Hoofdstuk 6, Nederland in de 19e Eeuw

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 538 woorden
  • 1 juli 2008
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Paragraaf 1
•Na vertrek Franse troepen -> Willem I koning NL
•Europese landen willen sterk land aan Franse noordgrens -> België bij NL
•Nederland was constitutionele monarchie, toch Willem I alleenheerser.
•Parlement (Eerste + Tweede kamer, Staten-Generaal) was er wel, maar had niks te zeggen.
•Koninkrijk onder Willem I dus geen echte democratie.
•Liberalen zagen alleenheerschappij van Willem I als stap terug in tijd.
•Liberalen waren voor vrijheid van meningsuiting en geloofsvrijheid.

•Liberalen wilden ook meer economische vrijheid.
•Die opvatting over bestuur en economie -> liberalisme.
•Echte democratie ging liberalen net iets te ver. Je kreeg pas stemrecht als je kon lezen en schrijven en flink wat belasting betaalde.

Paragraaf 2
•Willem I 1840 opgevolgd door zoon.
•Willem II voelde weinig voor veranderingen, waardoor hij macht zou verliezen.
•Meeste Kamerleden waren net zo conservatief.
•Gebeurtenissen in 1848 brachten koning en Kamer op andere gedachten.
•Hij gaf Thorbecke (leider liberalen) opdracht snel met nieuwe grondwet te komen.
•In 1848 verloor koning veel van macht aan parlement.
•Er kwam ministeriële verantwoordelijkheid; ministers moesten naar parlement om goedkeuring te vragen voor hun plannen.
•Parlement kreeg recht om ministers te ontslaan.
•Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen. Dat beperkte kiesrecht heet censuskiesrecht.

Paragraaf 3
•1848 voor liberalen historisch jaar, maar niet voor groot deel bevolking.

•Socialisme kwam op voor arme bevolkingsgroepen.
•Socialisten wilden samenleving waarin iedereen gelijk was. Grond, fabrieken en machines moesten bezit van staat worden, opbrengst producten eerlijk verdelen.
•Bekend socialist: Karl Marx.
•1870: Industrialisatie Nederland.
•Socialisten probeerden bij verkiezingen in parlement te komen, eerste die dat lukte: Domela Nieuwenhuis.
•Er moesten kortere werkdagen komen, hogere lonen en een verbod op kinderarbeid.
•In 1872 besloot parlement dat arbeiders vakbonden mochten oprichten.
•Arbeiders kregen recht om te staken.
•In 1874 kwam de eerste sociale wet: De Kinderwet van S. van Houten.
•Karl Marx schreef in zijn boek (Het Kapitaal/Das Kapital) wat er mis was met liberalisme en kapitalisme.

Paragraaf 4
•Grondwet 1848 voor katholieken een zegen, ze kregen vrijheid in godsdienst.
•Liberalen vonden niet goed als kerk een te grote invloed had, bijv. op onderwijs, onderwijs moest neutraal zijn volgens hun.
•Katholieken en protestanten richtten bijzondere scholen op.

•Liberalen regering vond dat ze zelf de kosten daarvan moesten betalen. Daarover brak een strijd los die bekend staat als de schoolstrijd.
•Veel protestanten en katholieken vonden dat hun geloof ook politieke richtlijnen gaf. Ze werden confessionelen genoemd (confessie betekent geloof).
•Ze probeerden invloed uit te oefenen op het parlement. Uit deze vereniging ontstonden politieke partijen.
•In 1917 besloot het parlement dat de overheid ook voor bijzondere scholen alle kosten moest betalen; de schoolstrijd was hiermee voorbij.
•De Anti Revolutionaire Partij, opgericht in 1878, was de eerste politieke partij van Nederland, ze waren tegen opvattingen uit Franse Revolutie. Hoogste macht lag niet bij volk, maar bij God.

Paragraaf 5
•Rond 1870 groeide in veel landen een beweging die opkwam voor rechten van vrouwen. Dit was het feminisme.
•Ervoor strijden dat een groep mensen gelijke rechten krijgt, noem je strijden voor emancipatie.
•Socialisten wilden ook gelijke rechten, maar het liefst zagen zij dat mannen meer gingen verdienen.
•In 1917 werd de Nederlandse grondwet aangepast. Alle mannen kregen actief kiesrecht en passief kiesrecht. Vrouwen kregen alleen passief kiesrecht.
•In 1919 kregen ook vrouwen actief kiesrecht. Vanaf dat moment was er sprake van algemeen kiesrecht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.