Geschiedenis Samenvatting hoofdstuk 7
7.1 – kenmerkend aspect: Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
1751: de publicatie van alle nuttige kennis van de mensheid, het doel was een basis te leggen voor de verdere vooruitgang van de mensheid.
Nog nooit eerder hadden zoveel belangrijke en beroemde geleerden en schrijvers aan zo’n project meegewerkt.
- De Encyclopédie had alle technische en wetenschappelijke informatie die als basis kon dienen voor verdere ontdekkingen en ontwikkelingen.
- Hij stond vol met historische en aardrijkskundige feiten en wetenswaardigheden en hij bevatte veel kritische stukken over kerk, geloof, politiek en maatschappelijke verhoudingen.
Het is een typisch product uit de verlichting, omdat het bijdroeg aan bestrijding van bijgeloof en onwetendheid.
De verlichting kwam voort uit de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw.
De aanhangers vonden dat het rationele denken niet alleen moest worden toegepast in de exacte wetenschappen, maar op de hele maatschappij en het hele menselijk leven.
Het verlichte denken zou een eind maken aan de duistere tijd van domheid, intolerantie, geloofsfanatisme en onredelijke verschillen tussen mensen: kennis en rede waren superieur aan geloof en traditie. Het rationalisme bracht licht in het leven.
Eind 17e eeuw begon de verlichting in Engeland en Nederland, maar in de 18 eeuw werd Parijs het centrum: - Frans was de taal van de ontwikkelde mensen - Parijs was de intellectuele wereldstad
Immanuel Kant: definitie van de verlichting: ‘de bevrijding van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is’, de voorwaarde hiervoor was dat de mens in alle opzichten in het openbaar gebruik van zijn verstand mocht maken.
Lang niet alle verlichte denkers waren antigodsdienstig, maar ze waren wel tegen geloofsfanatisme en intolerantie.
Voltaire: bewonderde de tolerantie en vrijheid in Engeland. Hij eindigde al zijn brieven met écrasez l’infâme; verpletter het schandelijke (bekrompenheid, intolerantie en bijgeloof). Hij was een deïst: hete heelal was gemaakt door een Opperwezen, maar zodra het af was liet hij het lopen volgens vaste wetten (horlogemaker), door onderzoek en gebruik van het verstand kon de mens inzicht krijgen in de bedoeling van de ‘Godheid’, de mensen weten het verschil tussen goed en kwaad van nature. De grote massa was te dom voor een natuurlijke religie, dus er was een traditionele godsdienst nodig, Voltaire keek neer op het volk en wilde geen democratie, hij wilde een absoluut vorst, die vrijheid van denken garandeerde, de kerk onder de duim hield en de vooruitgang bevorderde, zoals Frederik II.
John Locke: ‘regeringen moeten de natuurlijke rechten van burgers garanderen, namelijk het recht op leven, vrijheid en bezit. Ze moeten zich aan de wetten houden, en ze mogen de wet niet zomaar veranderen, regeringen moeten gebaseerd zijn op een contract met de burgers, anders mogen de burgers in opstand komen.’
Montesquieu: Hij verafschuwde het Franse despotisme, als de macht in één hand was zou het leiden tot machtsmisbruik en onderdrukking, hij had bewondering voor GB net als Voltaire, de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht moesten gescheiden zijn, het parlement moest wetten vaststellen, de regering moest ze uitvoeren en onafhankelijke rechters moesten de naleving controleren, zo zou iedereen gelijk behandeld worden door de wet en vrij zijn binnen de grenzen ervan.
Een mengeling van monarchie, aristocratie en democratie zou het beste stelsel zijn; beperkte macht voor de koning, het hogerhuis voor de invloed van de adel en het lagerhuis voor de invloed van het volk.
Rousseau: ‘het volk is soeverein, regeringen moeten de algemene wil uitvoeren, de mensen sluiten een sociaal contract met elkaar, waarin ze hun soevereiniteit overdragen aan een volksvergadering.’ Dit was de uitdrukking van de algemene wil.
Rousseau wees de verfijnde aristocratische gedragsregels, de adellijke voorrechten en alle niet op prestatie gebaseerde verschillen af, deze bedierven de natuurlijke goedheid van de mens. Vriendelijkheid en eerlijkheid overheersten toen de mens met de natuur leefde, maar dat kon niet meer in Europa. Door sociale en politieke hervormingen en een goede, natuurlijke opvoeding kon het beter worden.
Adam Smith: ‘mensen willen van nature hun economische situatie verbeteren,’ de productie zal groeien als mensen meer vrijheid krijgen hun voordeel na te jagen. Door de wet van vraag en aanbod zouden de mensen profiteren van het winstbejag van ondernemers, de regeringen moeten zich zo min mogelijk met de economie bemoeien.
7.2 – kenmerkend aspect: voortbestaan van het Ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Na de dood van Lodewijk XIV kon de adel een aantal privileges herstellen, zoals het alleenrecht op hogere rangen in bestuur en leger.
Adel en Geestelijkheid betaalden geen belasting, de prijzen van het voedsel en levensmiddelen waren hoog door de accijnzen.
Heerlijke rechten: Boeren waren verplicht om tegen betaling de molen van hun heer te gebruiken, ze moesten betalen om vee over zijn land te krijgen, ze moesten een deel van de oogst afstaan of onbetaald voor hem werken.
Adel leefden voornamelijk van hun afgedwongen rechten.
Handel en nijverheid groeiden enorm, vooral de gegoede burgerij profiteerde, maar ze konden met dit geld geen macht kopen.
De staatsschuld werd groot door de oorlogen en de leningen.
Frederik de Grote was een absoluut vorst, en aanhanger van de verlichting, hij wilde verlichte moderniseringen van boven doorvoeren; verlicht absolutisme.
‘alles voor het volk, en niets door het volk’, daarvoor was het volk niet genoeg ontwikkeld, Frederik was de ‘eerste dienaar van de staat’, hij schafte de censuur af en zorgde voor vrijheid van meningsuiting, godsdienstige verdraagzaamheid en onafhankelijke rechters. Hij wilde niet de adel opjagen, omdat ze officieren voor zijn leger leverde.
In Nederland gingen de regenten steeds meer op de bevolking drukken, in de eerste helft van de 18e eeuw hadden de regenten alle macht in Nederland, behalve in Friesland, Groningen en Gelderland, daar was prins Willem van Oranje standhouder.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden