Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2866 woorden
  • 6 juni 2018
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§1: Nederland krijgt een eigen koning

 

Van republiek tot koninkrijk

In de 16e eeuw waren veel landen een koninkrijk, maar Nederland was een republiek. De republiek was een statenbond: de gewesten werkten samen. Als het nodig was, stuurden ze vertegenwoordigers naar de Staten Generaal (die besliste over oorlog, vrede enz.). in de 18e eeuw ging het slechter met de Republiek, de Staten generaal functioneerde niet erg doeltreffend meer en de economische bloeitijd was ook over. In 1795 grepen de patriotten de macht. De Nederlanders kregen hierdoor een grondwet, een centrale regering en een parlement. Ook werd NL een eenheidsstaat. In 1815 kwamen de overwinnaars van Napoleon bijeen op het Congres van Wenen. Zij bepaalden dat de wettige vorstenhuizen de macht terugkregen en dat Frankrijk omringd moest worden met sterke staten. En België werd bij NL gevoegd. Want zo ontstond aan het noorden van Frankrijk een sterke staat. Willem I werd de nieuwe vorst van dit Koninkrijk der Nederlanden(= het koninkrijk dat in 1814 werd gesticht (tot 1839 incl. België).  

 

Een nieuwe grondwet

Het koninkrijk der Nederlanden kreeg een grondwet, daarin stond hoe de macht was verdeeld tussen de koning en het parlement(= volksvertegenwoordiging; 1e en 2e kamer. In NL ook wel Staten Generaal genoemd). In de 1e kamer zaten de edelen, die door de koning waren gekozen. Zij konden voorstellen die al door de 2e kamer waren goedgekeurd, alsnog afkeuren. En in de 2e kamer zaten rijke mannen, die waren gekozen door de rijke bestuurders van provincies. De bevolking had dus eigenlijk niet zo veel in te brengen. De wetgevende macht bestond uit het parlement en koning. De uitvoerende macht bestond uit de koning en ministers. En de koning zelf ging ook nog over het geld, de buitenlandse betrekkingen, de koloniën, het leger en hij benoemde en ontsloeg ministers. Hij zag hen als dienaren van hemzelf. Het parlement kon geen ministers ontslaan. Eigenlijk bestuurde Willem I NL dus alleen. Hij beloofde zich aan de grondwet te houden en zo werd NL een constitutionele monarchie(= een koninkrijk (monarchie) met een grondwet-constitutie).

 

De Belgische opstand

Willem I liet kanalen, wegen en spoorlijnen aanleggen. Hij streefde naar een sterke en bloeiende economie in NL. Daardoor kreeg hij de bijnaam 'koopman-koning'. Maar de samenvoeging met België werd een ramp. In de grondwet waren godsdienstvrijheid en gelijkheid van alle godsdiensten vastgelegd. Maar de machtige katholieke Kerk in het zuiden was tegen de gelijkstelling. De Belgen waren ook ontevreden over de samenvoeging van staatsschulden en de verdeling van het aantal volksvertegenwoordigers. Willem I gaf op een paar punten toe, maar niet voldoende voor de Belgen. België wilde afhankelijk worden. Ze kwamen in 1830 in opstand. En in 1839 tekende Willem I het document waardoor België echt onafhankelijk werd.

 

§2: Het revolutiejaar 1848

 

Conservatieven

In de Franse grondwet (van 1789), was de vrijheid van burgers vastgelegd. Alle burgers kregen gelijke rechten en plichten. De ideeën uit de verlichting, zoals de trias politica werden toegepast. Maar na de nederlaag van Napoleon in 1815 kwamen de absolute vorsten weer aan de macht. Ze waren conservatief(= mensen die alles zo veel mogelijk bij het oude willen laten; in de negentiende eeuw zagen conservatieven niets in moderne ideeën over inspraak en vrijheden). Deze vorsten, ook Willem I en II wilden terugkeren naar de situatie voor de Franse Revolutie, toen er nog absolute macht was.

 

 

Liberalen

Tijdens de Belgische opstand eisten de Belgen ook vrijheid van onderwijs en persvrijheid. Nederlanders werden op een idee gebracht en gingen ook persvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering eisen. Ze baseerden zich op de vrijheden uit de tijd van de Franse Revolutie en wilden dat het parlement meer invloed kreeg op het bestuur. In het parlement moesten vertegenwoordigers van de burgerij worden gekozen. Ze vonden dat handel en industrie beter konden groeien als de overheid geen lastige voorschriften opstelde. De regering moest zich vooral richten op de openbare orde en veiligheid. Deze ideeën over het bestuur en de economie noemen we liberalisme(=politieke stroming die opkomt voor zo veel mogelijk vrijheid voor de burgers).

 

Koning Willem II

Koning Willem II, die in 1840 zijn vader opvolgde, was conservatief. In 1844 kwamen 9 liberalen onder leiding van Thorbecke met een voorstel om de grondwet te veranderen. Hij zei daarop: ‘dit voorstel nooit, al stond het schavot ernaast. De liberale Kamerleden wilden de macht van de koning beperken & het bestuur aan de ministers en het parlement overlaten. Maar het conservatieve parlement wilde het bestuur zo houden.

 

De grondwet van 1848

In 1848 brak in Parijs een revolutie uit. Toen deze oversloeg naar andere Europese steden, wilde Willem II voorkomen dat dit ook in NL zou gebeuren. Hij veranderde in één nacht van conservatief naar liberaal. Hij gaf de liberalen hun zin. Onder leiding van Thorbecke werd er een nieuwe grondwet gemaakt. Deze grondwet bracht liberale vernieuwingen:

 

  • burgers kregen grondrechten, zoals het recht van vereniging en vergadering en vrijheid van onderwijs. Daarmee kregen burgers het recht om zelf scholen te stichten.

 

  • nieuwe wetten werden pas geldig als deze waren goedgekeurd door het parlement. Het parlement besliste ook hoeveel geld de regering mocht uitgeven.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

  • Er kwam ministeriële verantwoordelijkheid(= de plicht van ministers om aan het parlement, niet de koning goedkeuring te vragen voor hun regeringsdaden). De 2e kamer mocht ook wetsvoorstellen van ministers veranderen of zelf met wetsvoorstellen komen. Niet meer de koning, maar de kamers controleerde of de ministers hun werk deden. Zo niet, dan werd de minister ontslagen.

 

  • Elk jaar kwamen er verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer.

 

Door de nieuwe grondwet verloor de koning veel macht aan het parlement en de ministers. Toch was het nog geen echte democratie, want alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting (census) betaalden, kregen stemrecht. Dit heet censuskiesrecht(= beperkt kiesrecht dat alleen geldt voor mensen die aan bepaalde (inkomens)eisen voldoen.

 

§3: Arbeiders strijden voor gelijke rechten

 

Arbeiders organiseren zich

Rond 1870 zette de Industriële Revolutie door, verrezen overal in Nederland fabrieken. Daar werkten mannen, vrouwen en kinderen onder slechte omstandigheden & leefden onder grote armoede. Zij hadden niets aan de liberale theorie dat alles vanzelf beter zou worden. De arbeiders gingen zich organiseren om sterker te staan: ze richtten vakbonden(= organisaties die de belangen van arbeiders beschermen) op. Deze vakbonden organiseerden demonstraties, handtekeningenacties en stakingen om hun eisen kracht bij te zetten. Er waren verschillende vakbonden, per industrietak, maar ook op basis van verschillende levensovertuigingen.

 

 

 

 

Het socialisme

De Duitse econoom Karl Marx stelde dat de geschiedenis bepaald werd door economische factoren. Steeds stonden de rijken (kapitaal & macht) tegenover de armen (slecht). Hij voorspelde dat de armen in opstand zouden komen. Na deze klassenstrijd(=  volgens Karl de strijd tussen heersende en de overheerste klasse in een samenleving, met als uitkomst dat iedereen uiteindelijk gelijk zou zijn) zouden de productiemiddelen: grond, fabrieken & machines van iedereen zijn. Dit zou volgens Karl niet gebeuren in 1 land maar over de hele wereld. De arbeiders moesten in een internationale organisatie (de Internationale) samenwerken om de machthebbers af te zetten. We noemen deze leer het socialisme(= politieke stroming die opkomt voor gelijkheid tussen arm en rijk in de samenleving). Deze theorie bracht overal in Europa mensen op de been. Zij kwamen op voor de rechten van de arbeiders. Ferdinand Domela Nieuwenhuis richtte in NL een politieke partij voor arbeiders op. Hij kwam als eerste socialist in de 2e kamer, maar bereikte hier niets in z’n eentje. Daarom probeerde hij met revolutionaire acties zijn doel te bereiken. Andere socialisten geloofde minder in revolutie en strijd, zij wilde de slechte werk en leefomstandigheden verbeteren door in het parlement wetten te maken. Dit noemen we sociaaldemocratie(= gematigde stroming binnen het socialisme, die de arbeiders- en werkomstandigheden van arbeiders wil verbeteren langs parlementaire weg). In 1894 werd de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht, geleid door de advocaat Pieter Jelles Troelstra. Deze socialisten eisten kortere werkdagen, hogere lonen en een verbod op kinderarbeid. Ook waren ze voor uitbreiding van het kiesrecht, zodat arbeiders konden stemmen. De SDAP kreeg snel veel aanhangers. Nadat in 1917 alle mannen kiesrecht hadden gekregen, kwamen er 22 socialisten in de 2e kamer.

 

De eerste sociale wetten

Niet alleen de socialisten, maar ook de liberalen vonden dat er iets moest gebeuren. Ze wilden via het parlement een einde maken aan de ergste misstanden. In 1874 besloot het parlement dat arbeiders vakbonden mochten oprichten & staken. In 1874 nam de 2e kamer een wet aan die kinderarbeid in fabrieken beperkte. Deze kinderwet was de 1e sociale wet(= wet die de leef en werkomstandigheden van mensen verbetert, zoals het verbod op kinderarbeid of die instelling van de 8urige werkdagen). In 1901 werd een begin gemaakt met de sociale verzekering. De ongevallenwet verzekerde een werknemer tegen gevolgen van een ongeluk op het werk. In 1919 werd een 45-urige werkweek en een 8urige werkdag ingevoerd. Dankzij vakbonden en sociale wetten werd de situatie voor arbeiders beter.

 

§4: De schoolstrijd

 

Ruzie over scholen

Liberalen vonden dat alle burgers goed onderwijs moesten krijgen. Dit werd gedaan op openbare scholen(= school waarin het onderwijs niet is gebaseerd op een bepaalde geloofsopvatting en die is opgericht door de overheid). Die werden betaalt door de

overheid. Het onderwijs werd gegeven op gemengde scholen: jongens + meisjes in 1 lokaal. In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van onderwijs vastgelegd. Protestanten en katholieken mochten zonder vergunning hun eigen scholen oprichten, als ze voldeden aan bepaalde richtlijnen. Ze wilde kinderen een opvoeding geven die aansloot bij hun godsdienst en daar moest de school bij helpen. Er kwamen nu ook bijzondere scholen(= school die is opgericht en wordt bestuurd door een groep burgers;  het onderwijs op zo’n school wordt gegeven vanuit een vaak godsdienstige opvatting). De regering betaalde deze scholen niet, omdat er al voldoende scholen waren waar kinderen onderwijs konden krijgen. In de Schoolwet van 1857 werd geregeld wat voor onderwijs de openbare scholen zouden geven. Openbare scholen zouden leerlingen algemene christelijke en maatschappelijke deugden bijbrengen, zoals naastenliefde en respect. Maar echt godsdienstige lessen waren er niet. Bijzondere scholen waren toegestaan, maar kregen geen subsidie. Christenen waren het daarmee niet eens. Ze eisten dat de overheid ook bijzondere scholen betaalde. in de samenleving en het parlement barstte toen een politieke strijd los die ruim een halve eeuw duurde en de schoolstrijd(= politieke strijd in de 19e eeuw over de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs) word genoemd. Later in 1878 kwam een nieuwe lageronderwijswet daarin stond dat schoolgebouwen, lesprogramma’s en de opleiding van onderwijzers aan bepaalde eisen moesten voldoen. Openbare scholen kregen hiervoor subsidie, maar bijzondere scholen niet. Protesten hielpen niet. Koning Willem III ondertekende de wet.

 

Politieke partijen

Liberalen en socialisten vonden dat politiek en kerkelijke zaken gescheiden moesten blijven. Maar de christenen vonden dat geloof en politiek juist wel met elkaar te maken hadden. Via politieke verenigingen probeerden ze invloed uit te oefenen op het parlement. Katholieken en Protestanten worden de confessionelen(= mensen die vinden dat het geloof richtlijnen geeft, onder meer voor het besturen van een land) genoemd. Katholieken en Protestanten richten elk hun politieke partij op. De eerste politieke partij was de Anti-Revolutionaire Partij. Deze werd in 1878 opgericht door Abraham Kuyper: leider protestanten Ook de katholieken gingen zich organiseren, onder leiding van de priester Harmanus Schaepman. Bij de verkiezingen van 1888 sloegen de antirevolutionairen en katholieken de handen ineen. Zo kregen de confessionelen een kleine minderheid in de 2e kamer. Ze kregen het voor elkaar om een beperkte overheidsbijdrage voor de bijzondere scholen te regelen. Het duurde tot 1917 voordat het parlement besloot dat de overheid alle kosten voor bijzondere scholen moest betalen.

 

Zuilen in de samenleving

Om de schoolstrijd beter te kunnen voeren organiseerden katholieken en protestanten zich. Dit leidde aan het eind van de 19e eeuw tot verzuiling(= verdeling van de samenleving in groepen met een eigen politieke/godsdienstige overtuiging). Voor elke levensovertuiging bestond een aparte zuil. De zuilen waren: protestants, katholiek, socialistisch & liberaal. Iedere zuil heeft zijn eigen partij, krant, verenigingen, vakbonden, omroepen en andere organisaties. Grote groepen mensen hadden nauwelijks contact met mensen uit een andere zuil. De leiders werkten wel samen, zoals bij de schoolstrijd. De verzuiling duurde tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Dus ong. 1960

 

§5: Strijdbare vrouwen

 

Vrouwenkiesrecht

In de grondwet van 1848 stond dat alleen mensen met een bepaald inkomen stemrecht hadden. Vanaf 1887 gold dat alleen voor mannen. De inkomensgrenzen werden telkens veranderd. In 1888 mocht 26% van de mannen stemmen, in 1897 werd dat 50%. Het mannenkiesrecht werd uitgebreid, maar de vrouwen mochten niks. Dit wilden ze veranderen.  Rijke vrouwen wilden kiesrecht omdat hun mannen het ook hadden. Arme vrouwen wilden kiesrecht om hun arbeidsomstandigheden te verbeteren. Aletta Jacobs werkte als arts voor arbeidersvrouwen. Zij vond dat vrouwen en mannen gelijke rechten moesten krijgen. Haar standpunt werd overgenomen door andere feministen. In 1894 richtte een groep vrouwen de VVK (Vereniging voor VrouwenKiesrecht) op. Ze organiseerden demonstraties en bijeenkomsten om de 2e kamer op de ongelijkheid tussen man en vrouw te wijzen. Deze beweging heet het feminisme(= beweging die opkomt voor de rechten en de positie van vrouwen). Aletta was jarenlang voorzitter van de VVK. Ook onderhield ze contacten met de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, daarin werkten vrouwen uit verschillende landen samen. In 1917 kregen alle mannen actief kiesrecht: het recht om te kiezen. En passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden. Vrouwen kregen alleen passief kiesrecht. In 1919 nam de 2e kamer de 'wet-Jacobs' aan. Toen kregen vrouwen ook het actieve kiesrecht. Sindsdien is er algemeen kiesrecht(=kiesrecht voor iedereen boven een bepaalde leeftijd, ongeacht bezit, opleiding en dergelijke; in 1919 ingevoerd) in NL.

 

De eerste feministische golf

De periode 1870-1920 is de periode waarin vrouwen voor hun rechten opkwamen. We noemen dit de eerste feministische golf(= de periode waarin de strijd voor vrouwen- emancipatie in de eerste plaats gericht was op het verwerven van vrouwenkiesrecht).  Feministes streden niet alleen voor kiesrecht. Ze streden voor emancipatie(= het krijgen van gelijke rechten).  Deze dingen wilden de vrouwen veranderen:

  • Ongelijkheid in het huwelijk

vrouwen moesten voor het huishouden en de kinderen zorgen. De kerk spoorden mensen aan om grote gezinnen te stichten. Binnen een huwelijk moest een vrouw gehoorzamen aan haar man. Huwelijkspartners moesten gelijkwaardig worden, vond Wilhelmina Drucker. Aletta Jacobs wees op het belang van geboorteregeling.

 

  • Ongelijkheid op het werk

Arme vrouwen werkten, als de mannen te weinig verdienden. Ze hadden vaak geen hogere opleiding dan de basisschool. Meer dan de helft werkte als dienstbode bij rijke families. Rijkere vrouwen deden geen betaald werk. Dat was 'beneden hun stand'. De vrouwen die werkten, kregen minder loon dan mannen. Feministes eisten dat mannen en vrouwen hetzelfde loon verdienden en gelijke kansen kregen in het onderwijs.

 

In de 19e eeuw werd ervan uitgegaan dat vooral mannen werkten. Tijdens de 1e feministische golf maakten vrouwen duidelijk hoeveel ze deden. Toch veranderde er niet veel voor de vrouwen.

 

Jaartallen

1789

  • Toen kregen de Fransen een nieuwe grondwet.

1795

  • Patriotten grepen de macht, Nederland kreeg een grondwet.
  • Nederland werd een eenheidsstaat.

1813

  • Prins Willem van Oranje komt aan in Scheveningen

1815

  • De nederlaag van napoleon;

· Wettige vorstenhuizen kwamen weer aan de macht;

· Willem I werd vorst van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • De absolute vorsten kwamen weer aan de macht (conservatief).

· Willem I werd vorst van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • De absolute vorsten kwamen weer aan de macht (conservatief).

1830

  • Brusselse volk kwam in opstand;
  • Belgische onafhankelijkheidsstrijd werd een feit.

1831

  • Willem I zette Nederlandse troepen in tegen de Belgische opstandelingen.

1839

  • Willem I ondertekend contract;
  • België is sindsdien 'echt' onafhankelijk.

1840

  • Koning Willem II volgde zijn vader op.

1844

  • 9 liberalen kwamen onder leiding van Thorbecke met een voorstel om de grondwet te veranderen.

 

1848

  • In Parijs brak er een revolutie uit;

· Om het in NL te voorkomen werd Willem II liberaal;

· Er was wel een opstand voor een nieuwe grondwet bij de Dam.

  • Er kwam een nieuwe grondwet (bijv. vrijheid van onderwijs werd vastgelegd).

1852

  • grondwetsherziening, kiezers konden nu een stem uitbrengen bij verkiezingen.

1857

  • Schoolwet waarin werd geregeld wat voor soort onderwijs openbare scholen gaven.

1870

  • De Industriële revolutie zette door;
  • In NL kwamen overal fabrieken.

1872

  • Het parlement besloot dat arbeiders vakbonden mochten oprichten & staken.

1874

  • 2e kamer nam een wet aan die kinderarbeid in fabrieken beperkte.

1878

  • Er kwam een nieuwe lageronderwijswet (scholen moesten aan bepaalde eisen voldoen);

· Bijzondere scholen kregen nog steeds geen subsidie;

· De 1e antirevolutionaire partij werd opgericht door Abraham Kuyper;

  • Protestanten gingen naar Willem III om te vragen de schoolwet niet te ondertekenen.

1883

  • Aletta Jacobs vroeg een stembriefje aan om te kunnen stemmen.

1887

  • Grondwetswijziging, vrouwen werden officieel van stemrecht uitgesloten.

1888

  • Protestanten en Katholieken sloten de handen ineen →
  • meerderheid confessionelen in de 2e kamer.

1894

  • De SDAP werd opgericht, door advocaat Pieter Jelles Troelstra;
  • Een groep vrouwen richtten de VVK op.

1898

  • De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid werd gehouden;
  • Hierin lieten ze zien wat vrouwen allemaal wel niet deden.

1901

  • werd een begin gemaakt met de sociale verzekering, bijv. ongevallenwet.

1903

  • Spoorwegstaking.

1917

  • Alle mannen kregen actief en passief kiesrecht;

· De vrouwen kregen alleen passief kiesrecht;

  • Het parlement besloot dat de overheid alle kosten voor bijzondere scholen betaalde.

1919

  • Werd een 45-urige werkweek en een 8urige werkdag ingevoerd;

· De 2e Kamer nam de 'wet-Jacobs' aan;

  • Vrouwen kregen nu ook actief kiesrecht.

1960

  • Tot ong. 1960 duurde de verzuiling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.