Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Japan

Beoordeling 4.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 5071 woorden
  • 3 december 2008
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 4.1
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting geschiedenis examenperiode 1

Hoofdstuk 9 Edo-Japan
§1 Westerse versus niet westerse geschiedenis.
1.1 Bekend is beschaafd, onbekend is onbeschaafd.
Al sinds de vroegste geschiedenis heeft men de neiging om de eigen cultuur als beschaafd te omschrijven en de vreemde cultuur als barbaars. Het idee dat europa beschaafd is en de rest van de wereld niet heet Europacentrisme. Adam Smith kwam met het idee dat een samenleving eerst uit jagers en vissers zou bestaan, vervolgens uit veehouders en landbouwers en tenslotte uit kooplieden en ambachtslieden.  moderniseringstheorie.

1.2 Europa ontdekt de wereld maar vindt geen geschiedenis.

Er zijn wel boeken over de gebieden die europa ontdekte, maar daarin draait het om de schatten die ze mee brachten naar huis en het geweldige werk dat de Europeanen verrichten. De bewoners van de gebieden werden als dom en onontwikkeld gezien en kregen dus geen plaatsje in deze verhalen. Men ging ervan uit dat hun geschiedenis pas begon op het moment dat de Europeanen voet aan wal zette.

1.3 De geschiedschrijving van het niet-Westen.
Aanvankelijk werd de geschiedenis va niet westerse landen geschreven door de westerlingen, vanuit hun standpunt uiteraard. Ze schreven wat voor goeds het westen allemaal had gedaan en hoe ze beschaving hadden gebracht, en hoe de koloniën al hun werk te niet deden door onafhankelijk te worden. Vanaf die onafhankelijkheid begon de geschiedschrijving door niet westerse historici, waarin de westerlingen een kleine rol speelde en het begin van de geschiedenis ver voor hun aankomst lag. Dit zorgde ervoor dat de wereld geschiedenis completer werd. Er werd ook misbruik gemaakt van de geschiedenis, men verdraaide de verhalen zo dat het leek alsof een nieuwe leider voorbestemd.  legitimatie van de macht.

§2 De westerse hoofdstoom van de beschaving.
2..1 Subjectieve geschiedenis.
Het contact tussen de westerse en niet westerse wereld vormt een breekpunt in de wereldgeschiedenis. Omdat de geschiedenis zo groot is verdelen historici het in periode. De overgangen tussen deze periode zijn achteraf bedacht, en zijn dus geen historische gebeurtenissen. De waardering van de periodes kan verschillen. De historicus ordent de feiten vanuit een algemeen denkbeeld, dit denk beeld is niet het enige juiste idee over het verleden. Het geschiedenis verhaal is niet wat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2 .2 De westerse hoofdstroom der beschaving overspoelt de wereld.
Lange tijd werd de geschiedenis gepresenteerd van uit het algemeen ordenend denkbeeld: de westerse hoofdstroom van de beschaving. Hierbij word het Westen als middelpunt van de wereld gezien, het Westen bracht beschaving en geschiedenis in de rest van de wereld. Hierdoor kan een superioriteitsgevoel ontstaan. In deze hoofdstroom was ook geen plek voor de invloeden van buiten af. Het westen nam bijvoorbeeld veel dingen over van de Aziaten. Hierdoor kregen de niet westerse culturen een ondergeschoven plaatsje.

2.3 Het einde van de geschiedenis?

Francis Fukuyama geloofde dat met het einde van de strijd tegen het communisme ook het einde van de wereld geschiedenis was gekomen. Hij dacht dat de strijd tussen het kapitalisme en het communisme de kern van de geschiedenis vormde. Als verklaring hiervoor gaf hij dat er in het communistisch model geen vrijheid van de individu was en in het westers model wel. Deze ontwikkeling van talenten zorgde voor vooruitgang en zo doende over won het westerse model. De Nederlander Von der Dunk dacht dat er een strijd tussen het westerse en het niet westerse model zou volgen, en dat het einde dus nog lang niet bereikt was. Geen enkel model zou een eeuwigheidswaarde kennen.

§3 Japanse religie.
3.1 Het shintoïsme
- weg naar de geesten
- kami:geesten en machten van de natuur
- alles kan een kami zijn
- natuur moet met respect behandeld worden.
- natuurlijk zuiverheid en harmonie

3.2.1 Confucianisme
-aanpassen aan wil hemel  stabiel, gelukkig welvarend.
- edele mens
- respect, liefde, familie, hulpvaardigheid en trouw.
3.2.2 Boeddhisme
- leven, dood, wedergeboorte.
- karma  begeerte uitschakelen.
-Verlichting  nirvana
- Kami  verlichte geesten
3.2.3 Christendom
- bovenlaag raakt betrokken
- handel met het westen
-trouw aan god  niet goed
- werd verboden.


§4 Japanse politiek.
4.1 Een goddelijke keizer
Volgens het scheppingsverhaal van Japan, was de eerste keizer, Jimmu Tenno, een afstammeling van de zonnegodin. In het begin bestond Japan uit verschillende staten, maar de oedji van Jamato slaagde erin alle andere staten onder zijn macht te scharen.

4.2 Van wetteloosheid en rebellie tot sjogoen.
Er is een eeuwige strijd tussen de macht van de oedji en die van de keizer. Als de oedji aan de macht zijn, regeren ze in de naam van de keizer. De keizer word dus nooit afgezet. Door deze verdeeldheid moeten plaatselijke leiders vaak zelf ingrijpen, om dit te kunnen vormen ze gewapende groepen: samoerai. Deze groepen bestrijden elkaar dan tot er een nieuwe leider uit komt.  sjogoen deze titel was erfelijk en voor het leven. De sjogoen leid de bakoefoe  regelt alles. Daardoor is de macht van de keizer heel klein. Pas na de strijd met de Mongolen krijgt de keizer een kans.

4.3 Van Mongolen, kamikaze en andere tegenwind.
De samoerai werden ingezet tijden de strijd tegen de mongolen, maar na afloop was er geen buit te verdelen en daar waren de samoerai niet blij mee. Ze keerden zich tegen de bakoefoe en Japan viel uit elkaar. Er ontstonden 250 gebieden met als leider van ieder gebied en daimo. In die tijd kwamen ook de Portugezen met handel, vuurwapens en het christendom.

4.4 De eenmakers van Japan
Daimo Oda Noboenago wist met behulp van de musket vele centrale provincies te veroveren. Tojotomo Hidejosji volgde hem op, en voegde de rest van Japan toe. Hij scheidde de samoerai van de boeren om nieuwe machtsgrepen te voorkomen. De samoerai moesten in vestigingssteden gaan wonen en de dorpen werden ontwapend. Tokoegawa lejasoe volgde Hidejosji op na een bloedige strijd. Hij kreeg van de keizer de titel van sjogoen  Japanse eenheid.

§5 De Japanse samenleving
5.1 Een starre standenmaatschappij

5.1.1 De eerste stand
De bovenste laag werd gevormd door samoerai, het keizerlijk hof, sjogoen, daimo, militairen en ambtenaren. Onderling waren er veel verschillen in stand. Dit betekende bijvoorbeeld dat lager geplaatste moesten knielen  10% van de bevolking.
5.1.2 De boerenstand
80% van de bevolking was boer  2e stand. Zij mochten niet verhuizen of van beroep veranderen. Ze moesten zo’n 40% van hun oogst afstaan als belasting. Ieder dorp moest een bepaalde hoeveelheid rijst leveren. Als een boer niet aan het gevraagde gewicht kon komen moest hij zijn schuld afkopen met bezittingen of zelfs met familieleden. De heersende stand bepaalde het leven van de boeren. Slechts een klein aantal boeren beschikte over eigen land, zij hadden daardoor veel meer macht.
5.1.3 Derde en vierde stand.
Handelaren en ambachtslieden. De bovenste stand keek op ze neer omdat ze profiteurs waren. Het ging ze echter stukken beter af dan de boeren. Dit kwam door de rust van de bakoefoe en de toename van de bevolking steden en handelsroutes. Daimo wilde de belastingrijst omzetten in geld, hiervoor huurde zij handelaren in. Ook hier maakte bezit een groot verschil. De mensen met een eigen huis hadden beduidend meer aanzien.
5.1.4 Een strakke hiërarchie
De indeling in standen stond vast. Buiten de standen had je ook nog de paria’s. Binnen het gezin geld dat mannen en oudere hoger geplaatst zijn. De rechtspraak varieerde ook per stand  de hogere stand veroordeelde de lagere. De beschuldigde moest wel bekennen  marteling. Het idee was om zo een zelfvoorzienende samenleving te maken. Maar veel mensen gingen in de steden wonen waardoor ze afhankelijk werden van de handelaren, zelfs de daimio. Hierdoor kreeg de laagste stand de meeste economische macht.

5.2 Een stevige greep op de samenleving.

De sjogoen bestuurd 1/3 van het land. De rest stond onder direct toezicht van een daimio. De daimio regelde bijna alles in hun eigen gebied. Ze hadden wel trouw moeten tonen aan de sjogoen, bijv. door mee te vechten. Sankin kotai  de daimio was verplicht een halfjaar door te brengen in de hoofdstad en een halfjaar op z’n eigen land. Zijn gezin woonde constant in Edo  2 huishoudens + reizen in stijl = heeel veel geld  geen kapitaal om te vechten. Ook had de daimio dienstplicht. En moest hij allerlei soorten heffingen betalen.
Sjogoen
De keizer had vanaf de 14e eeuw geen politieke macht meer, zijn enige functie was de symbolische legitimatie van de macht. Er waren zelfs regels waarin stond dat de keizer zich niet mocht bemoeien met de politiek. Ook het geloof werd sterk beïnvloed door de bakoefoe, zo moesten ze in ruil voor financiële zekerheid het goed vinden dat de bakoefoe alle regels bepaalde.
5.3 Een versteende samenleving brokkelt af.
Door grote schulden hadden de handelaren nu ook veel politiek macht  de daimo hadden schulden bij hen. Het werd steeds moeilijker om de oude situatie in stand te houden. De boeren bevolking raakte ontevreden over hun slechte situatie. Intellectuelen zagen de keizer liever terug aan de macht. Uiteindelijk dwong Amerika openstelling van de havens af dit zorgde voor veel onrusten en men sprak daardoor zijn kritiek op de sjogoen uit, de daimio en samoerai dwongen de keizer het sjogoenaat af te schaffen. Hierna was het issolement voorbij en onderging Japan alle westerse invloeden.

Periode Leider Centraal/decentraal
967-1068 Foedjiwara Centraal
Eind 12e eeuw Clans vechten Decentraal
12e eeuw Minamato Centraal
13e tot 16e eeuw Inval mongolen Decentraal
16e eeuw Noboenaga, Hidejosji Centraal
Voor 1600 Opvolgingsstrijd Decentraal
Vanaf 1600 Toekoegawa (sjogoen) centraal

Hoofdstuk 5 De weg naar hemelse vrede
§1 De erfenis van het verleden.
1.1 Kenmerken van de traditionele Chinese samenleving
1.1.1 Het familie systeem
- Ideaal was een meer generaties gezin ( 5)
- Om ruzies te voorkomen waren verhoudingen tussen familieleden vast gelegd in de vijf menselijke relaties.

- Heer- onderdaan
- Vader- zoon
- Oudere broer- jongere broer
- Man- vrouw
- Vriend – vriend
- De relaties waren zeer formeel
- Respect voor voorouders en ouderdom
- Weinig respect voor vrouwen  door veel zonen te krijgen kregen vrouwen aanzien.
- Confusius
- Mens is van nature goed
- Goede scholing is belangrijk
- Verstoren van de menselijke relaties zorgt voor natuurrampen.
1.1.2 Het Keizerrijk
China is altijd al een keizerrijk. De keizer kon rekenen op de steun van ambtenaren die verstand hadden van de leer van Confusius. De keizer was onbereikbaar voor burgers. Het sinocentrisme zorgde ervoor dat de keizers contact met het buitenland ontmoedigde. De bureaucratie, het confucianisme en het vermogen buitenlandse invloeden uit te sluiten zorgden voor een grote continuïteit in China.  verstarring. Pas na de opiumoorlogen werden er verdragshavens gebouwd waardoor handel met het buitenland mogelijk werd.
1.1.3 De maatschappelijke ladder in het keizerrijk.










1.2 De val van het keizerrijk en de overwinning van de communisten.
1.2.1 Het einde van het keizerrijk en de invloed van het westen.
Als gevolg van binnenlandse opstanden, buitenlandse druk, grote hongernoden en een zeer corrupte regering verzwakte het keizerrijk. Toen brak er ook nog een opstand van legerofficieren uit, waarna de keizer afstand deed van de troon. Sun Yatsen werd voorlopig president ( Revolutionaire Liga, Guomindang) zijn plan viel in duigen en China werd verdeeld in provincies onder het gezag van warlords.
Westerse invloeden en antiwesterse houding.
- ideeën als nationalisme en communisme
- bij vrede van Versailles verloor China land.  anti westerse houding
- de Russische revolutie diende als voorbeeld.

1.2.2 De Chinese Communistische Partij (CPC) en de Guomindang (GMD)
Door Russische revolutie werd het communisme populair  oprichitng CPC. De russen wilde dat cpc en gmd samen zouden werken om China eerst de industrialiseren. Moa Zedong en kornuiten kwamen met het idee van boerencommunisme. Mao zedong werd leider CPC.
Chiang Kaishek kreeg na de dood van Sun Yatsen de leiding over de GMD. Hij heeft 3 keer geprobeerd samen te werken met de CPC om de japanners te verdrijven, maar steeds streden ze uiteindelijk tegen elkaar.

Guomindang

- meer bezig met bestrijden van het communisme
- partij van rijken corruptie en wreedheid
- ze isoleerde de communisten maar die werden er alleen maar sterker van

Chinese Communistische partij
- ze kozen de kant van de boeren
- de soldaten gedroegen zich netjes
- guerrilla tactiek
- vochten uit eigen overtuiging
- door isolatie werden ze sterker.

1.2.3 De japanners en de overwinning van de communisten
De japanners bezaten een streek in het noorden van China, ze wilde meer macht  wo2. Chiang Kaishek verklaart Japan de oorlog maar ziet communisten als echte vijand. Hij raakt veel steun van eigen soldaten kwijt. De communisten waren veel succesvoller  guerrilla tactiek, georganiseer, niet corrupt. Nadat de japanners verslagen waren, bleef de strijd tussen beide partijen doorgaan. Hoewel de GMD beter was uitgerust verloren ze toch door slechte verbindingen met de gebieden, communisten hadden veel aanhang onder de boeren, en de soldaten raakten gedemotiveerd. Uiteindelijk moest de GMD zich overgeven en riep Mao Zedong de volksrepubliek China uit.

§2 Geloof in een nieuw China.
2.1 De economische ontwikkelingen.

2.1.1 De landbouw.
De communistische partij beloofde voor gelijkheid en welvaart. Met de landbouw hadden de communisten al wat ervaring, zodra ze aan de macht waren begonnen ze met het verdelen van het land onder de boeren landhervormingen  productie steeg collectivisatie. De collectivisatie moest zo snel mogelijk om ongelijkheid te voorkomen maar men was bang voor een opstand van de boeren, men vond dat er eerst gemechaniseerd moest worden. Uiteindelijk (1953) besluit men tot een geleidelijke collectivisatie. Doormiddel van propaganda stimuleerde men de boeren om samen hard te werken.
2.1.2 De industrie
Om een machtpositie in de wereld te krijgen had China een eigen industrie nodig. Omdat ze weinig ervaring hadden met industrie volgen ze het voorbeeld van de sovjet unie met een vijfjaren plan. Dit vijf jaren plan had een behoorlijke economische groei tot gevolg maar bleek uiteindelijk niet geschikt door :
- door industrialisatie snelle groei in steden
- bevolking te groot voor voedselopbrengsten
- landbouw kon niet uitbreiden
- boeren waren niet gemotiveerd door lage prijzen
- de sovjet hulp moest terug betaald worden

2.2 Politieke ontwikkelingen
In het begin moest de CPC wel samenwerken met niet communistische partijen. Mensen die zicht tegen de partij keerden werden bestempeld als klassenvijand en uitgeschakeld.
China had een parallelle machtstructuur, naast de gewone staatsinstellingen was er voor ieder onderdeel ook een instelling van de partij. Die bestuurde de boel stiekem.

2.2.1 Massacampagnes

Massaorganisaties werden opgericht om de afstand tussen regering en volk te verkleinen. Massacampagnes waren het middel om grote veranderingen door te voeren.
Verloop massacampagne
- groep met macht stelt richtlijn op
- partij besluit dat het een nationale richtlijn moet worden die door het volk uitgevoerd dient te worden.
- Kaderleden van partij, regering en leger worden op de hoogte gebracht.
- Kaderleden maken de mensen enthousiast en laten ze de campagne uitvoeren
- Massa media word gebruikt om richtlijn bekend te maken  slogan
- Bevolking mag discussiëren en kritiek leveren, dat kwam neer op instemmen.
- Als iedereen op de hoogte is begint de campagne.
In het begin waren er vooral massacampagnes om andere ideeën uit te bannen..bijv. drie- anti en de vijf- antibewegingen, hierbij werden ambtenaren en later ook bazen opgepakt en mishandeld als er iets kapitalistisch gevonden werd in hun achtergrond.

Laat honderd bloemen bloeien campagne
- intellectuelen werden gevraagd comentaar te leveren op de partij omdat Moa vond dat de nieuwe leiders te veel op bazen leken

- de intellectuelen leverde uiteraard te veel commentaar en werden naar het platteland gestuurd.
- Gedachte hervorming door arbeid.

2.3 De sociale ontwikkelingen
Er was al veel veranderd, voetbinden, voorouderverering en concubinaat waren al afgeschaft. Voor een huwelijk was instemming van beide partners, scheiden was mogelijk en vrouwen kregen erfrecht. Dit was echter niet zo bekend op het platteland. In 1950 werd de huwelijkswet geitroduceerd, en goed bekend gemaakt man en vrouw waren gelijk voor de wet, men mocht zelf een partner kiezen en de huwelijksleeftijd werd verhoogd.
2.3.1 De klassenstatus
De communisten wilde de loyaliteit aan de familie vervangen door loyaliteit aan de staat. Men kreeg daarom een klassenstatus naar sociaal-economische positie.


§3 Hoe Youkong de bergen verzette.
3.1 De economische ontwikkelingen.
Na het eerste vijf jaren plan moesten er drie problemen worden opgelost:
- toenemende werkeloosheid in steden
- landbouw kon kosten industrie niet betalen
- Mao was bang voor het ontstaan van een bevoorrechte klasse van technici.
Omdat de opvolger van Stalin, Chroetsjov zich tegen zijn voorganger keerde besloot Mao de sovjet unie niet langer als voorbeeld te beschouwen. Hij wilde zijn zelfstandigheid bewijzen met de Grote Sprong Voorwaarts.
Grote Sprong Voorwaart 1957

- scheiding tussen industrie en landbouw verdwijnt
- volkscommunes worden opgericht  samen werken en leven
- samenwerking tussen al die mensen kan veel economische wonderen verrichten.
- Verschil tussen hoofd en handwerk valt weg
- Planning van bovenaf valt weg
- Door de communes konden sommige boeren ook ingezet worden voor grootschalig projecten.
- Staaloventjes in de achtertuin
Mislukt door:
- onkunde op terrein van de landbouw
- strijd tussen China en sovjet unie
- strijd binnen de partij
- staaloventjes zorgde voor slecht ijzer
- fraude met oogst cijfers  hongernood
- boeren werden te veel ingezet bij de grote projecten
- erosie

In 1961 keerde de overheid terug naar centrale planning. De volkscommunes werden kleiner gemaakt. Na het herstel was er economische groei, hier merkten de burgers echter weinig van. Er was een enorme bevolkingsgroei (Mao was tegen geboortebeperking) maar weinig werk. Dus stuurde Mao ieder jaar 2 miljoen jongeren naar het platteland, waar het werk erg zwaar was.

3.2 De politieke ontwikkeling.

3.2.1 De machtsstrijd.
Er was een voortdurende machtstrijd in de top van de partij. De gematigde tegen de radicale. Niet alleen twee stromingen ( dit was duidelijk te merken) maar ook verschillende personen waren verwikkeld in een machtstrijd. Zo moest Mao steeds nieuwe mensen zoeken om hem te steunen.  factiestrijd. De bevolking merkte het veranderende van stroming door de massacampagnes.
3.2.2 De culturele revolutie.
Na een tijdlang afwezig te zijn geweest en zijn functies overgegeven te hebben aan Liu Shaoqui, Deng Xiaping en Zhou Enlai kwam Mao terug met de Culturele revolutie. Mao zag overal bevoorrechte groepen, zo waren stedelingen bevoorrecht boven het platteland. Hij vond dat de evolutionaire geest ontbrak. Lin Piau gaf het Rode Boekje uit. persoonsverheerlijking.
3.2.3 De rode gardisten
De rode gardisten waren jongeren die Mao steunden. Zij keerden zich tegen alles wat oud was  culturele Revolutie. Het was tijd voor een nieuw denken. Ze doorzochten huizen en mishandelde mensen die te traditioneel waren. Zo ging veel cultureel erfgoed verloren. Pas toen de beweging totaal uit de hand liep keerde Mao zich van hen af. De rode gardisten werden naar het platteland gestuurd om daar heropgevoed te worden.

3.3 De sociale ontwikkeling
3.3.1 Sociale ongelijkheid
De communisten streefden naar een maatschappij waarin iedereen gelijk was. Maar zelf creëerden ze nieuwe vormen van ongelijkheid.
- Klassenstatus  bepaald wat je toekomst was  overerfbaar
- Stedelijke of plattelandsregistratie  bepaalde waar je zou leven  overerfbaar
3.3.2 Conformisme
Waarom leken alle chineze zo enthousiast?
- politiek doordrongen van moraal, staat bepaald wat goed of slecht is
- conformisme  gewenst gedrag

- indoctrinatie
- massahysterie.
3.3.4 Informatiebronnen over China
In China bestond geen persvrhijheid, informatie uit China zelf was dus niet betrouwbaar.
Er werden bovendien maar beperkt buitenlanders binnengelaten, zij werden eerst helemaal onderzocht en alleen dan mochten ze voor even en in pebaalde delen van China zijn. Na Nixon volgde een stroom reizigers. De reisverslagen van deze reizigers waren erg enthousiast, dit kwam niet alleen omdat ze al politiek doorgelicht waren maar ook door het conformistisch gedrag van de Chinezen. Politiek vluchtelingen en China watchers brachten ook het negatieve nieuws.

§4 To get rich is glorious.
4.1 De economische ontwikkelingen.
4.1.1 De landbouw
Na de dood van Moa Zedong waren economische veranderingen nodig om de bevolking weer een beetje vertrouwen te geven in de toekomst. Het was ook nodig om aansluiting te krijgen bij de snel ontwikkelende buurlanden.
De vier Moderniseringen
- mensen waren zelf verantwoordelijk voor hun economische activiteiten. Winst maken was weer toegestaan.
- Welvaart nam toe  verschillen en werkeloosheid ook
- Productiviteit industrie groeit door onzekerheid over baan en inkomen (ijzeren rijstkom)

- De fabriekseigenaar word weer eigen baas  partij niet meer
- Privé ondernemingen werden aangemoedigd
- Geen massacampagnes meer
- Danweis invloed neemt af
- Niet meer overal iemand van de partij
- Persoonsverheerlijking werd verboden
- Kritiek op mao werd toegestaan
- Intellectuelen werden als klasse erkend
Verantwoordelijkheidsstelsel  mensen werden zelf verantwoordelijk voor hun economische activiteiten en winst maken werd weer toegestaan.
4.1.2 De industrie
De productiviteit moest omhoog afschaffen ijzeren rijstkom
De planning werd gedecentraliseerd  inspelen op de markt  veel corrupte ambtenaren
Openstelling China naar het buitenland.



4.2 De politieke ontwikkelingen.
4.2.1 De opvolging van Mao Zedong

De factie strijd was eigenlijk al een strijd om de opvolging van Mao. Bende van Vier groep radicale rond echtgenote Mao ( Jiang Qing). Deng Xiaoping volgde Mao op, maar binnen de partij bleef men zich tegen hem verzetten.
4.2.2 Politieke veranderingen
Door de culturele revolutie was het vertrouwen in de leiders erg aangetast. Daarom kregen de Chinezen wat meer vrijheden. Maar men wilde niet te ver gaan omdat ze de positie van de leiders zelf niet wilde aantasten. Deng wilde de fouten van Mao erkennen, maar hij was bang voor het uiteenvallen van China.
4.2.3 Het plein van de Hemelse Vrede.
Jongeren wilde een Vijfde modernisering  democratie. De jongeren vonden dat echte politieke veranderingen uit bleef en dat er te veel corruptie was. Daarom besloten ze een vreedzame demonstratie ( ze zeiden dat ze rouwden om de dood van de hervormende politicus Hu) te proberen op het plein van de Hemelse Vrede. Toen dat lukt volgde er meer tegen corruptie en voor democratie. De studenten werden steeds feller, en de camera’s die aanwezig waren vanwege het bezoek van de Russische president legde dit allemaal vast. Deng gaf opdracht zijn standpunt weer te geven: de demonstraties waren een doelgerichte samenzwering en een poging tot opstand. Toen dat gezegd was koos het volk partij voor de studenten door ze eten en drinken te geven. De studenten gingen over tot hongerstaking  tentenkamp. Het leger werd ingezet, maar de studenten hielden vol. De bevolking hield het leger tegen door vrachtwagens in de straten te parkeren. Uiteindelijk werd met tanks het plein ontruimd, onder toeziend oog van de wereld pers.

4.3 De culturele veranderingen.
Tijdens de culturele revolutie werden er alleen model opera’s opgevoerd waarin het communistisch ideaal werd verheerlijkt. Na de revolutie kwamen veel oude schrijvers terug, maar opvallend genoeg grepen ook ex rode gardisten de pen  littekenliteratuur. Veel van deze literatuur mocht in China zelf niet uitgegeven worden.

§5 Totalitarisme
Totalitaire bewegingen beloven dat zij alle problemen kunnen oplossen

- toekomstdroom de beloftes kunnen niet waargemaakt worden, daarom creëren ze een eigen werkelijkheid
- de macht is in handen van een partij
- de toekomstdroom leggen zij andere op (met geweld) omdat zij menen te spreken namens het volk.
- Doormiddel van propaganda wordt het volk gemobiliseerd om de nieuwe orde te bereiken.
- Massacampagnes, terreur en scherpe controles zorgen voor de grote invloed van de staat.

Totalitarisme is een typisch 20eeeuws verschijnsel omdat er gebruik gemaakt word van moderne communicatie middelen. Zonder deze middelen is het moeilijk de bevolking te indoctrineren, de ideologie te verspreiden en de bevolking te beïnvloeden.
Kenmerken Chinese totalitaire staat:
- zelfkritiek
- massacampagnes
- aanklachtenbijeenkomsten
- klassenstatus
- stedelijke en platteland registratie
- danwei.

Hoofdstuk 7 Het spel van alleman
§1 Wie en waar?
1.1 Het gezicht van de stad
Steden hielden zich bezig met handel en nijverheid. De stad bood veiligheid. Steden waren klein. Kooplieden maakten zich los van de heer  daarom wilde ze een eigen rechtspraak. Stadsrechten waren de rechten van de inwoners van de stad, die konden ze kopen van de heer.
1.2 Inwoners van de stad.
Positie en status waren afhankelijk van je familie
1.2.1 Vrouwen

Vrouwen van handswerklieden werkten mee, maar de belangrijkste zorg was het gezin en huishouden. Het beeld van vrouwen werd bepaald door geestelijke mannen  heel negatief.
1.2.2 Kinderen
Kinderen moesten vanaf hun 7e werken, rijke kinderen gingen naar school. Kinderen moesten meedraaien met de volwassenen.
1.2.3 Mannen
Mannen waren verantwoordelijk voor inkomsten. Sommige waren in loondienst, sommige waren geschoold en hadden een vast inkomen. Gilden waren belangrijk. Gilden zorgde voor kwaliteit en opleiding.
1.2.4 De rijken
Patriciaat rijke kooplieden zaten in het bestuur van de stad. Kwamen in conflict met de ambachtslieden. Ze lieten zien dat ze rijk waren, en ze woonde in het stadcentrum.
1.2.5 De armen
Je kreeg geld als je vaste inwoner van de stad was  poorter. Varende luyden was men liever kwijt. Je kunt aan de hoogte van de broodprijs zien wanneer mensen arm waren. De patriciërs gaven geld om hun goedheid te tonen.
1.2.6 De geestelijken
Wereldlijke (lage) Pastoor en kapelaans Bekommerde zich om de leken
Reguliere (lage) Monniken en Nonnen Abt Ora et Lebora, leven volgens regels
Hoge geestelijken Leiders van kloosters, bisschop, paus Veel macht en van adel

1.2.7 Bezoekers
Landheer Hij organiseerde een banket en deelde spullen uit aan het volk
Pelgrims Zij hadden spannende verhalen te vertellen
Handelaren Mooie producten en verhalen
Adel Aankopen en feesten
Boeren Kochten en verkochten
Vreemdelingen Die brachten niets goeds.

§2 Kinderbisschoppen en varkensjachten
2.1 De feesten van vasten avond.
Feesten bevatten naast christelijke, vaak ook volkstradities.
2.2 De kinderbisschop
Werd elk jaar gekozen door kinderen op 6 december. Hij trok met zijn klasgenootjes naar de kerk en werd ingewijd. De kinderbisschop was in feite een parodie op de kerk en de echte bisschoppen. Er zat ook een serieuze boodschap achter, zo moest hij een preek houden over kinderen.
2.3 Koppermaandag.

Dag na 3 koningen. Was bedoeld voor de gebrekkige. Ze lieten de gezonde mensen delen in hun lot. Dit ging op een vrolijke manier. Bijv. varkensjacht door blinden.
2.4 Vastenavond.
Alle groepen deden hieraan mee.

2.4.1 Drinken en schransen
De rijkere organiseerde feestelijke maaltijden in herbergen. De stad gaf geld om de feestelijkheden te organiseren en zorgde zo voor een goede onderlinge band. In het danshuis werd gefeest door bevoorrechte groepen. Het stadsbestuur nodigde edelen uit, als de heer langs kwam was het helemaal feest.
2.4.2 Verhullen en openbaren
De onderlinge verschillen tussen de groepen vielen weg op deze dagen. Iedereen was immers verkleed en er mocht kritiek geleverd worden zolang het maar grappig was.
2.4.3 Narren,duivels en wilde mannen.
De nar was het symbool van de gekke wereld. De duivel kwam veel voor in het middeleeuws vermaak. Aan de ene kant maakte hij de mensen bang, maar slimme lieden waren hem te slim af en dat maakte mensen aan het lachen. De wildeman was vooral onbeschaafd, eigenlijk hoorde hij niet in de stad. Maar met carnaval gingen mensen als hem verkleed en lieten mensen schrikken en lachen.
2.4.4. De getemde strijd.

Smidsknechten vermaakten mensen met zwaarddansen, de moriskensdans was hier een erotische variant van. Veel vermaak had te maken met strijd, bijv. toernooien. Dit zorgde wel dat er een risico was dat dit namaak geweld zou omslaan in echt geweld.
2.4.5 Toneel
Op vasten avond werden vooral kluchten opgevoerd. In de 15e eeuw ontstonden professionele toneelgezelschappen  rederijkers. Zij wilde vooral een boodschap over brengen. Toneel was voor alle groepen, iedereen kwam kijken. Vermaak en kritiek gingen samen.

§3 Boodschap en moraal.
3.1 de eerste laag: een onwrikbare orde.
3.1.1 De theorie
Iedere groep heeft een vaste plaats en taak. Het patriciaat vormde het stadsbestuur. God had het zo gewild. Dit zorgde voor orde.
3.1.2 De praktijk
Er ontstond irritatie onderling. Leiders van gilden wilden meer invloed, nieuwe rijke lieden wilde ook een plaatsje in het patriciaat. Het was geen democratie. Om orde te behouden moesten de spanningen geuit worden  feesten.
3.1.3 De balans herstellen door haar te verstoren.
Leiders stonden de feesten toe, zodat zij zich daarna weer normaal konden gedragen. Om te voorkomen dat de gekte uit de hand liep gebeurde het alleen met de feesten. Men liet alle regels gaan om ze zo juist te bevestigen. Zo kon men ook kritiek leveren. Men nam tijdelijk een andere rol aan. Sublimatie agressie werd in vaste vormen gegoten. Bijv. hanengevechten.
3.1.4 Verbroedering

De grenzen tussen arm en rijk vervaagden, het was niet duidelijk wie er achter het masker zat. Het gemeenschapsgevoel werd versterkt, zo liet men zien dat het bestuur invloed had.
3.1.5 Een serieuze ondertoon: de moraal.
Geloof,naastenliefde en matigheid waren deugden, die met Vastenavond helemaal losgelaten werden. Zodat men hierna het weer makkelijk vol kon houden. In liedjes en spelen werd kritiek geleverd:
De vrouw zou gevaarlijk zijn, en de man in haar macht willen hebben, de boer was dom en de wildeman was ongeremd. Dit alles werd gebruikt om aan te tonen dat de stad gescheiden was van de gevaarlijke buiten wereld. Na het carnaval werd de wildeman de stad (symbolisch) weer uit gegooid.
3.2 De tweede laag: angst om het bestaan


3.2.1 Die ongrijpbare wereld!
In de middeleeuwen was veel onbekend, en daardoor beangstigend. Om deze vragen te beantwoorden gebruikten mensen bijvoorbeeld het geloof. De kerk gaf verklaringen en regels om mee te leven. Dit was niet genoeg, er ontstonden rituelen en magie volksgeloof. Binnen was binnen de muren van de stad, buiten was buiten de muren van de stad waar alles chaos was. Men geloofde dat daar weerwolven en tovenaars woonde. Daardoor waren vreemdelingen niet erg welkom in de stad. Door deze figuren belachelijk te maken met vaste avond kwamen mensen een beetje over hun angst heen.
3.2.2 Strijd tegen onzekerheid
Vastenavond kondigt ook het einde van de winter aan, dit was al een spannende periode ver voor het christendom, zouden de bomen weer gaan bloeien? Men probeerde de goden gunstig te stemmen voor deze wisseling van seizoenen, in de middeleeuwen voerde men toneelstukken op over de wisseling van de seizoenen, om zo hopelijk de lente binnen te halen. Zo vond ook de strijd tussen Vastenavond en het vasten plaats. De orde moest overwinnen.

§4 Het spel is dood. Leve het spel!
4.1 Regels en voorschriften.

In de loop van de vijftiende eeuw kwamen er steeds meer regels om de feesten binnen de perken te houden. Men trok zich schijnbaar niet veel aan van de vele regels. Er ontstond veel onduidelijkheid, wat mocht er wel en wat mocht er niet? Langzaam begonnen de rijken zich terug te trekken uit de feesten.
4.2 Van eenheid naar verschil.
Bijna alle feesten kregen minder subsidies. Doordat de elite beter onderwijs genoot begonnen ze zich superieur te voelen en wilden eigen feesten. Humanisme komt op onderwijs en carrière worden belangrijk voor de elite. Ook de geestelijke begonnen zich af te scheiden. Hun opleiding werd beter en de leer werd strenger  reactie op het ontstaan van protestantisme.  reformatie. De calvinisten moesten niks hebben van toneelspelen of ander openbaar vermaak.
In de loop van de 16e eeuw ontstaan nieuwe gedrag normen bij de elite: onderdrukking en beheersing van driften en emoties. Ze zette zich af tegen de volkse humor, fatsoen ontstaat. Er worden slaapkamers gemaakt en plassen en poepen op straat word verboden. Ook werden de gekken van straat gehaald en in dolhuizen opgeborgen. Er volgde straffen op geweld en scheldpartijen schandpaal en openbare boetedoening. Ook ontstond er politie. Heksen zijn een verzinsel van de elite in die tijd, de heksenjacht was voor hen een manier om het volksgeloof te overwinnen.
4.3 Het spel is dood.
Een theorie voor deze verandering is de renaissance en het humanisme. Een ander gaat uit van de economische macht van de kooplui. De kooplui hadden door hard werken economische zekerheid, zij waren niet afhankelijk van de natuur. Hierdoor waren ze anders dan de boeren. De patriciërs grijpen de macht en zorgen dat de volkscultuur voldoende onderdrukt wordt. Doordat de elite zich volledig terug trok uit de volkscultuur raakte deze in verval.
4.4 Leve het spel!
In Venetië is carnaval altijd blijven bestaan en in Nederland,België en Duitsland is het ook weer uit zijn as herrezen. Betekenis en functie zijn veranderd, zo vasten we geen van alle meer. Maar plezier blijft het belangrijkst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.