Het Cultuurstelsel 1830-1870
Toen de Nederlandse overheid Indonesië in 1798 van de VOC overnam, was het belangrijkste doel van de kolonie geld leveren aan Nederland. De kolonie bracht grote winsten voor de Nederlandse schatkist, maar om nog meer winst te halen uit de kolonie werd in 1830 het cultuurstelsel ingevoerd, door gouverneur-generaal Johannes van den Bosch.
Het cultuurstelsel hield in dat de bevolking 20% van hun grond moest bebouwen met voor producten voor de Nederlanders. Deze producten werden dan als belasting aan Nederland gegeven. Nederland verkocht deze producten in Europa en maakte daar veel winst mee. De producten waren onder meer koffie, thee, suiker en Indigo (een verfstof). De producten waren dus belasting. Als betaling voor het werk kregen de Indonesische boeren plantloon, een vergoeding die veel lager was dan normaal loon. Om te zorgen dat de boeren hard zouden werken, kregen de Nederlandse ambtenaren (residenten) en Indonesische vorsten (regenten) een deel van de opbrengst (cultuurprocenten).
Voor de Indonesische bevolking was het cultuurstelsel heel zwaar. Zij noemden het het "dwangstelsel". Voor Nederland was het cultuurstelsel heel positief. De aanleg van het Nederlandse spoorwegennet en de bouw van talloze bruggen werd door het cultuurstelsel bekostigd. Ook werden de Surinaamse slavenhouders ermee gecompenseerd voor de afschaffing van de slavernij in 1863. Ten slotte was het door het cultuurstelsel niet nodig om inkomstenbelasting te heffen.
Toch kwam er op den duur kritiek op het Cultuurstelsel. Deze kritiek kwam vooral van Nederlandse ondernemers die niet wilden dat alle winst naar de Nederlandse regering ging: ze wilden zelf ook bedrijven vestigen. In 1870 werd de Agrarische Wet en de Suikerwet ingevoerd. Daarmee eindigde het Cultuurstelsel. Door deze wetten konden particuliere bedrijven (dus van Nederlandse privé-personen) zich in Nederlands-Indië vestigen.
Nederlandse privé-bedrijven & Modern Imperialisme 1870-1900
Na de afschaffing van het cultuurstelsel kwam er meer ruimte voor Nederlandse bedrijven in Indonesië. Niet langer werd alles door de overheid geregeld. Door de opening van het Suez-kanaal, uitvindingen van telegraaf en de doorbraak van de stoomscheepvaart en (later) de uitvinding van vliegtuig en elektriciteit, werd het veel makkelijker om naar Indië te reizen. Veel Nederlanders kwamen daarom een bedrijf stichten in Indië. Op de nieuwe Nederlandse plantages werd koffie, thee en rubber verbouwd. Indonesische boeren werkten daar als landarbeiders. Ze werden echter heel slecht betaald. Op Sumatra was de situatie nog erger dan op Java. De werkers op de Sumatra-plantages (koelies) werden slecht behandeld. Ze werden afgeranseld en de plantagehouders lieten hun lang, zwaar werk doen.
Een tweede verandering in de periode 1870-1900 was het Modern Imperialisme. Het Modern Imperialisme is de periode van 1870 tot 1900 waarin Europese landen in hoog tempo nieuwe kolonies stichten en de binnenlanden veroveren van bestaande kolonies langs de kusten. Het Modern Imperialisme was vooral in Afrika, maar ook in Azië.
Voor Nederlands-Indië betekende het Modern Imperialisme, dat Nederland zich meer met de kolonie ging bemoeien. De redenen daarvoor waren dezelfde als voor andere landen. De belangrijkste reden was nationalisme: hoe groter je kolonie, hoe beter je was. Een andere belangrijke drijfveer was de angst voor buitenlandse inmenging. Nederland was bang, dat als het niet zelf de eilanden bezette, Engeland of Frankrijk dit zou doen. Ten slotte was de economie veranderd. De aardolie in de binnenlanden van bijvoorbeeld Borneo was nu erg belangrijk. Als je dat wilde oppompen, moest je natuurlijk wel zelf ter plaatse zijn.
Het Modern Imperialisme zorgde er dus voor dat Nederland vaker ingreep in gebieden die ver van Java lagen. Vroeger werd er alleen een kleine strafexpeditie gestuurd als een vorst niet wilde luisteren. Nu werd het gebied ook daadwerkelijk bezet. Een belangrijk voorbeeld is de Atjeh-oorlog. Door de opening van het Suez-kanaal werd de reis makkelijker en aantrekkelijker voor andere mogendheden. Een sterke uitbreiding van handelsverkeer en personenvervoer werd mogelijk Door de verlegging van de handelsroute ontstond er een politiek probleem. De route liep nu via Atjeh (noordpunt van Sumatra), dat piraterij bedreef. Nederland wilde de piraterij tegen gaan en Atjeh inlijven bij Indonesië om zo zijn machtspositie in Nederlands-Indië te verstevigen. Dat bleek lastig: de Atjeeërs voerden een guerilla-oorlog waarbij ze onverwacht vanuit de bossen aanvielen en dan weer snel verdwenen. Het KNIL (Koninklijk Nederland-Indisch Leger) had de grootste moeite om de oorlog te winnen: deze duurde van 1873 tot 1914 en kostte vele slachtoffers.
Ethische politiek 1900-1920
Met de term ethische politiek wordt bedoeld dat 1900 het Nederlandse koloniale beleid in Nederlands-Indië veranderde: het was voortaan de bedoeling dat we ‘iets terug zouden doen’ voor de Indiërs. Waar tot dan toe de economische uitbuiting van grondstoffen en mensen gebruikelijk was, werd nu het doel de koloniale bevolking voor te bereiden op politieke en economische zelfstandigheid. Dit werd vooral gedaan, omdat Nederlanders het gevoel kregen, dat er teveel van Indië geprofiteerd was: we hadden een "eereschuld" bij de Indiërs en verder een "zedelijke verplichting" de Indiërs op te voeden en op te leiden.
Deze ereschuld en zedelijke verplichting werden in de praktijk met name ingevuld door het financieren van volksonderwijs en ziekenhuizen, het helpen met het verbeteren van de landbouw (oa. irrigatie) en een beperkte mate van politieke inspraak voor de Indonesiërs.
Deze politiek leverde inderdaad een verbeterde infrastructuur en welvaart op, en ook (heel belangrijk) een grote verbetering van het onderwijs. Door dit onderwijs merkten Indonesiërs dat zij niet minder intelligent waren dan Nederlanders. Geleidelijk wilden zij daarom steeds meer meebeslissen en hetzelfde behandeld worden als de Nederlanders. Doordat Nederland bleef discrimineren (Indonesiërs mochten niet echt meebeslissen en de hoogste banen waren altijd voor de Nederlanders) het nationalisme: Indonesië wilde onafhankelijk worden. Een voorbeeld hiervan is de Volksraad die in 1916 opgericht werd. In dit Indonesisch parlement mochten de mensen in de kolonie meepraten over het bestuur van Indonesië. De meeste zetels waren echter voor in Indonesië wonende Nederlanders! Ook mocht de Volksraad alleen advies geven aan de gouverneur-generaal, en niet zelf wetten maken.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
dit is geweldig
4 jaar geleden
Antwoorden