Kenmerkende aspecten:
-De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
-De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
-Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
-De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.
-Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Oriëntatie op het tijdvak:
Vanaf het jaar 1000 begon de Europese bevolking te groeien. Dit was mogelijk door ontginningen en nieuwe landbouwtechnieken. De steden kwamen weer tot bloei. Toch was de bevolkingsgroei niet constant, door oorlogen, misoogsten of hongersnood verloren veel mensen het leven. Ook heerste in de tijd van de Middeleeuwen de pest. In steden werd handel bedreven en gingen burgers zich specialiseren. Het gevolg was dat veel stedelingen rijk werden en voor de koning betekende dit veel belastinginkomsten. De burgers gaven dit echter alleen als er privileges tegenover stonden. Ze beperkten de macht van de adel en versterkten de positie van de stedelingen. Het bestuur bleef feodaal maar het functioneerde slecht. Hertogen en graven wilden hun leen overgeven aan hun zonen en probeerden hun leen erfelijk in handen te krijgen. De trouw aan de landheer woog minder zwaar voor hen dan het familiebelang.
In de 14e en 15e eeuw wilden koningen hun land vanuit een hoofdstad regeren en met de grotere belastinginkomsten werden huurlegers en geschoolde ambtenaren voor het bestuur betaald. Het doel was minder afhankelijk zijn van de onbetrouwbare edelen. Adel en steden wilden echter hun privileges houden..
Paragraaf 4.1 : Handel en nijverheid in de stad.
De vroege middeleeuwen: dorpsgemeenschappen waren economisch vrijwel autarkische, zelfvoorzienend, de horigen deden het werk, de pacht werd betaald en de Kerk kreeg tienden. Naast het kleine deel dat van de oogst overbleef maakten de boeren zelf huisraad, gereedschap en kleding.
Maar in deze tijd veranderde de autarkische samenleving:
-Woeste gronden en bossen werden door ontginning geschikt gemaakt voor landbouw.
-Ploegen werden door paarden, i.p.v. door ossen, getrokken.
-Nieuwe ploegen maakten niet alleen de grond los, maar keerde die ook om.
-Het tweeslagstelsel werd het drieslagstelsel. In plaats van de helft van de grond, bleef maar een derde deel braak(onbebouwd) liggen.
Door de toename van beschikbare landbouwgronden en de nieuwe landbouwmethodes nam de voedselproductie en de bevolkingsgroei toe.
Het gevolg was dat er steden konden ontstaan. Mensen konden door handel en nijverheid voorzien in hun levensonderhoud. Anderen gingen in steden wonen en maakten van hun ambacht hun beroep. Koningen, hertogen en graven stimuleerden nadrukkelijk de ontwikkeling van steden om de handel en nijverheid te bevorderen. Maar belangrijker was een politieke reden, de graaf kon vanuit de stad het omliggende platteland besturen, controleren en verdedigen. Brugge bijvoorbeeld moest graafschap Vlaanderen deels beschermen tegen de Noormannen en de Hollandse graven. In Vlaanderen werd door de steden laken geproduceerd, een wollen stof van hoge kwaliteit. De wol kwam van schapen uit het omringde platteland en er moest zelf wol uit Engeland worden ingevoerd. De overzeese handel was echter lastig omdat Brugge alleen bij hoog water te bereiken was. Dit veranderde in 1134 toen een vloedgolf insloeg in het moerassige land, het Zwin. De schepen konden nu veel verder landinwaarts varen en Brugge werd vanaf dat moment voor heel Vlaanderen de belangrijkste handelsstad, ook doordat de stad met het uitgestrekte achterland goed verbonden was.
Handelaren ging steeds vaker samen werken in gilden. Zo konden ze elkaar voordeel geven in de handel, elkaar helpen op reis en voor een verre reis voldoende geld bijeen krijgen. Het ging nog een stap verder toen de Hanze werd georganiseerd en er werd voortaan in allerlei producten gehandeld.
De Vlaamse lakens en kledingstukken moesten verder in Europa worden verhandeld, dit deed men door de jaarmarkten in de Franse Champagnestreken te bezoeken. Producten van ver uiteenliggende handelsgebieden werden hier uitgewisseld. In de 14e eeuw nam het belang van de jaarmarkten af, omdat er oorlog was in Noord-Frankrijk en de koning had hogere belastingen opgelegd, waardoor er minder te verdienen was. Ook reisden steeds meer handelaren zelf naar Brugge, om daar zelf te gaan onderhandelen. Helaas verzandde het Zwin in de 15e eeuw en konden zeeschepen de stad niet meer bereiken. Brugge raakte in verval en Antwerpen nam de havenfunctie over en zou uitgroeien tot de belangrijkste handelsstad in de Nederlanden.
-Handel: het ruilen van producten voor andere producten of voor geld
-Ambacht: beroep waarin een handwerker met gereedschap eindproducten maakt.
-Gilde: samenwerkingsverband van ambachtslieden met hetzelfde beroep in een stad.
-Hanze: samenwerkingsverband van Noord-Europese steden om elkaar te ondersteunen bij handel.
Paragraaf 4.2 : Stadslucht maakt vrij
Op het platteland worden de horigen en vrije boeren aangemoedigd om bossen en moerassen te ontginnen in ruil voor lagere belastingen of minder herendiensten op het domein. Tegelijkertijd stimuleren de edelen de stadsontwikkeling met privileges, om daarmee profijt te bereiken van de stedelijke handel en nijverheid. In de toekomst kon dit belangrijk worden voor belastingen. Zulke voorrechten trok veel boeren naar de stad. Neem bijvoorbeeld Medar, hij was een dorpssmid en verhuisde naar Brugge, waar hij meer geld kon verdienen en geen tienden meer hoefde te betalen en niet meer voor de heer hoefde te werken. Doordat veel horigen naar de stad trokken, dreigde er een tekort aan arbeidskrachten op de domeinen. De edelen probeerden dit te voorkomen door belasting en diensten te verminderen. De opkomst van steden leidde dus tot meer vrijheid in steden als op het platteland.
Het bestuur in de Vlaamse steden ging anders dan in de dorpen. De dorpen werden door de adel bestuurd, maar in de steden koos de graaf patriciërs voor het bestuur, zij werden de schepenen genoemd. Als je tot schepen was gekozen bleef je dat tot aan je dood. Het stadsbestuur kwam zo in handen van een kleine, rijke elite die wel eens misbruikt maakte van haar macht. De armen waren hier vaak de dupe van en het gemeen kwam regelmatig in opstand tegen het onrecht. In 1241 had de graaf weer eens geld nodig, en de stedelingen eisten in ruil daar voor beperking op de macht van het patriciaat. De graaf stemde er mee in en schepenen werden voortaan elk jaar nieuw gekozen, in het stadsbestuur mochten geen families zitten en er kwam een stadsraad van handwerkersgilden die de financiën van de schepenen moest controleren.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden