Par.2
In het jaar 395 werd het Romeinse rijk in tweeën gesplitst: het West-Romeinse rijk met Rome als hoofdstad en het Oost-Romeinse rijk met de hoofdstad Constantinopel. De splitsing was het gevolg van verschillende bestuurlijke problemen. Een eerste probleem was de verzwakking van het Romeinse leger. Een ander probleem was dat de bevolking veel belasting moest betalen om het leger in stand te houden. Een derde probleem was de lange diensttijd van de soldaten. Ten slotte waren er problemen met het keizerschap. De keizerlijke familie, de senaat en verschillende generaals vochten voortdurend om de macht.
Het west- Romeinse rijk kwam snel in de problemen. Dat had te maken met de volkverhuizingen die in de vierde eeuw op gang kwamen. Alle Germaanse stammen vielen in die tijd het west-romeinse rijk binnen, omdat ze opgejaagd werden door de hunnen. Volken als de visigoten en vandalen, zochten nieuwe landbouwgronden, een milder klimaat en meer rijkdom. De Germaanse volken kregen toestemming om zich te bevestigen aan het west-romeinse rijk. Op voorwaarde dat ze zouden helpen bij de verdediging van het rijk. In 476 zette het Germaanse stamhoofd Odoaker de laatste west-romeinse keizer af en liet zich in Rome kronen tot keizer. Daardoor bestond een nieuwe periode in de gesch.: De middeleeuwen.
De franken, een Germaans volk en bondgenoot van de Romeinen breidden aan het eind van de 5de eeuw hun invloed langzaam uit naar het gallie: het huidige Frankrijk. Dat gebeurde onder koning Clovis, die de verschillende stammen wist te verenigen. Dat was het begin van het Frankische rijk. Zo kreeg hij steun van de bevolking en van de christelijke kerk. Dat was erg belangrijk want de christelijke bevolking keek op tegen de geestelijken, die de kerk leiden. Clovis was de enige christelijke koning in zijn tijd. Het was dus logisch dat de kerk hem steunde. In 507 viel hij de visigoten aan en drong hen richting de Pyreneeën. Op die manier kreeg hij het grootste deel van gallie in zijn handen. Maar helemaal tot de middelandse-zee kwam hij niet, hij werd tegengehouden door de machtige koning theodorik. Na zijn dood in 511 veroverden de andere koningen nog meer gebieden.
Par. 3
Met het einde van het Romeinse rijk verdween ook de bescherming van het Romeinse bestuur en leger. Tijdens de volksverhuizingen werden bijna alle Romeinse steden leeggeplunderd. Door de onveiligheid en het gebrek aan inkomsten vertrokken de stedelingen naar het platteland. Daar kon je leven van de opbrengst van het platteland. Overschotten om te verhandelen waren er nauwelijks. Zo verdwenen uiteindelijk bijna alle handel en steden.
Om veilig te zijn zonder leger of bestuur vroegen veel boeren bescherming aan een grotere boer in de buurt. In ruil voor bescherming moesten de boeren het eigendomsrecht op hun grond afgeven. Op die manier kreeg een machtige boer veel grond in bezit en dat bezit werd een domein genoemd. Dat bestond uit 3 delen. De woeste gronden waren eigendom van de heer. Het vroonland, en dat was de grond van de heer zelf. En het hoeveland, waar een boer en zijn gezin leefden en werkten. De grond was wel van de heer, maar de boeren mochten een deel van de opbrengst zelf houden.
De boeren waren op die manier horigen geworden. Die mochten het domein niet verlaten zonder toestemming. Ze moesten een deel van hun opbrengst afstaan als pacht. Ze moesten ook allemaal klussen doen voor de heer, de herendiensten. Dit hele stelsel van heren, boeren en herendiensten heet het hofstelsel. Alles draaide om het hof van de heer.
Frankische koningen, zoals Clovis, beloonden hun belangrijke krijgers vaak met een of meerdere domeinen. Met de opbrengsten van een domein konden deze heren hun familie onderhouden en de koning als soldaat bijstaan in oorlogstijd.
Par. 4
Een deel van het Frankische rijk was al christen geworden. In de gebieden van de friezen en in het huidige Duitsland geloofden nog veel mensen in natuurgodsdiensten, zoals donar (god van de donder en het weer) en freya (godin van de vruchtbaarheid). Ze vereerden stenen, heilige bomen en bronnen. Christenen noemden deze mensen heidenen. Frankische koningen en geestelijken bekeerd moesten worden en probeerden Noord-Holland en Duitsland te veroveren.
Waar dat lukte bouwden ze kloosters. Daarin leefden monniken en nonnen volgens strenge regels. Vanuit die kloosters verspreidden ze het christendom. Ze verboden de heidense gebruiken en feesten, maar zonder succes. Veel mensen bleven de feesten vieren. Daarop besloot de kerk tot een andere aanpak: heidense gebruiken en feesten werden gekoppeld aan belangrijke christelijke gebeurtenissen.
Elk domein of dorp had een kerk en een priester. De mensen geloofden dat de priester contact had met god. Wanneer je volgens de regels van de kerk leefde, werd de kans groter dat je na je dood in de hemel kwam. Als je slecht leefde kwam je in de hel, waar je eeuwig moest branden. De geestelijkheid was de belangrijkste stand in de middeleeuwen. De samenleving was namelijk opgedeeld in standen. In zo’n samenleving had iedereen een eigen plek en taak. De eerste stand bestond uit de geestelijken. De adel was de tweede stand, en de boeren waren de derde stand. Uitwisseling tussen de standen was bijna onmogelijk.
De Frankische koningen die Clovis opvolgden, waren christelijk en werkten samen met de geestelijken. Monniken en priesters hielpen de koningen met het bestuur en de koningen zelf hielpen op hun beurt bij de verspreiding van het christendom. Als al de verschillende volken binnen zijn rijk hetzelfde geloof hadden, was er een eenheid en was het makkelijker te regeren.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
yooo man thanks! maar doe de vlgd keer een minder lange, challas!
5 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Echt super fijne samenvatting! Voor de toets die ik bijna heb!!!!!!!!
2 jaar geleden
Antwoorden