’s softe aanpak, gingen hervormers hagenpreken opdragen aan aanhangers van de Reformatie -> Beeldenstorm. Aanstichters van de Beeldenstorm werden veroordeeld. Het beleid van Filips II zorgde voor opstanden, o.l.v. Willem van Oranje verzetten zij zich tegen de vervolgingen.

 

Tijd van regenten en vorsten, Gouden eeuw van 1600 tot 1700

  1. Het streven van vorsten naar absolute macht

Door het feodalisme en de opkomst van de steden met vrije burgerij hadden de vorsten last van beperkingen van hun macht door adel en burgers. Doordat het proces van staatsvorming en centralisatie er was gekomen, streefden een aantal vorsten naar absolute (onbeperkte) macht zonder regels. Vorsten vonden dat God hun in die positie had geplaatst en dat daarom iedereen hun moest gehoorzamen. Om dit in praktijk te brengen moesten ze de macht van de adel en de voorrechten van vrije staten terugdringen.

  1. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloeit in economische en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek

De opstand in de Nederlanden slaagde waardoor de vorst geen absolute macht meer had. De middeleeuwse rechten en vrijheden van edelen en steden bleven in stand. Nederland was hierin uitzonderlijk, het was een Republiek, had in de Gouden eeuw een goeie positie en er was gewetensvrijheid (tolerantie). De stedelijke burgerij had de macht in handen, en niet de vorst. Steden waren allemaal onafhankelijke stadstaten, maar wanneer er gezamenlijk dingen moesten gebeuren kwam iedereen samen in de Staten-Generaal. De 17e eeuw werd de Gouden eeuw genoemd omdat Nederland rijk was en veel handel had. Door de rijkdom was er ook veel aandacht voor kunsten en wetenschappen.

  1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Door de Europese expansie waren er veel handelscontacten ontstaan. De zeereizen waren echter wel gevaarlijk en kostbaar. Daarom gingen kooplieden steeds vaker samenwerken in compagnieën, ze legden geld bij elkaar en zetten samen een grote onderneming op. Hiermee ontstond ook het handelskapitalisme: mensen die niets met de compagnie hadden te maken, gingen hierin investeren in de hoop een deel van de winst te ontvangen later. Bekende compagnieën zijn: de VOC (1602 – Azië) en de WIC (1621 – Afrika/Amerika). Door al deze handelsrelaties ontstond een samenhangende economie op wereldschaal. De driehoekshandel ontstond, en producten raakten over de hele wereld verspreidt.

  1. De wetenschappelijke revolutie

De renaissance leidde in de vroegmoderne tijd zorgde voor een golf van nieuwe ontdekkingen, vooral in de 17 e eeuw. Nieuw was op basis van eigen waarnemingen en experimenten ontdekkingen doen, en het doen van waarnemingen in de natuur was de basis van de nieuwe ontwikkelingen. Ook werd de telescoop, microscoop, zwaartekracht (Newton) en slingeruurwerk ontwikkeld. Omdat oude theorieën vaak niet klopte, leidde dit tot een nieuwe kritische houding. Het was beter om te vertrouwen op eigen observaties en redeneringen dan op het gezag van oude theorieën.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

     Tijd van pruiken en revoluties, de verlichting van 1700 tot 1800

  1. Rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving:

godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen

Door de wetenschappelijke revolutie nam het vertrouwen in het menselijk verstand toe. Door scherp en rationeel te redeneren kon nieuwe waarheid worden ontdekt. Door humanisme ging men kritisch kijken naar oude teksten (15e eeuw), en in de 18 e eeuw leidde dit tot groot optimisme. Men verwachtte dat er een betere wereld zou komen als zoveel mogelijk mensen op allerlei terreinen van het leven zo rationeel mogelijk zouden denken en handelen. Dit zou leiden tot verlicht denken: men komt tot de juiste conclusies zonder bijgeloof en vooroordelen, is ruimdenkend en verdraagzaam. Eigen observatie, zelf experimenteren en logisch redeneren waren hierbij belangrijk. Ze paste het verlicht denken toe op: religie, politiek, en de economie. Het verlichte denken ontstond in Nederland en Engeland, en werd ontzettend populair in Frankrijk.

  1. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)

Tegen de achtergrond van het verlichte denken over politiek was het bestaande absolutisme niet meer toepasselijk. Het werd steeds meer gezien als een oud regeerstelsel (ancien regime), dat aan vernieuwing toe was. Veel absolute vorsten slaagden er in tot aan het eind van de 18e eeuw hun macht te behouden, maar sommigen probeerden toch wel verlicht denken toe te passen in hun regering: godsdienstige vrijheid en gelijke behandeling. Deze vorsten werden verlichte despoten genoemd, maar alle macht lag nog wel bij de koning. Verlicht absolutisme was er dan nog niet: het volk had geen inspraak.

  1. Uitbouw van de Europese overheersing, voornamelijk in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme

In de 18e eeuw werd de Europese overzeese expansie verder uitgebreid. Er werden veel plantagekoloniën gesticht: hier werd op grote schaal één product gewonnen. Veel plantages werden geëxploiteerd met behulp van slavenarbeid. Sterke, Afrikaanse slaven werden verhandeld aan de Europeanen en werden naar Amerika vervoerd. In de tweede helft van deze eeuw ontstond er, mede door het verlichte denken, het abolitionisme: streven naar afschaffing van de slavernij. Dit begon in de 19e eeuw.

  1. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrecht en staatsburgerschap

Aan het einde van de 18e eeuw ontstonden in Europa en Noord-Amerika (mede door verlicht denken) over de politiek en samenleving revoluties, met als doel het beëindigen van het ancien regime en het vestigen van een staat met uitgebreide burgerrechten: democratische grondrecht. Hieronder behoorden bepaalde vrijheden. De vrijheid van godsdienst werd bevestigd door het scheiden van de kerk en staat. Burgers wilden ook meer politieke rechten: stemrecht, de mensen die dit hadden waren staatsburger. Dit staatsburgerschap werd toegekend aan de rijkste laag van de mannelijke burgerij. De eerste democratische revolutie was in Noord-Amerika (1776), waardoor ze onafhankelijk van Engeland werden. Daarna volgde de Franse revolutie (1789), veel klachten kwamen uit de 3e stand, en ze riepen zichzelf uit tot een Nationale Vergadering: de burgers wilden een nieuwe grondwet, dit was het begin van de Franse revolutie. In Nederland was er de Bataafse revolutie (1795): het koninkrijk van Holland was van 1806-1810 in handen van Napoleon, waardoor er nieuwe wetten van Napoleon kwamen. In 1813 kwam er een opstand tegen Napoleon.

 

 

 

 

 

 

Tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie van 1800 tot 1900

  1.  De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving

Tegelijkertijd met de politieke democratische revolutie aan het eind van de 18e eeuw speelde zich rond 1750 in Engeland een ingrijpende economische omwenteling af. De industriële revolutie was de overgang van een agrarisch-urbane naar een industriële samenleving, gepaard met invoering van grootschalige productie, gebruik van onnatuurlijke grondstoffen en verstedelijking. Het begon allemaal met de textielsector, en daarbij kwamen machines als de spinning Jenny, het waterframe en stoommachines. In een industriële samenleving is de industriële productie het overheersende middel van bestaan, wat er voor zorgt dat minde mensen in de landbouw werken. De meerderheid van de bevolking woont dan ook in de steden. De industriële revolutie begon in 1850 in Nederland, en vanaf 1800 ook in de rest van Europa. Het zorgde ook voor de wet van de remmende oorsprong: als je ergens het 1e mee bent is dit vaak een nadeel omdat het gemakkelijk gekopieerd kan worden.

  1.  Discussies over de sociale kwestie

Als gevolg van de industrialisatie kregen West-Europese landen te maken te maatschappelijke problemen:
* explosieve groei van steden: woningnood, risico uitbraak besmettelijke ziektes.
* fabrieksarbeiders die te lang, gevaarlijk, ongezond en eentonig werken.
* kinderarbeid.
* slechte relaties tussen fabrikanten en arbeiders: klassenbewustzijn, politieke vormen over tegenstellingen.
Deze problemen begonnen steeds meer op te vallen en werden een grotere bedreiging voor de volksgezondheid en veiligheid. De burgerij ging deze problemen beschouwen als een maatschappelijk en politiek probleem: de sociale kwestie. In de 19e eeuw gingen ook regeringen zich ermee bemoeien. Sommigen vonden deze ingrijpen te ver gaan, over de mate van staatsinterventie warden de meningen zeer verdeelt. De arbeidsomstandigheden verbeterden wel: factory acts (kinderarbeid verboden).

  1.  De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie

De industriële revolutie had gevolgen voor de Europese overheersing van de buiten-Europese wereld. Dit wordt modern imperialisme genoemd. In de 2e helft van de 19e eeuw werd Afrika verdeeld tussen Europese landen, en in Azië werden koloniën gevestigd. Kenmerkend was de inschakeling van industriële techniek die overzeese contacten gemakkelijker maakte en totale beheersing van grotere gebieden mogelijk maakte (door wegen, spoorlijnen, stoomschepen en telecommunicatie). Europeanen bleven niet meer in kleine vestigingen in kustgebieden, maar veroverden ook de binnenlanden, voor macht, aanzien, en grondstoffen en afzetgebied voor de industrie. Het nationalisme (liefde voor vaderland) speelde hierbij een stimulerende rol.

  1.  De opkomst van emancipatiebewegingen

Doordat in de 19e eeuw het kiesrecht was beperkt voor alleen rijke mannen, gaf de burgerij de toon aan in de samenleving, en had ‘’verlichte’’ liberale opvattingen. In de loop van de 19e eeuw streefden verschillende groepen in de samenleving (= verzuiling) naar gelijkheid: ·* confessionelen: wilden ook dat streng gelovige opvattingen werden gerespecteerd, en niet alleen de liberale ruimdenkendheid, en daarom eigen scholen bouwen.
* arbeiders: wilden serieus genomen worden in hun streven naar herverdeling en bezit.
* vrouwen: wilden serieus genomen worden bij hun streven naar gelijkheid aan mannen.
Het streven naar gelijke rechten wordt emancipatie genoemd, en de beweging van de confessionelen, arbeiders en vrouwen heten daarom emancipatiebewegingen. Iedere groep organiseerde zich zo sterk mogelijk met een eigen vereniging, pers, vakbonden etc. Zo ontstonden er zuilen: protestants, katholiek, socialistisch en neutraal-liberaal met elk hun eigen organisaties.

  1.  Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces

1848 was een revolutiejaar in Europa, het volk kwam in opstand tegen de vorst wat leidde tot de eerste grondwet (door Thorbecke): het parlement krijgt meer macht. In de tweede helft van de 19eeeuw werd het kiesrecht steeds verder uitgebreid. Hierdoor werd het aantal mensen betrokken bij de politiek, groter. Dit maakte het moeilijker om als kiezer je keuze te maken voor een bepaalde vertegenwoordiger. Daardoor ontstonden uit de politiek-maatschappelijke stromingen politieke partijen. Door op de vertegenwoordiger van een partij te stemmen wist de kiezer welke kant zijn stem op ging. Socialisten streefden naar algemeen kiesrecht, en feministen wilden algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen.

  1.  De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Door de democratische revolutie was het volk een belangrijke factor in de politiek geworden. De vraag was nu hoe de invloed van het volk georganiseerd moest worden, en daarover ontstonden verschillende opvattingen: ·

* liberalen: vrijheid van het individu en de overheid zo min mogelijk actief.
* nationalisten: liefde voor je land, en streven naar een eigen staat. De eenheid van het volk was belangrijker dan de rechten van het individu. Dit was tevens een van de oorzaken van WO1.
* socialisten: veel gelijkheid en veel democratie, de overheid zo actief mogelijk om te helpen.
* confessionelen: het volk georganiseerd in geloofsgemeenschappen, zoals protestanten en katholieken.
* feministen: vrouwelijke emancipatiebeweging die streeft naar gelijke rechten.
Omdat al deze stromingen verschillende gedachtes hadden ontstond in de 19e eeuw een politieke strijdt. Rond het midden van de eeuw slaagden de liberalen erin om in een aantal landen hun idealen te vergelijken, zoals met de grondwet van Thorbecke. Het nationalisme zorgde voor nieuwe nationale staten in de 2e helft van de eeuw zoals Duitsland en Italië.

* liberalen: vrijheid van het individu en de overheid zo min mogelijk actief.
* nationalisten: liefde voor je land, en streven naar een eigen staat. De eenheid van het volk was belangrijker dan de rechten van het individu. Dit was tevens een van de oorzaken van WO1.
* socialisten: veel gelijkheid en veel democratie, de overheid zo actief mogelijk om te helpen.
* confessionelen: het volk georganiseerd in geloofsgemeenschappen, zoals protestanten en katholieken.
* feministen: vrouwelijke emancipatiebeweging die streeft naar gelijke rechten.
Omdat al deze stromingen verschillende gedachtes hadden ontstond in de 19e eeuw een politieke strijdt. Rond het midden van de eeuw slaagden de liberalen erin om in een aantal landen hun idealen te vergelijken, zoals met de grondwet van Thorbecke. Het nationalisme zorgde voor nieuwe nationale staten in de 2e helft van de eeuw zoals Duitsland en Italië.

REACTIES

K.

K.

Armoo is life

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.