Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Hoofdstuk 8

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2419 woorden
  • 23 april 2007
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Hoofdstuk 8:

Nachtwakersstaat = beschermt burgers tegen gevaren, maar laat hen verder met rust. Een staat die zo weinig mogelijk moest ingrijpen in het leven van de burgers en zich daarom moest beperken tegen slechts 3 taken.

Verzorgingsstaat = actieve overheid die opkomt voor de belangen van de burger b.v. op vlak van onderwijs, sociale verzekering, zorg en veiligheid
Par 1: nachtwakerstaat: het overheidsbeleid rond 1850

Voor 1848 was de overheid op veel gebieden actief, tot de grondwetwijziging in de 1848 wat de rol van de overheid beperkte.
Doeleinden overheidsbeleid:
- Bescherming van de burgers
- De sociale zorg in hoofdzaak aan particulieren overgelaten
- Zo weinig mogelijk inmenging in de economie
- Zorg voor het lager onderwijs
Staatscommissies werden ingesteld om de gezondheid van de burgers te onderzoeken.

Uitzonderingen inmenging in economische aangelegenheden:
- om de handel te beschermen kwamen er invoerrechten
- in 1824 was onder leiding van de overheid de NHM opgericht.
- Meren werden ingepolderd om de landbouwgronden te laten toenemen
- Rond 1850 werd door gemeentelijke provinciale overheden begonnen met het stichten van of van particulieren overnemen van nutsbedrijven (leveranciers van gas, water en elektriciteit)
- In 1856 probeerde de overheid de scheepvaart te stimuleren door de oprichting van de Nederlandse stoomboot maatschappij
Machtsmiddelen van overheden om macht mee uit te oefenen:
Wetgeving, belastingheffing, bekostigen, subsidiëren van activiteiten, ambtenarenapparaat, politie en leger.
- na het aannemen van de grondwet van 1848 werden binnen enkele jaren een gemeentewet, een provinciewet en een kieswet tot stand gebracht
- de overheid kreeg geld binnen via belastingen en andere inkomsten. Belasting werd geheven op goederen en grond
- 97% van de overheidsgelden werd in 1850 uitgegeven door de departementen van buitenlandse zaken, justitie, binnenlandse zaken, oorlog, marine, financiën en koloniën. Deze uitgaven waren niet hoog
- Weinig taken betekende naast lage overheidsuitgaven ook weinig ambtenaren
- De gezamenlijke politiekorpsen telden omstreeks 1850 ongeveer 3000 man. De kwaliteit van veel agenten was niet hoog.
De verandering in de doeleinden had betrekking op de terreinen van de sociale zorg, de economie, het onderwijs en diverse uitingen van cultuur.
Par 2: sociale zorg wordt na 1850 stap voor stap uitgebreid

In de 2de helft van de 19de eeuw raakte het idee van de nachtwakersstaat op de achtergrond. De overheid moest een actiever beleid gaan voeren op het gebied van sociale zorg.

Eerste sociale wetgeving heeft weinig resultaat.
Vanaf eind 19de eeuw komt de wetgeving voor iedereen goed op gang
Arbeidsomstandigheden: betere arbeidsomstandigheden vanaf 1895
Ongevallen: de eerste wet op dit gebied was de ongevallenwet van 1901, een verplichte verzekergin tegen ongevallen. Iedereen kon door een ongeval een uitkering krijgen.
Ziekte: in 1912 werd de armenwet ingevoerd waardoor de gemeenten de plicht kregen tot geneeskundige armenzorg. In 1966 kwam de ziekenfondswet tot stand. De ziektewet verzekerden alle werknemers tegen verlies van inkomen door ziekte, dit kwam in 1930 tot stand (maximaal 1 jaar). de AAW en de WAO werden in 1976 ingevoerd.
Ouderdom: in 1919 kwam een pensioenregeling voor niet-ambtenaren tot stand. Hierdoor werden ambtenaren verplicht verzekerd. In 1957 kwam de AOW tot stand.
Iedereen kreeg voor de 65 jarige leeftijd een pensioen.
Werkloosheid: een verplichte verzekering van werknemers tegen werkloosheid kwam in Nederland pas na de tweede wereldoorlog tot stand, de werkloosheidwet (1952).
Deze wet gegarandeerd werklozen een half jaar een uitkering. Vanaf 1965 kregen werklozen via de rijksgroepsregeling werkloze werknemers RWW een uitkering van onbeperkte duur.
Huisvesting: ten behoeve van betere woonomstandigheden werd een Woningwet (1901) aangenomen, waarin geregeld werd dat de ergste krotten werden opgeruimd en dat woningbouwverenigingen financiële hulp van de overheid kregen. Grote vooruitgang op het gebied van huisvesting kwam echter pas na 1945.
Uitbreiding sociale voorzieningen: met het toenemen van de welvaart in de jaren 60 besloot de overheid ook de sociale voorzieningen sterk uit te breiden. Ze deed dat door zelf die voorzieningen in het leven te roepen of door bestaande particuliere instellingen te subsidiëren. Terreinen waar op deze voorzieningen werden getroffen waren: gezondheidszorg, jeugdzorg, bejaardenzorg, gehandicaptenzorg, maatschappelijk werk en welzijnswerk voor allerlei doelgroepen als bejaarden allochtonen en jongeren.
De meeste premies worden door werkgevers en werknemers samen betaald.
Par 3: de overheid gat zich na 1850 steeds meer bezighouden met de economie

De overheid breidt de infrastructuur uit.
De in en uitvoerrechten werden afgeschaft.
De overheid wou zich minder met het bedrijfsleven bezighouden maar naarmate het bedrijfsleven vorderde was de overheid toch nodig.
In 1860 werd een wet aangenomen, waarin werd vastgelegd dat de aanleg van spoorwegen grotendeels voor rekening van de overheid kwam. Een liberaal zorgde er echter voor dat deze staatsspoorwegen door particuliere spoorwegmaatschappijen werden geëxploiteerd. Voor die tijd werden spoorwegen door particuliere maatschappijen aangelegd en geëxploiteerd. Door fusie kwam in 1917 één spoorwegmaatschappij tot stand: de Nederlandse spoorwegen.

Voorbeelden staatsinvloed op het economisch leven:
- de overheid kreeg steeds meer nutsbedrijven in handen
- in 1901 liet een liberaal kabinet een wet aannemen tot de oprichting van staatsmijnen in Limburg
- in 1917 werd door de overheid het vliegveld Schiphol aangelegd voor militaire vliegtuigen.
- Onder invloed van de voedselschaarste tijden de eerste wereldoorlog werd in 1918 besloten tot de inpoldering van de Zuiderzee.
- In 1928 kwam het staatsbedrijf der Postrijen, Telegrafie en Telefonie (PTT) tot stand.
Economische depressie (1929) dwingt de overheid tot verder ingrijpen:
- de vrijhandel werd losgelaten. Op de invoer van steeds meer producten werden invoerrechten geheven, de invoer van sommige producten werd geheel verboden. Deze maatregelen waren nodig omdat Nederlandse producten niet meer konden concurreren tegen buitenlandse producten.
- De landbouw werd financieel ondersteund, mar de teelt van gesubsidieerde producten werd beperkt.
- Door het organiseren van werkgelegenheidsprojecten probeerde men de werkloosheid tegen te gaan. Werkverruiming (werkgelegenheid) en werkverschaffing moesten de werkloosheid dalen. Na de tweede wereldoorlog werd de regeringspolitiek voornamelijk door de confessionelen en de socialisten bepaald. Het belangrijkste doel van de overheid werd de wederopbouw van de industrie.
De bemoeienis van de overheid nam weer toe:
- er werd een strikte loonpolitiek gevoerd, de algemene regel van deze geleide loonpolitiek was dat loonsverhogingen verboden waren.
Overlegeconomie = overleg van de overheid met de werkgevers en de vakverenigingen om te komen tot een zo gunstig mogelijk economisch klimaat
Nederland herstelde in korte tijd van de economische gevolgen van de oorlog.
In 1959 werd de geleide loonpolitiek losgelaten. Er kwam vrije loonvorming.
- de overheid begon kort na de oorlog ook met het scheppen van nieuwe financieringsmogelijkheden, het bevorderen van buitenlandse vestigingen en het bieden van fiscale voordelen aan het bedrijfsleven.
- In 1959 ontdekte de NAM (Nederlandse aardolie maatschappij) een enorm aardgasveld bij Slochteren in Groningen. De NAM is dmv een concessie aan de overheid gebonden.
Concessie = officiële bestemming van de overheid om iets uit te baten
Toch waren er na de tweede wereldoorlog ontwikkelingen waardor de macht van de overheid werd beperkt:
- er kwamen steeds meer overkoepelingorganen. Zo’n orgaan was de SER die in 1948 werd opgericht. Door het overleg in de SER werd de macht van de overheid beperkt.
- Als gevolg van het lidmaatschap van de EU moest de Nederlandse overheid belangrijke bevoegdheden op economisch gebied afstaan aan organen van de EU. Zo wordt het al dan niet nemen van protectionistische maatregelen op europees niveau beslist.
Par 4: Na 1850 toenemende bemoeienis van de overheid met het onderwijs

Sinds 1806 zorgde de overheid voor openbaar lager onderwijs.
De liberalen waren voorstanders van het openbaar onderwijs, verzorgd door de overheid.
De confessionele wilden door de overheid betaald bijzonder onderwijs, scholen op godsdienstige grondslag, bestuurd door particuliere schoolbesturen. Deze tegenstelling leidde tot de schoolstrijd.

De overheid ontwerpt onderwijs naar stand.
In de 19e eeuwse maatschappij waren de maatschappelijke standen scherp gescheiden. De overheid stelde zich nu ten doel te zorgen voor uniforme soorten voortgezet onderwijs voor de verschillende maatschappelijke standen. In de periode 1857-1876 werden de volgende schoolsoorten door de overheid ingevoerd:
- voor arbeiderskinderen: de ambachtsschool voor jongens en de industrie en de huishoudschool voor de meisjes.
- Voor kinderen uit de kleine burgerij de mulo
- Voor kinderen uit de gegoede burgerij de hbs
- Voor jongens uit de hogere stand het gymnasium
Na schoolstrijd bekostigd de overheid ook het bijzonder onderwijs
Scholen gericht op een bepaalde godsdienst mochten sinds 1848 worden opgericht, maar zij moesten zelf voor de financiering zorgen. De overheid betaalde alleen het openbaar onderwijs.
De overheid poogt een einde te maken aan het standenonderwijs
Leerlingen moesten niet op grond van hun afkomst maar op grond van hun capaciteiten en voorkeur een bepaalde vorm van voortgezet onderwijs gaan volgen.
Om deze doelen te bereiken nam de overheid een aantal maatregelen:
- vanaf 1946 kregen studenten met minder draagkrachtige ouders renteloze voorschotten of studiebeurzen.
- Vanaf 1986 kregen alle studenten studiefinanciering bestaande uit een voor allen gelijke basisbeurs eventueel aangevuld met een geldbedrag afhankelijk van de draagkracht van de ouders.
- Het voortgezet onderwijs werd door de Mammoetwet hervormd. De bedoeling was dat er brede scholengemeenschappen zouden komen waarin veel vormen van onderwijs verenigd zouden zijn.
- In 1972 werd de leerplichtige leeftijd verhoogd tot 16 jaar.
- De overheid stelde steeds meer geld ter beschikking voor uitbreiding en verbetering van het onderwijs.
Gevolg hiervan was dat steeds meer leerlingen langer onderwijs gingen volgen.
En het onderwijs nam sterk toe.
De overheid vergroot haar greep op de inhoud van het onderwijs.
Volgens de overheid moest het onderwijs worden gemoderniseerd om aan de praktische eisen aan de moderne maatschappij te kunnen voldoen. De nadruk moest meer komen te liggen op vaardigheden en minder op kennis, ook moest het zelfstandig leren worden bevorderd. De modernisering begon bij het lager onderwijs: de basisschool werd ingevoerd (1985). Daarna het voortgezet onderwijs (1993) en de bovenbouw (1998-1999).
Par 5: de overheid gaat over tot het subsidiëren van diverse uitingen van cultuur

Overheid gaat musea en bibliotheken subsidiëren.
Musea kwam tot stand met steun van de overheid. Ze hadden er niet veel geld voor tot de opbloei van de economie.
De eerste openbare bibliotheken werden door particulieren betaald.
In diezelfde tijd begon ook de subsidiering van orkesten en operagezelschappen.

Aanzienlijke uitbreiding van subsidies door de overheid in tweede helft 20ste eeuw. (werd mogelijk door de opbloei van de economie na de oorlog)
Na de 2de wereldoorlog werd de spreiding van kunst en cultuur tot beleidsdoel verklaard. De overheid wilde kunst naar alle lagen van de bevolking brengen.
Ook de amateurkunst, sport en recreatie werd gesubsidieerd. Het gewicht dat de overheid eraan hechtte kwam tot uiting in de vorming van een nieuw ministerie: cultuur recreatie en maatschappelijk werk (CRM, 1965)
Par 6: veranderingen in omvang en machtsmiddelen van de overheid sinds 1850

Omvang van de overheid neemt toe
Het toenemen van het overheidsingrijpen ging gepaard met het toenemen van de omvang van de overheid.

Meer wetten, meer rechtsbescherming
Gedurende bijna de gehele 19de eeuw hadden de burgers 2 mogelijkheden om zich tegen een maatregel van de overheid te verzetten. Sinds 1815 hadden zij het recht bij een hoger bestuursorgaan in beroep te gaan.
In 1892 werd een derde mogelijkheid ingevoerd, de administratieve rechtspraak. Burgers konden tegen een besluit van de overheid in beroep gaan bij in de regelgeving van de overheid gespecialiseerde rechters.
Meer inkomsten maken groeiende invloed van de overheid mogelijk.
- de inkomsten uit staatsbedrijven namen toe
- in 1893 werd de progressieve vermogens en inkomstenbelasting ingevoerd.
- De wederopbouw vlak na de 2de wereldoorlog maakte tijdelijk zeer hoge belastingtarieven noodzakelijk.
Leger pas na de 2de wereldoorlog een factor van belang
De overheid ging ervan uit dat Nederland neutraal kon blijven. Mocht Nederland toch worden aangevallen dan rekende de Nederlandse regering op hulp van buitenaf. De uitgaven van het leger vormden daarom maar een beperkt deel van de begroting. De dienstplicht was wel al ingevoerd. Een deel van het leger zou als interventiemacht overal ter wereld moeten kunnen ingrijpen.
Geleidelijke uitbreiding van omvang en taken van de politie
Het aantal agenten was toegenomen. Na de 2de wereldoorlog werden opleiding en betaling sterk verbeterd. De politie kreeg nieuwe taken zoals hulpverlening aan de burgers en preventie van misdaad.
Par 7: Oorzaken van de groeiende overheidsinvloed

- industrialisatie noodzaakt tot overheidsingrijpen
-grotere productie vereiste vervoer van grondstoffen,producten en mensen over grote afstanden
-de behoefte aan geschoold personeel nam sterk toe
-de snelle groei van de steden bracht erbarmelijk woonomstandigheden en daardoor grote epidemieën met zich mee.
-tijdens het grootste deel van de 19de eeuw was armenzorg grotendeels een zaak van de kerken en andere particuliere organisaties. Door de industrialisatie werden de problemen voor deze organisaties echter te groot, dat maakte overheidsingrijpen nodig.
-de industrialisatie bracht massificatie van de cultuur met zich mee: de cultuur werd door de brede massa van de bevolking bepaald en niet meer door de bovenlaag van de bevolking.

- beschavingsoffensief van gegoede burgerij overgenomen door overheid. Eene hoofdoorzaak toch der armoede is zorgeloosheid der groote menigte. Veel mensen waren ervan overtuigd dat de armoede zou verdwijnen als de arbeiders maar allerlei burgerlijke deugden werden bijgebracht. Dit burgerlijke beschavingsoffensief werd vanaf het einde van de 19de eeuw via de politieke partijen overgenomen door de overheid.
- Revoluties en hervormingen in het buitenland stimuleren tot hervormingen. De ontwikkelingen in Nederland werden beïnvloed door gebeurtenissen in het buitenland.
- Economische crisis van 1929 noodzaakt tot overheidsingrijpen. Veel werknemers werden werkloos. En raakten bedrijven kwijt. De confessionelen en de socialisten hadden de macht in handen na de tweede wereldoorlog. Beiden groepen wilden de overheid meer zeggenschap geven om de zwakkeren in de samenleving beter te kunnen beschermen.
- Welvaartsgroei na 1950 was een gunstige omstandigheid. In de jaren 1955-1971 groeide de welvaart enorm. De productie groeide en er waren nauwelijks werklozen.
Par 8: maatschappelijke gevolgen van de verzorgingstaat

- demografische groei.
Door de betere leef en werkomstandigheden kon de bevolking in Nederland aanzienlijk groeien.
- grotere onafhankelijkheid,gelijkheid en sociale mobiliteit
mensen werden minder afhankelijk van hun omgeving. De afstand tussen bevolkingslagen is kleiner geworden.
- grote verschuivingen in de beroepsbevolking
meer mensen werken in dienst van de overheid.
- meer vrije tijd
amusementsindustrie
- grotere fysieke mobiliteit
uitbreiding infrastructuur, nieuwe communicatiemiddelen, auto, motor en brommer.

Par 9: problemen in de verzorgingsstaat

Bezuinigingen op voorzieningen van de verzorgingsstaat

Om de verzorgingsstaat te laten functioneren is een uitgebreid ambtenarenapparaat ontstaan. De uitbreiding van de verzorgingsstaat koste veel geld. Als gevolg hiervan het teruglopen van de economische groei.

Het poldermodel

In Nederland werd geprobeerd de problemen op te lossen door sterk te bezuinigen op overheidsuitgaven. Uitgangspunt was de gedachte: als de staat minder geld uitgeeft, is er minder belastinggeld nodig.
Bovendien zou de staat minder geld hoeven te lenen waardoor de rente zou dalen. Door deze daling van belasting en rente zullen de bedrijven minder kosten hebben en hun productie misschien weer kunnen uitbreiden.

De resultaten van deze overlegeconomie oogstten in het buitenland veel bewondering. Men sprak over het Nederlandse poldermodel.

Sterke vergrijzing wordt als een groeiend probleem gezien

Mensen worden in bepaalde gebieden ouder en er worden minder kinderen geboren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.