Hoofdstuk 8

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1309 woorden
  • 26 maart 2009
  • 157 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
157 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 8 Op Stoom!

De 19e eeuw heet de Tijd van Burgers en Stoommachines omdat in deze eeuw de burgers voor het eerst veel macht kregen en stoommachines zorgen ervoor dat veel meer goederen geproduceerd konden worden en was het 1e teken van een industriële revolutie. Arbeiders gingen werken in fabrieken, en de burgerij verdiende kapitalen aan de nieuwe fabrieken. Tegelijkertijd wilden de burgers ook politieke rechten kregen en werd er gediscussieerd of de arbeiders ook bij de Burgerij hoorde.

In de Tijd van Burgers en Stoommachines deed zich de industriële revolutie voor. Dit zorgde ervoor dat de werkloze landbouwbevolking weer aan de bak kon. De werkomstandigheden waren slecht voor de arbeiders. De relatie met Afrika en Azië veranderde want uit deze landen haalden de fabrikanten hun grondstoffen voor hun fabrieken. Ook op politiek vlak veranderde er een hoop. Er kwam het liberalisme “vrijheid” en het socialisme “gelijkheid”. Er waren nog meer groepen die meer rechten wilden, zoals de emancipatiebewegingen als de vrouwen en leden van godsdienstige minderheden.


• De industriële Revolutie legde in de westerse wereld de basis voor industriële samenleving.
• Het modern imperialisme hield verband met de industrialisatie.
• De sociale kwestie
• Politiek-maatschappelijke stromingen.
• Democratisering (Emanciperen) van mannen en vrouwen.
• Opkomst van emancipatiebewegingen.

§ 8.1 De industriële revolutie

Door de bevolkingsgroei moesten er nieuwe banen worden gemaakt, die werden gevonden in de industrie fabrieken. Dit werd de industriële revolutie genoemd.

Op welke wijze droegen veranderingen in productiemethoden bij aan het ontstaan van een industriële en stedelijke samenleving?

Doordat de arbeidsproductiviteit steeg, groeide de bevolking snel. Er waren minder mensen nodig in de landbouw dus er waren enorm veel mensen op zoek naar werk. Door de uitvinding van de stoommachine (James watt) schoten de fabrieken als paddenstoelen uit de grond. De industrialisatie zette zich snel voort. Engeland maakte als eerste de overstap van een agrarische samenleving naar industriële samenleving. Engeland was een tijdje oppermachtig in de wereld.

§ 8.2 Het modern imperialisme

Tijdens de industriële revolutie ontstond er een gebrek aan grondstof en afzetmarkten. Afrika en Azië boden de oplossing en werden veroverd en tot koloniën van Europese landen gemaakt.


Welke motieven speelden een rol bij het modern imperialisme?

Europese fabrikanten hadden steeds meer grondstoffen nodig zoals katoen en rubber. Ze probeerden hun invloed elders in de wereld te vergroten door er handelsposten te vestigen, dit wordt imperialisme genoemd. Vanaf 1850 gingen de Europeanen het lokale bestuur in die landen te overheersen. Grote delen van Afrika en Azië werden toen veroverd.

Veel gebieden werden veroverd om als afzetmarkt te dienen, zoals Brits-Indië. Maar ook gebieden overzee werden veroverd zoals Afrika. Er ontstond een ‘wetloop om Afrika’. Deze periode word het modern imperialisme genoemd.

Landen gingen op den duur ook andere landen veroveren waar helemaal geen waardevolle grondstoffen waren en weinig mensen woonden. Dit deden ze om hun macht uit te breiden. De gedachte was dat hoe meer koloniën je in bezit had, hoe meer rol van betekenis je speelde. De Fransen stimuleerden op bijna overdreven wijze het nationalisme om maar meer landen in bezit te krijgen. Omdat bijna alle landen dit wilden ontstond er veel rivaliteit en veel oorlogen.

§ 8.3 De sociale kwestie

Omdat er vroeger veel meer arbeiders dan werk waren maakte fabrikanten hier misbruik van door extreem lange dagen en lage lonen voor te schrijven. Pas nadat artsen zich om de arbeiders gingen bekommeren en in het openbaar de ellende aan de kaak stelden kwam er politieke aandacht voor de Sociale Kwestie.

Waarom werden tijdens de industriële revolutie de sociale problemen groter en op welke wijze werd een begin gemaakt met de oplossing hiervan?

De bevolking groeide door de industriële revolutie enorm snel. Voor alle mensen die in de fabriekssteden woonden waren er niet genoeg huizen waardoor er al snel krottenwijken ontstonden. Tijdens de industriële revolutie waren de woonomstandigheden niet alleen slecht, ook de werkomstandigheden waren om te huilen. Arbeiders maakten lange dagen voor een laag loon. De arbeids omstandigheden waren zo slecht omdat er geen oude gewoonten waren om op terug te grijpen.

Arbeiders konden maar moeilijk wennen aan de nieuwe fabrieks omstandigheden. Als ze het oneens waren met het beleid van de fabrikant konden ze vertrekken. Het verloop onder de arbeiderswas groot. De meeste fabrikanten wilden een zo hoog mogelijke winst maken en het voortbestaan van onderneming verzekeren. Hierom waren de arbeidsomstandigheden zo slecht en de lonen zo laag. Er was weinig protest in de beginfase van de industr. revolutie.


In 1833 werden de Factory Acts opgesteld waarin wetten stonden die betrekking had op de veiligheid in de fabrieken en op de werktijden van vrouwen en kinderen. Kinderen onder de 9 jaar mochten niet meer werken en van 9 tot 12 jaar mochten nog maar 9 uur per dag werken, van 13 – 18 mochten 12 uur per dag werken. Nachtarbeid werd verboden onder de 18 jaar.

De Factory Acts hadden in het begin weinig effect omdat er maar weinig controleurs waren en een bezoek was al dagen van te voren bekend. De leeftijd was vaak ook niet bekend van de werknemers.

§ 8.4 Liberalisme en socialisme

Fabrikanten en arbeiders hadden elkaar nodig. Als arbeiders ontevreden waren gingen ze staken, de fabrikant ging dan ontslaan. Beiden hadden hun eigen politieke stroming: het liberalisme (vrijheid, fabrikanten) en het socialisme (gelijkheid, arbeiders).

Onder invloed van welke maatschappelijke ontwikkelingen ontstonden liberalisme en socialisme?

Veel geleerden vroegen zich af waarom de arbeidsomstandigheden zo slecht waren en hoe zij dit konden verbeteren.

In het liberalisme staat het vrije, ondernemende individu centraal. Het liberalisme vond dat de overheid zich zo min mogelijk moest bemoeien met de economie. Ze vonden dat ieder mens voor de wet gelijk moest zijn. Ze strijden tegen godsdienstig fanatisme en censuur. In 1848 nam het liberalisme de overhand.

In 1848 kwam er een boekje waarin de richting van een nieuwe politieke stroming was beschreven: het socialisme. Karl Marx was na het bestuderen van het verleden tot de conclusie gekomen dat er altijd een bezittende en een niet-bezittende klasse is geweest. Na een tijdje komt de niet-bezittende macht in opstand tegen de bezittende macht waarbij de bezittende macht altijd verliest. Hierna brak een overgangsfase aan waarbij de niet-bezittende macht met de nieuwe verworven vrijheden moest leren omgaan. Hierna zou iedereen hard werken en zou iedereen krijgen wat hij wilde, hierdoor zou er geen diefstal meer zijn. Een paradijs op aarde dus.

§ 8.5 Emancipatiebewegingen

Groepen die vroeger achtergesteld werden. Streefden nu naar emancipatie. Er waren 3 emancipatiebewegingen: De vrouwen, de arbeiders en de confessionelen. Deze laatste groep wilde hun geloofsovertuiging als leidraad gebruiken bij de herinrichting van de samenleving.


Op welke wijze streefden confessionelen en vrouwen naar een uitbreiding van hun rechten?

De omstandigheden van de arbeiders verbeterden onder andere omdat zij zich organiseerden via vakbonden zodat ze beter voor hun belangen konden opkomen. De burgerij wilden de arbeiders ook beschaven door het onderwijs te verbeteren en sociale woningbouw te realiseren. Dit was onderdeel van het beschavingsoffensief. Ze wilden plat vermaak verbieden en drank misbruik en prostitutie tegengaan.

Arbeidersvrouwen moesten werken in fabrieken. Vrouwen uit de burgerij hoefden dit niet. In de 2e helft van de 19e eeuw groeide de onvrede over de ondergeschikte positie van de vrouwen. Vrouwen en Mannen waren volgens de wet ongelijk, de man had het laatste woord wat betreft het huishouden en het opvoeden van kinderen. Alleen de man had stemrecht en toegang tot het onderwijs. De vrouw had geen van dit alles en nam een ondergeschikte positie in. Na 1870 ontstond een beweging die opkwam voor de rechten van de vrouwen: het feminisme. Deze richtte zich vooral op het kiesrecht.

Ook gelovigen werden achtergesteld in Nederland. Pas in de herziene grondwet van 1848 werd vrijheid van godsdienst gegarandeerd. De katholieken waren ontevreden over het onderwijs waarin kerk en staat gescheiden was. Ze wilden dat de overheid katholieke en protestantse scholen ook zou financieren. De leider van de antirevolutionairen Abraham Kuyper wilden dat de koning de nieuwe onderwijswet die godsdienstonderwijs mogelijk maakte niet ondertekende. De schoolstrijd werd in 1917 pas definitief geregeld.

REACTIES

K.

K.

Dankje!! precies wat ik zocht :) oh, wel 1 dingetje, paragraaf 8.6 staat er niet bij... maar verder echt top!

12 jaar geleden

H.

H.

Ik denk

8 jaar geleden

R.

R.

Prima samenvatting.

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.