Hoofdstuk 8 De tijd van burgers en stoommachines
§1
Handwerktuigen en trekdieren maakten plaats voor machines aangedreven door stoom in de industriële revolutie. Het werd alleen een revolutie genoemd door de ingrijpende gevolgen, want het ging heel langzaam. Het begon met houten apparaten langs rivieren die het spinnewiel vervingen.
Stoommachines kwamen uit de mijnbouw maar werden nu ook gebruikt voor andere dingen. Het bracht de machine-industrie weer tot bloei. De stoommachines brachten de fabrieken met hun massaproductie en arbeidersmassa’s voort. Met stoommachines kon sneller, beter en grootschaliger worden geproduceerd. Nog lang bleven mensen thuis spinnen, maar ze verloren de concurrentieslag uiteindelijk. Ook was kleding 20 keer zo goedkoop en was de kwaliteit gestegen. De bevolking ging massaal katoenen kleding kopen.
Naast de industriële revolutie was er ook de agrarische revolutie en de transportrevolutie. Op het land gingen ze de methodes verbeteren waardoor er meer eten was en daardoor was minder arbeid nodig. Zo kwamen veel arbeidskrachten vrij voor de industrie.
Ook kwam er een revolutie in de transport. Eerst was het haast onmogelijk grote hoeveelheden over land te vervoeren. Dus toen liet een mijn eigenaar een kanaal graven van 15 kilometer. Zijn transportkosten daalden scherp en hij kon tol heffen. Daardoor kwam er een net van onderling verbonden kanalen waardoor producten door het hele land vervoerd konden worden. Ook kwam er een stoomlocomotief. Er ontstond een markteconomie en Groot-Brittannië werd het middelpunt van de wereldeconomie. De landbouw stedelijke samenleving maakte plaats voor een industriële samenleving.
§2
Na de nederlaag van Napoleon werden monarchie en adel overal weer in het zadel geholpen. Frankrijk kreeg opnieuw een koning en ook Nederland werd een koninkrijk. Met de wensen van de volkeren werd geen rekening gehouden, maar na de revoluties in de 18e eeuw kon het volk niet blijvend worden genegeerd. Er ontstonden nieuwe politieke stromingen.
Een daarvan was het liberalisme. De erfgenamen van de gematigde burgerij. Ze wilden een grondwet die de macht van de koning beperkte en burgerrechten garandeerde. De regering moest ondergeschikt zijn aan een volksvertegenwoordiging, de wet moest voor iedereen gelijk zijn. Het individu stond voorop. Particulier bezit was volgens de liberalen een basis voor een gezonde economie.
Het liberalisme kreeg het tij mee en in veel landen groeiden de burgerrechten en nam de macht van de volksvertegenwoordiging toe. Het liberalisme kwam geleidelijk in het gedrang door de opkomst van een nieuw, agressief nationalisme. Ze keerden zich beiden tegen de autoritaire orde.
Door de democratische revoluties groeide het idee dat volkeren een eigen taal, geschiedenis en cultuur hadden. Dat ze tot natie maakten. Uit dit culturele nationalisme groeide een politiek nationalisme, dat alle Duitsers wilde verenigen in één staat. Er kwamen opstanden in heel Europa tegen de monarchieën. Maar de zaak bloedde dood en de autoritaire orde herstelden zich. Volgens kanselier Bismarck was oorlog een goed middel om het nationalisme uit te breiden. Daarom zocht hij oorlog met Denemarken die ze gemakkelijk wonnen waardoor het Duitse volk enthousiast was. Bismarck kon hierdoor de Duitse vorsten dwingen zich bij Pruisen aan te sluiten.
Duitsland kreeg een grondwet en een gekozen Rijksdag, maar heel liberaal was Duitsland niet. Er kwamen nog radicalere nationalistische organisaties en bewegingen. Deze volksnationalisten verheerlijkten het Arische ras. Volgens hen waren joden vijanden van het Arische ras.
Socialisme was een beweging van de arbeidersklasse. Bij de socialisten ging het om gelijkheid. Ze kwamen op voor onderdrukten en bestreden de verschillen in macht en inkomen. Het werd een goed georganiseerde massabeweging na 1870, toen in Europa een grote industriële arbeidersklasse ontstond.
Er waren ook gematigde sociaaldemocraten die stelden dat het lot van de arbeiders geleidelijk kon worden verbeterd. Ze gingen de nationale staat zien als middel om hervormingen door te voeren.
§3
In Nederland werd Willem I koning. Er kwamen een grondwet en een parlement maar het parlement had bijna niets te zeggen en werd niet gekozen maar benoemd. De koning kon ministers naar eigen goeddunken ontslaan en aannemen. Pas toen bleek dat Nederland door zijn uitgaven bijna failliet was kwam het liberalisme een beetje in leven.
Nederland werd onrustig en 18 jaar later toen Willem II aan de macht was kwam het volk weer in opstand. En hij werd opeens van conservatief liberaal. Hij liet Thorbecke een liberale grondwet schrijven. Hij gaf Nederland een parlementair stelsel. Thorbecke bond het kiesrecht aan het inkomen. Alleen mannen die voldoende belasting betaalden mochten stemmen. Zo wilde hij het kiesrecht beperken tot burgers die zelfstandig en rationeel konden oordelen.
Socialisten en linkse liberalen begonnen kiesrechtuitbreiding te eisen. Pas na 17 jaar werd er een akkoord bereikt over beperkte kiesrechtuitbreiding. Er kwamen steeds meer roepen om verder kiesrechtuitbreiding. De criteria werden weer aangepast en toen mochten 65 procent van de mannen stemmen. Uiteindelijk werden alle partijen het eens. In 1918 mochten voor het eerst alle mannen stemmen, vrouwen hadden alleen passief kiesrecht. Vier jaar later waren de verkiezingen met algemeen kiesrecht.
§4
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er emancipatiebewegingen. Het confessionalisme was bezorgd om de achteruitgang van het christendom en de scherpe klassentegenstellingen in de industriële samenleving. Ze wilden een christelijke samenleving met harmonische samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Calvinisten en katholieken in Nederland waren vanouds aartsvijanden, maar vonden elkaar in de strijd tegen het liberalisme.
De liberalen keken neer op de orthodoxe gelovigen. Het ergerde hen dan ook dat de confessionelen eigen scholen stichtten. Dat mocht namelijk volgens de grondwet. Ze moesten hun eigen scholen zelf betalen, maar dat was te doen zolang het simpel was. Maar toen de liberalen de kwaliteitseisen hoger gingen stellen kregen de openbare scholen extra geld, de bijzondere scholen niets.
De gelovigen stichtten de Anti-Revolutionaire Partij. De ARP profiteerde van de kiesrechtuibreiding. Ze hadden veel mensen achter zich die daarvoor nog niet mochten stemmen en zo konden ze in 1888 de liberalen uit de regering zetten. Na de tweede kiesrechtuitbreiding lukte dat weer. Maar ze slaagden er niet in volledige financiële gelijkstelling te krijgen van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs. Pas in WWI bij de pacificatie van 1917 sloten de partijen vrede en voerden ze algemeen kiesrecht in en regelden de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.
De pacificatie pakte voor de confessionelen goed uit. Maar de confessionelen waren al een tijd bezig een hecht landelijk netwerk van eigen organisaties te vormen. Ze stichtten ook eigen vakbonden, kranten, jeugdverenigingen, ziekenhuizen enz. Dit werkte de verzuiling in de hand.
Ook kwam het feminisme op. Ze maakten zich sterk voor vrouwenkiesrecht maar bestreden ook op andere terreinen de achterstelling van vrouwen. Ze streden ook voor dat vrouwen meer kansen op de arbeidsmarkt hadden. Normaal werkten alleen vrouwen uit de arbeidersklasse. Maar het feminisme zorgde ervoor dat ook burgerdames onderwijs gingen volgen en werken.
§5
Rond 1870 kwam er grote arbeidsonrust. Dat kwam niet alleen door de slechte leef- en arbeidsomstandigheden van de arbeiders, want die waren al eeuwen erbarmelijk. Nu de economische groei een beter leven mogelijk leek te maken legden de arbeiders zich niet meer bij hun lot neer. Veel ambachtelijke werklieden als diamantbewerkers, meubelmakers richtten vakbonden op. Ook speelde mee dat bij traditionele bedrijfjes was er een band tussen de arbeiders, maar bij de moderne fabrieken was dat niet het geval.
De burgerij probeerde de sociale kwestie op te lossen door het beschavingsoffensief. Er ontstonden liefdadigheidsverenigingen die de armen gingen ondersteunen, op voorwaarde dat ze niet aan de drank en arbeidzaam en zuinig leven.
Liberalen gingen nadenken of sommige groepen toch niet geholpen moesten worden. Zoals kinderen. Artsen, onderwijzers en sommige fabrikanten wilden een verbod op kinderarbeid. Het was slechte voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen en daardoor ook slecht voor de economie. Veel economen vonden dit een uitzondering omdat kinderen niet voor zichzelf konden opkomen.
Dit gaf de doorslag en onder leiding van Kamerlid Van Houten kwam in 1874 de eerste sociale wet tot stand die verbood kinderen onder de 12 in dienst te nemen in fabrieken en werkplaatsen.
De onrust werd in de jaren 1880 verscherpt door een langdurige economische crisis. Vooral de landbouw werd getroffen dus trokken alle landarbeiders die werkloos waren naar de steden. De burgerij schrok van Domale Nieuwenhuis die de haat tegen de burgerij liet oploeien. De burgerij liet een parlementaire enquête doen en schrok van de uitslag dat het werk in de fabrieken zo slecht is.
De enquête leidde tot de Arbeidswet van 1889, die in de industrie nachtarbeid voor vrouwen en jongens tot zestien jaar verbood en hun werkdag beperkte tot 11 uur. Nog steeds waren er veel discussies en onder linksliberale leiding rond 1900 kwamen ook de eerste sociale wetten voor iedereen tot stand. Zoals de ongevallenwet, woningenwet. Na 1900 kwam Troelstra leider van de socialisten die wilden een wettelijke beperking voor de arbeidsduur, die er ook in 1919 kwam.
§6
In de tijd van het modern imperialisme vanaf 1870 kreeg G-B te maken met concurrentie. De Europese mogendheden kregen een sterke drang naar koloniale expansie. Ze werden gegrepen door het idee dat ze pas meetelden als ze een groot koloniaal rijk hadden. In de jaren 1880-1900 werd bijna heel Afrika onderworpen.
De Europeanen gingen hun kolonies veel grondige exploiteren en beheersen. Plaatselijke vorsten in Nederlands-Indië konden hun gang gaan zolang ze de Nederlandse belangen niet schaadden. Nederland was vooral geïnteresseerd in de Javaanse koffie en suiker. In 1870 maakte Nederlands-Indië een gedaantewisseling door. Westerse en inheemse ondernemers kregen alle ruimte en de economische ontwikkeling was indrukwekkend. Ze kregen een prominente positie op de wereldmarkt voor nieuwe producten als tabak, rubber, en aardolie.
De industriële ontwikkeling kwam in een stroomversnelling, zodat wel gesproken wordt van een ‘tweede industriële revolutie’. Er kwamen veel nieuwe industrieën op. Koloniën werden leveranciers van agrarische producten. Europa leverde de koloniën industrieproducten en kapitaal en verzorgde het transport.
De koloniale expansie werd ook nog eens versterkt door de ontwikkeling van de transportsector. Het Suezkanaal door Egypte scheelde veel weken reizen naar Azië. Ook kwamen er stoomschepen. Deze konden meer vervoeren dan zeilschepen en de transportkosten daalden hierdoor ook scherp.
De industrialisatie leverde ook militair overwicht op. De stoomschepen en spoorwegen maakten snelle troepenverplaatsing mogelijk en de wapenindustrie produceerde steeds betere wapens. Zonder de inheemse bevolking was de expansie nooit gelukt, de inheemse volkeren vochten in het koloniale leger.
Pas toen in de 20e eeuw in de koloniën een nationaal gevoel kregen, kregen de Europeanen het moeilijk. Ten slotte speelde het toenemende blanke racisme een rol. De Europeanen waren overtuigd van hun superioriteit.
Hoofdstuk 8 De tijd van burgers en stoommachines
§1
Handwerktuigen en trekdieren maakten plaats voor machines aangedreven door stoom in de industriële revolutie. Het werd alleen een revolutie genoemd door de ingrijpende gevolgen, want het ging heel langzaam. Het begon met houten apparaten langs rivieren die het spinnewiel vervingen.
Stoommachines kwamen uit de mijnbouw maar werden nu ook gebruikt voor andere dingen. Het bracht de machine-industrie weer tot bloei. De stoommachines brachten de fabrieken met hun massaproductie en arbeidersmassa’s voort. Met stoommachines kon sneller, beter en grootschaliger worden geproduceerd. Nog lang bleven mensen thuis spinnen, maar ze verloren de concurrentieslag uiteindelijk. Ook was kleding 20 keer zo goedkoop en was de kwaliteit gestegen. De bevolking ging massaal katoenen kleding kopen.
Naast de industriële revolutie was er ook de agrarische revolutie en de transportrevolutie. Op het land gingen ze de methodes verbeteren waardoor er meer eten was en daardoor was minder arbeid nodig. Zo kwamen veel arbeidskrachten vrij voor de industrie.
Ook kwam er een revolutie in de transport. Eerst was het haast onmogelijk grote hoeveelheden over land te vervoeren. Dus toen liet een mijn eigenaar een kanaal graven van 15 kilometer. Zijn transportkosten daalden scherp en hij kon tol heffen. Daardoor kwam er een net van onderling verbonden kanalen waardoor producten door het hele land vervoerd konden worden. Ook kwam er een stoomlocomotief. Er ontstond een markteconomie en Groot-Brittannië werd het middelpunt van de wereldeconomie. De landbouw stedelijke samenleving maakte plaats voor een industriële samenleving.
§2
Na de nederlaag van Napoleon werden monarchie en adel overal weer in het zadel geholpen. Frankrijk kreeg opnieuw een koning en ook Nederland werd een koninkrijk. Met de wensen van de volkeren werd geen rekening gehouden, maar na de revoluties in de 18e eeuw kon het volk niet blijvend worden genegeerd. Er ontstonden nieuwe politieke stromingen.
Een daarvan was het liberalisme. De erfgenamen van de gematigde burgerij. Ze wilden een grondwet die de macht van de koning beperkte en burgerrechten garandeerde. De regering moest ondergeschikt zijn aan een volksvertegenwoordiging, de wet moest voor iedereen gelijk zijn. Het individu stond voorop. Particulier bezit was volgens de liberalen een basis voor een gezonde economie.
Het liberalisme kreeg het tij mee en in veel landen groeiden de burgerrechten en nam de macht van de volksvertegenwoordiging toe. Het liberalisme kwam geleidelijk in het gedrang door de opkomst van een nieuw, agressief nationalisme. Ze keerden zich beiden tegen de autoritaire orde.
Door de democratische revoluties groeide het idee dat volkeren een eigen taal, geschiedenis en cultuur hadden. Dat ze tot natie maakten. Uit dit culturele nationalisme groeide een politiek nationalisme, dat alle Duitsers wilde verenigen in één staat. Er kwamen opstanden in heel Europa tegen de monarchieën. Maar de zaak bloedde dood en de autoritaire orde herstelden zich. Volgens kanselier Bismarck was oorlog een goed middel om het nationalisme uit te breiden. Daarom zocht hij oorlog met Denemarken die ze gemakkelijk wonnen waardoor het Duitse volk enthousiast was. Bismarck kon hierdoor de Duitse vorsten dwingen zich bij Pruisen aan te sluiten.
Duitsland kreeg een grondwet en een gekozen Rijksdag, maar heel liberaal was Duitsland niet. Er kwamen nog radicalere nationalistische organisaties en bewegingen. Deze volksnationalisten verheerlijkten het Arische ras. Volgens hen waren joden vijanden van het Arische ras.
Socialisme was een beweging van de arbeidersklasse. Bij de socialisten ging het om gelijkheid. Ze kwamen op voor onderdrukten en bestreden de verschillen in macht en inkomen. Het werd een goed georganiseerde massabeweging na 1870, toen in Europa een grote industriële arbeidersklasse ontstond.
Er waren ook gematigde sociaaldemocraten die stelden dat het lot van de arbeiders geleidelijk kon worden verbeterd. Ze gingen de nationale staat zien als middel om hervormingen door te voeren.
§3
In Nederland werd Willem I koning. Er kwamen een grondwet en een parlement maar het parlement had bijna niets te zeggen en werd niet gekozen maar benoemd. De koning kon ministers naar eigen goeddunken ontslaan en aannemen. Pas toen bleek dat Nederland door zijn uitgaven bijna failliet was kwam het liberalisme een beetje in leven.
Nederland werd onrustig en 18 jaar later toen Willem II aan de macht was kwam het volk weer in opstand. En hij werd opeens van conservatief liberaal. Hij liet Thorbecke een liberale grondwet schrijven. Hij gaf Nederland een parlementair stelsel. Thorbecke bond het kiesrecht aan het inkomen. Alleen mannen die voldoende belasting betaalden mochten stemmen. Zo wilde hij het kiesrecht beperken tot burgers die zelfstandig en rationeel konden oordelen.
Socialisten en linkse liberalen begonnen kiesrechtuitbreiding te eisen. Pas na 17 jaar werd er een akkoord bereikt over beperkte kiesrechtuitbreiding. Er kwamen steeds meer roepen om verder kiesrechtuitbreiding. De criteria werden weer aangepast en toen mochten 65 procent van de mannen stemmen. Uiteindelijk werden alle partijen het eens. In 1918 mochten voor het eerst alle mannen stemmen, vrouwen hadden alleen passief kiesrecht. Vier jaar later waren de verkiezingen met algemeen kiesrecht.
§4
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er emancipatiebewegingen. Het confessionalisme was bezorgd om de achteruitgang van het christendom en de scherpe klassentegenstellingen in de industriële samenleving. Ze wilden een christelijke samenleving met harmonische samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Calvinisten en katholieken in Nederland waren vanouds aartsvijanden, maar vonden elkaar in de strijd tegen het liberalisme.
De liberalen keken neer op de orthodoxe gelovigen. Het ergerde hen dan ook dat de confessionelen eigen scholen stichtten. Dat mocht namelijk volgens de grondwet. Ze moesten hun eigen scholen zelf betalen, maar dat was te doen zolang het simpel was. Maar toen de liberalen de kwaliteitseisen hoger gingen stellen kregen de openbare scholen extra geld, de bijzondere scholen niets.
De gelovigen stichtten de Anti-Revolutionaire Partij. De ARP profiteerde van de kiesrechtuibreiding. Ze hadden veel mensen achter zich die daarvoor nog niet mochten stemmen en zo konden ze in 1888 de liberalen uit de regering zetten. Na de tweede kiesrechtuitbreiding lukte dat weer. Maar ze slaagden er niet in volledige financiële gelijkstelling te krijgen van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs. Pas in WWI bij de pacificatie van 1917 sloten de partijen vrede en voerden ze algemeen kiesrecht in en regelden de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.
De pacificatie pakte voor de confessionelen goed uit. Maar de confessionelen waren al een tijd bezig een hecht landelijk netwerk van eigen organisaties te vormen. Ze stichtten ook eigen vakbonden, kranten, jeugdverenigingen, ziekenhuizen enz. Dit werkte de verzuiling in de hand.
Ook kwam het feminisme op. Ze maakten zich sterk voor vrouwenkiesrecht maar bestreden ook op andere terreinen de achterstelling van vrouwen. Ze streden ook voor dat vrouwen meer kansen op de arbeidsmarkt hadden. Normaal werkten alleen vrouwen uit de arbeidersklasse. Maar het feminisme zorgde ervoor dat ook burgerdames onderwijs gingen volgen en werken.
§5
Rond 1870 kwam er grote arbeidsonrust. Dat kwam niet alleen door de slechte leef- en arbeidsomstandigheden van de arbeiders, want die waren al eeuwen erbarmelijk. Nu de economische groei een beter leven mogelijk leek te maken legden de arbeiders zich niet meer bij hun lot neer. Veel ambachtelijke werklieden als diamantbewerkers, meubelmakers richtten vakbonden op. Ook speelde mee dat bij traditionele bedrijfjes was er een band tussen de arbeiders, maar bij de moderne fabrieken was dat niet het geval.
De burgerij probeerde de sociale kwestie op te lossen door het beschavingsoffensief. Er ontstonden liefdadigheidsverenigingen die de armen gingen ondersteunen, op voorwaarde dat ze niet aan de drank en arbeidzaam en zuinig leven.
Liberalen gingen nadenken of sommige groepen toch niet geholpen moesten worden. Zoals kinderen. Artsen, onderwijzers en sommige fabrikanten wilden een verbod op kinderarbeid. Het was slechte voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen en daardoor ook slecht voor de economie. Veel economen vonden dit een uitzondering omdat kinderen niet voor zichzelf konden opkomen.
Dit gaf de doorslag en onder leiding van Kamerlid Van Houten kwam in 1874 de eerste sociale wet tot stand die verbood kinderen onder de 12 in dienst te nemen in fabrieken en werkplaatsen.
De onrust werd in de jaren 1880 verscherpt door een langdurige economische crisis. Vooral de landbouw werd getroffen dus trokken alle landarbeiders die werkloos waren naar de steden. De burgerij schrok van Domale Nieuwenhuis die de haat tegen de burgerij liet oploeien. De burgerij liet een parlementaire enquête doen en schrok van de uitslag dat het werk in de fabrieken zo slecht is.
De enquête leidde tot de Arbeidswet van 1889, die in de industrie nachtarbeid voor vrouwen en jongens tot zestien jaar verbood en hun werkdag beperkte tot 11 uur. Nog steeds waren er veel discussies en onder linksliberale leiding rond 1900 kwamen ook de eerste sociale wetten voor iedereen tot stand. Zoals de ongevallenwet, woningenwet. Na 1900 kwam Troelstra leider van de socialisten die wilden een wettelijke beperking voor de arbeidsduur, die er ook in 1919 kwam.
§6
In de tijd van het modern imperialisme vanaf 1870 kreeg G-B te maken met concurrentie. De Europese mogendheden kregen een sterke drang naar koloniale expansie. Ze werden gegrepen door het idee dat ze pas meetelden als ze een groot koloniaal rijk hadden. In de jaren 1880-1900 werd bijna heel Afrika onderworpen.
De Europeanen gingen hun kolonies veel grondige exploiteren en beheersen. Plaatselijke vorsten in Nederlands-Indië konden hun gang gaan zolang ze de Nederlandse belangen niet schaadden. Nederland was vooral geïnteresseerd in de Javaanse koffie en suiker. In 1870 maakte Nederlands-Indië een gedaantewisseling door. Westerse en inheemse ondernemers kregen alle ruimte en de economische ontwikkeling was indrukwekkend. Ze kregen een prominente positie op de wereldmarkt voor nieuwe producten als tabak, rubber, en aardolie.
De industriële ontwikkeling kwam in een stroomversnelling, zodat wel gesproken wordt van een ‘tweede industriële revolutie’. Er kwamen veel nieuwe industrieën op. Koloniën werden leveranciers van agrarische producten. Europa leverde de koloniën industrieproducten en kapitaal en verzorgde het transport.
De koloniale expansie werd ook nog eens versterkt door de ontwikkeling van de transportsector. Het Suezkanaal door Egypte scheelde veel weken reizen naar Azië. Ook kwamen er stoomschepen. Deze konden meer vervoeren dan zeilschepen en de transportkosten daalden hierdoor ook scherp.
De industrialisatie leverde ook militair overwicht op. De stoomschepen en spoorwegen maakten snelle troepenverplaatsing mogelijk en de wapenindustrie produceerde steeds betere wapens. Zonder de inheemse bevolking was de expansie nooit gelukt, de inheemse volkeren vochten in het koloniale leger.
Pas toen in de 20e eeuw in de koloniën een nationaal gevoel kregen, kregen de Europeanen het moeilijk. Ten slotte speelde het toenemende blanke racisme een rol. De Europeanen waren overtuigd van hun superioriteit.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
goede samenvatting hoor, heb een 8.9 gehaald voor deze twee hoofdstukken <3
13 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
wat een kutsamenvatting
13 jaar geleden
AntwoordenB.
B.
Helaas niet heel goed, er ontbreekt simpelweg teveel.
12 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Super goede samenvatting. Berend dat is het idee van een samenvatting, er staat ook boven lees eerst de tekst dan is dit een goede aanvulling. Top samenvatting!
12 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
Echt een hele goede samenvatting, scheelt mij weer een hoop om alles samen tevatten ! :)
11 jaar geleden
AntwoordenY.
Y.
Samenvatting is oké, maar een Nederlands docent zou een week niet kunnen slapen.
9 jaar geleden
Antwoorden