Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 8

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3347 woorden
  • 19 februari 2010
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 8. Duitsland 1870- nu

In 1871 kwam de Duitse eenheid tot stand. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) ontstond het Duitse keizerrijk met Wilhelm II als keizer.
Duitsland was daarna verdeeld in 397 kiesdistricten die elk met algemeen kiesrecht voor mannen een afgevaardigde voor de Rijksdag kozen. De Rijksdag mocht de begroting, belastingmaatregelen en wetten goed- of afkeuren.
De keizer had grote macht. Hij benoemde de Rijkskanselier. De Rijkskanselier benoemde de minister. De Rijksdag had geen enkele zeggenschap over de benoeming van de Rijkskanselier en zijn ministers. De Rijksdag mocht hen niet ter verantwoording roepen of hen tot aftreden dwingen. De Rijksdag kon zowel door de Rijkskanselier als door de Bondsraad ontbonden worden.
Het Duitse rijk bestond uit 25 deelstaten. De regeringen van die deelstaten hadden veel bevoegdheden voor zichzelf behouden, bijv. op het gebied van onderwijs. Afgevaardigden van de deelstaten vormden in Berlijn samen de Bondsraad. Deze had het recht de begroting, wetten en verdragen met andere landen goed of af te keuren.

Gelaagdheid:
- Adel, officieren en hoge ambtenaren ; Zij beheersten de openbare mening. De adel ontleende aanzien en rijkdom aan grootgrondbezit. Hoge officieren genoten nog meer prestige, maar die waren meestal ook van adel.
- Grote fabrikanten en bankiers ; De sterke groei van de industrie had de opkomst van een groep grote fabrikanten en bankiers met zich meegebracht. Zij zaten in de hoogste kringen en raakten door huwelijken met adel en officieren verbonden. Deze hadden minder aanzien dan de normale adel.
- Werknemers in de dienstensector, lagere ambtenaren, kleine ondernemers, chefs van afdelingen van grote ondernemingen ; Deze groep genoot niet veel aanzien, voelde zich bekneld tussen de lagen boven en beneden haar en keek vooral naar boven
- Boeren, arbeiders in de landbouw en de industrie, lagere ambtenaren ; Deze groepen stonden onderaan de samenleving. Veel boeren waren trouw aan de overheid en hun religie. Van de toenemende welvaart merkten deze groepen maar weinig in eigen kring.
De belangrijkste politieke stromingen waren:
- De conservatieven en nationaal-liberaren, met vooral aanhang onder de hogere lagen van de bevolking;
- Het Centrum, vooral aanhang onder de katholieke bevolking, tot 1912 de grootste partij in de Rijksdag
- De socialisten, met vooral aanhang onder industrie-arbeiders; vielen in 1917 uiteen in socialisten en communisten.

Tijdens de val van het keizerrijk in november 1918 ontstond een machtsstrijd tussen de twee sterkste politieke partijen op dat moment: de socialisten en de communisten. De socialistische Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) wilde een parlementaire democratie waarin plaats was voor verschillende politieke partijen. De Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) wilde het parlement en de politieke partijen afschaffen en vervangen door ‘raden’, bestaande uit vertegenwoordigers van arbeiders en soldaten.
Anders dan in Rusland wisten de socialisten te winnen. De eerste maanden van 1919 waren beslissend. De communisten kwamen in Berlijn in opstand tegen de regering, die geleid word door socialisten. Met behulp van het leger wist de regering de opstand te onderdrukken. Vanaf dat moment stonden socialisten en communisten in Duitsland als onverzoenlijke vijanden tegen over elkaar.

In januari 1919 werd een nieuw parlement gekozen. De afgevaardigden kwamen niet in het onrustige Berlijn bijeen, maar in de provinciestad Weimar; vandaar de naam Republiek van Weimar.

Voor het goed functioneren van een parlementaire democratie is het nodig, dat minstens het merendeel van de bevolking in de parlementaire democratie gelooft en bereid is eraan mee te werken. In de Republiek van Weimar was dat niet het geval.
Hoewel de communistische revolutie was mislukt, bleef de KPD een grote partij, na de Franse communistische partij de sterkste communistische partij van Europa. De KPD hoopte op betere tijden. In afwachting daarvan gingen de communisten deelnemen aan de verkiezingen. Zij bleven de parlementaire democratie vijandig gezind. Maar het parlement zagen zij wel als een goed middel om propaganda te maken voor hun standpunt.
De Duitse nationalisten en conservatieven verlangden naar herstel van een autoritaire staat zoals het keizerrijk. In zo’n staat verwachtten zij meer invloed te behouden dan in een democratie. Ook vonden zij dat de oorlog was verloren, doordat de socialisten het keizerrijk ten val hadden gebracht en vrede hadden gesloten, terwijl het leger nog in staat was verder te strijden ( Dolkstootlegende). Ook verweten zij de socialisten en voor Duitsland zo nadelige Vrede van Versailles. Nationalisten en conservatieven hadden bovendien een grote afkeer van en angst voor het communisme. Dat werd volgens hen niet goed bestreden dor de regering van de Republiek van Weimar. Daarin zaten socialisten die ze ook niet vertrouwden. In de andere West-Europese landen stonden de nationalisten en conservatieven lang niet zo vijandig tegenover de democratie; de Engelse Conservative Party was er zelfs een voorstander van.
Na de Eerste Wereldoorlog keerden miljoenen soldaten terug naar huis. Velen vonden geen baan. Hadden zij daarvoor hun leven in de waagschaal gelegd? Zij gaven de parlementaire democratie en haar vertegenwoordigers de schuld van alles wat naar hun mening verkeerd was. Sommigen sloten zich aan bij conservatieve groepen, anderen bij communistische. Weer anderen begonnen met een nieuwe partij met als leer het fascisme. Al die groepen waren de parlementaire democratie zat.
In een parlementaire democratie wordt de regering meestal samengesteld uit vertegenwoordigers van partijen die samen een meerderheid in het parlement hebben. Zo kwam de Coalitie van Weimar tot stand: SPD, Deutsche Demokratische Partei (DDP, de partij van de vooruitstrevende liberalen) en de Centrumpartij (partij van de katholieken). Deze coalitie zou ook in de toekomst de ruggengraat van de Republiek blijven vormen.
De DDP verloor viel zetels in de jaren ’20. Zo had de Republiek nog maar twee steunpilaren over: de socialisten en de katholieken. Het vertrouwen tussen die twee partijen was echter niet groot. De socialisten wantrouwden de macht van de geestelijkheid. En de katholieken bleven de socialisten nog altijd zien als mensen die het christendom bedreigden.
Omstreeks 1925 was Duitsland de economische moeilijkheden te boven gekomen. Maar enkele jaren later kwam al weer een einde aan de economische opbloei.
Crisis
In oktober 1929 daalden de prijzen van de aandelen op de beurs van New York (Wall Street) plotseling zeer sterk. Een economische crisis was het gevolg: talloze faillissementen van banken en bedrijven, sterke daling van de productie en van de handel en vooral grote werkloosheid.
De crisis sloeg over naar Europa en de rest van de wereld die nauwe economische banden met de VS hadden. De crisis bleef jaren voortduren. De Amerikaanse president Roosevelt besteed de crisis met zijn New Deal: afspraken maken met banken en bedrijven, grote werkgelegenheidsprojecten opzetten.

In Nederland greep de overheid nog meer in het economisch leven in. De vrijhandel werd losgelaten. Om de Nederlandse producten tegen buitenlandse concurrentie te beschermen werden op steeds meer producten invoerrechten geheven of werd de invoer geheel verboden. De landbouw werd financieel ondersteund, maar de teelt van gesubsidieerde producten werd beperkt.
Als gevolg van de economische crisis ging de regering van de VS Amerikaanse leningen aan Europese landen terugvragen. Vooral veel Duitse bedrijven hadden dankzij dat geld sterk kunnen uitbreiden. Ze hadden de leningen echter nog steeds nodig. Veel bedrijven gingen failliet toen er niet meer geleend mocht worden. Een deel van de arbeiders werden ontslaan. Vanaf 1930 groeide het aantal werklozen sterk.
De coalitieregering van democratische partijen viel in 1930 uiteen door meningsverschillen over de werkloosheidsuitkeringen. Rijkskanselier Brüning slaagde er niet in de Rijksdag een meerderheid voor een nieuwe regering te vinden. Brüning na een toevlucht tot artikel 48 van de grondwet. In dat artikel was bepaald dat het kabinet bij een noodtoestand kon regeren met noodverordeningen, getekend door de rijkspresident. De macht lag toen in de hand van de rijkskanselier, samen met de president.
De partijen die de Republiek van Weimar altijd hadden gesteund, slaagden er in deze jaren niet in een oplossing te bedenken voor de economische problemen. De staat moest voor de werklozen zorgen, want dit konden de partijen niet zelf. Dit bleek een gunstige uitwerking te hebben voor de fascistische NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei) en haar Führer Adolf Hitler. Die partij (aanhangers: nazi’s) bood een duidelijk alternatief voor de parlementaire democratie.
Het fascisme is een totalitaire ideologie (een duidelijk omschreven wereldbeschouwing die betrekking heeft op alle aspecten van de maatschappij).
- Het fascisme is negatief ; er word veel aandacht besteed aan zaken waar men tegen is. Tegen de parlementaire democratie, tegen persoonlijke vrijheid, dus tegen liberalisme en kapitalisme.
- Het belang van eigen groep wordt vooropgesteld .
- Het fascisme is ultra-nationalistisch; Hier gaat het niet alleen om trots op het eigen vaderland, fascisten vinden ook dat hun staat de beste in de wereld is en het recht heeft om andere volken te overheersen.
- Het fascisme wil een corporatieve staat ; De maatschappij moet worden georganiseerd in beroepsgroepen (corporaties). Zo word concurrentie voorkomen.
- De mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten leiden ; de ‘hogeren’ moeten in één politieke partij zitten om leiding te geven.
- Aan het hoofd staat één leider ; Hitler wilde gaan leiden.

- De fascistische partij beheerst alle uitingen van cultuur in de staat ; Ze waren voorstanders van totalitair bewind. De staat moest alle uitingen van cultuur in de staat beheersen en zeggen wat goed en wat slecht is. Sommigen gingen daarbij verder dan anderen.
- Het verstand is als basis voor het handelen minder geschikt dan het gevoel ; Hitler zei over intellectuelen; “ze zijn als bouwstenen voor een volksgemeenschap geheel waardeloos, zij zijn niet standvastig in ogenblikken van nood en gevaar.”
- Het fascisme verheerlijkt de daad ; Vooral de daden waarbij kracht en geweld gebruikt worden, staan hoog aangeschreven. Hitler : “In eeuwige strijd is de mensheid groot geworden, in eeuwige vrede gaat zij ten gronde.”
- Vrouwen moeten veel kinderen voortbrengen en voor hun gezin zorgen ; Ieder kind dat een vrouw ter wereld zou brengen, kan straks ook meevechten (vond Hitler).
De rassenleer: Er waren 3 soorten rassen:
- Één hoogwaardig ras :
Tot het ‘Arische’ ras, behoorden de blanken volken van Europa. Het Duitse volk was het belangrijkste; alleen het Arische ras was in staat de mensheid vooruit te helpen.
- Minderwaardige rassen :
De Slaven in Oost-Europa en de gekleurde bevolking in de niet-westerse wereld waren minderwaardige volken dienstaar aan de hoogwaardige volken.
- Verderfelijke rassen:
Zigeuners en Joden. Werden ‘parasietenrassen’ genoemd. Jodenhaat: antisemitisme, joden werden zondebokken.

Grenzen van staten worden door mensen geschapen en door mensen veranderd. Hitlers 1e doel was om alle Duitsers in één staat te verenigen. Zijn 2e doel omschreef hij als het veroveren van leefruimte voor het Germaanse ras, in het bijzonder voor het Duitse volk. In het belang van het Duitse volk zouden de Duitsers nieuw grondgebied moeten veroveren. Hitler kreeg Rusland op het oog.

Rijkspresident Von Hindenburg, ontsloeg Brüning als Rijkskanselier en verving hem door de conservatief Von Papen. Deze liet kort daarop nieuwe verkiezingen houden (juli 1932). De NSDAP behaalde 37% van de zetels en werd daarmee de grootste partij in de Rijksdag. Hitler eiste toen het rijkskanselierschap voor zich op.

Von Papen en Von Hindenburg vonden dit te ver gaan, toen weer geen kabinet met een parlementaire meerderheid kon worden gevormd, tot nieuwe verkiezingen. De uitslag veranderde echter weinig aan de situatie, al liep het aantal stemmen voor de NSDAP wat terug. Von Papen stelde toen een kabinet voor, waarin Hitler Rijkskanselier zou worden, hijzelf als vice-kanselier, maar waarin de conservatieven de meerderheid zouden hebben. Op 30 januari 1933 benoemde president Von Hindenburg zo’n kabinet met Hitler als Rijkskanselier. Het kabinet-Hitler leek een gewoon coalitiekabinet zoals er al zoveel geweest waren. Behalve Hitler zaten er slechts twee nationaal-socialisten in. Één van hen was Hermann Göring. De andere zeven ministers waren partijloze conservatiefen of hoorden tot de Deutsch-Nationale Volkspartei.
Hitler had andere plannen. Op 1 februari ontbond hij de Rijksdag en schreef met toestemming van Von Hindenburg nieuwe verkiezingen uit. Hitler verwachtte met zijn partij de absolute meerderheid te halen. Daarvoor moest vooral terreur van de NSDAP zorgen. Dat was de bruin geüniformeerde SA (Sturm Abteilung), die de steun van de regering kreeg. De kiezers zouden het als gevolg van de terreur wel uit hun hoofd laten socialistisch of communistisch te stemmen. Op de avond van 27 februari 1933 stond plotseling het gebouw van de Rijksdag in brand. Communistische partijen kregen hiervan de schuld. Er kwam een actie tegen communisten, die werd goedgekeurd. Politie mocht zomaar arresteren.
Op 5 maart 1933 werd een nieuwe Rijksdag gekozen. De NSDAP haalde 44%, de DNVP 8% van de zetels. Hitler wilde niet afhankelijk zijn van de DNVP. Daarom besloot hij zich door de Rijksdag te laten machtigen alleen verder te regeren. Een wet moest zowel de Rijksdag als de grondwet buiten spel zetten. De Machtigingswet telde vijf artikelen. De twee belangrijkste:
1. Wetten kunnen behalve op in de grondwet beschreven wijze ook door de regering worden uitgevaardigd.
2. Door de regering uitgevaardigde wetten kunnen van de grondwet afwijken.
Als de Rijksdag deze wet zou aanvaarden, zou de democratie ook op papier niet meer bestaan. De SPD was tegen. De Centrumpartij aarzelde, vroeg garanties voor de vrijheid van de Kerk en van de rechtspraak. Die garanties werden wel door de NSDAP beloofd, maar de toezegging daarvan zwart op wit bleef uit. De Centrumpartij stemde toch vóór omdat de nood waarin Duitsland verkeerde, om daden vroeg.
De nazi’s schakelden vervolgens alle mogelijke bronnen voor georganiseerd verzet uit:
- De vakbonden: Deze hadden zich niet verzet tegen de machtsovername van de nationaal-socialisten. Staking was niet gebruikt. Toch werden alle vakbonden opgeheven en vervangen door één nationaal-socialistische organisatie: het Deutsche Arbeitsfront (DAF).
- De overige politieke partijen: De nazi’s wilde één politieke partij in het land: NSDAP. KPD en SPD werden verboden en hun leiders werden gearresteerd. De andere partijen moesten ‘vrijwillig’ opheffen. In juli 1933 was Duitsland officieel een éénpartijstaat geworden.
- Een deel van de SA: socialisme werd ernstiger genomen dan de leiders van de partij. Hitler was bang dat de SA en haar leider een nieuwe revolutie zouden beginnen. Hij besloot met geweld in te grijpen. De SS hielp daarbij. In de Nacht van de lange messen werden hogere SA mannen vermoord. Hitler liet in dezelfde nacht andere (mogelijke) tegenstanders vermoorden.

- President Von Hindenburg: De president overleed kort daarop. Hitler nam hem over en werd Leider van het Duitse Rijk.
- Het leger: Het leger liet Hitler een eed van trouw aan hem persoonlijk als staatshoofd en opperbevelhebber afleggen.
- De Kerken: Hij probeerde hen tot bondgenoten te maken.
De nationaal-socialisten hadden nu alle macht in handen. Zij noemden hun Duitsland het Derde Rijk.

Nazificatie betekent het organiseren van de samenleving volgens de leer van de nazi’s.
Het partijprogramma van de NSDAP bevatte enkele socialistische verlangens zoals nationalisatie van grote bedrijven. Hitler vond echter andere plannen belangrijker. De industriëlen mochten winst blijven maken, maar moesten zich bij de leiding van de NSDAP neerleggen. De staat werd de voornaamste opdrachtgever van de industrie, vooral de oorlogsindustrie.
De boeren stonden bij de nazi’s hoog aangeschreven. Op het platteland was het ras het zuiverst gebleven. In de propaganda van de nazi’s werden de boeren dan ook buitensporig verheerlijkt. Boeren moesten zich ook aan de leiding van de nazi’s onderwerpen. De landbouw werd in dienst gesteld van de voorbereiding op de oorlog.

De nazi’s maakten veel werk van de verheerlijking van de vrouw als moeder. Het krijgen van kinderen werd aangemoedigd. Tegelijk werden vrouwen in het werk gediscrimineerd. Alle getrouwde vrouwen werden geschrapt van de lijst van werklozen. Alle getrouwde vrouwen met een baan kregen ontslag. In het bedrijfsleven en in de vrije beroepen werd het aantal vrouwen sterk beperkt. Meisjes mochten slechts 10% van het aantal studenten vormen.
In de oorlogsjaren hadden de nazi’s de vrouwen echter nodig ter vervanging van mannen die naar het front waren. In die jaren werkten meer vrouwen dan ooit tevoren.

De school moest de jeugd in nieuwe leerboeken opvoeden in de geest van de nazi’s : strijdbaar, nationalistisch en rassenbewust. Onder de leraren werden Joden, communisten, socialisten en pacifisten ontslagen.
Alle jeugdverenigingen werden opgeheven. De Hitlerjugend kwam. De meisjesafdeling hiervan was Bund deutscher Mädel. De grote meerderheid van de jongeren werd vrijwillig lid van deze vereniging. In 1936 werd het lidmaatschap verplicht voor alle jongeren van 10 tot 18 jaar.
Hierna kwam de Rijksarbeidsdienst : alle achttienjarigen moesten een half jaar ‘arbeidsdienstplicht’ vervullen. Er werden werkkampen opgericht. Het werk was hulp aan boeren bieden, graven of het aanleggen van autosnelwegen.

In maart 1933 werd een nieuw ministerie opgericht: het ministerie voor volksvoorlichting en propaganda. Dat kreeg de leiding over pers, radio en film. Joseph Goebbels, de propagandaleider van de NSDAP, werd de nieuwe minister. In documentaires en speelfilms werd op een geraffineerde manier het nationaal-socialisme verbreid.
De radio boeide de meeste mensen meer dan de pers en het was ook gemakkelijker te beheersen. Nog niet iedereen had een radio. Daar bracht Goebbels verandering in. Hij liet goedkope radiotoestellen ontwerpen. In bedrijven, openbare gebouwen en cafés waren bovendien radio’s geïnstalleerd. Tijdens het werk was men verplicht om naar bepaalde uitzendingen te luisteren. Goebbels stelde een Rijkscultuurkamer in, waarvan iedereen die actief was op het gebied van publiciteit of kunst, lid moest worden. Joden mochten geen lid worden.

De Nazi’s wilden door terreur twee doelstellingen bereiken : gevaarlijke tegenstanders direct uitschakelen en weifelaars en toekomstige tegenstanders zodanig schrik aanjagen dat ze niet aan verzet tegen nazi-maatregelen zouden durven denken. Het eerste doel hebben zij zeker bereikt en bij het tweede doel heeft ook bij veel Duitsers succes gehad.

SS : Schutz-Staffel
De SS werd opgericht ter bescherming van de leiders van de NSDAP. De SS werd uitgebreid en kreeg meer taken: bescherming van de nationaal-socialistische staat door het uitschakelen van tegenstanders.
Wie tot de SS wilde toetreden, moest tot het Arische ras behoren. De beste Duitsers waren nazi’s en de beste nazi’s waren de SS’ers.
Om nog meer macht te vergaren bouwde de SS in de laatste jaren voor de oorlog een eigen troepenmacht op : de Waffen-SS. Deze werd als een elite beschouwd en uitgerust met de modernste wapens.
De oprichting van concentratiekampen was niet van tevoren gepland. Na de Rijksdagbrand werden er veel communisten opgepakt, maar de gevangenissen waren te klein, dus werden de communisten naar afgelegen streken gebracht. Daar moesten de gevangenen zelf houten barakken bouwen, omgeven met prikkeldraad en wachttorens. De concentratiekampen kwamen in 1934 in de hand van de SS.


De Rassenpolitiek was voor de oorlog vooral gericht op de Joden. De Joden werden geterroriseerd. Het doel daarvan was om de Joden te laten emigreren. Weinig landen wilden de Joden.
In april 1933 begonnen nazi’s hun anti-semitische ideeën waar te maken:
- April 1933; boycot van Joodse winkels afgekondigd. Joden die werk hadden werden ontslagen.
- 1935; Joden werd verboden te trouwen met Duitsers.
- 1938; Openbare voorzieningen (zwembaden, scholen e.d.) werden voor Joden verboden verklaard.
Joden die zich hiertegen verzetten, moesten naar concentratiekampen. Veel Joden werden het slachtoffer van straatterreur.
Na het uitbreken van de oorlog richtte de rassenpolitiek zich ook tegen de Joden in de bezette gebieden. De Endlösing was om in opdracht van Hitler in de veroverde Russische gebieden alle communisten, zigeuners en Joden dood te schieten.
Er kwamen verschillende soorten kampen :
- Kampen met als doel zoveel mogelijk Joden en zigeuners te vermoorden door hen de gaskamer in te sturen
- Kampen die zowel vernietigingskamp als werkkamp waren.
- Kampen die tot doel hadden gevangenen te laten werken tot ze er dood bij neer vielen
- Kampen waarin krijgsgevangenen weren ondergebracht.
Ruim 6 miljoen Joden zijn vermoord.

Verzet tegen het Hitler-regime was erg moeilijk:
- Overal in Duitsland hielden gewone leden van de NSDAP en leden van de SA & SS de bevolking in de gaten

- Een zeer groot deel van de bevolking stond achter Hitler, waardoor de kans op verraad ook door niet-nazi’s groot was
- In de oorlog zagen de meeste Duitsers die niet of niet meer in het nationaal-socialisme geloofden, verzet tegen Hitler toch als landverraad.

De mensen die door de politie gezocht werden, konden onderduiken, en er werden toch anti-Hitlerpamfletten verspreid. Dit had weinig zin.
Kerken kregen na een tijd ook door dat het weinig zin had om zich te verzetten. De dominees die verder gingen in het verzet belandden in concentratiekampen.

Het leger was de enige groepering die het Hitler-regime daadwerkelijk bedreigde. Op 20 juli 1944 plaatste een jonge officier een tijdbom in Hitlers hoofdkwartier. Hitler had slechts lichte verwondingen. Hitler nam wraak hiertegen: verraders werden opgehangen. Ook desertie kwam op, 10.000 soldaten vonden de dood.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.