Hoofdstuk 9, Edo-japan, de wereld van Shinto, Sjogoen en Samoerai (een westerse samenleving)

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 3827 woorden
  • 1 augustus 2007
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
22 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Hoofdstuk 9

Edo-Japan, de wereld van Shinto, Sjogoen en Samoerai (een westerse samenleving)

Orientatie:
Eind van de negentiende eeuw kwam er buitenlandse beinvloeding in Japan. Hiervoor leefde Japan in een zelfgekozen isolement. Van 1603 tot 1869 mochten buitenlanders Japan niet betreden. Dit isoleren gebeurde toen de rest van de wereld samenkwam wegens ontdekkingstochten en de Europese Expansie. De Japanse samenleving ontwikkelde zich volgens een eigen dynamiek, de Edo-periode. Edo was de naam voor wat Japan nu is, een bestuurscentrum.

1. Westerse versus niet-westerse geschiedenis
1.1 bekend is beschaafd, vreemd is onbeschaafd
Herodotus beschreef onbekende volken als “vreemd” (barbaars, wild). Zijn eigen cultuur noemde hij “civilite”, beschaving. Later herinnerde men Herodotus en werd de Europese cultuur als “beschaafd” gezien en alles wat anders was als “vreemd”. Dit was eeuwenlang de kern van de europacentrische waarneming. Eerst alleen culturen, later ook bij ontwikkeling dat de termen werden gebruikt (vissers -> landbouwers -> kooplieden). Deze moderniseringstheorie kwam van Adam Smith, de grondlegger van het liberalisme.
Eerst (18e eeuw) was er bewondering voor ‘niet-Westen’, later voor Europese arrogantie en superoriteit. Maar in de 19e eeuw werd de moderniseringstheorie vereenvoudigd. Onder invloed van de industriele revolutie bleven 2 fasen over: industriele en de pre-industriele. Industriele stond voor maatschappij vol veranderingen (eigen dynamiek), het bedrijverige Europa was model voor deze fase. De pre-industriele had Europa allang achter zich gelaten maar de niet-europese gebieden waren nog wel in deze fase. Er was geen geschiedenis in de ontwikkeling. En stilstand en stagnatie waren de kenmerken van deze fase. Oosters vs Westers, oosters was altijd negatief gezien (onveranderlijk, achterlijk, traditioneel)

1.2 Europa ontdekt de wereld, maar vindt geen geschiedenis
‘Europe and the people without history’, boek over Europese expansie vanaf 1500 dat veel aandacht gaf aan de niet-westerse volken. Ging over Europeanen die de wereld ontdekten en in bezit namen. De traditionele geschiedenisverhalen gingen over de veroveraars en hun schatten en de volkeren die overwonnen werden waren oninteressant en zonder geschiedenis. Pas als europeaan een voet op de bodem zette kreeg het land een geschiedenis. Maar voortaan dus ook boeken gericht op de niet-westerse volkeren, gericht op de geschiedenis. De europeanen bekeken met een gekleurde bril de nieuwe wereld maar veel aandacht voor de niet-westerse was er niet. (geen objectieve blik, door grote eigenwaan)

1.3 De geschiedenisschrijving van het niet-westen
Deze verhalen werden geschreven door Europese historici in westerse studeerkamers. Eerst over hoe Europeanen hun de ‘beschaving’ bijbrachten. Maar de knechten gingen zelf heft in handen nemen en eisten onafhankelijkheid. Westen vreesde voor primitieve on-beschaving en dat alles zou terugvallen zonder westerse hulp. De niet-westerse kregen deze onafhankelijkheid en pasten kaarten aan. Historicussen herschreven de geschiedenis, en de Europeanen hadden niet meer de hoofdrol in het verhaal.
De wereldgeschiedenis groeide en kreeg completere bredere inhoud. Werd het er eerlijker op?
Enerzijds, ja want de ‘knechten’ kregen nu kans om hun verhaal te doen en de vergeten verhalen kregen erkenning. En er ontstond meer aandacht voor ander soort geschiedenis, gericht op arbeiders, vrouwen, homo’s ipv rijke personen en politiek.
Anderszijds, nee want de waarheid werd geweld aangedaan. Er werd aangetoond dat een nieuwe leider voorbestemd was om de macht in een juist onafhankelijk geworden lang te verkrijgen. En de geschiedenis kon historische munitie aanleveren om actuele problemen te lijf te gaan (bewijzen voor precieze grenzen). De geschiedenis zorgen voor een legitimatie van de macht van de nieuwe leiders. Het westen was verdwenen als alles-bepalende factor in de geschiedenis.

2. De westerse hoofdstroom van de beschaving
2.1 Subjectieve geschiedenis
Europese ontdekkingsreizen waren breekpunt in de geschiedenis van de wereld. Er was een tijd voor en na de contacten tussen de westerse en niet-westerse wereld. De contacten veroorzaakten een nieuwe wereld. Geschiedenisschrijvers periodiseren omdat er teveel gebeurtenissen en tijd is in het verleden. Een historische periode is een tijd waarin gebeurtenissen plaatsvonden die met elkaar samenhangen. (wat er is gebeurd en beschrijving). Elke nieuwe periode word goed aangeduid. Maar deze periodeovergang werd niet beleefd door tijdgenoten, dit werd bedacht door historici achteraf. Met de bedoeling om de samenhang in de geschiedenis aan te geven. Maar wij zien de periodeovergangen vaak als historsiche gebeurtenissen en dat is fout. De periodisering is dus een onderdeel van het geschiedenis verhaal en niet van de geschiedenis als gebeurtenis.
De historicus deelt de perioden in in wat hij belangrijk vindt of bij elkaar hoort (verleden ordenen), hij presenteert de relevante zaken duidelijk. Goed mogelijk dat dus een tijdperk per periode een andere waardering kan krijgen zoals middeleeuwen. Maar het indelen van de geschiedenis kan ook gebeuren aan de hand van algemene ontwikkeling. Zoals de term ‘industriele revolutie’ is ontstaan (ook achteraf). Dit periodiseren en presenteren is dus subjectief, omdat het door een mens wordt gedaan. Men kan hierdoor het geschiedenisverhaal verwarren met het verleden wat echt gebeurd is. Doordat de schrijver belangrijke zaken op voorgrond zet en feiten ordent vanuit een bepaald denkbeeld. Bestaat er een kans dat de lezer dit denkbeeld als enige juist ziet en de “onbelangrijke zaken” niet meekrijgt.

2.2 De westerse hoofdstroom der beschaving overspoelt de wereld
De westerse hoofdstroom van de beschaving, vooral in schoolboeken. Deze hoofdstroom is gelijk aan de wereldgeschiedenis. Alleen de hoofdrolspeler (volk) en het middelpunt 476 jaar na christus veranderde. Maar een zaak bleef constant, de niet-westerse culturen speelden geen rol. Er werd alleen maar verteld hoe meer westers alles werd en hoe de beschaving bloeide en groeide. Dit werd meestal de grote lijn in zo’n boek omdat er niet meer feiten inkonden. Maar het gevaar was dat het eigene overgewaaardeerd werd en het vreemde ongewaardeerd.
Leidde tot: westerse superoriteitsgevoel zoals ‘zuiver ras’ of uitverkoren volk. (nog meer benkingen tegen de westerse hoofdstroom waren:)
Veel dingen werden weggelaten of kwamen minder naar voren door de westerse hoofdstroom. Er werd nooit verteld dat er bijdragen van buitenafkwam, altijd dat de westerse beschaving zichzelf voedde. Ook was er weinig aandacht voor andere beschavingsbronnen, zoals india en china ook een begintpunt werden als goede beschaving werd weggelaten.
Maar de grootste bedeking tegen de stroom is dat de niet-westerse culturen niet in hun volle recht werden gepresenteerd. Alleen als zij in aanraking kwamen met het westen kwamen ze in de geschiedenis voor. Dit was op drie manieren:
- Toen de cultuur ontdekt werd door de Europeanen (bv. Indianen in amerika in 1500)
- Als Europa door een niet-westerse cultuur werd bedreigd (islamieten vs europa)
- Als een cultuur een proces van modernisering (verwestering) inging (bv. Rusland)
Conclusie is dus dat de westerse hoofdstroom de indruk gaf dat niet-westerse culturen niet bestonden of niks waard waren. De hoofdstroom werd later een evolutietheorie, omdat het vertelde dat de hele wereld ooit zou verwesteren en alle volken de beschaving binnen zouden treden. (Gelijkenis tussen derde wereld problemen en waar Europa eeuwenlang mee worstelt)

2.3 Het eind van de geschiedenis?
Rond `989 stortte het communistische bolwerk in Oost-Europa en de Sovjet-unie ineen. Francis Fukuyama werd als medeverantwoordelijk gezien door zijn boek “The end of history” waarin hij verteld over het eind van de geschiedenis. Hij beweerde dat het einde van het communisme ook het einde betekende van de strijd tussen de ideologieen. De strijd communisme VS west kapitalisme vond hij de kern. Na de franse revolutie ontstonden er diverse politieke stromingen, die elkaars ideologie fel bestreden (liberalisme vs socialisme). Volgens Fukuyama was het westerse model: vrije markt, verzorginstaat, ruimte voor moderniseringen en techonologische vorderingen (democratie). Hier tegenover kwam het (sovjet-)communistische model. Maar mislukte, resultaat was onderdrukking en bureaucratie. Dit kwam volgens fukuyama door: het communisme beknotte de individuele vrijheid. In het westers model konden nieuwe talenten zich wel uiten en de beschaving hoger tillen, maar bij communistisch model niet.
Toen in 1989 de Koude Oorlog tussen deze 2 modellen, communisten failliet. Dus winst voor westerse model. De kenmerken van westerse model (modernisering, technologische ontwikkelingen, hoge welvaart) werden het doel, dat elk volk moest gaan navolgen. Eindpunt geschiedenis, want er kwamen geen nieuwe ideologieen meer volgens Fukuyama. Hiervoor kreeg hij veel kritiek, vooral van Von der Dunk (nederlander) die vond dat er nooit een eindpunt kon worden bereikt. Zijn ideeen betekende dat er altijd weer een nieuwe verstoring zou komen, en niet-westerse culturen tegen het westerse model zouden gaan strijden. Er zouden volgens hem dus nog meerdere modellen komen. (Steeds nieuw rustpunt in geschied.)

3. Japanse religie: van Natuur, Confucius, Boeddha en Christus
3.1 Het shintoisme
Japanners hebben ontzag voor natuur door aardbevingen en weinig woonruimte en zeeen die klimaat en contacten bevorderen. De natuur speelt een grote rol in de oudste vorm van geloof in japan: het Shintoisme. Het kan vertaald worden als de weg van de geesten. De geesten, de kami, zijn vele magische machten of geesten in de natuur (personen, plekken, voorwerpen). De kami konden aangeroepen worden om iemand bij te staan of om ze gunstig te stemmen door over, vroeger openbaar nu in tempel. Centraal staat in het Shintoisme de mens en de natuur, je moest het met respect behandelen en in gode harmonie ermee leven. Alles wat met natuurlijke zuiverheid en harmonie te maken had was goed. (Zie je terug in schepping Japan).

3.2 Japanse import: het confucianisme, boeddhisme en christendom
Naast Shintoisme kende Japan ook invloeden uit het confucianisme, boeddhisme en christendom. Deze hadden alle drie een invloed op de Japanse samenleving, en zijn nog steeds aanwezig in Japan

Confucianisme:
De taak van de mens volgens Confucius (6e tot 5e eeuw v.c) was zich aan te passen aan de ‘wil van de hemel’. De mens mocht geen eigen begeerten volgen (natuurrampen) en zou stabiel blijven en gelukkig en welvarend als je volgens de ‘hemelse wil’ leefde. Het ideaal was: de edele mens. Confucius zag zichzelf als voorbeeld hiervoor: respect, liefde voor familie, trouw aan de staat, hulp aan vreemdelingen (centrale waarden confucianisme).
Japanners bestudeerde Confucius teksten en leerden dat de regering van een persoon staat of valt met het zedelijk karakter van de heerser. Later conf. Belangrijke filosofie voor leiders.

Boeddhisme:
Ontstaan in India (6e tot 5e eeuw v.c), en Japan kwam er mee in contact door Chinese alfabet en literatuur. De kern van dit geloof is verbondenheid van de mens aan de cyclus van leven, dood en wedergeboorte. Kringloop van daden (uit begeerte) komen steeds terug, je karma. Als je zonder deze begeerte kon leven trad de verlichting in, het nirvana. Eerst geloofde alleen de Japanse elite in Boeddha later ook de armen en rest van het volk. Het boeddhisme vermengde zich met het Shintoisme en later bleek dat de Kami en de verlichte geesten van het boeddhisme veel op elkaar leken.

Christendom:
Christendom minder succes dan Boeddhisme in het begin. In het midden van de 16e eeuw kwamen missionarissen vanuit Portugal in Japan. Eerst bekeerde de elite zich weer en later de lagere standen. Het voordeel van Christendom was de handel met het Westen. Maar het nadeel was dat je bij het Christendom trouw moest zweren aan zijn vorst maar ook god, en je moest hiertussen kiezen. Eind 16e eeuw werd het Christendom dus afgeschaft door de leiders in japan. Omdat als een christen moest kiezen tussen trouw aan god of vorst, koos hij voor de god.

4. Japanse Politiek: goddelijke macht in menselijke gedaanten
4.1 Een goddelijke keizer
De eerste keizer van Japan was, Jimmu Tenno. Hij betrad de troon 660 v.c en was een afstammeling van de zonnegodin Amaterasu. Japan bestond toen uit kleine gemeenschappen. Een ervan, Jamato, werd geleid door een oedji (machthebber) die blijkbaar nageslacht was van Jimmu Tenno. Het lukte Jamato een andere oedji onder zijn gezag te plaatsten. Deze Jamato-dynastie ontwikkelde zich zo tot de centrale dynastie. Net als het boeddhisme kwamen ook andere chinese zaken Japan binnen. Zo werd het model (dat de keizer het centrale gezag had) in Japan overgenomen. Alleen bij Japan werd de keizer niet gezien als gegeven door god maar zag de keizer zelf als ‘god’. Zo iemand heette de Tenno, betekent de hemelse vorst.

4.2 Van wetteloosheid en rebellie tot sjogoen
Er was continu een strijd voor macht tussen de oedji en de keizer. Soms lukte het de oedji om de macht te krijgen, maar dit was dan altijd in de naam van de keizer. Bijvoorbeeld de Foedjiwara waren in 967-1068. Zij waren toen de machtigste familie en gebruikte hun positie om de keizer te laten doen wat zij wilden. Alles wat de keizer wilden beslissen vroeg hij toestemming voor aan de familie. Officieel was de keizer dus hoofd van de regering, maar eigenlijk oefenden de Foedjiwara’s alle macht uit. Maar zij grepen nooit in bij bescherming tegen bv rebellen, daar moest het plaatselijke bestuur zelf voor zorgen. Hiervoor kwamen toen de krijgsheren, gewapende groepen waar de keizer niks over te zeggen had,de helpers hievan waren de samoerai.
De verschillende legers bestreden elkaar aan de winnende familie was de Minamoto. Ook hun hadden feitelijke macht maar niet officieel. De leider van de Minamoto’s, Yoritomo liet zich eind 12e eeuw door de keizer benoemen tot Sjogoen (voor het leven en erferlijk). De Sjogoen gaf leiding aan de Bakoefoe. Dit wsa het bureau dat alle militaire zaken regelde. Zij verdeelde plichten en previleges, regelde promoties en beloningen en zorgde voor rechtspraak en wetgeving. Hun hielden dus de militairen in het gareel namens de regering. Doordat dit goed functioneerde kreeg de Sjogoen steeds meer macht. Vanaf de 12e eeuw kregen de militaire klasse dus de macht en moest tot de keizer en zijn hof in Kyoto op de achtergrond treden. De totale macht van de militairen kwam vanuit Edo (huidig Tokio) en beheersten zelfs al de cultuur en de economie. De bakoefoe werkte goed om Japan centraal te houden als er een zwakke keizer was (dus selectie was belangrijk). Pas nadat de sjogoen verzwakte door strijd met de mongolen was er weer kans voor een keizer om macht te veroveren

4.3 Van Mongolen, kamikaze en andere tegenwind
De japanse Samoerai versloeg de Mongolen die onder leiding waern van Djengis Khan. Maar zij wilden na overwinning een beloning, in de vorm van land. Maar er was geen land veroverd dus kon niet. De Samoerai verzette zich toen tegen de bakoefoe en de Sjogoen (die macht had door trouw in ruil voor beloning) zag zijn wereld instorten.
Begin 14e eeuw viel Japan uiteen in kleinere gebieden. De sterke edelen die hun leengoederen als onafhankelijke gebieden bestuurde, werden de nieuwe machthebbers. De heer van zo’n gebied heet Daimio. De eenheid van het Japan was dus weer verdwenen.
Halverwege 16e eeuw kwamen Katholieke Portugezen die het christelijk geloof introduceerde en hieermee een groot aantal Japanners bekeerde. Ook zorgden zij voor nieuwe handel. Maar in de loop van de 17e eeuw werd katholicisme afgeschaft. Omdat ze bang waren voor:
- dat de katholieken het gezag van de bakoefoe zou afwijzen omdat God het hoogste gezag had
- dat het christendom een mogelijk bindmiddel zou zijn voor vijandige daimio
- een economische invasie van Europese mogendheden

4.4 De eenmakers van Japan
Na 1500 wisten enkele daimio goede uitvalsbasissen te creeeren om de eenheid van Japan te herstellen.
1. Oda Noboenga (1534-1582). Schakelde andere daimio’s uit doordat hij vele provincie’s veroverde met zijn net geimporteerde musket. (vermoord)
2. Tojotomi Hidejosji (1542-1598). Hij voegde alle delen van het land samen door de scheiding van samoerai en de boeren. In de oorlog gebeurde het dus vaak dat de samoerai zelf ging vechten tegen de leiders en zichzelf daimio maakte. (Zo was hidejosji zelf ook hogerop geklommen). Om dit te voorkomen verwijderde hij de samoerai uit de maatschappij. Dorpen ontwapend en militairen moesten in aparte vestingssteden wonen onder direct gezag van hun daimio. (overleden)
3. Tokoegawa Iejasoe (1542-1616) schakelde de andere daimio uit voor opvolging. Hij kreeg macht in handen omdat zijn leger in 1600 won in de slag van Sekigahara. Er kwam een nieuw bakoefoe en Tokoegawa werd Sjogoen. Hij trad af in 1605 en 15 generaties lang werden de zonen van Tokoegawa’s generatie de nieuwe opvolgers (tot 1867 Tokoegawa-dynastie). Een periode van vrede en stabiliteit -> eenheid gevestigd.

5. De Japanse samenleving: samoerai, boeren, stedenlingen en buitenlui
5.1 Een starre standenmaatschappij
5.1.1 de eerste stand
De bakoefoe deelde de samenleving in vier standen in, die werden bepaald door je geboorte. De bovenste stand was de Samoerai, maar ook artsen, geleerden, millitaire en ambtenaren hoorden hierbij. Er was verschil in hoog naar laag en de hoge hadden meer privileges en de lagere moesten knielen naar de hogeren.

5.1.2 De boerenstand
De boeren waren de 2e stand, 80% bevolking ervan had laag aanzien en mochten geen ander beroep kiezen. De boeren hadden een dienende taak, zoals voor voedsel zorgen. Boerenopstanden braken regelmatig uit omdat er steeds meer belasting en meer klusjes van ze werd gevraagd. Hierdoor konden ze zelf nog maar net in leven blijven. Deze opstanden waren NIET tegen het stelsel zelf, maar tegen de uitwassen ervan. De belasting werd bepaald per dorp, en onderling werd bepaald wie wat inleverde. Deze belasting liep op als de heersers in financiele problemen kwamen. Betaalde je geen belasting werden je spullen ingenomen of moest je je vrouw/kind verkopen.
Door heersers werd voorgeschreven wat boeren moesten oogsten en hoe, natte rijstbouw was verplicht. Ze hadden nauwelijks vrije tijd en mochten weinig voedsel nuttigen (geen luxe -> gierst ipv rijst). Als een boer de voorschriften van het eten en kleding niet volgde waren er forse straffen.
Er waren wel ook boeren die het goed hadden en zelfs mensen in dienst konden betalen om hun eigen land te bewerken. Ze hadden zelfs een stem in het dorpsbestuur, en kregen voorrang bij gebruik van gronden, bossen en wateren. Doordat buiten de belasting en andere hoofdzaken het dorp zelf veel mocht regelen hadden de rijke boeren hier dus veel macht over.

5.1.3 Derde en vierde stand
Dit waren de handelaren en de ambachtslieden, zij leefde in de steden. Hun lot was beter dan bij de boeren omdat hun bezigheden zelf geld opleverden en hoop voor toekomst. Maar er werd wel op hun neergekeken omdat ze nooit iets zouden bereiken. De handel profiteerde door:
- De rust die het bakoefoe in Japan bracht
- Doordat de bevolking in de 17e en 18e eeuw toenam (+8 miljoen mensen)
- Steeds meer mensen kwamen in de omgeving van steden te wonen
- Steden kregen goede verbindingen met elkaar
De steden ontwikkelde zich om een kasteel. Edo groeide als bestuurscentrum met 1 miljoen mensen en Kyoto en Osaka waren de andere grote steden.
Stedelingen wilden vooral luxe producten (rijst). Dit kwam goed uit voor de aanbieders van rijst want rijst was hun voornaamste opbrengst van de belastingen. De daimio’s gebruikte hiervoor handelaren omdat:
- Daimio’s zelf niet wensten te handelen
- Handelaren kenden de contacten
- Kenden de markt
- Wisten wanneer de prijzen stegen
Later gebruikte ze handelaren ook voor leningen. Er kwam tweedeling (eigenaars en huurders). Huizenbezitters kregen het hoogste aanzien, bezit en rijkdom waren dus in de steden van groot belang. De rijken mochten net als in een dorp een bijdrage leveren aan het stadsbestuur. In elke stad was er een wijkindeling op beroep en waren er gilde’s. Deze letten erop of de onderlinge concurentie niet te groot werd en schreven organisaties voor. De stad voelde dus beter aan en er was meer ruimte, bovendien waren er zelfs bioscopen en theaters.

5.1.4 Een strakke hierarchie
Het was verboden een beroep uit te oefenen uit een andere stand. En je mocht alleen trouwen binnen dezelfde stand. Er waren wel mensen die buiten de standen vielen: paria’s, eta en hinin. Zij waren de verschoppelingen van het volk en hadden bijna geen rechten.
De japanse samenleving had een hierarchische structuur: de bovenste groep legde zijn wil op aan de onderste lagen (ook prive-> ouderdom/geslacht). Er was dus veel ongelijkheid, vooral de rechtspraak maakte dit duidelijk. Hogere mochten recht spreken over lagere en hier mocht nooit wat tegen worden ingebracht anders waren er straffen zoals: verbanning, huisarrest,boetes en marteling. Maar voor een straf moest de beschuldigde altijd bekennen.
Het doel van de bakoefoe met de 4 standen was om van Japan een zelfvoorzienende maatschappij te maken. Doordat veel mensen in de stad gingen wonen kregen ambachtslieden en handelaren een onmisbare functie, omdat de stedelingen afhankelijk waren van hun producten/voedsel. Zij kregen toen veel economische macht omdat de politieke machthebbers door hun dure huizen niet meer rond konden komen. Zij gingen dan lenen bij handelaren, zo kregen de handelaren langzaam de financiele macht over de landbouw.

5.2 Een stevige greep op de samenleving
Het bestuur van Japan werd opgezet door de bakoefoe. 1/3 van het land stond direct onder het bestuur van de bakoefoe en de leenheren van de sjogoen. 2/3 kende een daimio als beheerder, zij hadden eigen domeinen (de han) en kastelen. De samoerai waren in dienst bij de daimio’s als leenmannen (bestuurden de han/domeinen). De sjogoen liet het bestuur en registratie van een land over aan de daimio. Net als bij de Tokogawa-sjogoen werden dus de daimio’s zelf benoemd, zodat de sjogoen wist dat hij ze kon vertrouwen. Toen hadden de daimio’s trouw getoond door te vechten in de slag van Sekigahara (beloning -> daimiostatus).
Het bakoefoe had twee middelen om vanuit Edo het land in zijn greep te houden.
1. Sankin kotai, de verplichting voor de daimio dat hij een halfjaar in de hoofdstad moest doorbrengen en een even lange tijd op zijn leengoed. Dit koste veel geld dus moest de daimio op hun domeinen veel produceren om in leven te blijven (‘gijzeling’). (Vaak leningen bij nieuwe rijken uit steden)
2. Dienstplicht, hield in dat de daimio in het leger mee moest strijden, en moest voldoen aan de militaire heffing. Zoals wapens bij oorlog en bouwheffing bij vrede, hiermee werd meteen de nieuwe paleizen, wegen en havens gebouwd.

Sjogoen:
Het hof bestond uit de keizer, zijn echtgenote, hun kinderen en de hofadelen (groep van ong. 140 families). De keizer had een schaduwbestaan omdat sinds de 14e eeuw zij weinig invloed hadden, maar meer symbolische macht. Niemand schaffte keizer af maar bakoefoe kwam in 1615 met het ‘Verordening voor het Hof en de Hofadel’. Hierin stonden regels aan het keizerlijke hof. Zoals: de keizer bemoeit zich niet met de politieke beslissingen en besteed zijn tijd alleen in poezie, wetenschap en geloof. De bakoefoe had zo alle politieke macht.
De bakoefoe regelde ook inhoudelijk en organisatorisch de geloofszaken, dit zorgde dus niet alleen voor de keizer maar ook voor omstanders voor “moeilijkheden”. Alleen het christendom hield zich niet aan de bakoefoe regels, vandaar dat het afgeschaft werd.

5.3 Een versteende samenleving brokkelt af
Rond 1700 was het bedrag dat de daimio geleend had veel te groot. Hierdoor hielp de bovenste stand (politieke macht) de onderste stand (economische macht) te vergroten. Het mislukte hierdoor om de samenleving in vier standen te laten houden. Steeds meer samoerai en militairen die eigen onderneming of handel begonnen.
De economische macht probeerde toen het Japanse politieke stelsel aan te passen omdat ze ontevreden waren. Boeren over belasting en Intellectuelen boos over de macht van sjogoen. Maar toen kwamen de Amerikanen binnenvallen en in 1854 werd een verdrag tussen Japan en westerse landen over de handel. Deze onrust veroorzaakte openlijke kritiek tegenover de sjogoen (versterkte de onvrede). In 1868 lukte het zelfs een paaar daimio en samoerai’s om de keizer het sjoegonaat af te schaffen. Japan’s isolement was ten einde, open vooor westen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.